Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 maart 2014
Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bied ik u hierbij
aan het rapport «De bestuursrechtelijke geldschuldenregeling. Titel 4.4 Awb geëvalueerd»1. Dit evaluatierapport is opgesteld door een onderzoeksteam van de Universiteit Leiden
en de Universiteit Utrecht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie
Centrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Doelstelling van het onderzoek was om de werking van titel 4.4 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) inzake bestuursrechtelijke geldschulden in de praktijk te evalueren. Deze evaluatie vloeit mede voort uit een daartoe
strekkende toezegging bij de behandeling van de Vierde tranche van de Awb en de Aanpassingswet
Vierde tranche Awb in de Eerste Kamer (Handelingen I 2008/09, nr. 36, blz. 1619–1647).
De Eerste Kamer heeft gevraagd om bij de evaluatie aandacht te besteden aan de vraag
of de toename van het aantal beslismomenten dat de geldschuldentitel kent, een toename
van de administratieve lasten van de burger betekent.
De onderzoekers concluderen ten aanzien van de administratieve lasten dat er voor
burgers niet zoveel lijkt te zijn veranderd door de invoering van titel 4.4 Awb. De
directe kosten die gepaard gaan met de afwikkeling van een betalingsbeschikking en
het invorderingsproces zijn niet gewijzigd en titel 4.4 Awb heeft evenmin geleid tot
een toe- of afname van informatieverplichtingen. Voor bestuursorganen concluderen
de onderzoekers dat de verwachting van de regering dat de toename van het aantal beslismomenten
niet tot noemenswaardige extra lastendruk zou leiden, lijkt te zijn uitgekomen. Ook
van een verschuiving van lasten van deurwaarders naar bestuursorganen lijkt nauwelijks
sprake te zijn geweest.
De onderzoekers wijzen erop dat de geldschuldentitel op lang niet alle bestuursrechtelijke
geldschulden wordt toegepast; er bestaan nog steeds verschillende invorderingssystemen
naast elkaar en daarnaast doen de afwijkingen in bijzondere wetten van titel 4.4 Awb
naar het oordeel van de onderzoekers afbreuk aan de uniformiteit en de eenvoudige
toepasbaarheid van de – op zichzelf als duidelijk ervaren – geldschuldentitel. Hoewel
met de geldschuldentitel inderdaad naar uniformering werd gestreefd, wijzen wij erop
dat dit uniformeringsstreven niet zover ging dat een algemeen toepasselijke regeling
voor alle bestuursrechtelijke geldschulden werd beoogd. In dit verband kan worden
gewezen op de totstandkoming van de Aanpassingswet Vierde tranche Awb. Bij deze wet
is een groot aantal bijzondere wetten aangepast aan de geldschuldentitel. Daarbij
is in de memorie van toelichting aangegeven dat afwijkingen van de Awb in bijzondere
wetten in bepaalde gevallen werden aanvaard.
Uit het onderzoek blijkt dat de praktijk de bepalingen van titel 4.4 Awb op zichzelf
duidelijk en goed toepasbaar vindt. Niettemin geven de onderzoekers aan dat de regeling
op punten wat gedetailleerder had mogen zijn (bijv. in het geven van materiële normen
over de uitoefening van invorderingsbevoegdheden en in het geven van regels over de
fase die voorafgaat aan de betalingsbeschikking). Wij zijn voornemens de suggesties
voor wijziging c.q. verbetering in overweging te nemen en bij gelegenheid te verwerken
in titel 4.4 Awb.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten