29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 144 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2012

Naar aanleiding van de brief van 9 februari jl. van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer (kenmerk 2012Z02340/2012D05539) bericht ik u als volgt. In deze brief verzoekt de commissie mij de Tweede Kamer te informeren over de vermeende aantasting van de relatieve competentie van rechtbanken door de overheveling van specialistische zaken naar andere gerechten in het kader van de herziening van de gerechtelijke kaart.

Het belangrijkste onderdeel van de Wet herziening gerechtelijke kaart (wetsvoorstel 32 891, thans aanhangig in de Eerste Kamer) is de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten door het opschalen van de gerechten. Net als onder de huidige gerechtelijke kaart het geval is, blijft het uitgangspunt dat alle rechtbanken alle zaken op alle rechtsgebieden zelf afdoen. Zij doen dat op basis van de normale regels inzake relatieve competentie, zoals neergelegd in het Wetboek van Strafvordering (WvSv), het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht.

Voor bepaalde soorten zaken geldt dat een zodanig specialistische expertise is vereist vanuit de rechtspraak en/of het openbaar ministerie, dat deze – mede gelet op de geringe frequentie waarmee zij voorkomen – niet volgens de normale regels van de relatieve competentie worden behandeld. Ook dat is geen verandering ten opzichte van de huidige situatie. Voor deze zaken zijn specifieke (formeel-)wettelijke competentieregels vastgelegd, waarbij rechtspraak wordt geconcentreerd bij één of meer gerechten. Het betreft hierbij doorgaans rechtsgebieden waarmee de meeste burgers zelden of nooit te maken krijgen. Voorbeelden daarvan zijn zaken op het terrein van het intellectuele eigendomsrecht, vervoersovereenkomsten en zaken van het landelijk parket van het openbaar ministerie. Het landelijk parket is kort gezegd belast met de vervolging van zaken op het terrein van (inter)nationaal georganiseerde criminaliteit en terrorisme. De mogelijkheid van concentratie van zaken van het landelijk parket is nader ingevuld met het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket. Voor wat betreft de relatieve competentie is op grond van artikel 2 WvSv de rechtbank te Rotterdam aanvullend bevoegd om kennis te nemen van zaken met de vervolging waarvan de officier van justitie van het landelijk parket is belast.

De voorgenomen herziening van de gerechtelijke kaart leidt in beginsel niet tot nieuwe vormen van concentratie van rechtsmacht. Een uitzondering hierop zijn zaken op het terrein van functioneel parket van het openbaar ministerie. Het functioneel parket is, kort gezegd, belast met de vervolging van zaken op het terrein van economie, milieu en fraude in strafzaken met de handhaving waarvan een bijzondere opsporingsdienst is belast, zoals de FIOD-ECD. Met de Wet herziening gerechtelijke kaart wordt artikel 2 WvSv gewijzigd. De nieuwe bepaling biedt de mogelijkheid van aanvullende concentratie van rechtsmacht in bijzondere gevallen. Dit houdt in dat, naast de rechtbanken die op grond van de normale regels van relatieve competentie bevoegd zijn, in de nieuwe situatie ook de rechtbanken Amsterdam, Oost-Brabant, Oost-Nederland en Rotterdam bevoegd zijn om kennis te nemen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen strafbare feiten met de vervolging waarvan is belast de officier van justitie bij het functioneel parket respectievelijk de officier van justitie bij het landelijk parket.

De in het gewijzigde artikel 2 WvSv bedoelde algemene maatregel van bestuur is nog niet in procedure gebracht, mede gelet op de toezegging om gedurende het wetgevingsproces geen onomkeerbare stappen te zetten. Hiermee wordt pas gestart nadat de parlementaire behandeling is afgerond.

Voorts is van belang het bepaalde in het met de aanhangige wetswijziging in te voeren artikel 139b van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). Hierin wordt onder meer bepaald dat het College van procureurs-generaal een reglement vaststelt, ten aanzien van welke strafbare feiten de officier van justitie bij het functioneel parket onderscheidenlijk het landelijk parket overeenkomstig artikel 2 WvSv een zaak aanbrengt bij één van de vier genoemde rechtbanken. Zodoende wordt voor eenieder concreet op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid van artikel 2 WvSv. Ook voor dit reglement geldt dat dit pas tot stand kan komen nadat de wetswijziging is afgerond. De bevoegdheid van het College op grond van artikel 139b Wet RO kan zich vanzelfsprekend niet verder uitstrekken dan de strafbare feiten die in de algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Anders gezegd: het reglement kan alleen leiden tot een invulling van de bevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 2 WvSv. In alle overige gevallen zullen zaken aangebracht worden conform de normale regels van de relatieve competentie.

Als het gaat om de vraag welk type zaken uiteindelijk door het functioneel parket of het landelijk parket zullen worden aangebracht bij de vier rechtbanken, is met name van belang dat het gaat om zaken die een bijzondere expertise vragen vanuit de rechtspraak en/of het openbaar ministerie, en die zich relatief weinig voordoen. Indien het bijvoorbeeld gaat om fraudezaken, ligt het derhalve voor de hand dat alleen de relatief ingewikkelde, omvangrijke zaken geconcentreerd worden aangebracht.

De relatief lichtere fraudezaken, die zich in de praktijk vaker voordoen, zullen conform de algemene regels van de relatieve competentie in beginsel bij alle rechtbanken worden behandeld. Ook bij de andere rechtbanken dan de vier genoemde, zullen in de toekomst derhalve fraudezaken worden behandeld.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven