nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN DEFENSIE EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2004
Op verzoek van de commissie voor Buitenlandse Zaken en de commissie voor
Defensie (zie bijlage) informeren wij u nader over het besluit van de regering
het geplande vertrek van Hr. Ms. Rotterdam voor de kust van Liberia met drie
dagen uit te stellen. Van dit besluit bent u bij brief van 17 februari
2004 op de hoogte gebracht (29 278, nr. 5). Hieronder gaan wij in
op de specifieke vragen die de bovengenoemde commissies gesteld hebben.
De bij de brief van 17 februari gevoegde fax van de secretaris-generaal
van de Verenigde Naties (SGVN) is ontvangen op 12 februari. Het voornemen
van de SGVN om Nederland schriftelijk te verzoeken nog één maand
langer medische capaciteit aan boord van Hr. Ms. Rotterdam beschikbaar te
houden, was niet eerder bekend bij het kabinet. Wel was de suggestie van een
telefonisch onderhoud over deze kwestie tussen de SGVN en de minister-president
op 10 februari te New York besproken tussen een medewerker van de Nederlandse
Permanente Vertegenwoordiging bij de VN en een vertegenwoordiger van het Department
for Peacekeeping Operations (DPKO) van de VN. Gegeven de inhoud van dit gesprek
werd het niet nodig geacht het kabinet hierover in te lichten. Na het verzenden
van de brief, dus na 12 februari, heeft de SGVN zijn verzoek ook telefonisch
aan de minister-president overgebracht.
Tijdens de ministerraad van 13 februari is de brief van de SGVN aan de
orde geweest. Het kabinet heeft besloten vast te houden aan het voornemen
de Nederlandse deelneming te beëindigen onder meer omdat dit verzoek
zich specifiek beperkte tot verlenging van de beschikbare medische capaciteit
aan boord. Verlenging was slechts voor een periode van enkele dagen mogelijk,
omdat de leden van het chirurgisch team daarna verplicht waren hun werkzaamheden
in Nederlandse ziekenhuizen te hervatten. Dit is het DPKO overigens eerder
al herhaaldelijk duidelijk gemaakt.
Het Jordaanse hospitaal in Monrovia was reeds op 25 december 2003
door de commandant van UNMIL, generaal Opande, aangemerkt als operationeel.
In de ministerraad is aandacht besteed aan het tot dan toe onbekende gegeven
dat dit hospitaal niet aan de vereiste medische standaard zou voldoen. Om
deze tekortkoming zoveel mogelijk op te heffen, is vervolgens besloten het
geplande vertrek van Hr. Ms. Rotterdam met drie dagen uit te stellen. De commandant
van het Nederlandse detachement heeft dit aanbod onverwijld aan de vertegenwoordiging
van de VN in Liberia doorgegeven. In de bovengenoemde brief van 17 februari
jl. is de Kamer geïnformeerd over zowel dit uitstel als de redenen om
het verzoek van de SGVN om de missie met één maand te verlengen,
af te wijzen.
De Minister van Defensie,
H. G. J. Kamp
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
BIJLAGE
Aan de minister van Defensie
i.a.a.
de minister van Buitenlandse Zaken
Den Haag, 19 februari 2004
De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie hebben in
de procedurevergadering van heden uw brief van 17 februari 2004 aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer (29 278, nr. 5) besproken. De commissies
hebben besloten u nadere informatie te vragen over de in deze brief verwoorde
opvattingen over een mogelijke verlenging van de Nederlandse deelname aan
de VN-missie in Liberia in relatie tot de eerder door U tijdens het Algemeen
Overleg over vredesmissies van 11 februari 2004 gedane uitspraken terzake.
Namens beide commissies verzoek ik u om de Kamer op korte termijn in een
brief antwoord te geven op de volgende vragen:
– Waarom heeft U de Kamer niet eerder, bijvoorbeeld tijdens het
AO van 11 februari 2004, ingelicht over het verzoek van de SGVN tot verlenging
van de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Liberia?
– Is het kabinet reeds vóór de formele brief van de
SGVN d.d. 12 februari 2004 op informele wijze ingelicht over het verzoek
van de SGVN?
– Waarom is de Kamer pas op 17 februari 2004 geïnformeerd over
het besluit tot verlenging van de Nederlandse deelname met drie dagen dat
het kabinet op 13 februari 2004 heeft genomen?
– Waarom heeft het kabinet ingestemd met een verlenging van drie
dagen en niet met de door de SGVN gevraagde periode van een maand?
– Was u tijdens het eerdergenoemde AO reeds op de hoogte van het
feit dat de door Jordanië te leveren alternatieve hospitaalvoorziening
niet tijdig in Monrovia aanwezig zou zijn?
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Oort