nr. 3
TOELICHTING
I. Artikel 91 inzake het houden van een hoofdlijnendebat over een wetsvoorstel
is in zijn huidige vorm vrijwel een dode letter geworden. De verwachting is
dat leden individueel, de commissievoorzitters en uiteindelijk de Voorzitter
zelf dit instrument in de voorgestelde nieuwe opzet nieuw leven kunnen inblazen.
Hiertoe kunnen, naar gelang het geval, verschillende redenen zijn. Een reden
kan zijn dat het wetsvoorstel naar alle waarschijnlijkheid zo weinig steun
zal krijgen dat het onderzoek in de commissie beter achterwege kan blijven.
Dit zal de Voorzitter uiteraard moeilijk kunnen en willen beoordelen. Maar
in de voorgestelde nieuwe formulering van artikel 91 ligt het voor de hand
dat een commissie geen obstakel opwerpt tegen een dergelijk «ontvankelijkheidsdebat».
Een andere reden kan echter zijn dat het wetsvoorstel zo veelomvattend
is – bijvoorbeeld de herziening van een grote wet – dat het wisselen
van verslag en nota naar aanleiding van het verslag naar alle waarschijnlijkheid
vele maanden of zelfs jaren zal vergen, waarbij vooral allerlei details aandacht
krijgen. In dat geval is de indiening van het wetsvoorstel tegelijk de aanvang
van een (langdurige) periode zonder publiciteit. Dan kan een hoofdlijnendebat
laten zien welk belang het wetsvoorstel heeft en welke wensen de fracties
waarschijnlijk in de commissiefase zullen inbrengen.
Een derde reden kan omgekeerd juist zijn dat hetzij het kabinet, hetzij
een deel van de Kamer een bepaalde termijn wil stellen aan het onderzoek in
de commissie. Hierover kan vervolgens bij motie worden beslist. Hiermee wordt
een andere grotendeels tot dode letter geworden Reglementsbepaling gerevitaliseerd,
te weten artikel 95. Dit artikel kent het Presidium de bevoegdheid toe om
commissies bij hun onderzoek van een wetsvoorstel aan een termijn te binden,
hetgeen in de praktijk alleen nog gebeurt bij suppletoire begrotingen.
II. Het Reglement van Orde verbiedt commissies niet om een rapporteur
te benoemen. Dit levert echter zo'n andere procedure van verslaggeving op
dat deze in het Reglement moet worden genoemd. Uiteraard zal het Verslag van
de rapporteur door de commissie moeten worden goedgekeurd.
III. Ter wille van de zorgvuldigheid van de wetgeving, dienen amendementen
tenminste zes uur door ieder te kunnen worden beoordeeld. Worden amendementen
later ingediend dan zal de Voorzitter ofwel die amendementen niet mogen toelaten,
ofwel de Kamer moeten voorstellen de stemming uit te stellen. Als de Kamer
in het laatste geval (in meerderheid) uitstel weigert, zal dit materieel neerkomen
op verwerping van het amendement.
IV. Dit voorstel beoogt buiten twijfel te stellen dat individuele leden
en het kabinet wat betreft het inzenden van nota's dezelfde bevoegdheden hebben,
zoals zij dit ook hebben voor het indienen van wetsvoorstellen.
V. Het verbod van het intrekken van het doorbreken van een voorhangprocedure
of het intrekken van het doorbreken van het stilzwijgen (bij bepaalde verdragen)
is een inperking van de vrijheid van de Kamer. In de praktijk is hieraan ook
niet steeds de hand gehouden.