29 270 Reclasseringsbeleid

Nr. 122 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2017

In de bijlage bij deze brief treft u het onderzoeksrapport «Kwaliteit van het reclasseringstoezicht» aan van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie)1.

Inleiding

In Nederland is de reclassering verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden, die aan verdachten en veroordeelden zijn opgelegd. De Inspectie houdt toezicht op de reclassering en hecht belang aan kwalitatief goed reclasseringswerk. Het gaat daarbij om de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. De Inspectie heeft ervoor gekozen de arrondissementen Amsterdam en Noord-Holland te onderzoeken. Aangezien de reclassering intensief samenwerkt met het Openbaar Ministerie (OM), de Dienst Justitiële inrichtingen (DJI) en ketenpartijen als zorgaanbieders en politie is ook gekeken naar hun rol.

Ik ben de Inspectie erkentelijk voor haar kritische blik en ben tevreden met de bevinding dat de reclassering zich voldoende inspant om de gewenste kwaliteit te leveren. Zo heeft de reclassering binnen het toezicht genoeg aandacht voor aanwezige risico’s en de omstandigheden van het individuele geval. Tegelijkertijd realiseer ik me dat resultaten positief kunnen worden beïnvloed door bijvoorbeeld ketenprocessen te verkorten en andere ervaren belemmeringen weg te nemen. De Inspectie doet hiervoor aanbevelingen aan de reclassering, DJI, het OM, de politie en forensische zorginstellingen. Deze neem ik ter harte. In onderhavige brief noem ik de belangrijkste aanbevelingen. Deze richten zich op risicotaxatie, de evaluatie van toezichten, de informatiedeling door en met de reclassering en de samenwerking binnen de keten. Ook beschrijf ik hoe deze worden meegenomen in al lopende trajecten of anderszins worden opgepakt.

Risicotaxatie, evaluatie en collegiale feedback

De Inspectie concludeert dat de onderbouwing van toezichtplannen niet altijd stevig genoeg is en stelt dat de inzet van risicotaxatie-instrumenten soms ontbreken vanwege tijdgebrek. Zij beveelt aan ervoor te zorgen dat reclasseringswerkers in alle gevallen een inhoudelijke afweging maken. Ik ben het met de Inspectie eens dat het niet inzetten van een instrument alleen kan indien daar vanuit het professioneel oordeel inhoudelijke gronden voor zijn en dat tijdgebrek hier absoluut niet onder valt. Reclasseringswerkers moeten optimaal anticiperen op iemands problematiek en de vraag van de opdrachtgever. Daarbij wordt afgewogen of het noodzakelijk is een risicotaxatie-instrument te gebruiken.

De reclassering heeft mij laten weten dat de ondersteuning van reclasseringswerkers in professioneel gebruik van gestructureerde risicotaxatie nadrukkelijk de aandacht heeft van de reclassering. Zo worden studiedagen georganiseerd over het gebruik van risicotaxatie-instrumenten.

Ook vraagt de Inspectie aandacht voor collegiale feedback. Van belang is dat reclasseringswerkers elkaar durven aanspreken op de kwaliteit van hun werk. Dit zou nog niet overal even goed gebeuren. Daarnaast meldt de Inspectie dat meer impliciet dan expliciet wordt geëvalueerd, terwijl expliciet evalueren (verslag maken) van toegevoegde waarde is binnen een toezicht. Daarom adviseert de Inspectie in alle toezichten een vorm van schriftelijke evaluatie in te zetten. In 2018 zal de reclassering extra aandacht besteden aan een professionele leercultuur met collegiale feedback en het vastleggen van overwegingen.

Informatie-uitwisseling tussen reclassering, OM en behandelaars

Een behandelaar is gebonden aan een geheimhoudingsplicht en zal zonder toestemming van een patiënt geen behandelinformatie verstrekken aan de reclassering. Om aan de voorkant toestemming te krijgen heeft de reclassering een driepartijenovereenkomst2 opgesteld. Die overeenkomst wordt in de praktijk onvoldoende benut, aldus de Inspectie. Andersom hebben de reclassering en het OM gegevens, zoals reclasseringsadviezen en pro Justitia-rapporten, waarover behandelaren zouden willen beschikken. Deze kunnen waardevol zijn voor het bepalen van de focus en intensiteit van een behandeling. Hoewel de Inspectie opmerkt dat hiervoor wettelijke mogelijkheden bestaan, is het geen gangbare praktijk om deze informatie te delen. Daarom beveelt zij aan te analyseren of mogelijkheden volledig worden benut. In het concept-Besluit Forensische Zorg, dat onlangs in consultatie is gegeven, wordt een expliciete wettelijke grondslag gecreëerd voor het kunnen verstrekken van deze rapporten aan behandelaren. Vooruitlopend op deze wetswijziging, die medio 2019 in de Eerste Kamer zal worden behandeld, inventariseer ik samen met het OM, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en de reclassering hoe de bestaande mogelijkheden maximaal kunnen worden benut. Ik verwacht de uitkomst van die inventarisatie in het eerste kwartaal van 2018.

Samenwerking reclassering, DJI en politie

De Inspectie stelt vast dat reclassering en politie elkaar beter kunnen versterken. Zij raadt aan waar nodig samen te werken en wijkagenten op de hoogte te brengen van reclasseringstoezichten in hun wijk. Ook constateert zij dat de taakverdeling tussen DJI en de reclassering binnen penitentiaire programma’s diffuus is. DJI is opdrachtgever, maar vervult zelf ook een deel van de uitvoering. Bovendien zou sprake zijn van een moeizame relatie tussen het Psycho Medisch Overleg (PMO) van penitentiaire inrichtingen en de reclassering. Hierdoor zouden PMO’s weinig gedetineerden aanmelden voor een behandeling na detentie. De Inspectie beveelt aan te bezien of het mogelijk is de taakverdeling bij penitentiaire programma’s te wijzigen en de samenwerking tussen de PMO’s en de reclassering te verbeteren.

Het is juist dat de samenwerking van de reclassering met partners cruciaal is bij het uitvoeren van haar werk. De reclassering investeert daarom veel energie en tijd in het opbouwen van goede samenwerkingsrelaties. Zo verbetert de reclassering de samenwerking met de politie door structureel informatie te delen, zoals bijvoorbeeld al gebeurt bij risicovolle doelgroepen. De samenwerking met het PMO is echter problematisch als de zorg tijdens detentie moet worden gestart en niet erna, zoals de Inspectie stelt.3 Ik vind het onwenselijk dat gedetineerden niet worden aangemeld voor zorg, omdat deze samenwerking gebreken vertoont. Ik zal hier aandacht aan besteden in mijn heroriëntatie op indicatiestelling en plaatsing in de forensische zorg. Onderzocht wordt wie deze rollen het beste op zich kunnen nemen. Ik streef ernaar die heroriëntatie in het eerste kwartaal van 2018 af te ronden. Ook bezie ik hoe de verantwoordingslijnen rond penitentiaire programma’s helder te krijgen.

Tijd tussen advies en zitting na een overtreding

De Inspectie constateert dat het in de praktijk lang duurt voordat zaken, waarin het OM executie van het voorwaardelijk strafdeel vordert, op zitting komen. Zij adviseert te onderzoeken hoe de periode tussen het uitbrengen van het reclasseringsadvies en de zittingsdatum kan worden verkort. Er ontstaat, zoals de Inspectie in haar onderzoek opmerkt, vooral vertraging in de periode nadat het OM de zaak naar een rechtbank heeft gestuurd. Dit heeft onder meer te maken met een tekort aan beschikbare zittingscapaciteit. Het OM zal hierover in gesprek gaan met de Zittende Magistratuur (ZM). Ook heb ik aan OM en ZM gevraagd een maximale termijn op te nemen in het strafprocesreglement voor het behandelen van deze vorderingen. Voornoemd reglement zal in 2018 worden vastgesteld. Ik verwacht dat een norm in combinatie met sturing positief bijdraagt aan een snelle behandeling van zaken op zitting.

Eveneens heb ik het OM gevraagd te onderzoeken op welke manier toezichtopdrachten voor voorwaardelijke veroordelingen sneller kunnen worden aangeleverd, conform de aanbeveling van de Inspectie. Dat leidt ertoe dat de reclassering het toezicht eerder kan starten wat resultaten positief beïnvloedt.

Afsluitend

Binnen het toezicht wordt hard gewerkt aan beïnvloeding van gedrag en participatie binnen de samenleving, zodat iemand niet alleen het rechte pad ziet, maar daar ook daadwerkelijk op komt en blijft. Dat de reclassering de gewenste kwaliteit voor toezicht levert, vormt een uitstekend fundament. Van daar uit zal worden gewerkt aan vooruitgang in het licht van de door de Inspectie aangegeven aandachtspunten.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Is een overeenkomst tussen zorginstelling, reclassering en de cliënt.

X Noot
3

Reclassering kan plaatsingen in forensische zorg na afloop van detentie zelf regelen al dan niet met hulp van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en is dus niet afhankelijk van het PMO. Soms verdient het de voorkeur een behandeling al tijdens detentie te starten. De moeizame samenwerking tussen PMO en de reclassering kan invloed hebben op de start tijdens detentie, waar het PMO een indicatiestelling voor moet afgeven.

Naar boven