29 270 Reclasseringsbeleid

Nr. 156 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 februari 2024

Met deze brief informeer ik uw Kamer over een vijftal onderwerpen op het terrein van de reclassering. Achtereenvolgens ga ik in op:

  • a) een nieuwe werkwijze met betrekking tot de controle (in het kader van bijzondere voorwaarden) van digitale gegevensdragers op de aanwezigheid van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik, waarbij deze vanaf het tweede kwartaal van 2024 wordt belegd bij de reclassering;

  • b) de toezegging van 7 maart 2023 over de wijzen waarop de aanbevelingen uit het proefschrift «Mea Culpa»1 kunnen bijdragen aan de initiatieven van de drie reclasseringsorganisaties om de schulden van verdachten en veroordeelden te verminderen;

  • c) de toezegging van 11 april 2023 over de voortgang op het realiseren van een passende resocialisatie van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting en;

  • d) de uitkomsten van de evaluatie van de intensivering van de samenwerking tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de drie reclasseringsorganisaties.

  • e) Het advies van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over de inzet van ervaringsdeskundigheid binnen de reclassering.

Controle van digitale gegevensdragers

De huidige situatie

De officier van justitie en de rechter hebben verschillende mogelijkheden om een combinatie van bijzondere voorwaarden te vorderen en op te leggen die het best passen bij het risicoprofiel van een zedendelinquent. De reclassering ziet toe op de naleving van bijzondere voorwaarden. In een groeiend aantal gevallen per jaar is er sprake van een bijzondere voorwaarde waarbij ter beoordeling van de naleving controle van gegevensdragers (bijvoorbeeld computers) kan plaatsvinden in zaken waarin sprake is van het downloaden van kinderporno. Voorheen controleerde de reclassering bij een huisbezoek als onderdeel van het toezicht niet zelf de gegevensdragers. Die controle werd gedaan met bijstand van de digitale expertise en middelen van de politie. De afspraak tussen politie en reclassering was dat die maximaal 50 keer per jaar zou gebeuren.

Problematiek

Die afspraak is gaan knellen omdat het aantal toezichtsopdrachten, waarbij de controle van gegevensdragers is opgelegd, sterk oploopt van circa 300 toezichtsopdrachten medio 2023 tot meer dan 460 tegen het einde van 2023. Om bij alle toezichtsopdrachten jaarlijks controles uit te voeren is forse uitbreiding van de controlecapaciteit nodig. De politie kan hier onvoldoende capaciteit voor vrijmaken. Als prioriteit voor de politie is in de Veiligheidsagenda 2023 – 2026 bepaald dat bij de aanpak van online seksueel misbruik ingezet wordt op een zo groot mogelijk (maatschappelijk) effect en dat daarbij de interventies zoveel mogelijk worden gericht op vervaardigers en misbruikers en op keyplayers en netwerken. Controle van gegevensdragers bij toezichten zonder (sterke) signalen die wijzen op aanwezigheid van verboden beeldmateriaal verhoudt zich hier slecht toe.

Bovendien zijn er voor de politie verschillende juridische bezwaren, omdat de controle op de naleving van door de officier van justitie of rechter opgelegde bijzondere voorwaarden in principe een taak van de reclassering is. Wanneer controles door de politie (opsporingsambtenaar) in plaats van de reclassering worden uitgevoerd, en deze gericht zijn op de aanwezigheid van strafbaar materiaal, gaan de toezichts- en opsporingstaken door elkaar lopen. De thans ontstane situatie heeft ervoor gezorgd dat de politie in de zomer van 2023 weinig tot geen ruimte zag om deze bijstand te verlenen, en sindsdien geen controles meer uitvoert.

Oplossing

De afgelopen periode is gewerkt aan een oplossing om de controle van gegevensdragers door de reclassering binnen de toezichthoudende taak te laten uitvoeren.

De controle die de reclassering ontwikkelt beoogt risicovol online gedrag te signaleren, en daarmee of opgelegde bijzondere voorwaarden zijn overtreden. Dat wil zeggen seksueel getint communiceren met minderjarigen, het bezoeken van een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en het bezoeken van een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd. Door het ontwerpen en uitvoeren van een tijdelijke werkwijze kan de reclassering op beperkte schaal vanaf het tweede kwartaal van 2024 een controle uitvoeren op risicovol online gedrag. Het gaat dan in 2024 om in ieder geval 50 toezichten waarin controle zal plaatsvinden.

De reclassering verwacht vanaf 1 januari 2025 bij alle toezichten waarin sprake is van deze bijzondere voorwaarden een tot drie maal per jaar een controle op de naleving ervan te kunnen uitvoeren. Bij overtreding van een bijzondere voorwaarde brengt de reclassering via het CJIB een advies uit aan het OM. Het OM besluit (bij een voorwaardelijke straf) vervolgens of een vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel wordt ingediend bij de rechter. De politie heeft aangegeven controles te kunnen blijven uitvoeren zodra vermoedens van strafbare feiten bestaan.

Het controleren van gegevensdragers is van belang in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. Deze controle vormt evenwel een beperkt deel van het reclasseringstoezicht van deze doelgroep. Het toezicht van de reclassering richt zich ook op risicobeheersing, gedragsverandering en re-integratie. Naast (motiverende) gesprekvoering, huisbezoeken en het maken van een toezichtplan is het inzetten van specialistische behandeling, gedragsinterventie(s) en de COSA aanpak2 ook vaak onderdeel van het toezicht.

Tot slot laat ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) onderzoek doen naar knelpunten rondom de controle van gegevensdragers, mogelijke oplossingen en bij welke andere misdrijven (aangepaste) controles van meerwaarde kunnen zijn. De uitkomsten van het onderzoek worden in de tweede helft van 2024 verwacht en betrek ik waar nodig bij de ontwikkeling van de nieuwe werkwijze door de reclassering.

Schuldenaanpak door de drie reclasseringsorganisaties

Op 7 maart 2023 heb ik toegezegd u te informeren over de wijzen waarop de aanbevelingen uit het proefschrift van mevrouw Van Beek kunnen bijdragen aan initiatieven die de reclassering is gestart.3 De aanbevelingen uit het proefschrift zien op het verbreden van het perspectief van de reclassering op schuldenproblematiek, het ontwikkelen van een training voor reclasseringswerkers en op meer samenwerking met schuldhulpverlening.

De aanbevelingen hebben binnen de reclassering een extra impuls gegeven aan de aanpak van schulden bij reclassenten. In het afgelopen jaar is ingezet op het vergroten van de bewustwording van reclasseringswerkers ten aanzien van de invloed van schuldenproblematiek bij reclassenten op het recidiverisico. Hiervoor is een landelijke kenniscirkel schulden ingericht waarin reclasseringswerkers, door het uitwisselen van ervaringen, hun kennis kunnen delen. Daarnaast kunnen reclasseringswerkers een training volgen voor de aanpak van schulden bij reclassenten, waardoor zij beter in staat zijn om reclassenten te ondersteunen bij het oplossen van hun schulden. Bij complexe schulden, bijvoorbeeld wanneer sprake is van meerdere schuldeisers tegelijk, is echter specialistische expertise nodig. Dan werkt de reclassering actief samen met specialistische organisaties, waaronder gemeentes met een specifieke schuldenaanpak, schuldhulpverleners, bewindvoerders en budgetcoaches.

Resocialisatie daders van binnenlandse seksuele uitbuiting

Op 11 april 2023 heb ik toegezegd u voor het einde van het jaar te informeren over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de aanbeveling uit de «Dadermonitor 2017–2021»4 (hierna: Dadermonitor), die ziet op de resocialisatie van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting.5

Ik ben over het resocialisatieproces van deze daders in gesprek gegaan met de partijen die met deze doelgroep werken, namelijk de reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Jeugdzorg Nederland (JN) en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NR). Deze organisaties onderschrijven het belang van een goed resocialisatieproces van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting om recidive – en daarmee nieuwe – of herhaalde slachtoffers te voorkomen. Door de reclassering werd tevens aangegeven dat zij deze daders niet vaak in toezicht hebben, omdat er weinig reclasseringsadviezen aangevraagd worden voor deze doelgroep.

Een goed resocialisatieproces begint bij het beschikken over actuele en betrouwbare informatie over daders. Zo doet de NR op dit moment onderzoek naar de kenmerken van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting en hun criminele carrières. Op basis van dit onderzoek zullen daderprofielen worden opgesteld. Daarnaast voert STEVIG6, in samenwerking met diverse zorginstellingen en onderzoeksinstellingen, een onderzoek uit met als titel «Dader of slachtoffer van seksuele uitbuiting». Ik heb een financiële bijdrage geleverd aan het onderzoek van STEVIG, om de afronding ervan – en het uitdragen van de opgedane resultaten en kennis te ondersteunen. De uitkomsten van beide onderzoeken worden begin 2024 verwacht.

Met informatie over daderprofielen kunnen de reclassering, RvdK en JN meer maatwerk bieden, omdat zij hun aanpak kunnen afstemmen op de karakteristieken van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting. Ik wacht de resultaten van de voornoemde onderzoeken af om het gesprek met de reclassering, RvdK, JN en de NR over passende resocialisatie voort te kunnen zetten.

In de Dadermonitor wordt door de NR geconstateerd dat een derde van de daders van binnenlandse seksuele uitbuiting wordt begeleid door de (jeugd)reclassering. Uit gesprekken met de reclassering blijkt dat dit gerelateerd is aan de hoeveelheid adviesrapportages die door het Openbaar Ministerie (OM) worden aangevraagd. In de motie van Verkuijlen en Bikker7 wordt de regering gevraagd om hierover in gesprek te gaan met het OM en officieren van justitie te stimuleren om vaker adviesrapportages bij de reclassering aan te vragen bij daders van seksuele uitbuiting. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2024 geïnformeerd. Dit sluit aan bij de verkenning Straffen op Maat.8 Hierin heb ik een pilot aangekondigd waarin advisering door de reclassering geïntensiveerd wordt. Hierbij wordt tevens gekeken bij welke doelgroepen dit de meeste meerwaarde heeft. Aangezien de RvdK al bij alle minderjarige verdachten adviseert ten behoeve van de rechtszitting, is hiervoor bij minderjarigen geen aanvullende aandacht nodig.

Ik zal uw Kamer eind 2024 informeren over de voortgang op de realisatie van passende resocialisatie van daders van binnenlandse seksuele uitbuiting.

Evaluatie intensivering samenwerking Dienst Justitiële Inrichtingen en de drie reclasseringsorganisaties

In 2020 heb ik mijn visie op de reclassering aan uw Kamer gezonden.9 Een belangrijke ambitie is het verstevigen van de samenwerking tussen DJI en de reclassering, ter verbetering van de resocialisatie van gedetineerden. De samenwerking is sindsdien doorontwikkeld en heeft in 2022 geleid tot de werkwijze «Samen Starten». Onderzoeksbureau Significant heeft de samenwerking tussen DJI en de reclassering geëvalueerd, zodat deze met behulp van aanbevelingen kan worden geoptimaliseerd.

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de fundering van de samenwerking is gelegd. «Samen Starten» bestaat uit vier stappen. In alle penitentiaire inrichtingen wordt al invulling gegeven aan de eerste twee stappen van «Samen Starten», namelijk het beoordelen of de gedetineerde in voldoende mate bekend is bij de reclassering en het delen van de (beschikbare en relevante) informatie met DJI om deze vervolgens gezamenlijk te duiden. DJI en de reclassering werken hierin complementair en ervaren beide meerwaarde van deze samenwerking. Zo ervaart DJI dat de informatie over de gedetineerden verrijkt wordt en bij de reclassering zijn zorgelijke casussen eerder in beeld. Hierdoor kunnen interventies eerder en passender ingezet worden.

De samenwerking kan verder worden geoptimaliseerd. Stap 3 en 4, namelijk aanvullend onderzoek door de reclassering en reclasseringsinzet ten behoeve van het detentie- en re-integratieplan, worden nog niet voldoende uitgevoerd. Daarom beveelt Significant aan dat de kennis en mogelijkheden van de reclassering vaker gebruikt kunnen worden ten behoeve van het opstellen en -wanneer geïndiceerd – uitvoeren van de detentie- en re-integratieplannen. Hierbij kan gedacht worden aan motiverende gespreksvoering, het bieden van gedragstrainingen of voorbereiding van de resocialisatie na detentie. Ook dienen DJI en reclassering duidelijkere werkafspraken te maken over wanneer welke partij regie heeft binnen het traject.

DJI en de reclassering zullen de samenwerking in 2024 voortzetten. Tevens ga ik met DJI en de reclassering in gesprek over hoe de betreffende aanbevelingen vanuit het onderzoek kunnen worden opgevolgd. Het opvolgen van de aanbevelingen zal in samenhang gebeuren met de uitkomsten van de invoeringstoets van de wet Straffen en Beschermen.10 De intensivering van de samenwerking tussen DJI en reclassering richt zich immers op het werken aan een veilige terugkeer in de maatschappij, waarbij het doel is om daders ervan te weerhouden terug te vallen in de criminaliteit.

Ervaringsdeskundigheid binnen de reclassering

De RSJ heeft een advies uitgebracht over de kansen en knelpunten bij de inzet van ervaringsdeskundigheid bij de reclassering. Dit advies stuur ik u hierbij toe.

De RSJ komt op basis van literatuuronderzoek en een praktijkverkenning tot de conclusie dat er aanwijzingen zijn dat de inzet van ervaringswerkers bij kan dragen aan de re-integratie van reclassenten. Zij kunnen de reclassent motiveren en ondersteunen waardoor hoop en perspectief ontstaan. De ervaringswerker kan ook een (tijdelijke) brugfunctie vervullen tussen de reclassent en reclasseringswerker, waardoor de werkrelatie tussen reclassent en reclasseringswerker kan verbeteren. Er is echter nog te weinig systematisch verzameld feitenmateriaal beschikbaar, waarmee de meerwaarde van ervaringsdeskundigheid kan worden vastgesteld.

De RSJ doet daarom de aanbeveling om door te gaan met lopende projecten ten aanzien van ervaringsdeskundigheid, waaronder «De Reden» bij Novadic-Kentron, zodat meer feitenmateriaal wordt verkregen. Ik heb reeds in december 2023 besloten dit project ook in 2024 te financieren. Daarnaast ga ik dit jaar met de reclassering in gesprek over de beoogde effecten en hoe we die kunnen bereiken en monitoren. Hierbij betrek ik de aanbevelingen van de RSJ.

Tot slot

Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de voortgang op vijf ontwikkelingen die de reclassering raken. Deze ontwikkelingen moeten de taakuitvoering van de reclassering verder verbeteren. Ik ben de reclassering en de andere betrokken partijen erkentelijk voor hun inzet.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Beek, G. van (2022). Mea Culpa. The complexity of financial problems among probation clients.

X Noot
2

Een methode voor re-integratie van zedendaders in de samenleving, waarbij vrijwilligers samen met professionals een netwerk vormen rond een zedendader, de COSA-cirkel.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1752.

X Noot
4

Nationaal Rapporteur (2023). Dadermonitor 2017–2021.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022–2023, 28 638, nr. 219.

X Noot
6

STEVIG is een zorginstelling die onder andere forensische zorg biedt aan personen met een licht verstandelijke beperking en psychiatrische of gedragsproblemen.

X Noot
7

Kamerstukken II 2023–2024, 28 638, Nr. 231.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022–2023, 29 279, Nr. 811.

X Noot
9

Kamerstukken II 2020–2021, 29 270, nr. 143.

X Noot
10

Kamerstukken II 2023–2024, 35 122, nr. 44.

Naar boven