29 276
Wijziging van de Mededingingswet en van enige andere wetten in verband met de implementatie van EG-verordening 1/2003

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 17 februari 2004

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare beraadslaging van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I. Algemeen

De hoofdpunten van de EG-verordening zijn naar de mening van de leden van de CDA-fractie de vervanging van de ontheffingsmogelijkheid van artikel 17 van de Mededingingswet door een direct werkende, wettelijke uitzondering en het creëren van de bevoegdheid voor de NMa om privé-woningen te mogen betreden. Beide punten komen echter pas bij de behandeling van de evaluatie van de Mededingingswet terug. In deze inbreng desondanks een enkele opmerking over beide punten, aangevuld met een kritische noot over de «amicus curiae».

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel waardering kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Toch hebben zij nog een aantal nadere vragen, met name ten aanzien van de versterking van de positie van de consument en het tegengaan van te sterke economische machtsposities.

De leden van de VVD fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie zijn in beginsel positief over de wijziging van de Mededingingswet, maar zij hebben een aantal vragen bij de concrete uitwerking van deze wet.

II. Vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel houdende Wijziging van de Mededingingswet en van enige andere wetten in verband met de implementatie van EG-verordening 1/2003

Van ontheffing naar wettelijke uitzondering

Op dit moment heeft de Europese Commissie op grond van artikel 81, derde lid van het EG-verdrag de mogelijkheid ontheffing te verlenen van het kartelverbod. Dit «ontheffingsmonopolie» van de EC vervalt met de komst van Verordening 1/2003. Artikel 81, derde lid van het EG-verdrag zal een aantal criteria gaan bevatten. Wanneer overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde gedragingen aan die criteria voldoen, zijn ze in principe niet verboden en hoeft de EC niet vooraf ontheffing te verlenen. Met andere woorden de huidige mogelijkheid van ontheffing door de EC wordt vervangen door het systeem van een wettelijke uitzondering. Dit betekent naar de mening van de leden van de CDA-fractie dat het ontheffingsmechanisme van artikel 17 van de Mededingingswet vanaf 1 mei 2004 (de inwerkingtredingdatum van Verordening 1/2003) niet meer kan worden toegepast voor mededingingsafspraken met interstatelijk effect. Wanneer het ontheffingsmechanisme van artikel 17 van de Mededingingswet zal blijven bestaan voor afspraken zonder interstatelijk effect, dan zal dat in veel zaken tot gevolg hebben dat er veel tijd verspeeld zal worden om te bepalen of een mededingingsafspraak wel of geen interstatelijk effect heeft. De leden van de CDA-fractie vinden het daarom van groot belang artikel 17 van de Mededingingswet nog voor 1 mei om te zetten. De regering zegt hierover: «deze wijziging zal met ingang van 1 mei 2004 in werking treden». Uit hetzelfde document blijkt dat het kabinetsstandpunt over de evaluatie nog aan de orde moet komen in de ministerraad en er ligt vanzelfsprekend dus nog geen wetsvoorstel.

Is de regering er zeker van dat artikel 17 van de Mededingingswet voor 1 mei gewijzigd zal worden? Heeft de regering plannen het hierboven beschreven probleem op te lossen indien artikel 17 niet voor 1 mei aangepast is, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Op de hoorzittingen over de evaluatie en wijziging van de Mededingings- wet van de vaste commissie voor Economische Zaken d.d. 22 januari 2004 werd door één van de sprekers het volgende opgemerkt: «indien artikel 17 Mededingingswet wordt omgezet van een ontheffingsmogelijkheid naar een rechtstreeks werkende wettelijke uitzondering, dient gewaarborgd te worden dat ondernemingen informele zienswijzen kunnen blijven krijgen van de NMa». Het belangrijkste argument is dat ondernemingen op deze manier rechtszekerheid kunnen krijgen. Wat vindt de regering van de suggestie om deze waarborg in een algemene aanwijzing vast te leggen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Indien het ontheffingssysteem niet voor 1 mei 2004 wordt afgeschaft, dan blijft het voor binnenlandse mededingingszaken bestaan, terwijl voor interstatelijke mededingingszaken de verordening geldt. Deelt de regering de mening dat dit in beginsel onwenselijk is, vanwege de afbakeningsdiscussies die hier het gevolg van kunnen zijn? Wat zijn de risico's van het naast elkaar bestaan van twee systemen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zal de Europese Commissie bereid blijven tot een informeel advies te komen ten aanzien van de vrijstelling? Kan de minister van Economische Zaken of de NMa niet overwegen een dergelijk informeel advies te geven, teneinde tot meer rechtszekerheid te komen? Hoe relevant is de bagatelbepaling van artikel 7 nog als de ontheffingsmogelijkheid vervalt? Komt er een procedurele regeling waaruit blijkt hoe leniency-verzoeken na 1 mei 2004 zullen worden benaderd? Zo nee, waarom niet?

Kan meer inzicht worden gegeven, zo vragen de leden van de VVD fractie, in de te verwachte toenemende belasting op de nationale (civiele) rechter als gevolg van het stelsel van de verordening? Kan een inschatting worden gegeven van de gevolgen voor onder andere de doorlooptijden van juridische procedures?

Bij de leden van de SP fractie bestaat de vrees dat door het schrappen van ontheffingen vooral middelgrote en kleine ondernemingen in de problemen komen doordat zij over onvoldoende juridische kennis beschikken om te beoordelen of zij – voor wat betreft grensoverschrijdende mededingingsvraagstukken – in strijd met de wet handelen. Tevens vrezen deze leden een overbelasting van het rechterlijk apparaat alsmede de NMa als gevolg van de verschuiving van ontheffingen van Europees naar nationaal niveau.

Zij zien daarnaast graag toegelicht hoe praktische problemen voorkomen kunnen worden aangezien de ontheffingsprocedure op nationaal niveau nog steeds bestaat.

Amicus curiae en burgerlijk procesrecht

Op grond van artikel 15, derde lid van Verordening 1/2003 kunnen de Europese Commissie en de NMa de rol van «amicus curiae» vervullen: zij kunnen uit eigen beweging opmerkingen bij de nationale rechters indienen. De regering stelt voor het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in lijn met de Verordening aan te passen. De leden van de CDA-fractie onderkennen de behoefte aan een dergelijke bepaling, maar zet er toch vraagtekens bij. De rechterlijke macht en de toezichthouders hebben immers andere rollen en gezien de voorliggende wettekst kan de NMa ongeacht haar motieven interveniëren. Deze leden zijn van mening dat de rol van de NMa op grond van artikel 15 van de Verordening daarom beperkt moet blijven.

Wat is de aard van de bevoegdheid van de NMa op grond van artikel 15, derde lid van Verordening 1/2003? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat de rol van de NMa beperkt moet blijven? Is de regering bereid een algemeen kader te vormen waarin uiteengezet wordt wanneer en op welke wijze voor de NMa een rol is weggelegd bij de civiele en administratieve rechter?

Is het waar dat in het wetsvoorstel een bepaling ontbreekt die waarborgt dat de civiele rechter kan garanderen dat hij vertrouwelijke inlichtingen zal beschermen? Onderkent de regering dit risico, zo vragen de leden van de PvdA fractie? Wat kan hieraan gedaan worden? Deelt de regering de mening dat de rollen van de toezichthouders en de rechter zeer verschillend zijn en daarom de toezichthouder geen disproportionele rol zou moeten spelen in civielrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures? Moet de NMa niet worden betrokken bij prejudiciële vragen? Zou de rol van de NMa voor de civiele en administratieve rechter moeten worden vastgelegd in een duidelijk procedureel kader?

Onderwerpen nog niet geregeld in het wetsvoorstel

Verordening 1/2003 geeft de Europese Commissie de bevoegdheid voor «inspectie van andere lokalen». De leden van de CDA-fractie zullen hier niet ingaan op de mogelijke toedeling van een dergelijke bevoegdheid aan de NMa, omdat deze discussie pas bij de behandeling van de evaluatie van de Mededingingswet terugkomt. Dit onderwerp brengt deze leden wel tot de volgende algemene vraag: waarom komen bepaalde punten (zoals de structurele maatregelen van artikel 7, eerste lid) uit Verordening 1/2003 en uit de evaluatie van de Mededingingswet niet terug in de brief met het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Mededingingswet? Kan de regering van alle onderwerpen die niet in de brief aan de orde komen aangeven waarom dat niet gebeurd?

De leden van de PvdA-fractie achten het zinvol dat in de Medingingswet de uitdrukkelijke mogelijkheid wordt opgenomen voor de NMa, om analoog aan artikel 9 van Verordening 1/2003, tot het aangaan van het equivalent van de Amerikaanse «consent decree». Deelt de regering de mening dat dit de administratieve lasten kan verminderen en het afhandelen van zaken kan versnellen?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat uit de Europese concentratieverordening voortvloeit dat de dominantietest een wat ruimere nieuwe definitie heeft gekregen en dat deals worden toegelaten in de meldingsfase. Deelt de regering de mening dat als gevolg van de ruimere definitie van de dominantietest artikel 27 sub c aangepast zou moeten worden? Zouden in de Mededingingswet time-out regels moeten worden opgenomen zoals in het Europese systeem?

III. Vragen naar aanleiding van het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Mededingingswet

Positie van de consument

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA fractie dat het nut voor de consument, voor de huidige en toekomstige generaties, centraal zal moeten staan in de Mededingingswet? Kan dit formeel worden vastgelegd in de Mededingingswet?

Aangezien de regering de versterking van de positie van de consument heeft benoemd als beleidsprioriteit, zijn de leden van de PvdA-fractie teleurgesteld dat de consument zijn, ten onrechte ondergeschikte positie, behoudt. Kan de regering ingaan op de wenselijkheid van een supercomplaint? Is het waar dat daarmee administratieve voordelen kunnen worden behaald en afhandeling en beoordeling eenvoudiger zal zijn dan een reeks individuele klachten? In welke gevallen kan de Consumentenbond wel en in welke niet als belanghebbende optreden? Voor welke andere consumentenorganisaties – bijvoorbeeld de Milieufederatie – zal dit ook kunnen gelden en in welke gevallen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de consument nu nog geen belanghebbende kan worden. De argumenten van de regering zijn dat dit tot te veel administratieve lasten zal leiden voor de bedrijven en dat de consumenten zich kunnen organiseren in een vereniging. Dat laatste kan echter leiden tot veel administratieve lasten voor de consument. Deelt de regering de mening dat meer administratieve lasten óók voor de consument onwenselijk zijn? Deelt de regering de mening dat het enige doel van mededingingswetgeving uiteindelijk het consumentenbelang is, dat daarom de consument als belanghebbende moet worden aangemerkt?

Transparantie

De Mededingingswet houdt er niet direct rekening mee dat gebrekkige concurrentie vaak het gevolg is van marktimperfectie, die vaak weer het gevolg is van een gebrekkige prijs- en/of producttransparantie. Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA fractie dat het bij concurrentiebevordering niet alleen moet gaan om de marktstructuur, waar de Mededingingswet op ziet, maar vooral ook om het organiseren van prijs- en/of producttransparantie? Kortom dat een voldoende niveau van prijstransparantie een noodzakelijke voorwaarde is om tot volwaardige concurrentie te komen?

Deelt de regering de mening dat het organiseren van deze prijstransparantie ook van buitenaf georganiseerd kan worden, dus niet door de sector zelf, zo vragen de leden van de PvdA fractie? Kan de overheid hier een rol in spelen, bijvoorbeeld door prijsen/of producttransparantie bevorderende websites te organiseren? Kan gedacht worden aan het ontmoedigen van overbodige productdifferentiatie, die ertoe leidt dat de consument door de bomen het bos niet meer ziet en niet meer tot een goede prijs-kwaliteitvergelijking kan komen? Kan overwogen worden om tot een verplichte standaardisering te komen voor bepaalde producten en/of diensten, zodat de consument deze producten en/of diensten beter met elkaar kan vergelijken? Welke producten en/of diensten zouden hiervoor als eerste in aanmerking komen?

Echte concurrentie kan tot stand komen als informatie snel en efficiënt circuleert. In de praktijk gebeurt dit vaak niet. Waarom richt het mededingingsbeleid zich niet júist ook het bevorderen van het snel en efficiënt laten circuleren van informatie, zo vragen de leden van de PvdA fractie?

Kan de regering een inschatting maken van hoe het is gesteld met de prijstransparantie in de verzekeringssector, de assurantietussenpersonen, de hypotheekbranche, de gezondheidszorg, de notarissen, de taxisector, de mobiele telefonie en de rest van de telecommunicatiesector?

Karakter en inrichting van het mededingingstoezicht

Is een trend waarneembaar in Europa dat het mededingingsbeleid meer en meer economisch wordt, zo vragen de leden van de PvdA fractie. Hoe uit zich deze trend en wat heeft dit voor gevolgen? Hoe gaat de regering er voor zorgen dat ook in Nederland het beleid juist economisch en niet puur juridisch wordt?

De huidige Mededingingswet heeft eigenlijk maar drie aangrijpingspunten (kartelverbod, misbruik economische machtspositie en concentratietoets). Zouden dit er niet meer moeten zijn? Zou stilzwijgende concurrentievermijding of concurrentieontduiking niet ook een aangrijpingspunt kunnen zijn? Is ooit een wettelijke concurrentie-inspanningsverplichting overwogen?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de Mededingingswet eigenlijk nogal procesgericht is en niet resultaatgericht, en ook nogal strikt juridisch in plaats van economisch. Kan de regering oplossingen aandragen om dit probleem op te lossen?

De Mededingingswet richt zich in eerste instantie op het tegengaan van een aantal verboden gedragingen en geeft de NMa niet de instrumenten om aan actieve concurrentiebevordering te doen als deze verboden gedragingen zich niet voordoen, of als deze niet aantoonbaar zijn. Deelt de regering de mening van deze leden dat de NMa zulke instrumenten wél zou moeten hebben? Hoe zouden dergelijke instrumenten eruit moeten zien?

Kan de regering een toelichting geven op de exacte verhouding tussen het gehandhaafde artikel 7 van de Mededingingswet en het begrip aanmerkelijk effect van een mededingingsbeperking die voortvloeit uit een overeenkomst die wel of niet in strijd is met artikel 6? Geldt de interpretatie van het Hof dat de mededingingsbeperking een aanmerkelijk effect moet hebben naast artikel 7? Wat zal de nationale rechter, zo vragen de leden van de PvdA fractie, hiermee doen? Wat is de reikwijdte van de «de minimus bekendmaking»? kan de regering nader ingaan op de verhouding tussen artikel 6 en 7 en het aanmerkelijk effect?

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA fractie dat de systematiek van «de minimus»-bekendmaking, waarbij bij een marktaandeel van minder dan 10% de mededinging geacht wordt niet merkbaar te kunnen worden beperkt, tot meer rechtszekerheid kan leiden? Zo nee, waarom niet?

Moet het begrip economische schade verbreed worden, zodat ook maatschappelijke en milieuoverwegingen erin betrokken kunnen worden? Komen er beleidsrichtsnoeren voor non-economische belangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zullen deze gestalte krijgen, zo vragen de leden van de PvdA fractie?

Economische machtspositie

Deelt de regering de mening dat het toezicht op misbruik van economische machtspositie ex artikel 24 in Nederland niet goed werkt? De leden van de PvdA-fractie verwijzen daarbij naar de recente beantwoording op vragen van de leden Van Dam en Heemskerk over de grote tariefsverhogingen van meer dan 50% bij kabelmaatschappijen. In deze beantwoording kwam naar voren dat zowel misbruik als economische machtspositie eerst aangetoond moeten worden en dan nog valt het te bezien of hier iets aan gedaan kan worden. Hoe kan de regering de effectiviteit van het misbruiktoezicht verhogen, luidt de klemmende vraag van de leden van de PvdA-fractie? Waarom wordt een bedrijf met een regionaal monopolie niet automatisch als een bedrijf met een economische machtspositie beschouwd? Is dat niet logisch? Waarom duren de onderzoeken van de NMa zo lang als het gaat om misbruik en kartelvorming? Is de regering bereid te overwegen de bewijslast bij misbruik om te draaien, zoals in Duitsland? Kan de regering hier op ingaan?

Deelt de regering dat voorkomen beter is dan genezen? Kan niet beter veel meer energie gestoken worden in het voorkomen dat economische machtsposities überhaupt ontstaan? Is de regering bereid te overwegen het concentratietoezicht aan te scherpen? Wil de regering overwegen in een veel eerder stadium fusie en overname te verbieden of aan strengere voorwaarden te verbinden of het begrip economische machtspositie te verruimen? Wordt overwogen bij privatisering te toetsen op het ontstaan van een (private) economische machtspositie?

Kan de regering aangeven welke verschillen en overeenkomsten er zijn met het Amerikaanse mededingingstoezicht, waar dit toezicht veel strenger en effectiever lijkt te zijn?

Is een probleem bij het aantonen van misbruik van economische machtspositie dat de NMa niet altijd direct zicht heeft op interne kostenstructuren en met name de allocatie van vaste en indirecte kosten en dus de berekening van kostprijzen? Hoe kan dit probleem opgelost worden?

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA fractie dat de NMa boekhoudkundige eisen zou moeten kunnen stellen, zoadat gemakkelijker kostprijzen kunnen worden vastgesteld, en dus eenvoudiger kan worden vastgesteld of sprake is van concurrentieverstorend gedrag?

Is, onder de huidige wetgeving, misbruik van economische machtspositie ook mogelijk door gemeenten, provincies en zelfstandige bestuursorganen (bv. leges etc.)? Zo nee, dienen dergelijke vormen van misbruik van economische machtspositie niet eveneens aangepakt te kunnen worden? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de PvdA-fractie willen weten in hoeverre een uitzonderingsbepaling noodzakelijk is voor overheidsorganen die vanuit een publiek belang, bijvoorbeeld t.a.v. de ruimtelijke ordening, prijsafspraken maken of samenwerkingsverbanden aangaan. Kan de regering hierop ingaan?

Wat is de visie van de regering op het mededingingstoezicht op oligopolies? Wordt overwogen hiervoor speciale voorzieningen op te nemen? Het is naar de mening van de leden van de PvdA-fractie heel denkbaar dat geen sprake is misbruik, maar wél van een dusdanige economische machtspositie, die leidt tot te hoge tarieven of prijzen? Deelt de regering dat dit eigenlijk even onwenselijk is als een kartel of misbruik van economische machtspositie, met de zelfde gevolgen, namelijk te hoge tarieven of prijzen.

Deelt de regering de mening dat de huidige Mededingingswet te weinig rekening houdt met het bestaan van oligopolies en geen echte instrumenten biedt om deze aan te pakken? Is het waar dat de WRR hier ook al eens op gewezen heeft? Kan de regering daar op ingaan?

Handhaving

In de brief van de regering wordt een persoonlijke bestraffing vermeld in de orde van maximaal € 250 000. Waarom is er geen € 500 000 van gemaakt, zo vragen de leden van de PvdA fractie, in aansluiting op wat in Duitsland gebruikelijk is? Kan de regering hierop ingaan? Deelt de regering de mening dat een dergelijke individuele boete effectiever is als het bedrijf de boete niet voor zijn rekening neemt? Hoe gaat de regering dit probleem ondervangen? Hoe staat de regering tegenover vrijwaringsclausules in het arbeidscontract?

Wil de regering overwegen in zeer krasse gevallen van kartels of misbruik van macht aan de leidinggevende aan het kartel of aan het misbruik, als bijkomende straf een verbod op te leggen om gedurende een aantal jaren leiding te geven? Kan de regering hierop ingaan?

Wordt overwogen voor het misbruikverbod precieze verbodsbepalingen op te nemen bovenop het algemene monopolieverbod, zoals in de VS het geval is? Kan dit ook voor het kartelverbod?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de bevoegdheden om boetes aan personen op te leggen en huiszoeking te verrichten ingrijpend kunnen zijn. Wanneer zal de werking van deze nieuwe bevoegdheden worden geëvalueerd?

Hoe ingrijpender en substantiëler de straffen zijn die de NMa oplegt, hoe belangrijker het is dat er een gevoel is van acceptatie van een gerechtigde uitspraak. Hoe staat de regering tegenover de suggestie om het alles in één hand systeem (opsporing, vervolging, strafoplegging en rechtspleging in eerste aanleg) af te schaffen en dit systeem aan te passen door strafoplegging en rechtspleging neer te leggen bij de rechter? Welke voor- en nadelen zijn hieraan verbonden? Wordt overwogen strafoplegging en rechtspleging boven een bepaalde substantiële omvang wél direct neer te leggen bij de rechter? Hoe zou een dergelijke grens bepaald kunnen worden?

Wat acht de regering van de lengte en de duur van de bezwaar- en beroepsprocedures van de NMa? Welke maatregelen overweegt de regering om één en ander te versnellen?

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA fractie dat een beroep tegen een sanctiebeschikking geen schorsende werking meer zou moeten hebben, zoals in Europa gangbaar is? Kan een dergelijke schorsende werking niet extra beroepen tot bezwaar uitlokken?

Relatie met wetsvoorstel markt en overheid

Wat is de stand van zaken betreffende het Wetsvoorstel markt en overheid, komen er voorstellen daarvoor in de plaats? Wanneer kan een wetsvoorstel verwacht worden waarin gedragsregels voor de overheid worden vastgelegd in de Mededingingswet? Hoe zal de betrokkenheid van de Kamer zijn bij het vaststellen van deze regels?

De regering heeft aangekondigd te onderzoeken of via de Algemene Wet Bestuursrecht aanvullende eisen moeten worden gesteld aan een overheidsbesluit om als ondernemer te gaan opereren en of rechtsbescherming kan worden geboden. Kan de regering hier nader op ingaan? Is er ook toezicht op de omgekeerde situatie? Wie houdt er toezicht op dat de publieke taken van bestuursorganen, in de zin van art. 1:1 AWB, waaronder het uitoefenen van openbaar gezag, en daaraan verbonden bevoegdheden, niet zullen worden verricht door geprivatiseerde of verzelfstandigde organisaties? Kan de regering dit laatste relateren aan de verzelfstandiging van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam?

WAO

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten wat de gevolgen kunnen zijn van een mogelijke private uitvoering van de WAO. Welke criteria en randvoorwaarden moeten worden gesteld met het oog op een eventuele uitvoering van publieke taken in een private omgeving, in relatie tot de taken van de NMa? Welke aanknopingspunten biedt het rapport van de commissie-Cohen hiervoor in relatie tot de taken van de NMa, en welke zaken uit dit rapport zijn relevant voor de NMa? Met betrekking tot het ontstaan van een geprivatiseerde economische machtspositie: kan de regering ingaan op de gevolgen van een mogelijke private uitvoering van de WAO en WW? Zijn hier economische machtsposities te verwachten?

Bij welk aantal aanbieders is volgens de regering sprake van een volwaardige markt? Deelt de regering de mening dat bij slechts 3 of 4 aanbieders daar geen sprake van kan zijn? Hoe kan de NMa waarborgen dat sprake is van de daadwerkelijke mogelijkheid om over te stappen en dat sprake is van daadwerkelijke keuzevrijheid? Welke overstapflexibiliteit is nodig om tot marktwerking te komen? Onder welke voorwaarden kan marktwerking ontstaan?

Is het mogelijk om het pakket van aanbiedingen van verzekeraars te beperken, en daarmee dus mogelijke marktmacht, om marktwerking te bevorderen? In welke mate is er een spanning tussen een toename van administratieve lasten voor opdrachtgevers in relatie tot het bevorderen van het aantal marktpartijen? Welke positie kiest de NMa hierin, zo vragen de leden van de PvdA fractie?

Slotopmerkingen

Is het waar dat de economische schade van kartels en machtsmisbruik tussen 1996 en 2000 zo'n 55 miljard dollar bedroegen? Hoeveel is dit voor Nederland, zo vragen de leden van de PvdA fractie. Hoe wordt de omvang daarvan gemeten?

Kan de regering ingaan op het verwijt dat de NMa soms wordt gemaakt dat zij zich non-communicatief en legalistisch opstelt?

Kan de regering ingaan op de uitspraken van de directeur-generaal van de NMa in de Volkskrant van 4 februari jl., over topbestuurders die zich niet mogen verschuilen achter het middenmanagement? Wat als dit middenmanagement op eigen gezag handelt en de topbestuurders hier geen weet van hebben? Wat moet verstaan worden onder het «zorgen voor een zodanige infrastructuur dat iedereen ervan doordrongen is dat zij zich aan het mededingingsrecht te houden hebben»?

Hoe kan een dergelijk infrastructuur gecreëerd worden?

Kan de regering een nadere toelichting geven op de onderzoeksmethode van Berenschot, waarbij de conclusie getrokken werd dat het kartelverbod nageleefd werd op basis van navraag bij de brancheorganisaties? Is dit een goede onderzoeksmethode?

De voorzitter van de commissie,

Hofstra

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Hofstra (VVD), Voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (CU), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Weekers (VVD), De Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), De Grave (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).

Naar boven