29 276
Wijziging van de Mededingingswet en van enige andere wetten in verband met de implementatie van EG-verordening 1/2003

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 12 september 2003 en het nader rapport d.d. 23 oktober 2003, aangeboden aan de Koningin door de minister van Economische Zaken, mede namens de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 17 juli 2003, no. 03.002986, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende wijziging van de Mededingingswet en van enige andere wetten in verband met de implementatie van EG-verordening 1/2003.

Het wetsvoorstel geeft uitvoeringsbepalingen in verband met de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag1 (hierna: de Verordening) met ingang van 1 mei 2004. Deze verordening vervangt verordening nr. 17/62.2

Op basis van de Verordening vinden er belangrijke wijzigingen in het toezicht op de naleving van het Europese mededingingsrecht plaats. De toepassing van het Europese mededingingsrecht zal in sterkere mate dan thans worden gedecentraliseerd, waarbij een belangrijke rol is toebedeeld aan de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties. In het bijzonder de toepassing van artikel 81, derde lid, van het EG-Verdrag zal niet langer het exclusieve domein van de Europese Commissie zijn.

Het ontheffingensysteem komt te vervallen en wordt vervangen door een systeem van vrijstellingsverordeningen, respectievelijk directe toepassing van artikel 81, derde lid, door de nationale rechters. In verband met de decentralisatie zal de samenwerking tussen de nationale mededingingsautoriteiten onderling en met de Commissie worden versterkt (het zogenaamde netwerk). Nationale rechterlijke instanties krijgen de mogelijkheid om aan de Commissie inlichtingen en adviezen over de toepassing van het communautaire mededingingsrecht te vragen.

Gelet op de rechtstreekse werking van de Verordening beperkt het wetsvoorstel zich tot de strikt noodzakelijke aanpassing van het nationale recht: de aanwijzing van de nationale mededingingsautoriteit, bepalingen betreffende bijstand aan de Europese Commissie, samenwerkingsbepalingen en procedurele waarborgen. Hiertoe worden wijzigingen in de Mededingingswet (hierna: Mw) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WRv) voorgesteld.

De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel opmerkingen met betrekking tot het onderscheid tussen bevoegdheden van de Europese Commissie en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma), de verhouding tot andere wetsvoorstellen, het verstrekken van vertrouwelijke gegevens en enkele procedurele aspecten.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 juli 2003, nr. 03.002986, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 september 2003, nr. W10.03.0305/II, bied ik U hierbij aan.

1. Onderscheid bevoegdheden Europese Commissie en NederlandseMededingingsautoriteit

Uitgangspunt bij de Mw is dat deze wet is georiënteerd op het Europese mededingingsrecht.1 In de praktijk komt dit erop neer dat de inhoud van het Nederlandse mededingingsrecht zeer vergaand overeenstemt met het Europese mededingingsrecht, zij het dat op het procedurele vlak het Nederlandse mededingingsprocesrecht enigszins afwijkt, in het bijzonder als gevolg van de inbedding in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Een belangrijk gevolg van de Verordening is dat nationale mededingingsautoriteiten naast de Europese Commissie bevoegd zijn het Europese mededingingsrecht toe te passen. Hierdoor ontstaan in de praktijk verschillende systemen van toezicht: toezicht door de Europese Commissie waarbij de NMa bijstand kan verlenen, en waarop de Europese toezichtregels van toepassing zijn; toezicht door de NMa, die als nationale mededingingsautoriteit aangewezen is om in Nederland uitvoering te geven aan het Europese mededingingsrecht (op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie); en toezicht door de NMa in het kader van het Nederlandse mededingingsrecht op grond van de Mw. Bij toezicht door de NMa, zowel ter uitvoering van het Europese mededingingsrecht als ter uitvoering van het nationale mededingingsrecht, zijn de Nederlandse toezichtregels van toepassing.2

Bij het toezicht op de naleving van het Europese mededingingsrecht beschikken de Europese Commissie en de door haar gemachtigde functionarissen over meer bevoegdheden dan de NMa. Het betreft enerzijds de bevoegdheid tot inspectie in woningen3 en anderzijds de bevoegdheid tot het doorzoeken van plaatsen en bescheiden.4 Dit betekent bijvoorbeeld dat, indien de NMa vermoedt dat belangrijke bescheiden in een woning worden bewaard, zij niet zelf kan inspecteren in de woning. In een dergelijk geval kan de NMa het onderzoek slechts overdragen aan de Europese Commissie, die wel de bevoegdheid heeft woningen te inspecteren.

Hoewel de Verordening op zichzelf ruimte geeft aan het verschil in bevoegdheden tussen de Europese Commissie en de NMa5, rijst de vraag of het gevolg ervan (divergentie van Europees en nationaal mededingingsrecht) wenselijk is, mede gelet op de doelstelling van de Verordening, – het ontlasten van de Europese Commissie6 – en gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt bij de totstandkoming van de Mw dat het Nederlandse mededingingsrecht zoveel mogelijk overeen dient te stemmen met het Europese.

Dat de regering er – mede in het licht van aanwijzing 337 van de Aanwijzingen voor de regelgeving – voor kiest ter uitvoering van de Verordening het nationale mededingingsrecht slechts op de strikt noodzakelijke punten aan te passen, acht de Raad op zichzelf juist. Het verdient aanbeveling om in de toelichting aan te geven hoe de regering staat tegenover het hiervoor geschetste gevolg van divergentie van Europees en nationaal mededingingsrecht, en of zij overweegt deze divergentie op te heffen.

De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

1. Aan het advies van de Raad van State is gevolg gegeven door aanvulling van paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.

2. Verhouding tot andere wetsvoorstellen

a. Met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan7 is in artikel IV een samenloopbepaling opgenomen. In het advies over dat wetsvoorstel heeft de Raad zich kritisch uitgelaten over de bevoegdheid van de Minister van Economische Zaken om de directeur-generaal instructies te geven in het kader van de uitvoering van regelingen op het gebied van de mededinging op grond van het EG-Verdrag, voorzover daarin niet reeds bij of krachtens de wet is voorzien.1

Volgens de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel heeft deze bevoegdheid geen betrekking op de decentrale toepassing van het Europese mededingingsrecht. In de wettekst komt deze beperking echter niet tot uitdrukking. Door middel van deze bevoegdheid wordt gegarandeerd dat de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk blijft voor de inbreng van Nederland in Europees verband. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het beleid van de minister en de toepassing van de Europese mededingingsregels door de directeur-generaal van de NMa. Wanneer bijvoorbeeld in (advies)comités advisering omtrent het mededingingsrecht in algemene zin aan de orde komt zal de minister desgewenst zelf een standpunt van Nederland kunnen inbrengen dan wel daaromtrent instructies kunnen geven aan de directeur-generaal.2

Artikel 14 van de Verordening bepaalt dat bij de bespreking van individuele zaken alleen vertegenwoordigers van de mededingingsautoriteiten aanwezig kunnen zijn, maar in geval van andere kwesties ook een extra, voor mededingingszaken bevoegde vertegenwoordiger van een lidstaat kan worden aangewezen. Op grond hiervan is geen aanwijzingsbevoegdheid van de minister nodig, maar kan hij direct een ambtenaar naar het adviescomité sturen.

De Raad en de Europese Commissie hebben een gezamenlijke verklaring afgelegd over het netwerk van mededingingsautoriteiten, dat tegelijk met de Verordening in werking zal treden.3 In dit netwerk nemen exclusief de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten deel om de communautaire mededingingsregels daadwerkelijk toe te passen. Het is de vraag hoe de aanwijzingsbevoegdheid van de minister zich verhoudt tot de onafhankelijkheid van de Europese Commissie op het terrein van het EG-mededingingsrecht.

De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de aanwijzingsbevoegdheid in het licht van de uitvoering van de verordening en daarbij mede aandacht te schenken aan het bestaan van het netwerk en aan de bevoegdheid van de minister om voor ander overleg dan over individuele gevallen een eigen vertegenwoordiger aan te wijzen.

b. In het voorstel van wet tot wijziging van de Mededingingswet inzake de bevoegdheid EG-vrijstellingen in te trekken4 wordt de bevoegdheid om in specifieke gevallen EG-vrijstellingen in te trekken, toegekend aan de raad van bestuur van de NMa. Zoals is opgemerkt in de brief van 2 april 2003 van de Minister van Economische Zaken, bevat artikel 29, tweede lid, van de Verordening een algemene bevoegdheid tot het intrekken van een EG-vrijstelling. Deze bevoegdheid is op grond van het onderhavige implementatievoorstel toegekend aan de directeur-generaal.5 De directeur-generaal is de aangewezene zolang het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan6 nog niet in werking is getreden.

In afwachting van het onderhavige implementatievoorstel heeft de Minister van Economische Zaken de Tweede Kamer der Staten-Generaal verzocht de behandeling van het eerdere wetsvoorstel, inzake de bevoegdheid EG-vrijstellingen in te trekken, aan te houden.

Anders dan in het wetsvoorstel inzake de bevoegdheid EG-vrijstellingen in te trekken, is in het voorgestelde artikel 89a, tweede lid, van het onderhavige implementatievoorstel, de openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard op de beschikking tot het buiten toepassing verklaren van een groepsvrijstelling. Hierbij is rekening gehouden met de nog niet in werking getreden Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.7Deze keuze wordt niet nader toegelicht.

Ten slotte vindt er samenloop plaats bij wijziging van artikel 50 Mw, omdat zowel artikel I, onder A, van het onderhavige implementatievoorstel, als artikel I, onder B, van het wetsvoorstel inzake de bevoegdheid EG-vrijstellingen in te trekken, artikel 50 Mw wijzigen.

De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de verhouding van het onderhavige implementatievoorstel tot het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet inzake de bevoegdheid EG-vrijstellingen in te trekken.

2a. Artikel IV en paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn als gevolg van het advies van de Raad van State aangevuld.

2b. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de memorie van toelichting bij de toelichting op artikel I, onderdeel G, artikel 89a, uitgebreid. De bevoegdheid in dat artikel, om groepsvrijstellingen buiten toepassing te verklaren, maakt een bevoegdheid om op grond van een individuele vrijstellingsverordening die verordening buiten toepassing te verklaren, overbodig. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet (toekennen van de bevoegdheid van een EG-vrijstelling in te trekken) (Kamerstukken II 2001/2002, 28 485, nr. 2), dat in deze mogelijkheid zou voorzien, kan om deze reden worden ingetrokken.

3. Verstrekken van (vertrouwelijke) gegevens

Bepalingen uit een verordening werken rechtstreeks en behoeven alleen te worden geïmplementeerd indien daarvoor een bijzondere reden bestaat. Dit betekent dat alleen strijdige nationale bepalingen dienen te worden aangepast en uitvoerings- en handhavingsinstrumenten moeten worden gecreëerd.

Op grond van artikel 12 van de Verordening hebben de Europese Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid elkaar alle gegevens, zowel van feitelijke als van juridische aard, met inbegrip van vertrouwelijke inlichtingen, mee te delen. Artikel 12 bevat geen beperkingen voor het uitwisselen van informatie.

De artikelen 90 en 91 Mw hebben betrekking op het gebruik en de uitwisseling van gegevens die door de NMa zijn verkregen in het kader van werkzaamheden ter uitvoering van de Mw aan derden die niet handelen in het kader van de uitvoering van de Mw. Artikel 91 Mw omvat de uitzondering op de hoofdregel van artikel 90 Mw, dat voorschrijft dat gegevens of inlichtingen slechts mogen worden gebruikt voor de toepassing van de Mw. Ten aanzien van het verstrekken van gegevens door de directeur-generaal van de NMa aan een buitenlandse mededingingsautoriteit, bevat artikel 91 Mw de beperking dat het verstrekken van die gegevens in het belang is van de Nederlandse economie. De reikwijdte van artikel 91 Mw is op dit punt dus beperkter dan artikel 12 van de Verordening.

Denkbaar is dat de NMa in het kader van uitvoering van werkzaamheden op grond van de Mw gegevens of informatie heeft verkregen (waarop de artikelen 90 en 91 Mw van toepassing zijn), die op enig moment nadien van belang zijn in het kader van de toepassing van de artikelen 81 en 82 door de Europese Commissie of door mededingingsautoriteiten van andere lidstaten (met andere woorden een situatie waarop artikel 12 van de Verordening van toepassing is). In dat geval strijdt de toepasselijkheid van artikel 91 Mw met die van artikel 12 van de Verordening. Hoewel in dat geval het ruimere artikel 12 van de Verordening vóórgaat en artikel 91 Mw in zulk een geval buiten toepassing dient te blijven, adviseert de Raad, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-167/73 (Franse zeelieden)1, om de verhouding tussen de twee artikelen in de wettekst zelf tot uitdrukking te brengen. Daarbij zou kunnen worden gedacht aan een additionele bepaling waarin wordt uitgedrukt dat de artikelen 90 en 91 Mw niet van toepassing zijn in de gevallen bedoeld in artikel 12 van de Verordening.

De Raad adviseert de voorgestelde regeling aldus aan te passen.

3. De verhouding tussen de artikelen 90 en 91 van de Mededingingswet enerzijds, en de verordening, de artikelen 12 en 28 van de verordening in het bijzonder, anderzijds, is door middel van een aanpassing van de artikelen 90 en 91 van de Mededingingswet verduidelijkt. Hiertoe zijn aan artikel I, de onderdelen H en I toegevoegd en is de memorie van toelichting de toelichting op artikel I aangevuld.

4. Procedurele aspecten

a. Op grond van artikel I, onderdeel G, artikel 89c, tweede lid, en artikel 89d, tweede lid, kan de rechter-commissaris bij de beslissing omtrent een machtiging tot doorzoeking of inspectie in woningen het openbaar ministerie horen. Het openbaar ministerie heeft geen bevoegdheden in mededingingszaken. Noch uit de voorgestelde wettekst noch uit de toelichting blijkt met het oog waarop het openbaar ministerie gehoord kan worden.

De Raad adviseert dit punt te verduidelijken en zo nodig de voorgestelde wettekst aan te passen.

b. Zowel in een administratieve als in een civiele procedure kunnen de directeur-generaal van de NMa en de Europese Commissie schriftelijke en in sommige gevallen mondelinge opmerkingen maken, zoals blijkt uit de voorgestelde artikelen 89h Mw en 44a WRv. Onduidelijk is echter hoe en door wie de NMa en de Europese Commissie op de hoogte gebracht worden van (het aanhangig zijn) van de civiele procedure.

Ook dit punt verdient verduidelijking en zo nodig aanpassing van de voorgestelde wettekst.

c. Ingevolge het voorgestelde artikel 89j beslist de griffier of de secretaris of er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de uitspraak geanonimiseerd wordt verstrekt. In de praktijk van de administratieve rechtspraak wordt de beslissing omtrent het al dan niet geanonimiseerd verzenden van uitspraken altijd door (leden van) het desbetreffende rechterlijke college zelf genomen. De Raad adviseert bij die praktijk aan te sluiten.

De Raad adviseert de voorgestelde wettekst op dit punt aan te passen.

4a. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in de memorie van toelichting de toelichting bij artikel I, onderdeel G, artikel 89c, aangevuld.

4b. De Raad van State wijst er op dat niet duidelijk is hoe en door wie de NMa en de Europese Commissie op de hoogte worden gebracht van (het aanhangig zijn van) een civiele procedure. De verordening verplicht niet tot het informeren van de directeur-generaal van de NMa en de Europese Commissie van een (aanhangige) procedure. In artikel 15, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1), hierna aangeduid als verordening 1/2003, is slechts bepaald dat de Europese Commissie afschriften ontvangt van uitspraken van nationale rechters. De in artikel 15 van verordening 1/2003 opgenomen regeling (amicus curiae) sluit niet uit dat de Europese Commissie of de directeur-generaal van de NMa zich pas in hoger beroep in de procedure mengen. Ook is mogelijk dat één van de bij de procedure betrokken partijen de directeur-generaal van de NMa of de Europese Commissie op de hoogte stelt van een aanhangige procedure in eerste aanleg. Verder zal de Europese Commissie op de hoogte komen van een aanhangige procedure wanneer een rechter haar om advies of inlichtingen vraagt.

4c. Aan de opmerking van de Raad is gevolg gegeven. In de memorie van toelichting is de toelichting op artikel III, onderdeel A, op dit punt aangevuld.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven. Naar aanleiding van de redactionele opmerkingen over de verwijzingen naar artikelen uit de verordening in artikel I, onderdeel G, artikelen 89b en 89c, zijn tevens de in artikel I, onderdeel G, opgenomen artikelen 89d en 89g aangepast.

6. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele kleine redactionele punten aan te passen. Naast de reeds hierboven genoemde punten is het wetsvoorstel tevens op één punt inhoudelijk aangevuld. In artikel I, onderdeel G, artikel 89d, eerste lid, is toegevoegd dat de machtiging zo mogelijk getoond wordt. Deze bepaling, die is overgenomen uit artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden, was in de oorspronkelijke tekst per abuis niet opgenomen. Tevens zijn enkele redactionele aanpassingen verricht in de memorie van toelichting.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken, mede namens de Minister van Justitie, het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting met bijlage aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 12 september 2003, no. W10.03.0305/II, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Voorstel van wet

In artikel I, onderdeel D, «Voor artikel 88 wordt» vervangen door: In hoofdstuk 10 wordt voor artikel 88.

In artikel I, onderdeel G, «worden tien nieuwe» vervangen door: worden in hoofdstuk 10 tien nieuwe.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89b, eerste lid, «bijstand bij een inspectie door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 20, eerste lid, dan wel artikel 21, eerste lid, van de verordening, zijn belast» in verband met nauwkeurige verwijzing vervangen door: bijstand bij een inspectie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, dan wel 21, eerste lid, van de verordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn belast.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89b, derde lid, na «de Commissie» invoegen: van de Europese Gemeenschappen.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89b, derde lid, na «de nodige bijstand» invoegen: om de Commissie van de Europese Gemeenschappen in staat te stellen de inspectie te verrichten,.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89c, eerste lid, «een inspectie door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 20, eerste lid, van de verordening» vervangen door: een inspectie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de verordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89, tweede lid, «de derde dag waarop zij is gegeven» vervangen door: de derde dag na die waarop zij is gegeven».

In artikel I, onderdeel G, artikel 89h, eerste lid, «artikel 15, derde lid» vervangen door: artikel 15, derde lid, eerste alinea.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89j telkens de woorden «of de secretaris» schrappen. In verband met/naar analogie van de in de Algemene wet bestuursrecht gebezigde terminologie; de titel van de functie is hiervan ondergeschikt belang.

In artikel I, onderdeel G, artikel 89j, derde volzin, «zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen», vervangen door: zwaarwegende belangen van partijen of van derden.

In artikel III, onderdeel B, artikel 44a, eerste lid, «artikel 15, derde lid» vervangen door: artikel 15, derde lid, eerste alinea.

Memorie van toelichting

In de implementatietabel de toelichting op artikel 13 van de verordening herformuleren, zodat blijkt dat deze bepaling rechtstreeks werkt.


XNoot
1

PbEG 2003, L 1.

XNoot
2

Verordening (EEG) nr. 17/62 van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1962 betreffende de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PbEG nr. 13, bladzijde 204).

XNoot
1

Kamerstukken 24 707, nr. 3, blz. 7–8.

XNoot
2

Artikel 22 van de Verordening bepaalt dat nationale mededingingsautoriteiten hun bevoegdheden uitoefenen overeenkomstig de nationale wetgeving indien zij bevoegdheden uitoefenen in het kader van de Verordening; de ambtenaren van de NMa beschikken hierbij over de bevoegdheden uit de Mededingingswet en de Awb.

XNoot
3

Artikel 21 van de Verordening. Inspectie in woningen wordt noodzakelijk geacht omdat de praktijk uitwijst dat zakelijke bescheiden soms in de woning van bestuurders of personeelsleden worden bewaard (overweging 26 van de Verordening). Ook de ambtenaren van de NMa die de Europese Commissie bijstand verlenen bij een inspectie hebben de bevoegdheid om woningen te betreden (zie artikel 21, vierde lid, van de Verordening). Deze bevoegdheid is niet geïmplementeerd, omdat de Verordening rechtstreeks werkt en alleen in bijzondere gevallen de bepalingen uit de verordening in nationale regelgeving wordt overgenomen.

XNoot
4

Reeds in de Wet uitvoering EG-mededingingsverordeningen was, in aansluiting op verordening 17/62, de mogelijkheid van doorzoeking opgenomen en was terzake voorzien in procedurele waarborgen.

XNoot
5

Artikel 22, eerste lid, van de Verordening zegt dat «overeenkomstig het nationale recht» de mededingingsautoriteit van een lidstaat elke inspectie of andere onderzoeksmaatregelen uitvoeren om uit te maken of er een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag is gepleegd. Het tweede lid bepaalt dat indien de Europese Commissie een verzoek doet aan een mededingingsautoriteit om een inspectie te verrichten de functionarissen «hun bevoegdheden uitoefenen overeenkomstig hun nationale wetgeving».

XNoot
6

Overweging 3 van de Verordening en memorie van toelichting, paragraaf 2.1, laatste alinea.

XNoot
7

Kamerstukken II 27 639.

XNoot
1

Kamerstukken II 27 639, B, punt 4.

XNoot
2

Kamerstukken II 27 639, nr.3, memorie van toelichting, bladzijde 8.

XNoot
3

Zie noot 8.

XNoot
4

Kamerstukken II 28 485.

XNoot
5

Artikel I, onderdeel G, artikel 89a, eerste lid, Mw.

XNoot
6

Kamerstukken II 27 639.

XNoot
7

Memorie van toelichting, II Artikelen, Artikel I, Onderdeel G, artikel 89a, tweede alinea.

XNoot
1

Jur. 1974, bladzijde 359.

Naar boven