Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2012
Naar aanleiding van een verzoek van het lid Gesthuizen tijdens de Regeling van Werkzaamheden
van 3 april jl. informeer ik uw Kamer inzake het bericht dat de rechtbank Groningen
een fout heeft gemaakt met de instelling van economische strafkamers en de benoeming
van rechters daarin. Dit bericht verwijst naar een arrest van het gerechtshof Leeuwarden
(LJN: BW0172) dat op 29 maart jl. gewezen is. Met voornoemd arrest vernietigt het
hof een vonnis van de rechtbank Groningen wegens strijd met artikel 38 van de Wet
op de economische delicten. Tevens verklaart het hof de rechter in eerste aanleg onbevoegd
om kennis te nemen van de in de tenlastelegging opgenomen economische delicten. Na
een onbevoegdverklaring kan een zaak overigens opnieuw door het openbaar ministerie
worden aangebracht.
Hieronder ga ik achtereenvolgens in op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden,
de gevolgen ervan voor andere vergelijkbare uitspraken van de rechtbank Groningen
en de door de Rechtspraak te nemen maatregelen.
Het bovengenoemde arrest van het gerechtshof Leeuwarden betreft een zaak van de rechtbank
Groningen. In casu behandelde en besliste een economische politierechter van die rechtbank
in een zaak betreffende economische delicten.
De wet bepaalt dat het bestuur van een gerecht enkelvoudige en meervoudige kamers
vormt voor het behandelen en beslissen van zaken en de bezetting daarvan bepaalt (artikel
6, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie). Dit kan het bestuur doen
bij (bestuurs)besluit of in een reglement (bestuursreglement, reglement van orde).
Ten aanzien van economische delicten bepaalt artikel 38 van de Wet op de economische
delicten dat de kennisneming van economische delicten in eerste aanleg bij uitsluiting
opgedragen is aan de rechtbank en dat economische delicten behandeld en beslist worden
door de economische kamers van de rechtbank, als bedoeld in artikel 52 van de Wet
op de rechterlijke organisatie.
In de Groningse zaak was naar het oordeel van het hof niet aan de hierboven genoemde
wettelijke eisen voldaan doordat het Reglement van Orde van de rechtbank Groningen
alleen voorzag in een algemene bepaling voor de instelling van enkelvoudige en meervoudige
kamers en dus niet met name economische strafkamers instelde. Het hof nam verder de
stelling van de president van de rechtbank Groningen in overweging dat bij algemeen
besluit van het Gerechtsbestuur uit 2007 is bepaald dat alle rechters, werkzaam in
de strafsector, tevens zijn aangewezen als lid van de enkelvoudige economische kamer.
Een algemene generieke aanwijzing van alle rechters van de strafsector achtte het
hof echter op gespannen voet staan met de uitgangspunten die ten grondslag hebben
gelegen aan de wettelijke regeling van de economische kamers en de bezetting daarvan.
Bovendien ontbrak een schriftelijk besluit hierover in de beschikbare stukken.
Het gerechtshof Leeuwarden heeft zich gebogen over de gerezen vraag of de rechter,
die het bestreden vonnis van de rechtbank Groningen heeft gewezen, deel uitmaakt van
een enkelvoudige economische kamer en zo nee, wat daarvan de gevolgen zijn.
Op grond van bovenstaande feiten heeft het gerechtshof Leeuwarden geconcludeerd dat
er geen economische strafkamer is ingesteld door de rechtbank Groningen en dat de
rechter in eerste aanleg derhalve niet bevoegd was kennis te nemen van het onderhavige
economische delict. Een en ander kan tot gevolg hebben dat vergelijkbare economische
strafzaken van de rechtbank Groningen vernietigbaar zijn wegens onbevoegdheid van
de rechter.
In reactie op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden heeft de Raad voor de rechtspraak
(hierna: Raad) op 3 april jl. aan alle sectorvoorzitters van de strafsectoren van
de hoven en de rechtbanken een bericht verzonden. Daarin zijn de gerechten gewezen
op voornoemde uitspraak met het verzoek de instelling van economische strafkamers,
maar ook andere bijzondere kamers, te controleren en eventueel op korte termijn aan
te passen middels een besluit van het gerechtsbestuur. De Raad heeft ten behoeve van
een dergelijk besluit een standaardtekst opgesteld die binnenkort aan de gerechten
zal worden toegestuurd.
Ook heeft de Raad het Programmabureau Herziening Gerechtelijke Kaart gevraagd het
(toekomstig) model bestuursreglement in het licht van het arrest van het gerechtshof
Leeuwarden te bezien.
Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten