29 265
Voorstel tot wijziging van enkele bepalingen in het Reglement van Orde inzake de procedure van wetgeving

nr. 3
TOELICHTING

I. Artikel 91 inzake het houden van een hoofdlijnendebat over een wetsvoorstel is in zijn huidige vorm vrijwel een dode letter geworden. De verwachting is dat leden individueel, de commissievoorzitters en uiteindelijk de Voorzitter zelf dit instrument in de voorgestelde nieuwe opzet nieuw leven kunnen inblazen. Hiertoe kunnen, naar gelang het geval, verschillende redenen zijn. Een reden kan zijn dat het wetsvoorstel naar alle waarschijnlijkheid zo weinig steun zal krijgen dat het onderzoek in de commissie beter achterwege kan blijven. Dit zal de Voorzitter uiteraard moeilijk kunnen en willen beoordelen. Maar in de voorgestelde nieuwe formulering van artikel 91 ligt het voor de hand dat een commissie geen obstakel opwerpt tegen een dergelijk «ontvankelijkheidsdebat».

Een andere reden kan echter zijn dat het wetsvoorstel zo veelomvattend is – bijvoorbeeld de herziening van een grote wet – dat het wisselen van verslag en nota naar aanleiding van het verslag naar alle waarschijnlijkheid vele maanden of zelfs jaren zal vergen, waarbij vooral allerlei details aandacht krijgen. In dat geval is de indiening van het wetsvoorstel tegelijk de aanvang van een (langdurige) periode zonder publiciteit. Dan kan een hoofdlijnendebat laten zien welk belang het wetsvoorstel heeft en welke wensen de fracties waarschijnlijk in de commissiefase zullen inbrengen.

Een derde reden kan omgekeerd juist zijn dat hetzij het kabinet, hetzij een deel van de Kamer een bepaalde termijn wil stellen aan het onderzoek in de commissie. Hierover kan vervolgens bij motie worden beslist. Hiermee wordt een andere grotendeels tot dode letter geworden Reglementsbepaling gerevitaliseerd, te weten artikel 95. Dit artikel kent het Presidium de bevoegdheid toe om commissies bij hun onderzoek van een wetsvoorstel aan een termijn te binden, hetgeen in de praktijk alleen nog gebeurt bij suppletoire begrotingen.

II. Het Reglement van Orde verbiedt commissies niet om een rapporteur te benoemen. Dit levert echter zo'n andere procedure van verslaggeving op dat deze in het Reglement moet worden genoemd. Uiteraard zal het Verslag van de rapporteur door de commissie moeten worden goedgekeurd.

III. Ter wille van de zorgvuldigheid van de wetgeving, dienen amendementen tenminste zes uur door ieder te kunnen worden beoordeeld. Worden amendementen later ingediend dan zal de Voorzitter ofwel die amendementen niet mogen toelaten, ofwel de Kamer moeten voorstellen de stemming uit te stellen. Als de Kamer in het laatste geval (in meerderheid) uitstel weigert, zal dit materieel neerkomen op verwerping van het amendement.

IV. Dit voorstel beoogt buiten twijfel te stellen dat individuele leden en het kabinet wat betreft het inzenden van nota's dezelfde bevoegdheden hebben, zoals zij dit ook hebben voor het indienen van wetsvoorstellen.

V. Het verbod van het intrekken van het doorbreken van een voorhangprocedure of het intrekken van het doorbreken van het stilzwijgen (bij bepaalde verdragen) is een inperking van de vrijheid van de Kamer. In de praktijk is hieraan ook niet steeds de hand gehouden.

Naar boven