29 270
Reclasseringsbeleid

nr. 26
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 januari 2009

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 11 december 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie en staatssecretaris Albayrak van Justitie over:

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 13 maart 2008 inzake experiment met deels vrij te besteden reclasseringsbudget (29 270, nr. 19);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 29 augustus 2008 inzake maatregelen recidivereductie (24 587, nr. 299);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 12 september 2008 inzake reactie op het rapport «Red de reclassering. Een enquête onder reclasseringswerkers» (29 270, nr. 22).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Nava

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik hoor net van collega Van Velzen dat een plan van uitvoering via de mail vijf minuten voor deze vergadering is binnengekomen. Ik heb dat plan nog niet kunnen bekijken. Als lid van de Staten-Generaal probeer ik mijn werk serieus te doen. Als ik dan stukken om vijf voor tien krijg, wordt het echt moeilijk.

De voorzitter: Is dat stuk geagendeerd?

De heer Teeven (VVD): Wij bespreken vandaag de brief van de staatssecretaris van 13 maart over het experiment met een deels vrij te besteden reclasseringsbudget. Daar gaat het uitvoeringsplan ook over.

De voorzitter: Ik hoor u niet vragen om het plan van uitvoering bij de beraadslaging te betrekken. Dat lijkt mij ook niet goed mogelijk.

De heer Teeven (VVD): Ik constateer dat ons werk moeilijk wordt gemaakt als zo’n stuk vlak voor de vergadering binnenkomt.

De voorzitter: Als een stuk binnenkomt dat niet geagendeerd is, dan zetten wij het niet op de agenda.

Staatssecretaris Albayrak: Ik had de brief aangekondigd tijdens een van onze eerdere debatten.

De voorzitter: De brief is voor vandaag niet geagendeerd.

Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Ik zal mede namens de fractie van GroenLinks spreken, omdat van die fractie geen lid aanwezig kan zijn bij deze vergadering. Op voorhand excuseer ik mij, omdat ik zo dadelijk een begrotingsbehandeling in moet. Mijn collega Sharon Gesthuizen zit klaar om de beantwoording van de staatssecretaris te beluisteren.

Tijdens het vorige debat overviel ik de staatssecretaris met een mededeling over het gebrek aan stageplaatsen bij de master forensische orthopedagogische wetenschappen. In de tussentijd hebben wij wat huiswerk verricht en hebben wij een groot deel van de studenten kunnen bereiken. Er zijn 60 studenten die deze opleiding volgen. Deze mensen moeten omarmd worden. Zij moeten op alle mogelijke manier geassisteerd worden om een stageplek te vinden. Van de 11 mensen die wij hebben weten te bereiken, hebben er 7 problematische tot zeer problematische ervaringen met het vinden van een stageplek. Er was iemand bij die 25 afwijzingen had gekregen. Een ander was al acht maanden op zoek. Deze 60 mensen moeten eigenlijk allemaal individueel vanuit het ministerie begeleid worden. Zij zijn goud waard. Wij hebben hen nodig binnen de tbs-wereld. Ik neem aan dat de staatssecretaris giechelt omdat zij het heel erg ziet zitten om deze mensen te helpen.

De brief over recidivereductie inclusief de sluitende aanpak van de nazorg ziet er goed uit. Het gaat er nu om, de voornemens in realiteit om te zetten. In de brief staat dat een toename van straffen met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht wordt gestimuleerd. Ik vind dat prachtig, maar het is natuurlijk vooral aan de rechter om dit op te leggen. Hoe ziet de staatssecretaris deze stimulering voor zich? Zij zegt dat korte vrijheidsstraffen het minst effectief zijn. Dan moet dit soort straffen niet of minder worden opgelegd of ervoor worden gezorgd dat ze wél effectief worden. Welke van beide opties gaat het worden? Bijna 50% van de gedetineerden verblijft korter dan een maand in detentie. Die groep is wel uitgesloten van het programma terugdringing recidive. Wat gaat het in de praktijk betekenen?

Volgens de brief draagt de modernisering van het gevangeniswezen bij aan vermindering van recidive. Ik heb daar grote twijfels bij, vooral ook vanwege de bezuinigingen. Wij hebben inmiddels een uitwerking ontvangen, die ik vooralsnog niet kan duiden. Er wordt bezuinigd, maar het is onduidelijk of dat betekent dat er ontslagen gaan vallen. De brief levert meer vragen dan antwoorden op.

Steeds meer gemeenten zouden een beroep doen op de expertise van het Leger des Heils en de 3RO voor begeleiding van ex-gedetineerde burgers. Dat is logisch, want daar zit de expertise. Maar waarom doet niet elke gemeente dat? Enkele jaren geleden hebben wij de reclassering uit de gevangenis gehaald en de resocialisatietaak bij de gemeenten neergelegd. Is het niet vreemd dat de gemeenten nu de reclassering gaan inhuren? Kleine gemeenten hebben daar onvoldoende budget voor. Kunnen wij het niet verplicht stellen dat gemeenten een beroep doen op de expertise van de reclasseringsorganisaties? Of moeten wij het weer als een standaardtaak van de reclassering gaan zien?

De overdracht door de gemeenten is grotendeels geregeld. 363 van de 443 gemeenten hebben een contactpersoon nazorg aangesteld. Dat is natuurlijk fantastisch, maar het aanstellen van een contactpersoon wil niet zeggen dat er informatieoverdracht is. Wij hebben eerder al belrondes gedaan. De contactpersoon blijkt wel te bestaan, maar hij weet vaak niet wat hij moet doen. Soms weet hij zelfs niet eens dat hij contactpersoon is. Een telefoonnummer en een naam op papier is niet voldoende. Het moet echt gaan werken. Ik vraag de staatssecretaris om extra inzet. De budgetten hiervoor vallen nog steeds onder de Wmo. Dat houdt dus in dat er rivaliteit is over de vraag waar het geld voor ingezet moet worden. Ik denk even aan de discussies over de thuiszorg. Ik pleit ervoor om de budgetten te oormerken.

In 2004 zei minister Donner dat justitie verantwoordelijk is binnen het justitieel kader. Nazorg vond hij een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Inmiddels is gebleken dat te strikt vasthouden aan deze verantwoordelijkheidsverdeling ons niet verder helpt. Ik ben het eens met het inzicht, maar hoe krijgt die integrale aanpak vorm? Biedt de gezamenlijke opdracht van justitie, gemeenten en maatschappelijke organisaties ruimte voor de reclassering om meer buiten het justitiële kader te werken?

Er staan prachtige beloftes in de brief. In 2010 verlaten alle justitiabelen de PI met een geldig ID-bewijs. Vanaf 2011 komt er samenwerking met de CWI’s. Vanaf 2010 krijgen bijstandsgerechtigde gedetineerden bestaanskosten bij het verlaten van de PI. Op elk van deze drie punten vraag ik: waarom dan pas? Dat kan toch best eerder? Waarom zouden wij niet per 1 januari kunnen regelen dat er niemand een PI verlaat zonder een geldig ID-bewijs?

Bestaande huisvesting moet niet door korte detentie komen te vervallen, aldus de brief. Bravo, dat zeg ik al jaren. Maar wordt wel een beetje concreet. Waarom heeft de staatssecretaris aanneming van mijn motie over het huisbewaringsproject ontraden? Bonjo is bezig met dit project, waarin mensen tijdelijk hun woning kunnen onderverhuren. Dat biedt echt een oplossing. Wil de staatssecretaris met de woningcorporaties gaan overleggen om dit mooie project beter in te zetten?

Wij hebben het in het vorige debat gehad over de zorgverzekeraars. De staatssecretaris van VWS geeft aan dat juist de doelgroep van ex-gedetineerden vaak zonder zorgverzekering zit. Kunnen medewerkers maatschappelijke dienstverlening (mmd’ers) dit niet gaan doen? Bijna ex-gedetineerden moeten hun handtekening zetten om hun zorgverzekering weer te laten herleven. Dat is echt heel belangrijk om nieuwe schulden, nieuwe problemen en overtreding van de wet te voorkomen. Immers, een zorgverzekering is in Nederland verplicht.

Ik heb herhaaldelijk gepleit voor de terugkeer van de binnenreclassering. Het betekent een stap in de goede richting om tot minder hulpverleners te komen. Er zijn nog steeds te veel hulpverleners per gedetineerde. Dat werkt elkaar tegen. Als de reclassering adviseert bij het vonnis, als zij bij de detentie betrokken is en daarna toezicht houdt op en verantwoordelijk is voor de nazorg, dan zijn de belangrijkste taken in één hand. De binnenreclassering vormt hiervan een belangrijke schakel. Een veel te beperkt aantal mmd’ers doet nu veel te veel werk. Van de werkvloer krijg ik signalen dat PIW’ers het werk van mmd’ers op zich nemen, omdat zij er niet aan toekomen. Dat kan nooit de bedoeling zijn.

In het rapport van de SP met het onderzoek onder reclasseringswerkers wordt de vinger gelegd bij de taaksplitsing. Kan de taaksplitsing niet gewoon overboord worden gegooid? Wanneer komt er überhaupt een evaluatie?

Het is heel goed dat een experiment van start gaat naar aanleiding van de motie met mijn naam. Wij vragen de staatssecretaris om zo min mogelijk beperkingen op te leggen aan wat de mensen binnen het experiment mogen doen. De enige beperking moet zijn gelegen in datgene wat vanwege de rechter is opgelegd. Dat is natuurlijk gewoon een vaststaand feit.

Er is nog steeds enorm veel bureaucratie. De staatssecretaris zei dat men op het ministerie niets anders doet dan de overbodigheid van regels bekijken. Dat is prachtig, maar met bekijken komen wij niet zover. Het gaat erom dat overbodige regels daadwerkelijk worden afgeschaft. Wanneer komt de staatssecretaris met een concreet aanvalsplan tegen de bureaucratie in de reclassering? Een van de reclasseringsorganisaties heeft een overzicht aangeleverd met voor haar overbodige regels. De staatssecretaris is bezig met een analyse van de administratieve lasten. Wanneer wordt dat een concreet aanvalsplan? Reclasseringsorganisaties werken met een training «In een spiraal naar boven». De organisaties zijn er enorm enthousiast over, maar de training komt niet door de strenge eisen van de toetsingscommissie. Wil de staatssecretaris hier eens naar kijken? Strenge regels mogen recidivebestrijding niet in de weg staan.

In het arrondissement waar de motie-Van Velzen uitgevoerd wordt, zou ik graag een kijkje nemen. Hoe werkt men er in de praktijk mee? Welke belemmeringen komt men tegen?

Mevrouw Joldersma (CDA): Voorzitter. Wij hebben al vaker over dit onderwerp gesproken. Ik zal mij vandaag concentreren op de nazorg en begin met de persoonlijke begeleiding. Vorige keer hebben wij gesproken over «evidence based» en de erkenningscommissie. Wat zijn precies de kosten die hiermee gemoeid zijn? In een aantal krantenberichten heb ik gelezen dat voor de nazorg een bedrag per gedetineerde beschikbaar komt. In de stukken ben ik dat niet tegengekomen. De provincie Drenthe heeft aangegeven dat voor het realiseren van de vier basisvoorwaarden voor nazorg per ex-gedetineerde € 750 nodig is.

Ik vind de persoonsgerichte benadering sympathiek, maar het zijn ook toverwoorden geworden. Wij zien dat niet alleen bij ex-gedetineerden, maar ook bij het plan van aanpak voor de maatschappelijke opvang. Als je iedereen maar in een traject gooit, dan komt het blijkbaar vanzelf goed met al die criminogene factoren. Dat zien wij ook bij de nazorg aan verslaafden. Je kunt mensen van alles geven, maar soms zijn er dan toch factoren waarom het gewoon niet goed gaat. Soms hebben mensen alles voor elkaar en plegen zij alsnog zelfmoord. Weten wij wanneer de persoonsgerichte benadering werkt?

In de persoonsgerichte benadering is het in de nazorg heel goed om mensen een duwtje in de rug te geven. Die extra steun heeft men nodig als men weer in de samenleving moet functioneren. Wij kunnen echter niet alle problemen van iemand overnemen. Het eigen oplossingsvermogen moet intact worden gelaten. Dat sprak mij heel erg aan in Drenthe. Daar werd aangegeven dat het principe «voor wat hoort wat» wordt gehanteerd om mensen te stimuleren om ook zelf aan de oplossing van hun problemen te werken.

De bewindslieden benadrukken het belang van een menselijke benadering. Daarbij denk ik vooral aan aandacht voor relaties en sociale netwerken. In de vier keuzes die gemaakt zijn, komt dat heel weinig tot uiting. Behalve de mmd’ers vervult de geestelijke verzorging in de gevangenis een heel belangrijke rol. Van het justitieapparaat horen wij dat men graag de dienstverlening wil uitbreiden naar buiten de gevangenis. Ik heb daar leuke projecten van gezien. In het project «Kerken met stip» staan vrijwilligers klaar om ex-gedetineerden te betrekken in de kerkelijke omgeving. Ziet de regering het belang van dit soort initiatieven? Terugkomen in de samenleving gaat niet alleen via de formele dingen. Het gaat erom dat mensen weer een stukje zelfvertrouwen krijgen en een doel in het leven zien. Ik denk ook aan vrijwilligers die zich aanbieden als maatjes in een project van Exodus. Ook bij verslaafden zien wij hoe belangrijk de rol van organisaties als AA kan zijn om terugval te voorkomen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Moeten wij ons ook bij deze projecten niet de vraag stellen of het werkt?

Mevrouw Joldersma (CDA): De regering vraagt aandacht voor vier basale voorwaarden, maar besteedt minder aandacht aan die menselijke kant, aan het doel in het leven. Ex-verslaafden zeggen dat zij dat missen: een stukje bezinning. Het particulier initiatief besteedt daar veel aandacht aan en is daardoor heel belangrijk als aanvulling. Mensen krijgen weer zelfvertrouwen. Zingeving is nodig om je leven weer goed op de rails te krijgen. Wat is beter voor re-integratie in de samenleving dan dat je je herkent in organisaties, dat je je daarbij kunt aansluiten, dat je daar met open armen wordt ontvangen en dat je zelfs door die organisaties wordt opgezocht?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): U zegt dus niet dat er meer door kerken moet worden gedaan.

Mevrouw Joldersma (CDA): Kerken pakken dit op. In het project «Kerken met stip» vindt steeds uitbreiding plaats. Als daklozen ergens worden ontvangen, zeggen die kerken: hier kun jij je gedragen voelen, hier staat een gemeenschap voor je open. Ik vind het heel goed dat dit soort initiatieven er ook is. Ook met de Wmo wordt niet alles via de overheid georganiseerd. Juist het bestaande particulier initiatief wordt benoemd. Kerken vervullen daarin een heel belangrijke rol. Ik wijs nog eens op de vrijwilligers die via Exodus een maatjestraject doen. Ik wijs op ex-gedetineerden die zich als ervaringsdeskundige inzetten. Zij weten waar de problemen met terugval zitten. De kracht van de samenleving moet bij de re-integratie worden benut. De regering gaf al aan dat een aantal gemeenten het Leger des Heils weet te vinden. Het gaat dan niet om vrijwilligersinitiatieven, maar om die zogenaamde halfwayvoorzieningen. Een gedetineerde heeft soms een tussenvoorziening nodig, bijvoorbeeld begeleid wonen. Het is heel belangrijk om ook daar de link te leggen met wat er precies in de AWBZ gaat gebeuren. Welk effect heeft het afnemen van ondersteunende begeleiding? De link met de Wmo mis ik wat in het traject van de nazorg. Het is mij niet helemaal duidelijk hoe de tussenvoorzieningen worden bekostigd. Hoeveel detentiehuizen en andere tussenvoorzieningen zijn er precies?

De screening die de mmd’ers doen, schiet op het gebied van de zorg nogal eens tekort. Is richting de veiligheidshuizen iets ingebakken als een update van de screening? Het blijkt voor mmd’ers vaak moeilijk om de zorgbehoefte van een gedetineerde goed vast te stellen.

Wij waarderen het zeer dat de regering over de nazorg eindelijk sluitende afspraken met de VNG heeft kunnen maken. Waar zit dat extra’s waarom het nu wel zal werken, terwijl het eerst niet goed liep? Wij begrijpen dat het te maken heeft met het feit dat gemeenten meer de gevangenis in gaan. Wat doen wij met gedetineerden die eigenlijk niet terug willen naar de gemeente waar zij vandaan komen? Heeft zo iemand de mogelijkheid om te zeggen dat hij naar gemeente x wil? Moet die gemeente hem accepteren en, zo ja, gaat zij dan ook actief met de re-integratie aan de gang?

Wij waarderen het dat er een Digitaal Platform komt, maar het is ons nog niet helemaal duidelijk wie daarbij zijn aangesloten. Het onderzoek «Van binnen naar buiten» en het Utrechtse onderzoek naar ex-gedetineerden geven beide aan dat er met name bij de reclasseringsorganisaties heel veel kennis over gedetineerden aanwezig is. Zij kennen bijna alle ex-gedetineerden. Wordt die kennis gedeeld?

Bij de nazorg vinden wij het heel erg belangrijk dat mensen alle kansen worden geboden. In de zorg hebben wij wel eens de neiging om te zeggen dat er stepped care nodig is: je begint met weinig en als het misgaat, bied je meer. In de nazorg denk ik eerder aan het omgekeerde: met name first offenders bied je in de nazorg alle kansen. Als men dan toch recidiveert, moet je je afvragen of je steeds opnieuw alle kansen moet bieden. Moet je de energie niet juist heel erg inzetten op first offenders? Als mensen steeds weer terugvallen, moet je je aanpak wellicht wijzigen. Mensen moeten dan de indruk krijgen dat zij het vertrouwen wel moeten verdienen. Dan kunnen de kansen stapsgewijs worden opgebouwd.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. De PvdA is blij dat er meer samenhang en duidelijkheid is over de plannen rond het terugdringen van recidive en het moderniseren van het gevangeniswezen. De PvdA steunt het uitgangspunt om te komen tot recidivebeperking met een persoonsgerichte aanpak. Samenwerking met de ketenpartners en passende zorg, onderwijs en arbeidsaanbod zijn daarbij van groot belang. Ons motto is en blijft: uit de bak is aan de bak. Je zult tijdens de detentie in gedetineerden moeten investeren om ervoor te zorgen dat zij erna weer aan de slag kunnen. Het is niet goed om uit de gevangenis meteen de uitkering in te gaan. Nee, men moet aan het werk of in ieder geval een dagbesteding hebben.

De modernisering van het gevangeniswezen moet ook een humanisering van het gevangeniswezen zijn. Met dat uitgangspunt in het achterhoofd hebben wij een aantal vragen. Ik begin met de ondersteuning door de mmd’er. Alle gedetineerden worden bij binnenkomst gescreend. Voordat zij naar buiten gaan, moeten praktische zaken worden geregeld zoals inkomen, werk, huisvesting en zorg. Het is nog in wording, maar wij hebben er vertrouwen in. De Kamer krijgt nog een brief met de stand van zaken. Hoe zit het met de opleiding van de mmd’ers? Wat is hun takenpakket? Kunnen zij dat uitvoeren? Wat zijn de mogelijke belemmeringen? Hoe gaan wij daarmee om?

Niemand mag meer op vrijdagmiddag vrijkomen als de zaken niet geregeld zijn. Tot onze verbazing zijn er niet alleen mensen die op vrijdagmiddag vrijkomen, als alle loketten dicht zijn, maar ook mensen die op zondag worden vrijgelaten. Het uitgangspunt is dat mensen ondersteund worden. Zij moeten niet met een tasje buiten de poort worden gezet. Als iemand geheel onverwacht op vrijdagmiddag of zondag wordt vrijgelaten, tot wie kan hij zich dan richten? Mmd’ers werken niet in het weekend.

Bij de begrotingsbehandeling hebben wij een motie ingediend gericht op het genereren van een passende opleiding en passende arbeid tijdens detentie. Op die manier wordt in de mensen geïnvesteerd. Het moet na detentie worden voortgezet, zodat zij aan de slag kunnen. Het gaat om een cultuuromslag bij justitie. Het is niet: naar de uitkering en succes ermee. Nee, de ex-gedetineerde gaat aan de slag en haalt het beste uit hemzelf. Dat is ook goed voor de samenleving. Voor mensen die niet kunnen werken, zou het goed zijn als zij in een traject komen. Zij mogen niet langer de hele dag thuiszitten. Van thuiszitten is nog niemand beter geworden. Er komt een plan van aanpak inzake onderwijs. Bij het punt arbeid wordt verwezen naar een pilot van het CWI Lelystad. Wij vinden dat mooi, maar het is erg ingestoken vanuit economisch, kostendekkend perspectief. Het gaat er niet om dat arbeid tijdens detentie kostendekkend is, het gaat om de resocialisatiegedachte. Als mensen wat leren en wat kunnen, kunnen zij dat na detentie gebruiken. Het gaat erom dat men als een beter mens uit de gevangenis komt. Wij verwachten wat meer ambitie van de staatssecretaris. Wij willen dat er meer werk wordt gemaakt van werk na detentie, van dagbesteding. Mensen moeten zich inzetten. Het is geen vrijheid blijheid. Dat vraagt om activiteit vanuit justitie. Bij het opleidingsplan zouden wij graag een ambitieuzer werkplan ontvangen.

Als je een strafblad hebt, als je in de gevangenis hebt gezeten, krijg je niet altijd een verklaring omtrent het gedrag. Is dit een beperking voor gedetineerden? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om deze weg te nemen?

De gemeente Nijmegen is een ondernemersclub voor ex-gedetineerden gestart. Zij hebben wat meer ondersteuning nodig om een eigen bedrijf te beginnen, maar zij lopen ook tegen allerlei barrières op omdat zij nu eenmaal dat justitiestigma hebben. De gemeente maakt zich daar hard voor. Wat vindt de staatssecretaris van dit initiatief?

Hoeveel gemeenten hebben een contactpersoon voor de nazorg? Is het iemand die je kunt bellen of is het iemand die ook echt wat doet? Wij zouden een overzicht krijgen van de knelpunten, waarbij onderscheid zou worden gemaakt tussen grote en kleine gemeenten. Rotterdam is een geroemd voorbeeld, Utrecht is ook goed bezig, maar sommige kleinere gemeenten hebben het niet zo goed geregeld.

Er komt binnenkort een visie op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen justitie, gemeenten en maatschappelijke organisaties inzake de nazorg. Het is belangrijk dat goed wordt afgesproken wie wat doet op welk moment. Welke financiële afspraken worden daarbij gemaakt? Van een aantal gemeenten heb ik gewoon heel hard gehoord dat zij niets doen als zij geen geld krijgen. Dat kan natuurlijk niet. Het is een deel van de Wmo-taak.

De veiligheidshuizen krijgen in de nazorg een heel belangrijke taak. Dat lijkt mij goed, maar dan moet de nadruk niet alleen liggen op veiligheid, maar meer op veiligheid en zorg. Dat is iets waar je je tijdens de detentie op richt. Er is inmiddels een aantal veiligheidszorghuizen. Ik maak een vergelijking met de jeugdzorg. Het is mogelijk dat heel veel mensen om tafel zitten die zich bezighouden met een gedetineerde. Dat zijn allemaal goedwillende, hardwerkende mensen. Soms zijn er zo veel mensen bij een persoon betrokken, dat uiteindelijk niemand doorpakt. Is er in de verantwoordelijkheidsverdeling nagedacht over een soort doorzettingsmacht? Je moet dat niet formaliseren, maar je moet wel regelen wat er gebeurt als niemand wat doet. Dat is precies waar het nu misgaat.

Kinderen van gedetineerde ouders worden onbedoeld de dupe van de detentie van hun ouder(s). Uit onderzoek blijkt dat kinderen schade oplopen als ouders gedetineerd zijn. Sterker nog, zij lopen het risico dat zij zelf op het criminele pad belanden. Alle zeilen moeten worden bijgezet om dit te voorkomen. Bij de behandeling van de begroting voor Jeugd en Gezin hebben wij een motie ingediend om ervoor te zorgen dat de schade bij opvoeding tot een minimum wordt beperkt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat te zullen onderzoeken. Ik vond die reactie wat minimaal. Het gaat ons er niet om dat door een justitiebril gekeken wordt naar de mogelijkheid voor een gedetineerde om zijn of haar kinderen een aantal keren te zien. Wij bekijken het echt vanuit de optiek van Jeugd en Gezin. Er is een kind dat schade oploopt doordat een ouder gedetineerd is. Het kind kan daar niets aan doen. Wij moeten het kind beschermen, maar wij moeten er ook voor zorgen dat een ouder zijn of haar opvoedtaken na detentie weer op kan nemen, en wel op zo’n manier dat het niet weer misgaat. Nogmaals, het moet breder bekeken worden, het kind moet centraal worden gesteld. Het aantal ouder-en-kinddagen wordt uitgebreid tot zes per jaar. Dit wordt georganiseerd door Exodus. Een externe organisatie wordt dus de gevangenis in gehaald om dit te regelen. Volgens mij moet het gewoon onderdeel van het justitiedenken zijn.

De heer De Roon (PVV): Mevrouw Bouwmeester zei daarnet dat zij een doorzettingsmacht wilde, maar dat deze niet geformaliseerd mocht worden. Dat komt op mij over als een tandeloze doorzettingsmacht. Wat wil zij precies?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Als er heel veel mensen om de tafel zitten, merk je dat het soms gewoon niet werkt. Daar moeten wij iets mee. Herkent de staatssecretaris dit en, zo ja, wat gaat zij eraan doen? Uiteindelijk moet er iemand zijn die zegt: wij gaan het op die manier doen. Dat kun je op verschillende manieren vastleggen. Het mag niet star worden. Het moet iets met tanden zijn zonder een bureaucratisch geheel eromheen.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Het beperken van recidive is een zeer goed streven. Alles wat er effectief aan kan bijdragen, krijgt onze volle steun. Op enig moment zullen resultaten zichtbaar moeten worden. Als recidivebeperking op deze wijze een aantal jaren niet echt tot succes leidt, moeten wij terugkomen op de ingeslagen weg.

In het algemeen hebben wij zorgen dat de maatregelen verstikkend kunnen werken. Het kan gepaard gaan met een vorm van bureaucratie. Wij hebben er geen concrete aanwijzingen voor, maar wij gaan ervan uit dat de staatssecretaris tracht dit zo veel mogelijk te voorkomen.

Volgens de staatssecretaris hebben de reclasseringsorganisaties overeenstemming bereikt over het experiment met het deels vrij te besteden reclasseringsbudget. Kan zij vandaag heel puntig aangeven waarover exact overeenstemming is bereikt en waarover nog niet? Wat zijn de conclusies van de analyse gericht op vereenvoudiging van de administratieve lasten bij de reclassering?

De samenwerking met lokale partners is zeer belangrijk, maar wij signaleren ook dat in een aantal veiligheidshuizen, met name dat in Almere dat is opgezet vanuit de zorg en niet vanuit justitie, veel instanties met elkaar praten. Wij hebben de vrees dat het vooral een kwestie wordt van met elkaar praten in plaats van concreet doen. Worden de veiligheidshuizen aangestuurd op concrete prestaties? Wat moet de output zijn en per wanneer? Almere is geopend op 14 oktober jongstleden. Wanneer verwachten de bewindslieden de eerste zichtbare resultaten?

Er wordt ingezet op een verbetering van de voorwaardelijke sancties. Welke specifieke voorwaardelijke sancties hebben de bewindslieden voor ogen als zij spreken van gedragsbeïnvloeding als onderdeel van die voorwaarden ter vermindering van recidive? Verbeteringen kunnen volgens de brief uiteindelijk leiden tot een afname van het aantal korte onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor volwassenen, die gelden als de minst effectieve straffen in termen van recidivevermindering. Dat moge zo zijn, maar kunnen de bewindspersonen aangeven met welk deel van het totaalaantal korte onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen zij een vermindering realistisch achten? Is het altijd in combinatie met een gevangenisstraf als stok achter de deur? Ik kan het mij voorstellen dat je ervan af wilt, maar is het vangnet van de gevangenisstraf altijd aanwezig?

Veel gedetineerden hebben te maken met schulden. Met het oog daarop is een convenant gesloten met de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en is afbetaling van CJIB-boetes over een langere termijn mogelijk. De VVD vindt een aanpak van de schuldenproblematiek van groot belang, maar vraagt zich af waarom de minister heeft besloten tot het kwijtschelden van CJIB-boetes van ISD’ers die twee jaar recidivevrij zijn. Worden die boetes automatisch kwijtgescholden? Waarom is niet gekozen voor een langere recidivevrije periode, bijvoorbeeld in lijn met de doelstelling van zeven jaar? Een andere oplossing had kunnen zijn kwijtschelding van een deel na twee jaar. Dan laat je een hamer boven iemands hoofd hangen. Als iemand op het goede pad blijft, ga je verder met kwijtschelden. Wat is het openstaande boetebedrag van ISD’ers op jaarbasis? Hoeveel denkt de minister op jaarbasis kwijt te schelden? Op grond waarvan worden andere gedetineerden die twee jaar recidivevrij zijn, uitgesloten van deze kwijtscheldingsmogelijkheid? Waar wordt deze regeling formeel vastgelegd? Moeten geen aanvullende voorwaarden worden gesteld?

Op welke wijze krijgen de gemeenten meer grip op gedetineerden waarmee voor detentie al bemoeienis bestond vanuit de uitvoering van de Wet werk en bijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning? Als dergelijke bemoeienis er al was, moet gezorgd worden voor een koppeling ermee na detentie.

Terloops wordt melding gemaakt van Wajong’ers. In 2007 werd bij 833 Wajong’ers de uitkering beëindigd als gevolg van detentie. Kunnen de bewindslieden aangeven welk deel van de Wajong’ers een justitieel verleden heeft? Kunnen zij inzicht geven in de grondslag van de Wajonguitkering van de 833 gedetineerden?

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik begin met de brief van 13 maart over het experiment met vrij besteedbaar reclasseringsbudget in het arrondissement Den Bosch. Ik lees dat aan het eind een onafhankelijke evaluatie van dit experiment zal worden gehouden. Ik heb genoeg van dit soort onafhankelijke evaluaties gezien om te weten dat je met de vraagstelling aan de onderzoekers de uitkomst kunt krijgen waar je belang bij hebt. Het parlement heeft er niet zo veel aan als het op deze manier gaat. De vraag is natuurlijk welke criteria bij zo’n onderzoek worden gebruikt. De vraag is welke maatstaven moeten worden aangelegd voor de metingen die het onderzoek moet doen. Welke aannames zullen worden gebruikt bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek? Al dit soort zaken moet tevoren inzichtelijk zijn wil het parlement er enige controle op kunnen uitoefenen, wil het parlement ook enige waarde aan een evaluatie kunnen hechten. Ik vraag de staatssecretaris om voordat het onderzoek begint, het onderzoeksplan en de opdracht aan de Kamer toe te zenden, zodat wij er kritisch naar kunnen kijken. Wij moeten tot een evaluatie komen waar wij wat aan hebben.

In de brief van 29 augustus staat dat het de bedoeling van de regering is om veel meer voorwaardelijke straffen door rechters te laten opleggen. Men verwacht daarvan dat er bijzondere voorwaarden worden gesteld die het gedrag van de gedetineerde zodanig beïnvloeden dat er minder recidive komt. Dat is in theorie mooi, maar hoe meten wij of dit ook echt werkt? De beleidswijziging zal bij het OM in de eisen moeten neerslaan. Wat zullen de extra kosten en de extra belasting voor de rechterlijke macht zijn? Ik wil een evaluatie zien waaruit duidelijk wordt in welke mate er meer bijzondere voorwaarden worden opgelegd, hoe het staat met de nakoming ervan en wat het betekent voor de rechterlijke macht. Alleen met dit soort gegevens kunnen wij te zijner tijd beoordelen of dit een zinvolle maatregel is geweest.

Vanaf 1 juli 2008 is de voorwaardelijke invrijheidstelling ingevoerd. De bewindslieden willen ook daarbij met meer bijzondere voorwaarden werken. Ik nodig de bewindslieden uit om nog eens duidelijk te maken aan welke bijzondere voorwaarden zij denken. Om welke redenen zullen deze voorwaarden tot de gewenste gevolgen leiden?

Voor ISD’ers, voor stelselmatige daders geldt een bijzondere regeling voor hun CJIB-boetes. Die worden kwijtgescholden als zij twee jaar recidivevrij zijn. Ik begrijp het verleidelijke aspect daarvan, maar het is de vraag hoe dit overkomt op gewone burgers die tot in lengte van dagen door het CJIB op de nek worden gezeten om boetes te betalen. Zij worden niet na twee jaar met rust gelaten. Dit lijkt mij niet goed aan de gewone burgers uit te leggen.

De heer Teeven (VVD): Wat is het standpunt van de PVV-fractie nu precies?

De heer De Roon (PVV): Wij zijn tegen de lijn van de regering op dit punt. Het is onrechtvaardig om draaideurcriminelen deze voorrangspositie te geven. Kwijtschelding na twee jaar is voor deze categorie onaanvaardbaar.

De heer Teeven (VVD): Als wij die boetes laten openstaan, gaan de mensen recidiveren. Moet het allemaal in voorlopige hechtenis worden omgezet die na de detentietermijn wordt uitgezeten?

De heer De Roon (PVV): Mensen moeten niet recidiveren. Dat geldt ook voor draaideurcriminelen. Als zij wel recidiveren, zullen zij gewoon hun boetes moeten betalen. Als zij dat niet doen, moeten zij vervangende hechtenis uitzitten. Ik ben tegen een andere behandeling voor deze mensen.

Ik kom op het meten van de effecten van de totale aanpak. Aan de reclassering wordt een steeds belangrijker rol toegedicht. Het kost nogal wat. De kosten van de reclassering zijn de afgelopen vier jaar met meer dan 50% gestegen. Het is dan van het grootste belang dat wij weten wat wij daarvoor terugkrijgen. De regering zal het WODC een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van het beleid, maar hoe worden andere factoren in dat onderzoek uitgesloten? Ik noem een paar theoretische mogelijkheden. Het afgelopen jaar hebben wij een aantrekkende arbeidsmarkt gehad. Dat kan betekend hebben dat er minder gerecidiveerd is, omdat een aantal ex-gedetineerden gewoon een baan heeft gekregen. Dat heeft niets met het beleid te maken, dat heeft alleen te maken met een aantrekkende arbeidsmarkt. Ik noem ook de vergrijzing. Ook dat kan tot minder recidive leiden. Kortom, hoe wordt in het onderzoek uitgesloten dat dit soort factoren meeweegt in de bepaling van het succes van het beleid?

De doelstelling van 10% recidivereductie sinds 2002 vind ik heel bescheiden. Eigenlijk is het een doelstelling waar de bewindslieden nauwelijks nat op kunnen gaan. Het is in ieder geval niet iets waar de burger echt op zit te wachten. Hij zit niet te wachten op 10% recidivereductie over acht jaar, hij wil recidivereductie het komend jaar. In dat opzicht komt het kabinet met weinig. De PVV pleit voor minimumstraffen waardoor recidiverende criminelen voorlopig vastzitten en dus niet kúnnen recidiveren.

De voorstellen om de recidive te reduceren langs de weg van de reclassering vind ik zeer bescheiden en beperkt. De daadwerkelijke mogelijkheden om recidive te reduceren worden door de regering niet benut.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik heb nog niet helemaal scherp hoe u 100% recidivereductie wilt bereiken. U noemde de minimumstraffen, maar alleen met straffen kom je er niet.

De heer De Roon (PVV): Ik heb niet gezegd dat de ideeën van de regering effectloos zullen zijn. Ik verzet mij er niet op voorhand tegen. De 100%-doelstelling heb ik niet geformuleerd, maar ik denk wel dat er steviger resultaten bereikt moeten kunnen worden door de invoering van minimumstraffen, door criminelen bloot te stellen aan naming and shaming en door minderjarige allochtone straatterroristen veel zwaarder aan te pakken. Bij een tweede delict moeten zij een zware straf krijgen en moeten ook de ouders worden aangepakt. Als er een derde geval komt, moeten criminele allochtonen met een dubbele nationaliteit worden gedenaturaliseerd en uit Nederland verwijderd.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): U wilt «minderjarige allochtone straatterroristen» harder straffen. Straatterroristen moeten wij sowieso straffen, en wel op zo’n manier dat zij het nooit meer doen. Daar is iedereen het wel over eens. Wilt u onderscheid maken tussen mensen zonder en mensen met een dubbele nationaliteit?

De heer De Roon (PVV): Alle straatterroristen moeten bij recidive zwaar bestraft worden: bij de eerste keer een bepaalde minimumstraf, bij de tweede keer een beduidend zwaardere straf en bij de derde keer zo ongeveer de maximumstraf. Dat geldt voor autochtone en allochtone straatterroristen. Mensen met een dubbele nationaliteit die blijven recidiveren, moeten wij hier niet willen houden. Zij moeten gedenaturaliseerd worden en terug naar het land van oorsprong.

Antwoord van de bewindslieden

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Onze brief van 29 augustus jongstleden heeft betrekking op een belangrijk deel van het beleid waar ik als projectminister voor het project «Veiligheid begint bij voorkomen» voor verantwoordelijk ben. Samen met collega Albayrak heb ik de uitgangspunten in de brief beschreven. Door velen in het veld is de brief herkend als een brief over de uitgangspunten van ons beleid bij een kernstuk van het project. Wij zien het terugdringen van recidive als zeer belangrijk in het geheel van de criminaliteitsbestrijding. Wij weten allemaal dat een aanzienlijk deel van de criminaliteit door recidivisten wordt gepleegd, zeker als het gaat om jeugdigen en jongvolwassenen in de leeftijd tussen de 14 en 24 jaar. Met één strafmaatregel is het bij hen niet gedaan. Het is in onze opvatting van cruciaal belang dat wij meer preventie een plaats geven in de wijze van bestraffen. Dat is niet de manier die de heer De Roon aanduidt, maar dat had hij zelf ook al geconstateerd. Hij heeft een aantal punten hernomen die hij eerder naar voren heeft gebracht. Hij kent ons standpunt daarover.

In de vorm van de bestraffing willen wij het tegengaan van herhaald crimineel gedrag een zo krachtig mogelijke plaats geven. Ik wijs op de samenhang met andere onderdelen van het project, bijvoorbeeld de brief die ik samen met collega Rouvoet heb gestuurd over preventie voordat het strafrecht überhaupt aan de orde is. In de gedragsbeïnvloeding willen wij tegengaan dat criminaliteit wordt bedreven, dat overlast wordt veroorzaakt. Als desalniettemin door justitie moet worden opgetreden, moet dat zo worden ingericht dat herhaling wordt voorkomen.

Ik hoop dat de brief herkend is als een brief over de algemene uitgangspunten van ons beleid, ondanks het feit dat de brief een stuknummer heeft gekregen dat ons bevreemdt. Het gaat om een brief over het project «Veiligheid begint bij voorkomen» en de brief is gedrukt onder nr. 299 (24 587), het stuknummer dat behoort bij justitiële inrichtingen.

De voorzitter: Wij erkennen dat u gelijk hebt.

De heer Teeven (VVD): Wij hadden juist het idee: eindelijk onderkent het kabinet dat justitiële inrichtingen een cruciale plaats vervullen in het project «Veiligheid begint bij voorkomen».

Minister Hirsch Ballin: Het belang van justitiële inrichtingen is voor ons zo vanzelfsprekend, dat wij daar deze rubricering niet voor nodig hebben.

Ons beleid inzake «Veiligheid begint bij voorkomen» heeft dus een heel nadrukkelijke focus op degenen die meer dan eens in de fout zijn gegaan of dreigen te gaan. Recidivisten veroorzaken een groot deel van de maatschappelijke overlast op straat, op school en in de beslotenheid van het gezin. Vandaar dat wij ons richten op een structurele aanpak. Vandaar de op de persoon gerichte aanpak door het palet van sancties waaruit de rechter kan kiezen te verbreden en er ook binnen de wettelijke kaders meer verscheidenheid in aan te brengen door de wijze van ten uitvoer leggen van rechterlijke uitspraken en door aansluiting te zoeken op individuele trajecten in de samenleving buiten de justitiële inrichting. Het gaat juist om de relatie tussen wat er binnen en buiten de justitiële inrichtingen gebeurt. Het gaat om de continuïteit van voorzorg, zorg en nazorg.

Wij moeten geen verouderde tegenstelling willen zien of aanbrengen tussen een harde en een zachte aanpak van criminaliteit, tussen preventie en repressie. Het gaat om het tegengaan van de problemen, de overlast en het leed dat door criminaliteit wordt veroorzaakt. Dat gebeurt met een ingrijpende en doordachte strafrechtelijke reactie. De reactie is ingrijpend in de mate die nodig is. Wat gedragsfactoren betreft is het vaak veel ingrijpender dan in de oude benadering met korte vrijheidsstraf of taakstraf sec. De reactie is passend, omdat zij toegesneden is op wat er nodig is met deze verdachte, met deze dader.

Voorwaardelijke straffen nemen een belangrijke plaats in in deze op de persoon gerichte aanpak. Ze zijn erop gericht om criminele levenspatronen effectief te veranderen. Dat gebeurt onder strikt toezicht. De reclassering speelt daar een rol in. Wij geven dat een krachtige steun in de rug met de voorwaardelijke aanpak. Voor het goed functioneren van de reclassering is het van belang dat er een stok achter de deur is, dat er kan worden teruggevallen op de voorwaardelijkheid van een sanctie als het reclasseringstoezicht onvoldoende wordt geaccepteerd of zelfs genegeerd.

Het is bekend hoezeer ik eraan heb gehecht dat de automatische vervroegde invrijheidstelling is vervangen door een voorwaardelijke invrijheidstelling. In het voorjaar van het komend jaar zal de Kamer een wetsvoorstel ontvangen met een regeling van de voorwaardelijke veroordeling in het Wetboek van Strafrecht. De verschillende typen voorwaarden krijgen daarin een plaats. Ik denk aan de voorwaarden die herstel kunnen beogen, zoals vergoeding van de schade of het storten van een geldbedrag in het fonds dat de belangen van de slachtoffers behartigt. Het is betrokken op de zorg voor slachtoffers die verbonden is met onze algemene aanpak. Ik denk ook aan het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden, zoals een contactverbod of een locatieverbod. Ik noem voorwaarden die rechtstreeks op het gedrag zijn gericht: agressiereguleringstraining, aanpak van verslavingsproblematiek en dergelijke. Ten slotte zijn er de op zorg gerichte voorwaarden, zoals een ambulante behandeling of opname in een 24-uursvoorziening.

Daarnaast zijn nog andere voorwaarden denkbaar, zoals het storten van een waarborgsom. Wij zullen nagaan hoe dit zich verhoudt met de schuldenproblematiek. Er is een convenant totstandgekomen tussen de gemeentelijke schuldhulpverlening en het CJIB. Ik zal laten nagaan wat er precies speelt bij het samengaan van CJIB en ISD. Bezien zal worden in hoeverre dit spoort met het algemene convenant. De Kamer zal daarover schriftelijk worden geïnformeerd.

De reclassering werkt aan een verscherping van het toezicht op de bijzondere voorwaarden. Uit onderzoek is gebleken dat de wijze waarop een vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd in belangrijke mate bijdraagt aan de maatschappelijke veiligheid, juist door duidelijk te maken dat gedrag niet wordt geaccepteerd. In combinatie met re-integratie is het ombuigen van de levensloop het meest effectief. Wij doen dat in nauwe samenwerking met de gemeenten, waarmee een gemeenschappelijk belang wordt gediend. Het is verwoord in het bestuursakkoord dat aan het begin van deze kabinetsperiode tot stand is gebracht.

Het krijgt concreet gestalte in de veiligheidshuizen. Het is onze bedoeling dat in het hele land aan het eind van het komend jaar veiligheidshuizen zijn gevestigd. Wij bezoeken die veiligheidshuizen, en dat is meer dan «er even langsgaan». Wij spreken met de betrokken instanties over de manier waarop er wordt (samen)gewerkt. Wij willen horen hoe het loopt, hoe het werkt, welke tekorten men constateert. Als het bijvoorbeeld gaat om de jeugdzorg of de jeugd-ggz, is er voor ons aanleiding om daarover verder te spreken met onze collega’s. Van het eerste, al langer werkende veiligheidshuis in Tilburg weten wij dat er aanzienlijke resultaten zijn bereikt in de jeugdrecidive: een vermindering met bijna de helft in vier jaar tijd. Wij proberen best practices aan het licht te brengen en die te betrekken bij volgende bezoeken. Met de opening van nieuwe veiligheidshuizen aan het eind van het volgend jaar hopen wij een dekkend netwerk te hebben. Het zijn dus veel meer dan praathuizen, zoals even werd gesuggereerd. Het zijn werkhuizen waar gevallen één voor één worden betrokken door de samenwerkende instanties, inclusief zo veel mogelijk zorg en onderwijs.

De heer Teeven (VVD): Als de indruk bij de minister was ontstaan dat ik dacht dat hij er even tien minuten langsging, dan wil ik die wegnemen. Ik weet dat de minister op 14 oktober in Almere langs is geweest. Ik heb daar vorige week een bezoek gebracht. In veel veiligheidshuizen wordt goed gewerkt, maar in een aantal gaat het ook niet goed. Voor die negatieve tendenzen vraag ik aandacht. Er wordt veel «gepraat over» maar niet «gedaan aan». Dat is de essentie van mijn opmerking. Ik denk dan met name aan de veiligheidshuizen waar wordt gewerkt vanuit de gemeentetraditie voor zorg en onderwijs en waar de combinatie met justitie wordt gelegd. Juist daar ben ik bezorgd dat er veel wordt gepraat, maar niet wordt doorgepakt. Het veiligheidshuis in Tilburg is vanuit justitie opgebouwd. Daar is de andere kant op gewerkt.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik proef dat de minister de veiligheidshuizen van onderop wil laten opbouwen en dat hij er geen behoefte aan heeft om het bureaucratisch dicht te timmeren.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Volgens mij gaat het juist om zorg, veiligheid, onderwijs en opleiding. Er komen verschillende wensen uit de Kamer voor de veiligheidshuizen. Wat vindt de minister de ideale situatie?

Minister Hirsch Ballin: De vragen richten zich precies op de reden waarom wij de veiligheidshuizen belangrijk vinden en vanuit justitie stimuleren. Ik wil daarmee niet zeggen dat het verkeerd uitpakt als het initiatief vanuit de gemeente komt. Juist door de grotere convergentie qua beleid en beleidsdoelstellingen tussen gemeenten en justitie, neemt het type problemen waarop de heer Teeven duidde, snel af. In het kader van de best practices brengen wij natuurlijk ook ter sprake waar het niet goed gaat; daar sluiten wij de ogen zeker niet voor. Ik herinner mij een bezoek aan een veiligheidshuis, dat ik nu niet bij naam zal noemen, waarbij twee betrokken organisaties niet aanwezig waren en geen inbreng leverden. Dat wordt dan wel «besproken». Wij brengen de best practices over. Waar wij tekorten in de samenwerking constateren, pakken wij het aan.

Eergisteren was ik in Alkmaar, waar de vestiging van een veiligheidshuis wordt voorbereid. Justitie doet dat in samenwerking met de gemeenten, in het bijzonder met de gemeente die de hoofdplaats vormt van het arrondissement/de politieregio. Daar richt men zich in het bijzonder op de problemen in en rond prostitutie en mensenhandel. Het is prima als zo’n impuls van beide kanten komt. Het is prima als er in de prioriteiten zo’n focus naar voren komt. Dat betekent dat wij niet in bureaucratische structuren opleggen dat men overal op dit moment volgens hetzelfde stramien werkt. In dit stadium van de ontwikkeling van de veiligheidshuizen is dat een bewuste keuze. Ik verwijs ook naar de nieuwsbrief van het project «Veiligheid begint bij voorkomen», te vinden op www.veiligheidbegintbij voorkomen.nl, ook indirect toegankelijk via www.justitie.nl, waar men zich ook als abonnee op de veiligheidskrant kan inschrijven. Wij proberen de goede projecten op te pakken die in verscheidenheid groeien. Het eindresultaat in 2009 moet zijn dat er overal een veiligheidshuis is. In 2010 moet men meer geleerd hebben van elkaars ervaringen. Dat nemen wij als landelijk beleid voor onze verantwoording.

Arbeid heeft de aandacht. Wij hebben erover gesproken met staatssecretaris Aboutaleb, die zich er meer dan voorheen van bewust is dat CWI en dergelijke ook in dit opzicht een rol te spelen hebben. Dit zal ongetwijfeld voortgaan onder het bewind van zijn opvolgster, die het probleem van de andere kant kent. Het gaat om voorbereiding op een geordende terugkeer in de samenleving, inclusief identiteitsdocument.

In de brief is al aangegeven dat over de hele linie evidence based wordt gewerkt. Wij gaan voor de resocialisatiedoelstelling, de recidivebeperking, per interventietype na wat er werkt. De autonome factoren, waarop de heer De Roon wees, worden op deze manier aan het licht gebracht, zodat wij weten welke interventie een werkzaam aandeel heeft in de recidivebeperking.

Ik heb al gezegd dat het stimuleren van voorwaardelijke straffen cruciaal in ons beleid is. De voorwaardelijke veroordeling biedt mogelijkheden om dit te monitoren. De afname van korte vrijheidsstraffen moet samengaan met meer voorwaarden, zodat ze langer doorwerken. Daarmee wordt het feitelijke traject van het onder controle brengen van de levenssituatie langer gemaakt.

Doorzettingsmacht is een begrip dat zich in het spraakgebruik aan het doorzetten is. Wij moeten wel blijven begrijpen wat wij ermee bedoelen. Een algemene roep om meer doorzettingsmacht brengt ons niet veel verder. Het gaat erom wie op grond van welke bevoegdheid ten aanzien van welk onderwerp iets kan doorzetten. Wij zijn in samenwerking met de collega’s van BZK en voor Jeugd en Gezin bezig om te regelen dat er kan worden doorgezet als het gaat om het verzekerd zijn van effectieve jeugdzorg als er een gat valt. In de veiligheidshuizen zijn functionarissen aanwezig die samen spreken over de probleemgevallen, de criminelen, de overlastplegers, de bijna-criminelen. Deze functionarissen hebben ieder hun bevoegdheid. Als straks op basis van het wetsvoorstel, waarvan ik hoop dat de openbare behandeling spoedig kan plaatsvinden, de burgemeester bevoegdheden heeft bij overlast beperkende maatregelen, dan kan de vertegenwoordiger van de burgemeester de verantwoordelijkheid op zich nemen voor zo’n maatregel. Als het gaat om de bevoegdheden die de officier van justitie aan hetzelfde wetsvoorstel ontleent, is hij of zij het die dat zegt. Bij het vorderen van een straf of een maatregel of het verbinden van voorwaarden aan het afzien van strafvervolging, is het de officier van justitie die beslist. Daarover worden afspraken gemaakt in het veiligheidshuis. Daarom zit men om de tafel.

Is het ontbreken van een VOG een beperking voor de re-integratie? Niet voor de re-integratie in het algemeen, maar wel als het gaat om de integratie in een type werk waarbij er specifieke risico’s zijn indien zich onverhoopt herhaling voordoet. Ik denk aan het werken met kinderen als het gaat om een veroordeling wegens seksueel misbruik van kinderen. Een VOG wordt niet gebaseerd op het strafblad zelf, maar op een beoordeling gerelateerd aan de functie waarvoor de VOG wordt gevraagd, en het criminele verleden van betrokkene.

Het aandeel jongeren met een justitieverleden in de Wajong is niet specifiek bekend. Wel weten wij dat het aantal jongeren dat uit de Wajong stroomt omdat zij gedetineerd raken, is toegenomen. In 2007 waren dat er 833, 19% van de totale uitstroom. Dat was bijna een verdubbeling in twee jaar. Om die reden hebben wij een gesprek gehad met staatssecretaris Aboutaleb.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister zegt dat de korte vrijheidsstraffen effectiever worden door de combinatie met de voorwaarden. Maar is dat dan alles of zullen er ook minder korte vrijheidsstraffen worden opgelegd?

Minister Hirsch Ballin: Dat is geen aansturing van type straffen. Het is de rechter die beslist welk type straf wordt opgelegd. Wij kennen de straf, de voorwaardelijke straf en een reeks van maatregelen waaronder de ISD-plaatsing en gedragsbeïnvloedende maatregelen. Voor ons is niet bepalend de exacte mix van verschillende soorten. Ze zijn voor een deel ook substitueerbaar. De gedragsbeïnvloedende maatregel en het opleggen van specifieke voorwaarden kunnen in de praktijk bijna op hetzelfde neerkomen. Aan de hand daarvan zullen wij beoordelen of het beleid aan de doelstelling beantwoordt.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Gelet op de inleiding van de minister, behoef ik mijns inziens zelf niet meer breed stil te staan bij onze visie op bestrijding van recidive. Wij hebben de desbetreffende brief aangeboden onder de noemer nazorg. Dat was niet zonder discussie, want inmiddels is dat een redelijk ingeburgerd begrip. Eigenlijk gaat het over voorzorg, zorg en nazorg. Dus: alles wat voor de strafoplegging komt, alles wat tijdens de strafoplegging gebeurt en, wellicht het allerbelangrijkste, het ervoor zorgen dat de aansluiting op de samenleving optimaal is zodat een maximale bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen van recidive.

Ik ben blij in de bijdragen van de leden te hebben mogen horen dat inmiddels de samenhang van de debatten die wij inmiddels over dit onderwerp hebben gehad, duidelijker en concreter begint te worden. De Kamer heeft het afgelopen jaar een paar keer duidelijk gemaakt dat het niet bij een visie en ambitie mag blijven. De brieven die de Kamer de afgelopen maanden over dit onderwerp heeft gekregen, zijn ook een vertaling van een andere ambitie van de minister en mij, namelijk dat het jaar 2008 voor ons vooral in het teken staat van de concrete uitwerking, waarbij wij aangeven met welke maatregelen wij in deze kabinetsperiode willen komen. De jaren 2009 en 2010 zullen dan vooral in het kader van de uitvoering van die maatregelen staan.

Twee dagen geleden heeft de Kamer de brief over de modernisering gevangeniswezen gekregen. Een aantal woordvoerders heeft daar zo-even bij stilgestaan en heeft ook specifiek gesproken over de nazorg en de vraag hoe in het gevangeniswezen tijdens het vormgeven van de detentie een bijdrage geleverd kan worden aan een optimale aansluiting op de gemeentelijke trajecten, al dan niet vrijwillig. Tevens is er wat betreft de brief een link met de tbs en de vernieuwing van de forensische zorg. Die dwarsverbanden worden inmiddels langzaamaan goed zichtbaar, niet alleen in de visie maar ook in de maatregelen.

Alles wat wij nu presenteren ten aanzien van de persoonsgerichte benadering van de gedetineerde, inclusief de nazorg, komt uiteraard niet in plaats van de straf als vergelding voor het strafbare feit dat die persoon gepleegd heeft. Het moet nadrukkelijk gezien worden als «in aansluiting op». De combinatie is vooral gericht op het voorkomen dat iemand dat strafbare feit nog een keer begaat.

Mevrouw Van Velzen heeft geconstateerd dat het aantal stageplekken voor studenten die de masteropleiding forensische wetenschappen doen onvoldoende zou zijn. Naar aanleiding van het vorige debat heb ik dat onderwerp besproken in een van de interne overleggen. Wij zullen dat niet alleen nadrukkelijk onder de aandacht brengen van de forensisch-psychiatrische centra en de reclasseringsorganisaties. Ook zullen wij een en ander bezien in het kader van het personeelsbeleid en de ontwikkeling van het wetenschappelijk programma tbs. Als het gaat om het voor elkaar krijgen van die opleidingen zijn wij al goed op dreef. Die komen er wel. Vervolgens moeten die opleidingen er ook toe leiden dat mensen in die sector werkzaam zullen zijn.

Verder heeft mevrouw Van Velzen verwezen naar de brief over de modernisering gevangeniswezen, waarbij zij er haar twijfels over heeft geuit of het desbetreffende plan wel voldoende bijdraagt aan recidivevermindering. Twee elementen in die brief wil ik hier met name noemen. Het eerste is de regionale plaatsing van de gedetineerden. Als de contacten er al zijn, zullen die uitdrukkelijk in stand worden gehouden. Als ze er nog niet zijn, is het belangrijk om die contacten op te zetten met de gemeente waar iemand naar terugmoet en vandaan komt. Het tweede element betreft de screening, opdat wij weten wie er binnenkomt in een penitentiaire inrichting en wat wij vervolgens met zo iemand moeten doen. Dat betreft dan het detentie- en verblijfsplan. Mevrouw Van Velzen uitte haar zorg over de personele consequenties. Ik meen dat dit iets is wat wij uitdrukkelijk bij het debat over de modernisering van het gevangeniswezen moeten betrekken. Daarnaast wijs ik in dit verband op het masterplan detentiecapaciteit dat in het voorjaar van 2009 naar de Kamer zal komen. Als wij weten wat kwalitatief en kwantitatief de capaciteitsbehoefte is, kunnen wij natuurlijk ook bezien hoe wij het personeel dat er al werkt en al veel ervaring heeft, een plek kunnen geven. Ik ga er niet van uit dat het Programma Modernisering Gevangeniswezen automatisch tot ontslagen zal leiden.

Verder heeft mevrouw Van Velzen gevraagd of de reclassering niet standaard ingehuurd dient te worden door gemeenten. De reclasseringsmedewerkers moeten zich binnen de ruimte die ze daarvoor krijgen, vooral richten op een maximale bijdrage aan de tenuitvoerlegging van wat via de straffen aan toezicht wordt afgesproken met de reclasseringsorganisaties. De stap die daarvoor zit, is dat ze maximaal betrokken zijn bij de advisering, teneinde ook een bijdrage te leveren aan het vaststellen van de juiste straf voor de desbetreffende persoon. Ook dient er een maximale aansluiting te zijn op een aantal verantwoordelijkheden die bij de gemeente liggen, zoals de rol van het CWI en het vinden van een baan en een woning. De reclasseringsmedewerker behoeft niet overal over te gaan. Duidelijk moet zijn wat deze wel doet en dat hij er op aan kan dat bepaalde taken door de gemeente worden verricht. Bij vrijwillige trajecten is het aan de gemeenten om te bezien op welke manier zij de reclassering kunnen inzetten. Ik hecht er dus aan dat wij vooral de gemeenten stimuleren dat een aantal zaken daar ingebed worden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris geeft aan dat er een aantal zaken is waarvan zij het belangrijk vindt dat de reclassering er standaard bij betrokken is. Maar is dat dan ook verplicht?

Staatssecretaris Albayrak: Ik kan de gemeenten niet verplichten om in het kader van de vrijwillige trajecten alleen maar met de reclasseringsorganisaties samen te werken. Ik denk dat hier ook lokaal maatwerk nodig is.

Verder heeft mevrouw Van Velzen gevraagd naar de gemeentelijke contactpersoon. Iedereen die zegt dat deze nog niet optimaal functioneert heeft gelijk. Op heel veel plekken zijn er al gemeentelijke contactpersonen. Ik spreek ze regelmatig. Wij hebben regiobijeenkomsten georganiseerd om vooral te kijken naar de verschillen tussen de gemeenten. Wij verwachten veel van deze contactpersonen terwijl de omstandigheden per gemeente nogal kunnen verschillen. Op sommige plekken functioneren ze al helemaal optimaal maar op andere plekken is het nog in ontwikkeling. Het resultaat van het werk van die contactpersoon is afhankelijk van de ambitie, de wil en de energie van die persoon. Ik vind het belangrijk dat er gekomen wordt tot een structurele inbedding. Als zo’n persoon ontslag neemt of weggaat moet diens positie in de gemeente goed ingebed zijn. Ik denk dat de huidige situatie alles te maken heeft met de fase waarin wij verkeren. In het samenwerkingsmodel dat wij met de gemeenten aan het uitwerken zijn, worden de verantwoordelijkheden benoemd, evenals de rol en de positie van de gemeentelijke contactpersoon. Heel veel contactpersonen bezoeken al de regiobijeenkomsten waarvan ik zo-even sprak. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de discussie en laten ook zien waar op dit moment de angels nog zitten. Wij pakken dat op en geven dat een plek in het kader van het samenwerkingsmodel.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Bent u niet met de SP van mening dat die enorme verschillen tussen gemeenten veroorzaakt zouden kunnen worden door het feit dat de ene gemeente er geld in investeert en de andere gemeente niet? Zolang wij de budgetten die onder de Wmo vallen niet oormerken, zouden die verschillen nog wel eens heel lang kunnen blijven bestaan. U kunt dan wel alles initiëren en willen, maar als er geen geld beschikbaar is, gebeurt er niets. Is het dan niet verstandig het geld wel te oormerken?

Staatssecretaris Albayrak: Het allerbelangrijkste is dat wij weten wat de precieze consequentie is van de afspraak die in het kader van het bestuursakkoord tussen de VNG en het Rijk is gemaakt over het bieden van nazorg aan alle ex-gedetineerden. Om in beeld te brengen welke extra taken de gemeenten gaan krijgen naar aanleiding van deze afspraak, zijn wij bezig met een quickscan, waarvan wij in het voorjaar de resultaten hebben. Als wij eenmaal weten wat de gemeenten extra moeten gaan doen naar aanleiding van deze afspraak, kunnen wij ook spreken over de financiële consequenties ervan. Of het nu gaat om de GSB-gelden of het veiligheidsbudget, er gaat al heel veel geld voor nazorg naar de gemeenten. Het komt er nu op aan om een beeld te krijgen van wat de gemeenten extra moeten gaan doen en of er voldoende geld voor is – ik denk dat het antwoord daarop ja is – en hoe dat geld dan vervolgens voor dat doel besteed kan worden.

De heer Teeven (VVD): Krijgt de staatssecretaris dit nog voor het einde van deze kabinetsperiode, dus tot 2011, voor elkaar? Kan zij de Kamer toezeggen dat zij het bijvoorbeeld over een jaar voor elkaar heeft?

Staatssecretaris Albayrak: Het allerbelangrijkste is dat wij in alle gemeenten contactpersonen hebben. Daarbij zal het samenwerkingsmodel behulpzaam kunnen zijn. In sommige gemeenten functioneert het al wel maximaal. Ik denk aan de gemeente Rotterdam. De ervaringen daar worden ook geëxporteerd naar heel veel gemeenten. Wij hechten er aan dat er ook gekeken wordt in de keuken van die gemeenten die het al goed doen. Wij stimuleren en faciliteren dat ook. Nadat het samenwerkingsmodel eenmaal is uitgewerkt, zal het een format zijn voor gemeenten die nog geen contactpersoon hebben of waar die nog niet optimaal functioneert. De ambitie mag dan ook zijn dat in deze kabinetsperiode in alle gemeenten een gemeentelijke contactpersoon is aangesteld, met een duidelijke verantwoordelijkheid, die in het samenwerkingsmodel is benoemd. Dat zegt niet alleen iets over de gemeenten maar vooral ook iets over onze eigen verantwoordelijkheid. De minister sprak zo-even terecht over de ontschotting. Ik heb het dan over de eerdere knip: wat een justitietitel heeft ligt bij ons en wat een vrijwillige titel heeft, valt onder maatschappelijke opvang, waarvoor de gemeenten moeten zorgen. Je zal dus nog heel wat processen moeten doorlopen om het uiteindelijk in afspraken te gieten. Er moet dus niet alleen wat bij de gemeenten veranderen maar ook bij justitie. Als het samenwerkingsmodel er is en wij in beeld hebben wat de financiële consequenties zijn naar aanleiding van het onderzoek dat loopt, zal ook helder worden op welke termijn de ambitie dat alle ex-gedetineerden nazorg krijgen, gehaald zal worden.

Mevrouw Joldersma (CDA): Als kop boven een artikel van het Dagblad van het Noorden van de vorige week staat «Meer geld voor nazorg bajesklanten». In dat artikel staat dat u toegezegd zou hebben dat de gemeenten voor iedere ex-gedetineerde een bedrag krijgen. Klopt dat?

Staatssecretaris Albayrak: Wat ik zo-even heb gezegd over de gelden die er zijn voor nazorg en de manier waarop wij in beeld brengen wat de extra taken zijn van de gemeenten, is wat ik in dat interview ook heb gezegd. Waar u het nu over heeft, is een samenvatting waarbij heel veel is weggevallen. Het is niet de bedoeling dat wij een soort rugzakje voor ex-gedetineerden maken waarmee ze teruggaan naar de gemeenten.

Verder heeft mevrouw Van Velzen gevraagd naar het huisbewaringsproject van Bonjo. Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting is daarover een motie ingediend waarvan ik de aanneming heb ontraden, en wel om de volgende reden. Eigenlijk willen wij dit gewoon mainstream maken. Wij willen dat dit goed geregeld is. Het mag niet afhankelijk zijn van een organisatie en het moet goed tussen de gemeenten en de Sociale Zaken geregeld zijn. Het gaat over het waar mogelijk doorbetalen van de vaste lasten van gedetineerden die korte tijd in detentie zitten. Vaak is dat kosteneffectiever dan de woning ontruimen en na detentie weer een nieuwe woning zoeken voor zo iemand. Er is nu een pilot in Schiedam gaande. De gedachte is dat Sociale Zaken onderzoekt hoe dit structureel kan worden gemaakt voor alle gemeenten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Het bevreemdt mij toch een beetje. Wij hebben het hier altijd over pilots als dingen moeten worden uitgeprobeerd. Ik zou dan zeggen: neem dan dit als pilot. Ik vind het heel raar om aanneming van de motie te ontraden en vervolgens te zeggen dat er al een andere pilot loopt. De logica ontgaat mij dan volledig.

Staatssecretaris Albayrak: Met de gemeenten moeten afspraken gemaakt worden over wat het dragen van die vaste lasten breed kan inhouden. Het is dus een veel breder vraagstuk dan alleen het huisbewaringsproject dat u noemt.

Mevrouw Van Velzen heeft er voor gepleit om de binnenreclassering weer terug te laten keren in het gevangeniswezen. Ik heb haar eerder gezegd dat ik er niet voor ben om terug te gaan naar de oude situatie, maar daarmee is zeker niet gezegd dat de reclassering geen werkzaamheden in de gevangenis verricht. Ze doet aan gedragsinterventies en aan advisering over de detentiefasering. Met de inwerkingtreding van de voorwaardelijke invrijheidstelling dit jaar wordt bovendien standaard bij langgestraften een advies gegeven door de reclassering. Bovendien kan DJI een beroep doen op de reclassering indien begeleiding bij een ontslag nodig is, dus waar de toeleiding naar zorgvoorzieningen specifieke inzet van de reclassering vraagt. Verder is de verslavingsreclassering actief in de gevangenis om verslaafden te stimuleren en toe te leiden naar zorg door middel van zogenaamde doorgeleidingsprogramma’s. Met het plan over de modernisering gevangeniswezen, in welk kader wij op een andere manier met detentie omgaan en wij met de vijf zorglocaties ook anders omgaan met de zorgbehoeften van gedetineerden, zal de rol van de reclassering wederom een plek hebben.

De heer Teeven (VVD): Ziet de staatssecretaris wat betreft de verslavingsreclassering nog problemen ten aanzien van de zorglocaties in relatie tot de indicatiestellingen? Onze fractie bereiken signalen dat die indicatiestelling soms erg scherp is en dat daar nog wel wat knelpunten zijn. Ziet zij dat ook en heeft zij dat ondervangen?

Staatssecretaris Albayrak: De basiszorg in alle PI’s moet op orde zijn. De grootste groep zal niet op die locaties terechtkomen. Hoe de selectie van degenen die wel op die vijf locaties terechtkomen moet plaatsvinden, is iets waar wij nog volop mee bezig zijn. Het is een punt dat ook terugkomt als wij komen te spreken over de volgende stappen in het kader van de vernieuwing forensische zorg. De indicatiestelling betreft een wat breder probleem waarbij wij over de gehele linie kijken naar de overheveling van de AWBZ-gelden.

Mevrouw Van Velzen vraagt om een aanvalsplan om de bureaucratie in de reclassering tegen te gaan. Dat is een wat breder verzoek dan het verzoek dat is vervat in haar eerdere motie. In feite hebben wij zo’n aanvalsplan eigenlijk al. Zo zijn het afgelopen jaar door mij de financieringsvereisten voor de reclasseringsorganisaties al aanzienlijk vereenvoudigd. Vervolgens gaan wij in 2010 werken met een nieuw automatiseringssysteem voor de reclassering dat gaat leiden tot aanzienlijk minder registratiehandelingen. Daarnaast wordt het aantal tijdrovende interne goedkeuringsprocedures bij de reclassering verminderd. Bovendien hebben wij een werkgroep opgericht om samen met de reclasseringsorganisaties te kijken of er nog andere maatregelen bedacht kunnen worden, gericht op het verminderen van de bureaucratie. Deze werkgroep zal begin komend jaar met de eerste resultaten komen. Dit hebben wij niet allemaal zelf bedacht. Dit gebeurt uitdrukkelijk ook op verzoek van de reclasseringsorganisaties en naar aanleiding van wat de minister en mij ter ore komt tijdens werkbezoeken aan reclasseringsorganisaties.

Ik heb eerder gezegd dat ik genoemde motie ruimhartig uitvoer. In het experiment hebben wij de reclasseringsorganisaties zelf maximaal de ruimte gegeven om met een plan te komen. Bij brief heeft de Kamer de uitwerking daarvan ontvangen. Daarin staan ook de concrete afspraken, waarnaar de heer Teeven vroeg. Binnen dit experiment heb ik de reclasseringswerkers alle ruimte gegeven om alle activiteiten die volgens hun professionele oordeel van belang zijn, te verrichten teneinde een bijdrage te leveren aan de recidivevermindering. De activiteiten behoeven niet declarabel te zijn of te voldoen aan bepaalde productienormen. Daarnaast kan ik melden dat er drie ton beschikbaar is gesteld om de ruimte te kunnen waarborgen.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd of zij bij het experiment mag gaan kijken. Ik ben zelf voornemens om in het voorjaar daarnaartoe te gaan om te bezien of alles wat afgesproken is ook wordt uitgevoerd. Misschien is het goed dat ik hiervoor de gehele commissie uitnodig om te komen kijken.

Mevrouw Joldersma heeft in haar bijdrage een aantal visies naar voren gebracht waarvan ik kan constateren dat ze erg aansluiten bij de visie van de minister en mijzelf op de vormgeving van recidivebestrijding en de rol van de nazorg daarbij. Zij heeft terecht gezegd dat de persoonsgerichte benadering niet mag betekenen dat wij alle verantwoordelijkheid naar ons toe halen en wij alle prikkels wegnemen bij de betrokkenen om zelf verantwoordelijkheid te nemen. De persoonsgerichte bijzondere voorwaarde is bedoeld om de eigen verantwoordelijkheid vorm te geven. Daarom is er ook sprake van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die mensen boven het hoofd blijft hangen. Het is dus zeker niet vrijblijvend. Er is gekozen voor een strakke aanpak, waarin mensen gestimuleerd worden om zelf verantwoordelijkheid te nemen.

Ik ben het geheel met mevrouw Joldersma eens dat de sociale component van nazorg een belangrijk element in het geheel is. De duizenden mensen die vrijwillig gedetineerden begeleiden tijdens detentie en vooral daarna, moeten wij niet uit het oog verliezen. Dat is ook een van de redenen waarom wij Exodus en andere organisaties financieren waar het gaat om vrijwilligerstrajecten. Daar gaan wij ook mee door. De inzet van de vrijwilligersorganisaties, al dan niet vanuit een religieuze achtergrond, vinden wij zeer belangrijk. In de Justitiebegroting zal men regelmatig dit soort organisaties gefinancierd zien.

Verder heeft mevrouw Joldersma gevraagd naar de tussenvoorzieningen, met name de prison gate office-achtige voorzieningen die op dit moment een heel belangrijke rol vervullen. Deze voorzieningen geven de betrokkenen bed, bad en brood en zorgen de eerste drie, vier dagen voor structuur. Inmiddels is genoegzaam bekend dat de eerste fase na detentie bij kortgestraften en mensen met een verslaving of een psychische problematiek tot een terugval kan leiden, omdat ze naar de verkeerde plek en omgeving teruggaan. De functie van de prison gate offices zal vanzelf uitfaseren. Als je vindt dat de gemeente de gevangens in moet en dat de gevangenis de gemeente in moet, dan zeg je eigenlijk al dat die functie niet meer hoeft. Maar zo ver zijn wij nog lang niet. Wel is het van belang dat men de huidige functie kan blijven vervullen. Wij zijn er bijvoorbeeld over in gesprek met Rotterdam, waar geprobeerd wordt de aansluiting tussen detentiecentrum en gemeente te optimaliseren. De G4 is een plan van aanpak maatschappelijke opvang overeengekomen waar dit ook onderdeel van uitmaakt.

Mevrouw Joldersma heeft verder gewezen op het Digitaal Platform dat eigenlijk het platform is waarmee met name de gemeenten, de PI’s en de mmd’ers moeten kunnen communiceren. Zij vroeg of er eigenlijk niet veel meer organisaties op dat platform aangesloten dienen te zijn, waaronder de reclassering. Ik kies daar niet voor omdat mijns inziens de functie van het Digitaal Platform een andere is. Ik ben het wel met mevrouw Joldersma eens dat de informatie die bij reclasseringsorganisaties aanwezig is, ontsloten moet worden voor de mmd’ers en de gemeentelijke contactpersonen. Alleen, die twee wil ik wel bewaken als een soort van front office. Zij zijn de spinnen in het web. Ik zou het Digitaal Platform dus niet in die zin willen optuigen, want anders kun je naast de reclassering nog wel tien of honderd andere organisaties verzinnen die ook een stukje van de informatie hebben die nuttig is. Maar dat die informatie ontsloten moet worden, vooral via de veiligheidshuizen, is evident. Het Digitaal Platform is er vooral op gericht dat de persoonsgerichte benadering maximaal vorm kan krijgen en dat de werkzaamheden in de gevangenis en de werkzaamheden in de gemeenten maximaal op elkaar aansluiten. Dat daarbij samengewerkt wordt met de reclasseringsorganisaties is uiteraard uitstekend.

Verder heeft mevrouw Joldersma gevraagd of de first offenders niet de eerste prioriteit zouden moeten krijgen in het kader van de nazorg.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ter toelichting even het volgende. Bij de zorg is er heel vaak de neiging te kiezen voor stepped care, waarbij met weinig begonnen wordt, terwijl ik juist bij de first offenders het omgekeerde wil bereiken.

Staatssecretaris Albayrak: Ik denk dat wij er nog wat verder over moeten nadenken hoe wij die gedachte verder een plek kunnen geven. In principe sluit die goed aan bij de bijzondere voorwaarden en de alternatieven voor de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij wij ons vooral richten op de mensen die de fout in zijn gegaan. Aan de hand van het palet van sancties moet je bezien of een directe onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet eerder maakt dat iemand verder afglijdt dan dat hij geholpen wordt wat betreft het wegnemen van de oorzaken van het zijn van first offender. Dus de gedachte van mevrouw Joldersma past in onze visie. Ik zal nagaan of een omgekeerde stepped-carebenadering een nadere plek kan krijgen binnen de plannen die wij al hebben.

Mevrouw Bouwmeester ben ik dankbaar voor haar opmerking dat de samenhang zichtbaar wordt, juist waar zij een van degenen was die regelmatig aandrongen op minder visie en meer concreetheid. Zij heeft tevens aangegeven dat de modernisering van het gevangeniswezen ook humanisering moet inhouden. Via humanisering en resocialisatie moet inderdaad geprobeerd worden mensen op het goede pad te houden. Het doel is recidivevermindering. Alles wat wij doen in het kader van de humanisering is daaraan uitdrukkelijk gelinkt.

Inmiddels beschikken alle PI’s over een mmd’er. Wij investeren in de opleiding en de positionering van deze medewerkers. In het kader van de samenwerking met de gemeenten zal de invulling van die positie de komende tijd aandacht hebben. Het gaat er uiteindelijk om dat wij hun functie als spin in het web die de contacten heeft met de gemeenten waar gedetineerden vandaan komen, inbedden in de PI’s. Het gaat dus niet alleen om de aantallen maar vooral ook om de kwalitatieve invulling van die functie.

Dan de problematiek rond vrijdagmiddag en zondag. Het klopt dat de mmd’er niet werkt in het weekend, maar de gedetineerde kan zich in het weekend wel tot de PI-werkers en maatschappelijke organisaties wenden. Wij proberen er alles aan te doen om te voorkomen dat iemand zonder voorzieningen op straat staat. Als iemand op de vrijdagmiddag of zondag vrijkomt, moet er voor worden gezorgd dat hij adequate opvang krijgt. De locatiedirecteuren die wij spreken, zorgen er op dit moment al voor dat daar waar mogelijk mensen niet zonder voorzieningen op straat komen. Tenzij het mensen zijn die geen voorziening nodig hebben. Wij moeten namelijk ook niet doen alsof de gehele gedetineerdenpopulatie alleen maar zorgbehoevend is. Het gaat ook om criminelen die hun straf uitzitten, naar huis gaan en helemaal geen verslaving hebben of psychisch niet in de war zijn. Dus vooraf proberen wij zo veel mogelijk te organiseren dat de gedetineerde wordt opgevangen.

Verder heeft mevrouw Bouwmeester gevraagd waarom het project in Lelystad niet breder kan worden ingevoerd. CWI is al bezig met arbeidstoeleiding van mensen terwijl ze in detentie zijn. Het is niet de gemakkelijkste groep waar CWI mee aan de slag moet, gelet op het opleidingsniveau dat vaak heel erg laag is. Het experiment in Lelystad is erg interessant om te kijken of het realistisch is om deze doelgroep naar werk te geleiden. De eerste bevindingen zijn redelijk bemoedigend. De mmd’er heeft daarin overigens een belangrijke rol. De eerste screening is om na te gaan wat de behoefte is van iemand en hoe tijdens diens detentie ervoor gezorgd kan worden dat via opleiding hij wel aan een beroepskwalificatie komt. Dat is de toekomst van de modernisering van het gevangeniswezen. In juni 2009 zullen de eerste resultaten van de pilot in Lelystad duidelijk zijn. Daarbij zal richtinggevend zijn de vraag of de gezamenlijke inspanningen leiden tot een betere en vooral ook een snellere toeleiding naar de arbeidsmarkt, eventueel via scholing. Op basis van genoemde resultaten zullen wij bekijken of wij de pilot verder gaan uitrollen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Die pilot vinden wij hartstikke goed. Ook staan wij helemaal achter de omslag van niet alleen kijken naar uitkering maar ook naar werk. De CWI’s worden vanaf 1 januari LWI’s. Het wordt dus allemaal lokaler georganiseerd. Het zou ook heel mooi kunnen aansluiten bij de veiligheidshuizen. Dus die kansen liggen er. Wat ons betreft kan de lat dan ook wat hoger gelegd worden door het experiment in Lelystad aan te grijpen om in overleg met uw collega van Sociale Zaken meteen door te pakken. Wij realiseren ons dat het een heel ingewikkelde doelgroep is, maar als u dan toch bezig bent met het opleidingsplan dat in maart naar de Kamer komt, zouden wij graag zien dat het werkgedeelte daarin betrokken wordt. Wij willen eigenlijk niet wachten tot juni wanneer de eerste resultaten van de pilot in Lelystad voorhanden zijn. Wij willen wat dat betreft wat meer vuurwerk. Wij realiseren ons daarbij overigens dat hierbij niet alleen een taak is weggelegd voor Justitie maar ook voor Sociale Zaken. Wij willen u daar ook de ruimte voor geven. Kortom, wij willen van het kabinet iets meer pit.

Staatssecretaris Albayrak: Misschien is het goed dan aan te geven wat wij al wel doen. Die pilot zal ons heel veel inzicht geven in de manier waarop de toeleiding naar werk beter vorm kan worden gegeven en hoe CWI ook voor gedetineerden kan werken. Ik sta regelmatig in PI’s certificaten uit te reiken aan mensen die met succes een praktijkopleiding hebben afgerond. Dat zijn erkende certificaten. Daar staat niet op: behaald in PI Zwolle. Het zijn opleidingen die door erkende opleidingsinstituten worden verzorgd. Met de modernisering van het gevangeniswezen willen wij dat een nog meer op de persoon gerichte plek te geven.

Mevrouw Bouwmeester heeft wederom aandacht gevraagd voor kinderen van gedetineerde ouders. In de motie die zij op dat punt heeft ingediend tijdens de begrotingsbehandeling en die is aangenomen, wordt de regering verzocht een visie op te stellen. Jeugd en Gezin heeft het voortouw bij de uitwerking van de motie. Als Justitie zijn wij er wel nadrukkelijk bij betrokken, met name als het gaat om de zorgtaken van gedetineerde moeders wier kinderen elders verblijven. Het is zaak om de visie om te zetten in concreet beleid en dit aan de Tweede Kamer te presenteren. Wij gaan dat doen voor 1 april 2009. Op 18 december aanstaande vindt er een expertmeeting plaats over de kindcheck. Daarnaast wijs ik op de trainingen die worden gegeven aan gedetineerde ouders om de zorgtaak ook tijdens de detentie te kunnen blijven vervullen. Ook via andere lijnen blijft Justitie dus betrokken bij kinderen van gedetineerde ouders.

De heer Teeven ben ik dankbaar voor zijn steun, in de zin dat hij in de plannen en de visie voldoende aanknopingspunten ziet om te denken dat dit wel eens zou kunnen gaan werken. Terecht zegt hij «the proof of the pudding is in the eating»; ofwel wij moeten wel resultaten zien. Dat is uitdrukkelijk ook onze bedoeling. Na visie en ambitie is het nu tijd voor maatregelen en, als het even kan, nog in deze kabinetsperiode resultaten. Tegelijkertijd weten wij dat bij recidivebestrijding die resultaten zich pas echt manifesteren op veel langere termijn, waarbij ook nagegaan moet worden welk aandeel van de resultaten concreet te maken heeft met de maatregelen. Het is aan het WODC en alle wetenschappers die wij in dienst hebben om dat soort overzichten te maken.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de persoonsgerichte benadering verstikkend gaat werken voor alle organisaties die een bijdrage leveren aan recidivevermindering. Dit betreft ook een algemene zorg van de minister en mij. Dat is de reden waarom wij bij veel van deze plannen van onderop werken.

Verder heeft de heer Teeven gevraagd hoe de gemeenten meer grip kunnen krijgen op de gedetineerden op wie al zicht was voordat ze de gevangenis in gingen. Als het Digitaal Platform echt optimaal gaat functioneren en ook gebruikt zal worden door de gemeentelijke contactpersoon zal dat daarbij een belangrijk instrument kunnen zijn.

De heer De Roon heeft terecht aandacht gevraagd voor de vormgeving van de evaluatie van het experiment bij de reclassering naar aanleiding van de motie van mevrouw Van Velzen. Hij heeft gezegd dat goed gekeken moet worden naar hoe het onderzoek wordt verricht, aangezien de onderzoeksvraag de uitkomst wel eens zou kunnen bepalen. Hij wil dan ook graag de opzet van het onderzoek zien. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Ik zal zelf ook nog eens kijken naar de opzet van het onderzoek en de wijze waarop de evaluatie wordt vormgegeven. Wij hebben er zelf al heel stevige ideeën over hoe je een en ander parallel moet laten meelopen om ook echt te kunnen constateren of er sprake is van een vooruitgang ten opzichte van de bestaande situaties. Die onderzoeksopzet zal ik de Kamer dan ook doen toekomen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. De SP pleit voor terugkeer van de binnenreclassering vanwege het belang van de continuïteit van de zorg, zowel in detentie als daarna. Zowel de minister als de staatssecretaris heeft daar ook op gewezen; binnenreclassering helpt hierbij en kan bovendien zorgen voor vermindering van het aantal hulpverleners dat bij een persoon betrokken moet zijn. De binnenreclassering is drastisch verminderd. Dat zien wij graag anders. Wij willen daarvoor ook graag een concreet plan ontvangen van de bewindspersonen.

Verder verneem ik graag wanneer de taaksplitsing advies en toezicht geëvalueerd wordt.

Ik dank de staatsecretaris voor de door haar verstrekte duidelijkheid over het experiment terugdringing bureaucratie reclassering, maar wij ontvangen nog wel graag een brief over haar plannen op dat punt.

Verder krijgen wij nog graag antwoord op onze vraag over de belofte die is gedaan met betrekking tot mensen met een ID, in de zin dat mensen niet de straat worden opgestuurd zonder een ID. De vraag was of dat niet eerder geregeld kan worden en, zo nee, waarom niet.

Ook hebben wij geen antwoord gehad op onze vraag over de zorgverzekering. Ons idee zou zijn de mmd’er een handtekening te laten vragen. Dan zijn wij volgens mij van het probleem af.

Verder vernemen wij nog graag een reactie op onze opmerking in eerste termijn dat de te strenge eisen van de erkenningscommissie gedragsinterventies een spoedige voortgang van het project «In een spiraal naar boven» belemmeren.

Uiteraard gaan wij graag het debat met de bewindslieden aan over de modernisering van het gevangeniswezen.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. De minister heeft nog eens uitgebreid de samenhang in het beleid uiteengezet. Ik meen dat wij die samenhang nu inderdaad goed onder ogen zien, omdat dit punt in elk overleg weer terugkomt. Ik begrijp dat voor de minister ook geldt dat alles met alles samenhangt. Misschien betekent het voor ons als Kamer dat wij in een volgend overleg nog eens goed moeten nagaan waar wij specifiek op moeten inzoomen, zodat wij niet elke keer alles met alles bespreken.

Ik dank de staatssecretaris voor een aantal toezeggingen die zij heeft gedaan met name wat betreft de omgekeerde stepped care. Ik ben het met haar eens dat wij nazorg niet moeten zien als een aparte fase, maar dat het gaat om fasen die vloeiend in elkaar overlopen.

De sluitende nazorg hebben wij altijd al willen regelen, maar het blijkt vreselijk moeilijk omdat eerst de samenwerking van de grond moet komen. Wat is nu de extra stap die de regering in deze periode zet op dit punt? Ik wil graag scherp op het netvlies hebben wat die stap inhoudt, zodat duidelijker wordt waar de verhouding tussen gemeenten en justitie soepeler is geworden en er sprake is van meer integraliteit.

Ik krijg nog graag een reactie op het volgende. Stel dat een gedetineerde niet terugwil naar de gemeente waar hij vandaan komt, omdat hij denkt dat het voor zijn re-integratie beter is om naar een andere gemeente te gaan. Moet laatstgenoemde gemeente dan ook de gevangenis binnengehaald worden en moet die gemeente zo’n ex-gevangene dan accepteren en zich voor hem inzetten? Kan dat afgedwongen worden of loopt dat in de praktijk niet zo eenvoudig?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de antwoorden. De staatssecretaris is uitgebreid ingegaan op de positie van de mmd’er. Er komt nog een nadere uitwerking. Volgens mij is zij wat dat betreft op de goede weg, maar ik zou nog wel graag willen weten wat haar ambitie is op dat punt, in de zin dat ze aangeeft wanneer wat haar betreft alles geregeld moet zijn.

Mijn tweede punt gaat over re-integratie en resocialisatie na detentie. Uiteraard is detentie in eerste instantie vergelding. Daarnaast hoop ik wel dat betrokkenen als betere mensen uit de gevangenis komen. Ik zou dan ook graag zien dat de staatssecretaris met de staatssecretaris van Sociale Zaken in juni komt met een concrete aanpak ten aanzien van «uit de bak is aan de bak» waarbij zij de omvorming naar de LWI’s aangrijpen als een ideale kans om de link te leggen met de veiligheidshuizen. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris het overleg hierover met haar collega van Sociale Zaken serieus aanging. Die mensen moet een dagbesteding hebben. Zij moeten werk hebben en moeten investeren in zichzelf als een alternatief voor criminaliteit. Zij moeten een bijdrage leveren aan de samenleving. Los van zorg en vergelding is dat volgens ons cruciaal om te voorkomen dat mensen weer het foute pad opgaan.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Als het ambitieniveau van de staatssecretaris er op neerkomt dat er bij elke gemeente een contactpersoon is die contact kan leggen met een PI zonder dat dit daadwerkelijk leidt tot overal nazorg in het begin van 2011, dan zou ik dat ambitieniveau als erg laag willen bestempelen. Maar wij gaan het zien; ik geloof ook niet dat zij het zo bedoeld heeft. Volgens mij heeft zij bedoeld te zeggen: begin 2011 hebben wij het zo geregeld dat in 99% van de gevallen er nazorg is voor gedetineerden in alle gemeenten in Nederland. Als dat het ambitieniveau is, dan spreekt dat de VVD aan.

Verder zou ik de minister willen uitnodigen om nog wat uitgebreider in te gaan op de kwijtscheldingsproblematiek rond de verkeersboetes en het onderscheid dat daarbij wordt gemaakt. Mocht zijn reactie onze fractie niet duidelijk genoeg zijn, dan overwegen wij het verslag van dit algemeen overleg op de plenaire agenda te plaatsen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging om ons te informeren over de onderzoeksopzet met betrekking tot het experiment in het arrondissement Den Bosch over het vrij besteedbare reclasseringsbudget.

Verder dank ik de minister voor zijn toezegging dat het WODC-onderzoek naar de effectmeting van alle in gang gezette projecten van de autonome factoren zal worden uitgezonderd. Ik maakte mij daar wel echt een beetje zorgen over omdat ik aan het slot van de brief las dat uit de cijfers die onlangs door het WODC zijn gepresenteerd blijkt dat de tweejaarsrecidive onder ex-gedetineerden die in 2004 uitstroomden met 2% is gedaald ten opzichte van 2002. De minister verbond daar de conclusie aan dat hij met de ingezette maatregelen op de goede weg is naar realisatie van de recidivedoelstelling. Ik begrijp nu dat die conclusie in ieder geval niet door het WODC wordt gedragen maar dat het een politieke conclusie is en dat de evaluatie van de projecten straks wel degelijk wetenschappelijk deugdelijk zal zijn onderbouwd.

Minister Hirsch Ballin: Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen in tweede termijn.

Mevrouw Joldersma heeft gevraagd naar de extra stappen op het terrein van de nazorg. Dat betreft in feite de uitvoering van wat wij in gang hebben gezet met het bestuursakkoord met de VNG en wat wij als manier van werken hebben geschetst in onze brief van 29 augustus.

Mevrouw Joldersma (CDA): Dit is het antwoord dat wij drie, vier jaar geleden eigenlijk ook al kregen op het punt van de nazorg. Er is lang geleden al iets in gang gezet en er is ook steeds overleg over geweest met de VNG. Vier jaar geleden, dus ruim voordat dit kabinet begon, hebben wij prachtige overzichten gehad over de knelpunten en dergelijke. Ik zou graag concreet horen dat er nu echt meer gebeurt dan tot nu toe in de steigers is gezet.

Minister Hirsch Ballin: Precies. Daar hebben wij afspraken over gemaakt met de VNG. Dat zijn afspraken die over en weer werken. Daarvoor is 150 mln. extra in het Gemeentefonds geland. Er is een samenwerkingsmodel in ontwikkeling om de manier van werken te preciseren. Er komt nog een quickscan ten aanzien van mogelijke extra taken van de gemeenten inclusief de financiële aspecten daarvan. Voor volgende stappen op dit terrein zijn natuurlijk ook mogelijkheden vervat in de aansluiting van de verschillende soorten voorzieningen die er worden getroffen. Ik noem als voorbeeld het wetsvoorstel dat de Wet BOPZ zal vervangen en waarin de mogelijkheid wordt geopend om ambulante zorg verplicht te stellen, ook in situaties waarin dat tot nu toe niet kon. Ik wijs ook op het wetsvoorstel inzake forensische zorg dat een betere aansluiting beoogt tussen wat er justitieel en buiten-justitieel wordt gedaan. Beide wetsvoorstellen worden als zijnde een tweeling voorbereid. Ze betreffen een andere werkwijze die op dit moment gestalte krijgt en die de komende jaren verder zal worden geïntensiveerd.

Verder heeft mevrouw Joldersma gevraagd of er contactpersonen zijn. Ja, die zijn er, 380 in getal, ongeveer even veel als er gemeenten zijn. Over hoe dat aantal verder moet worden uitgebreid en ingebed, bestaat ook overeenstemming. Vandaar dat samenwerkingsmodel, waarover ik zo-even sprak. Er zijn veel goede voorbeelden van hoe die aanpak werkt. Ik noem Rotterdam, Eindhoven en Leeuwarden.

De heer Teeven heeft nogmaals gevraagd naar de kwijtschelding van de boetes. In eerste termijn heb ik al gezegd dat dit iets is waar wij nader naar moeten laten kijken. Ik zal er een brief over sturen, zoals ik in eerste termijn heb toegezegd. Ik hoop dat dit voor de heer Teeven een overtuigend antwoord zal opleveren.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. De vraag van mevrouw Gesthuizen over de binnenreclassering was een herhaling. Ik zal mijn antwoord niet herhalen, aangezien ik vermoed dat wij het op dit punt niet eens worden. Ik wil niet terug naar de oude situatie, omdat wij inmiddels echt jaren verder zijn en de professionalisering van de reclasseringsorganisaties nu vol in gang is, inclusief het scheiden van advies en toezicht. Ik denk dat wij dat niet moeten doorkruisen door nu in zijn algemeenheid te bepalen dat de binnenreclassering weer terugmoet naar de gevangenissen. De functie, daar waar nodig, blijft, evenals de betrokkenheid van de reclassering, maar, zoals gezegd, wil ik niet terug naar de oude situatie.

De evaluatie over de scheiding tussen advies en toezicht zal naar verwachting eind 2010 mogelijk zijn, omdat wij dan ook echt zicht hebben op hoe de taakscheiding binnen de professionalisering heeft uitgewerkt.

Verder heeft mevrouw Gesthuizen gevraagd om een brief over de maatregelen om bureaucratie terug te dringen bij de reclasseringsorganisaties. Ik ben meestal zeer meegaand als de Kamer om brieven vraagt, maar ik heb zo-even al het antwoord gegeven waarom mevrouw Gesthuizen vroeg. Ik heb de vier punten genoemd. Het lijkt mij niet goed om hierover een afzonderlijke brief te sturen. Anders krijgt die brief wel een heel erg hoog detailniveau.

De voorzitter: Misschien kan het verslag ook uitkomst bieden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik had eigenlijk gehoopt dat er nog wat meer was. Vandaar dat ik de staatssecretaris er vriendelijk om vroeg, maar als dat niet het geval is, dan biedt het verslag wellicht uitkomst.

Staatssecretaris Albayrak: Vervolgens heeft mevrouw Gesthuizen gevraagd naar de rol van de mmd’er als het gaat om het op tijd op orde maken van de zorgverzekering. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de mmd’ers ook een rol spelen bij het gezamenlijk invullen van het formulier, het op tijd onder de aandacht brengen dat de aanvraag moet worden gedaan etc.

Daarnaast heeft mevrouw Gesthuizen gesproken over de te strenge eisen van de erkenningscommissie waardoor er geen ruimte zou zijn voor trainingen die volgens medewerkers goed werken. Wij moeten niet te snel zeggen: de medewerkers vinden het zo goed, dus wij moeten maar niet-wetenschappelijk erkende trainingen blijven toepassen. De gehele gedachte om alleen nog maar te werken met wetenschappelijk erkende trainingen is nu juist gericht op een serieuze wetenschappelijke onderbouwing van wat wij al die jaren hebben gedaan en van wat werkt en wat niet. Dus de route van de erkenningscommissie blijft. Wel heb ik in het debat over de IST-rapporten onlangs toegezegd dat wij het functioneren van de erkenningscommissie gaan evalueren. Natuurlijk zullen wij kijken of het keurslijf niet te strak is voor bepaalde trainingen en of de manier waarop de erkenningscommissie opereert wel goed is om ook echt datgene wat werkt te behouden.

Mevrouw Gesthuizen heeft verder een vraag gesteld over de ID en de fasering daarvan. Wat eerder kan, doen wij eerder. Het is echter niet alleen een kwestie van ambitie, je moet ook realistisch zijn. Soms gaat het om gebouwelijke aanpassingen. Als je iedereen in de gevangenis een ID geeft, betekent het dat er gewoon pasfotovoorzieningen moeten komen en dat je afspraken moet maken over GBA-inschrijving. Dat betekent dat wij er wel even tijd voor nodig hebben. Wij maken het onder meer eenvoudiger door afspraken te maken over het verstrekken van een voorschot voor het identiteitsbewijs in het samenwerkingsmodel. Dus wij doen er alles aan om het sneller te doen dan de datum die de Kamer is meegedeeld.

Mevrouw Joldersma heeft gevraagd naar de terugkeer van ex-gedetineerden naar een andere gemeente dan de gemeente van herkomst. In het kader van onze plannen voor de modernisering van het gevangeniswezen willen wij met de regionale plaatsing een maximale aansluiting op de voorzieningen in de gemeente waar iemand vandaan komt, realiseren. Ik hoor met name van de medewerkers die ik spreek in de inrichtingen dat het juist helemaal niet goed is dat iemand teruggaat naar de gemeente van herkomst omdat daar de verkeerde omgeving is. Ik ben nu aan het nagaan of er tussen de gemeenten afspraken gemaakt kunnen worden om tot een soort van uitruil te komen, in de zin dat gemeente x een aantal ex-gedetineerden uit de gemeente y opneemt. Alles moet dan wel in het licht van de resocialisatie gezien worden. De persoonsgerichte aanpak kan dus betekenen dat iemand in een incidenteel geval juist niet naar de gemeente van herkomst terugmoet.

Ik meen reeds voldoende duidelijk gemaakt te hebben wat onze ambities zijn om de mmd’ers zowel kwalitatief als kwantitatief maximaal aan de slag te laten gaan. Dat loopt ook samen op met het samenwerkingsmodel en de positionering van de PI’s in die samenwerking. Het verheugt de minister en mij om tijdens ons werkbezoek aan de veiligheidshuizen te hebben kunnen constateren dat steeds vaker ook de lokale inrichting daar aan tafel zit.

Op de vraag van mevrouw Bouwmeester wanneer alle mmd’ers zullen functioneren, kan ik zeggen dat ik er geen harde data voor kan noemen. De ambitie is om het zo snel mogelijk te realiseren. Getalsmatig hebben wij het al voor elkaar. Ze zitten overal al. Om het optimaal te laten functioneren zijn nog een aantal stappen nodig, waaronder het samenwerkingsmodel en de voorwaarden rond de vier leefgebieden. Dus er zijn op meer plekken dingen gaande die randvoorwaardelijk zijn voor het functioneren van de mmd’er. Er wordt via opleidingen geïnvesteerd in de medewerkers om de functie optimaal in te vullen. Ik kan echter nu niet concreet zeggen dat over een x-aantal jaar alle medewerkers optimaal functioneren.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Wat is uw ambitie? Het gaat om een nieuwe functie. Dus je moet er voor zorgen dat er een goed functieprofiel is en dat die mensen weten wat zij doen. Zij moeten opgeleid en beschikbaar zijn. Wanneer wilt u dat dit geregeld is, dus dat ze opgeleid zijn en dat duidelijk is wat zij moeten doen? En uiteraard heb je daarna nog een ingroeimodel.

Staatssecretaris Albayrak: Dan is het antwoord heel simpel: dat is al gebeurd. Er is een functieprofiel. Mensen hebben sollicitatiegesprekken gehad. Mensen zijn op die functie terechtgekomen. De behoefte aan extra opleidingen is in kaart gebracht. Het ingroeimodel is van zo veel zaken afhankelijk dat je geen streefdatum kunt noemen, in de zin dat je nu kunt aangeven dat ze «dan en dan» optimaal functioneren.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dan komen wij er wel op terug bij de modernisering van het gevangeniswezen.

Staatssecretaris Albayrak: Dat lijkt mij heel goed.

Dan het punt van «uit de bak is aan de bak». Wij blijven hierover in gesprek met de staatssecretaris van Sociale Zaken. De link die mevrouw Bouwmeester legt met de LWI’s ligt voor de hand. De ervaringen die wij opdoen in Lelystad zullen ons ook meer inzicht bieden. Wij moeten natuurlijk wel kijken of het in de praktijk ook echt lukt. Voor de CWI’s is dit namelijk geen gemakkelijke doelgroep. Wat wij in het kader van de plannen inzake modernisering gevangeniswezen hebben bedacht om de opleidingen meer in dienst te stellen van de resocialisatie zal hieraan een positieve bijdrage kunnen leveren. Overigens hebben wij het dan over een project dat al loopt. De roc’s zijn er al bij betrokken. Waar mogelijk zijn wij al bezig met leerwerkplekken. De institutionele wijziging richting LWI’s zal daar niet heel veel aan veranderen. In combinatie met de ervaringen van de pilot in Lelystad kunnen wij bezien hoe wij tot optimalisatie kunnen komen.

De heer Teeven heeft gevraagd of mijn ambitie alleen is dat er aan het eind van deze kabinetsperiode gemeentelijke contactpersonen zijn. Die contactpersonen zijn natuurlijk geen doel op zich. Het gaat om het instrument dat die functie zal bieden. Waar het gaat om de voorbereiding van de aansluiting op nazorg voor alle ex-gedetineerden verwijs ik naar de vier leefgebieden die wij met elkaar hebben afgesproken, dus identiteitsbewijs, zorg, basisinkomen en huisvesting. Mijn ambitie is dat de mmd’ers in deze kabinetsperiode het voor elkaar hebben gekregen dat via de screening de behoeften ter zake in beeld zijn gebracht en mensen aansluiting kunnen vinden op nazorg. Je zal dus een nadere prioritering moeten aanbrengen. De sleutel is de screening. Aan het begin van de detentie moet goed gescreend worden wat de behoeften zijn, waarbij je in sommige gevallen wellicht de conclusie kunt trekken dat iemand geen nazorg nodig heeft. Vervolgens wordt bepaald welke van de vier leefgebieden als eerste opgepakt moet worden, dit in combinatie met de crisisvoorzieningen. Verder verwijs ik naar de quickscan waarvan ik verwacht dat die heel veel meer inzicht zal gaan geven.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven