Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29271 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29271 nr. 3 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2005
Ten vervolge op mijn brief van 25 oktober 2004, Kamerstukken II 2004/05 29 271, nr. 2, over de voortgang van de herziening van het Wetboek van Strafvordering geef ik hieronder een overzicht van de meest relevante ontwikkelingen op dit terrein. Het betreft een overzicht van de wetsvoorstellen waarover ik u vorig jaar berichtte en een aanduiding van de werkzaamheden die voor de komende twee jaar zijn gepland. Als bijlage is gevoegd een overzicht van onderwerpen op het terrein van de strafvordering, ten aanzien van welke concept-kaderbesluiten in onderhandeling zijn en de onderwerpen waarvan de Europese Commissie heeft aangekondigd initiatieven te ontplooien. Na totstandkoming van deze Kaderbesluiten zal implementatie in het Wetboek van Strafvordering moeten plaats vinden.
Ten aanzien van de wetsvoorstellen die in mijn hiervoor vermelde brief zijn genoemd is aanzienlijke voortgang geboekt.
– De Wet aanpassing betekeningsvoorschriften van 23 maart 2005 is gepubliceerd in het Stb. 175; inwerkingtreding op 1 november 2005;
– Het wetsvoorstel OM-afdoening is in juni door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstukken II, 29 849). Hiermee hangt – na de behandeling door de Eerste Kamer – nog een zeer omvangrijke amvb- en uitvoeringstraject samen. De inwerkingtreding van de nieuwe wet is voorzien op 1 januari 2007;
– Het wetsvoorstel versterking positie slachtoffers is in juni 2005 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 30 143);
– Het wetsvoorstel stroomlijning hoger beroep (Kamerstukken II, 30 320) is op 8 oktober jl. ingediend bij de Tweede Kamer.
In het kader van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma zijn vier zogenaamde «verbetervoorstellen» voorgesteld door de Raad voor de rechtspraak die eveneens voor een belangrijk deel waren ontleend aan de voorstellen van Strafvordering 2001, met voorrang in procedure genomen. Het betreft:
– het wetsvoorstel inbeslagneming en doorzoeking door de rechter-commissaris (Kamerstukken II, 29 252),
– het wetsvoorstel wijziging regeling voorlopige hechtenis (Kamerstukken II, 29 253),
– het wetsvoorstel horen van getuigen (Kamerstukken II, 29 254),
– het wetsvoorstel verkorte bewijsvoering bekennende verdachte (Kamerstukken II, 29 255).
Deze wetsvoorstellen zijn inmiddels door het parlement aanvaard en tot wet verheven (wetten van 10 november 2004, Stb. 577, 578, 579 en 580) en op 1 januari 2005 in werking getreden).
Wetsvoorstel positie van de deskundige
In eerdere berichten is aangekondigd een wetsvoorstel waarin algemene bepalingen ten behoeve van de getuige en deskundige zijn opgenomen. Zoals ik heb toegezegd in het debat met uw Kamer op 15 september jl. over de Schiedammer Parkmoord, zal aan dit wetsvoorstel extra prioriteit worden gegeven. Daarbij komt tevens aan de orde of en op welke wijze aan de verdediging meer armslag kan worden gegeven bij het initiëren en inbrengen van deskundigenonderzoek. Ik streef ernaar een conceptwetsvoorstel in het voorjaar van 2006 voor consultatie aan de adviesorganen toe te zenden.
3. De herstructurering van het vooronderzoek
In het voorgaande voortgangsbericht is aangekondigd dat het werk aan dit onderwerp dit jaar is getemporiseerd naar aanleiding van werkzaamheden die bij voorrang zijn uitgevoerd in het kader van bestrijding van het terrorisme.
Inmiddels is bij de brief van 13 december 2004, Kamerstukken II 2004/05, 29 940, nr. 1, mededeling gedaan van de voornemens tot aanpassing van de wetgeving die voortvloeien uit de evaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden en van de Wet herziening gerechtelijk vooronderzoek. Deze voornemens betreffen voornamelijk technische aanpassingen van de doorzoekings- en inbeslagnemingbepalingen, een wijziging van de regeling van de telefoontap met het oog op terugdringen van administratieve lasten voor de lasten voor de politie en de mogelijkheid van een mini-instructie voor de officier van justitie. In het algemeen overleg met uw Kamer van 13 juni 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 940, nr. 2) bleek dat deze voorstellen over de algehele linie genomen instemming ondervonden. Mijnerzijds zegde ik toe aan het wetsvoorstel herstructurering van het vooronderzoek dat ook de herpositionering van de rechter-commissaris en het gerechtelijk vooronderzoek omvat, prioriteit te geven. In dit wetsvoorstel zullen de genoemde voorstellen die voortvloeien uit de evaluaties worden meegenomen.
In het Algemeen kader herziening strafvordering (Kamerstukken II 2004/05, 29 271, nr. 1) zijn de hoofdlijnen van de regeling van het nieuwe onderzoek geschetst. Dat komt kortweg neer op een aanvulling van de beschrijving van de voornaamste functionarissen in het strafproces, en de procesdeelnemers en hun taken in het Eerste Boek. Daartoe zullen de titels worden toegevoegd dan wel vervangen over de positie van het openbaar ministerie en de rechtbank en de rechter-commissaris, de getuige en de deskundige. De bepalingen betreffende bijzondere dwangmiddelen (Titels IV tot en met Vc) uit het Eerste Boek worden opgenomen in de regeling van vooronderzoek in het Tweede Boek, dat de procedure in eerste aanleg beschrijft.
Bij de opzet van het Tweede Boek moet rekening worden gehouden met de nieuwe wetten betreffende het vorderen van gegevens en toezeggingen aan getuigen in strafzaken. In behandeling bij de Eerste Kamer zijn voorts de wetsvoorstellen betreffende de afgeschermde getuige (Kamerstukken I, 2005/06, 29 743) en de OM-afdoening (Kamerstukken I, 2005/06, 28 849). Ten slotte zullen bij het parlement aanhangige wetsvoorstellen over de uitbreiding en specificatie van bevoegdheden voor de opsporing van computercriminaliteit en voor opsporing en vervolging van terroristische misdrijven bij aanvaarding door het parlement tot substantiële aanvulling van het wetboek leiden. De regeling van het vooronderzoek wordt afgesloten met het wetsvoorstel OM-afdoening, dat de vervolging door een strafbeschikking bevat. Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van het zogenaamde «derde spoor» uit de voorstellen van Strafvordering 2001. Al deze wetgeving moet worden ingepast in de nieuwe structuur van het vooronderzoek.
Als bijlage bij deze brief is een overzicht gevoegd van de voorgenomen herindeling van het Eerste Boek na de herstructurering van het vooronderzoek. Bij de nadere uitwerking van het Eerste Boek en de onderzoekshandelingen in het Tweede Boek zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van de voorstellen van het onderzoeksproject Strafvordering 2001. Met die uitwerking zullen nog zeker de komende twee à drie jaar zijn gemoeid. In dat kader zullen ook de bestaande bepalingen met betrekking tot dwangmiddelen, onderzoeksbevoegdheden en onderzoekshandelingen moeten worden doorgelicht en voor een deel opnieuw geformuleerd met inachtneming van de nieuwe structuur. Ik geef er de voorkeur het aangekondigde wetsvoorstel positie van het slachtoffer in het vooronderzoek, waarbij het belang van het slachtoffer bij de toepassing van een aantal dwangmiddelen zal worden bezien, in aansluiting op deze operatie te bezien. Het belang van het slachtoffer kan dan meteen worden meegewogen bij de doorlichting van de bestaande bepalingen. Als dit voorafgaand aan de herstructurering van het vooronderzoek zou gebeuren, is waarschijnlijk dat na afloop daarvan nieuwe aanpassingen zouden moeten plaatsvinden. Dat wordt op deze wijze vermeden.
Over de algemene bepalingen en een structuur voor de regeling van de onderzoekshandelingen in het kader van de opsporing in het Tweede Boek zal in 2006 een expertmeeting worden belegd op de wijze als ten aanzien van eerdere voortgangsberichten en het algemeen kader heeft plaatsgevonden.
In het licht van het wetsvoorstel uitbreiding strafvorderlijke bevoegdheden ten behoeve van terrorismebestrijding stel ik voor prioriteit toe te kennen aan het onderwerp schadevergoeding wegens toepassing van dwangmiddelen. Naarmate meer aandacht en inzet wordt gericht op het voorkomen van deze en andere misdrijven, bestaat de mogelijkheid dat achteraf wordt vastgesteld dat dwangmiddelen niet terecht zijn toegepast. Dit klemt te meer in de gevallen waarbij deze dwangmiddelen niet tegen de verdachte, maar tegen derden (bij voorbeeld inbeslagneming) zijn toegepast. Behalve in de gevallen waarin voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling is toegepast, bestaat er thans geen procedure in het Wetboek van Strafvordering voor schadevergoeding, indien de procedure niet leidt tot oplegging van straf of maatregel. De betrokkene is volgend geldend recht aangewezen op het instellen van een civiele procedure op basis van een (on)rechtmatige overheidsdaad. Voor de toekenning van schadevergoeding zijn door Strafvordering 2001 gedetailleerde en doorwrochte voorstellen gedaan.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden heb ik toegezegd te zullen bezien of, en zo ja, op welke wijze de mogelijkheden van het gebruik van DNA-onderzoek kunnen worden verruimd en dit in een notitie neer te leggen. Aan die verkenning wordt thans gewerkt. Een nota waarin op verschillende aspecten van het DNA-onderzoek in de toekomst zal worden ingegaan, zal u begin van het volgend jaar worden toegezonden.
In het op 5 november 2004 door de Europese Raad vastgestelde «Haags Programma, versterking van vrijheid, veiligheid en recht» is benadrukt dat justitiële samenwerking op het terrein van het strafrecht, in het bijzonder de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, verder kan worden verbeterd door het versterken van het wederzijds vertrouwen tussen de EU-lidstaten, waarbij geleidelijk aan een gemeenschappelijke Europese cultuur zal worden ontwikkeld die gebaseerd is op de diversiteit van de onderscheiden rechtsstelsels en de eenheid van het Europese recht. Het wederzijds vertrouwen zal toenemen naarmate zeker is gesteld dat alle Europese burgers toegang hebben tot een justitieel stelsel dat voldoet aan hoge kwaliteitsnormen, waarbij de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten volle wordt gerespecteerd en rekening wordt gehouden met de bestaande Europese mechanismen. In dit verband is er ook op gewezen dat de vaststelling van minimumregels voor procesrechtelijke aspecten wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie zal vergemakkelijken. De verdere verwezenlijking van wederzijdse erkenning als de hoeksteen van justitiële samenwerking impliceert dat gelijkwaardige normen betreffende procedurele rechten in strafzaken worden ontwikkeld, uitgaande van het bestaande niveau van rechtswaarborgen in lidstaten en met gepaste aandacht voor hun rechtstradities. Uitgesproken is dat het ontwerp-Kaderbesluit over bepaalde procedurele rechten in strafzaken voor het eind van dit jaar zou moeten worden goedgekeurd. Deze termijn wordt ook genoemd voor het aannemen van het ontwerp-kaderbesluit over het Europees bewijsverkrijgingsbevel.
Tegen deze achtergrond verwijs ik naar overige ontwikkelingen op het terrein van het straf(proces)recht die van invloed kunnen zijn op de inhoud van het Wetboek van Strafvordering, die worden genoemd in bijlage II bij deze brief, waarin de verschillende Kaderbesluiten – in wording – zijn opgesomd. Over de inhoud en voortgang van deze Kaderbesluiten wordt u door middel van de toezending van de BNC-fiches (Kamerstukken II, 22 112) en de geannoteerde agenda en verslagen van de de JBZ-vergaderingen (Kamerstukken II, 23 490) op de hoogte gehouden. Het concept-Kaderbesluit waarvan vooralsnog enige invloed op de herziening van het wetboek kan worden verwacht heeft betrekking op de procedurele waarborgen van de verdachte.
Ik hoop u met het bovenstaande een adequaat overzicht te hebben verschaft van de relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Indeling Wetboek van Strafvordering
Titel I | Strafvordering in het algemeen |
1e afdeling | Inleidende bepaling |
2e afdeling | bevoegdheid rechtbank |
Titel IA | het openbaar ministerie |
Titel IB | de opsporingsambtenaar |
Titel IC | het dossier; processtukken |
Titel II A | de verdachte |
Titel IIB | de raadsman |
Titel IIIA | het slachtoffer |
1e afdeling | rechten van het slachtoffer |
2e afdeling | de vordering van de benadeelde partij |
Titel IIIB | de getuige |
Titel IIIC | de deskundige |
Titel IV | de raadkamer en de rechter-commissaris |
Het Kaderbesluit Europees Bewijsverkrijgingsbevel, dat nu nog een relatief beperkte betekenis heeft, omdat het gaat om bestaand bewijs dat nauwkeurig moet worden aangeduid voordat een bevel in een ander land kan worden uitgevoerd. Implementatie vergt aanvulling van het Wetboek van Strafvordering in de afdeling wederzijdse erkenning; de inmiddels geïmplementeerde bepalingen van het Kaderbesluit bevriezing ten behoeve van confiscatie zullen daar weer voor een deel in opgaan.
Het Kaderbesluit procedurele rechten van verdachten moet volgens de oproep in het Haags Programma dit jaar worden afgerond. Het betreft regels betreffende de toegang tot rechtsbijstand, tolken en consulaire bijstand voor vreemdelingen en bejegening van (kwetsbare/jeugdige) getuigen. Zoals het er nu naar uitziet zal implementatie in strafvordering nodig zijn.
– een Groenboek over minimumregels met betrekking tot bewijsvergaring (2006). Het gaat daarbij om voorstellen voor het vergaren en inzage van bewijs, toelaatbaarheid en uitsluiting van bewijs.
– een Groenboek over versterking van de onschuldpresumptie: de betekenis van het begrip, manieren om het te versterken en eventuele mogelijkheden tot beperking (2005).
– een Groenboek over verstekvonnissen (2006). Binnen de Unie bestaan grote verschillen tussen de landen die geen verstekvonnissen kennen (o.a. VK) en landen die ze wel kennen.
Op al deze Groenboeken zullen naar alle waarschijnlijkheid wetgevende voorstellen van de Commissie volgen.
Op basis van een eerder Groenboek over alternatieven voor voorlopige hechtenis zal de Commissie een voorstel presenteren vanuit de invalshoek van het terugdringen van voorlopige hechtenis.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29271-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.