nr. 1
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Aan de leden
Den Haag, 22 oktober 2003
Sinds ik in mei 2002 tot Voorzitter van de Kamer ben gekozen, heb ik vaak
gepleit voor een betere herkenbaarheid van de volksvertegenwoordigers voor
de burgers in ons land en een verandering van onze werkwijze. Ik sta daarin
niet alleen. Veel collega's, fracties (de LPF en de D66-fractie hebben hierover
nota's gepubliceerd), deskundigen van buiten de Kamer, de media en ook veel
burgers laten op verschillende wijze merken niet altijd tevreden te zijn met
het huidige functioneren van de Kamer.
Wat is er aan de hand? Vooral sinds het verkiezingsjaar 2002 is gebleken
dat veel mensen in het land zich niet meer voldoende herkennen in de manier
waarop hun volksvertegenwoordigers hun werk verrichten. «De Tweede Kamer
is doodsaai van levendigheid», zei professor Joop van den Berg tijdens
één van de informele brainstormsessies over onze werkwijze,
die ik de afgelopen periode, samen met een aantal Presidiumleden, heb gehouden.
Doordat de instrumenten van de Kamer (moties, AO's, VAO's, interrupties, etc.)
te vaak worden ingezet, worden ze eerder bot dan scherp. Zo verliest de Kamer
haar tanden tegenover de regering en voor de burgers verdwijnt het zicht op
de hoofdlijnen. Zo kunnen burgers het gevoel krijgen dat zij niet meer centraal
staan in ons werk en kan onvrede ontstaan over ons functioneren.
Tegen deze achtergrond is de afgelopen tijd door het Presidium, de commissie
voor de Werkwijze, de ambtelijke medewerkers, verschillende groepen (binnen
en buiten de Kamer) en mijzelf nagedacht en gesproken over verbeteringen in
onze werkwijze. Ik plaats daar meteen twee kanttekeningen bij.
• Ten eerste is het natuurlijk niet alleen kommer en kwel in onze
Kamer. Ik ben ervan overtuigd dat, ook vergeleken met andere parlementen,
door de Tweede Kamer goed en serieus wordt gewerkt aan onze hoofdtaken: medewetgeving
en controle van het regeringsbeleid.
• Ten tweede: veranderingen in onze regels en procedures zijn niet
dé oplossing voor de kritiek op onze werkwijze. Regels en procedures
zijn een belangrijk hulpmiddel, maar het gaat in de allereerste
plaats om de cultuur en niet om de structuur van ons werk. Het zijn in de
allereerste plaats de Kamerleden zelf die de werkwijze bepalen. Zij zijn verantwoordelijk
voor hun eigen cultuur en daarmee ook voor het aanzien van het parlement.
Ik hoop ten zeerste dat de voorstellen en beschouwingen in deze brief,
in bijgaande brief van het Presidium en de bijgevoegde voorstellen voor reglementswijziging
ertoe zullen bijdragen dat de Kamer in de toekomst levendig en niet saai zal
zijn. Al zal een zekere «saaiheid» altijd blijven bestaan, want
voor een goede kwaliteit van ons werk zijn ook de details van belang. Bij
alle verandering dient die kwaliteit voorop te blijven staan.
Ik zie er naar uit om met u in debat te gaan over bijgaande voorstellen
en daarna tot besluitvorming te komen. Die voorstellen zijn niet altijd spectaculair.
Maar ook tijdens de voorbereiding daarvan is gebleken dat een Tweede Kamer
met 150 individuele leden en negen fracties, wanneer het gaat om het veranderen
van haar eigen regels, vaak slechts kleine stapjes wil zetten. Maar dat hoeft
verandering niet in de weg te staan. Nogmaals, het zijn in de allereerste
plaats de Kamerleden zelf die de werkwijze bepalen. Het gaat om de cultuur,
om de manier waarop wij met ons allen ons belangrijke werk als volksvertegenwoordigers
samen verrichten.
Dat ik bij de verbetering van onze werkwijze en van die cultuur als Voorzitter
een bijzondere verantwoordelijkheid heb, ben ik mij terdege bewust.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
F. W. Weisglas