Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2014
Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, doe ik u op
uw verzoek van 16 oktober jl. een reactie toekomen op de Staat van de Rechtshandhaving
2014 van de Raad voor de Rechtshandhaving.
Conform artikel 33 van de rijkswet Raad voor de rechtshandhaving brengt de Raad een
verslag uit van over rechtshandhaving in Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten1 naar aanleiding van zijn werkzaamheden in het voorafgaande jaar. De Staat van de
Rechtshandhaving 2014 is het eerste verslag als bedoeld in artikel 33 sinds de oprichting
van de Raad in 2010. Dit is het gevolg van het feit dat de Raad de afgelopen gebruikt
heeft om zijn organisatie en informatie positie op te bouwen.
Met de Staat van de Rechtshandhaving 2014 geeft de Raad op basis van zijn eerdere
onderzoeken in de afgelopen periode een beeld van de rechtshandhavingsketen in Caribisch
Nederland, Curaçao en Sint Maarten. Het algemene beeld is dat de organisaties sinds
10 oktober 2010 in opbouw zijn en dat dit proces nog gaande is.
Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties spreek ik mijn
waardering uit voor de werkzaamheden die de Raad sinds zijn oprichting in heeft verricht.
Ten aanzien van Caribisch Nederland heeft de Raad vanaf 2011 tot en met medio 2014
de organisaties Voogdijraad BES, Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN)
en de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN) doorgelicht en onderzoek gedaan
naar het aangifteproces, slachtofferhulp, jeugdreclassering, inclusief Voogdijraad
BES en het opsporingsproces. Na het uitbrengen van de Staat van de Rechtshandhaving
in mei 2014 deed de Raad voorts onderzoek naar politiecellen, politieonderwijs, sturing
van het OM op de opsporing en de executie van strafrechtelijke vonnissen en deed hij
een vervolgonderzoek naar het aangifteproces.
Mijn specifieke reacties op de laatste twee rapporten zal ik uw Kamer op korte termijn
doen toekomen. Op de overige onderwerpen ontving uw Kamer eerder specifieke reacties.
Daarbij verwijs ik volledigheidshalve ook naar mijn schrijven van 2 juli jl. ter zake
de stand van zaken inzake de justitieketen op de BES-eilanden en het Algemeen Overleg
met uw Kamer op 13 november jl.
De rechtshandhaving is een landsaangelegenheid. Het is daarmee primair aan de regeringen
van Curaçao en Sint Maarten om op de constateringen van de Raad van de Rechtshandhaving
de benodigde maatregelen te nemen en de Staten van respectievelijk Curaçao en Sint
Maarten daarover te informeren. Tegelijkertijd hebben de landen een gezamenlijk belang
bij het goed (kunnen) functioneren van de gemeenschappelijk instituties van de rechtshandhaving
in het Caribische deel van het Koninkrijk zoals het gemeenschappelijk hof en zoals
ten aanzien van het OM, de politie en de Raad voor de Rechtshandhaving. Voorts bestaat
op grond van de waarborgfunctie van het 2e lid van art 43 van het Statuut een in verband met de rechtshandhaving relevante koninkrijksverantwoordelijkheid
voor mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur.
De Raad constateert onvolkomenheden in de rechtshandhaving in Curaçao en Sint Maarten,
en ook uit eigen waarneming onderschrijft het kabinet deze constateringen. Zoals besproken
met uw Kamer, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik
met Curaçao en Sint Maarten, alsook met Aruba komen tot voorstellen ter versterking
van de rechtshandhaving. De aandachtspunten zoals gesignaleerd in de Staat van de
Rechtshandhaving worden hierbij betrokken.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten