29 258
Wijziging van de wijze van aanpassing van de kinderbijslag, de wet van 22 december 1994 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 957) en de Algemene Kinderbijslagwet in verband met andere wijze van aanpassing kinderbijslagbedragen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In verband met de huidige economische situatie ziet het kabinet zich gedwongen tot een nadere bezinning op de collectieve uitgaven. Daartoe heeft het kabinet een pakket maatregelen voorgesteld, dat is neergelegd in de begroting 2004.

Ook de uitgaven in de kinderbijslagsfeer zijn in de nadere bezinning meegenomen.

De uitgaven in de kinderbijslag hebben betrekking op 1,9 miljoen gezinnen. Met een aanpassing van deze uitgaven kunnen de lasten per gezin beperkt blijven. Verder is kinderbijslag geen basisinkomen, maar aanvullend inkomen. Om die redenen is het kabinet van oordeel dat ook de uitgaven in het kader van de kinderbijslag betrokken moeten worden bij de beperking van de rijksuitgaven.

Het voorstel in de sfeer van de kinderbijslag is tweeledig.

2. Voorgestelde maatregelen

Indexering 2004 en 2005 conform Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (artikel I)

In de eerste plaats wordt in het eerste lid van artikel I voorgesteld om in 2004 en 2005 af te zien van de in artikel 13, tweede lid, AKW, omschreven aanpassing aan de hand van de consumentenprijsindex van het in artikel 12, eerste lid, AKW, genoemde basiskinderbijslagbedrag en de daarvan afgeleide leeftijdsafhankelijke bedragen, genoemd in artikel 12, tweede lid, AKW. Eenzelfde voorstel (in artikel I, tweede lid) geldt voor de rangordebedragen, genoemd in artikel IV, zesde lid, van de Wet van 22 december 1994, Stb. 957.

De bedragen worden in 2004 en 2005 herzien op de manier waarop in die jaren het minimumloon met toepassing van artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) wordt herzien. Het minimumloon wordt halfjaarlijks herzien aan de hand van de ontwikkeling van de contractlonen. Hiervan kan onder meer worden afgeweken, indien sprake is van een zodanige volume-ontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen dat daardoor een betekenende premie- of belastingdrukverhoging noodzakelijk is. Het herziene minimumloon wordt dan bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. In het kader van het Hoofdlijnenakkoord is in verband met noodzakelijke matiging besloten een dergelijke algemene maatregel van bestuur te treffen. De sociale zekerheidsregelingen waarvan de hoogte wordt afgeleid van het minimumloon ontwikkelen daardoor op dezelfde – gematigde – wijze.

Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de indexering van de kinderbijslag in 2004 en 2005 wordt beoogd eenzelfde ontwikkeling van de kinderbijslagbedragen te bereiken. De geraamde opbrengst van deze maatregel wordt in tabel 1 bij onderdeel 3 van deze memorie van toelichting weergegeven.

Afschaffen wettelijke bijzondere verhogingen eerste kind(artikel II en III)

In de tweede plaats wordt voorgesteld om de wettelijk vastgelegde bijzondere verhogingen van de kinderbijslag voor het eerste kind ongedaan te maken.

Per 1 januari 1995 is de progressie in de kinderbijslag afgeschaft. Dit hield in, dat het kinderbijslagbedrag per kind hoger was naarmate het gezin meer kinderen telde. De opbrengst van deze maatregel bood financiële ruimte voor een jaarlijkse verhoging van de kinderbijslag (bovenop bovenomschreven indexering) voor het eerste kind tot en met 2012. Nu deze financiële ruimte er in feite niet meer is, is het noodzakelijk de bijzondere verhogingen vanaf 2004 tot en met 2012 af te schaffen. Hiertoe moet artikel V van de Wet van 22 december 1994, Stb. 957, worden aangepast, alsmede artikel 12, eerste lid, van de AKW, waarin een verwijzing is opgenomen naar het artikelonderdeel dat met deze wet komt te vervallen. Dit is geregeld in de artikelen II en III van dit wetsvoorstel. Van deze maatregel worden de opbrengsten in tabel 2 bij onderdeel 3 van deze memorie van toelichting weergegeven.

3. Budgettaire gevolgen van beide maatregelen

De geraamde opbrengsten per jaar van de bovengenoemde maatregelen worden in onderstaande tabellen weergegeven.

Tabel 1. Indexering 2004 en 2005 conform artikel 14 WML Bedragen * 1 mln.

2004200520062007structureel
3055656565

Tabel 2. Afschaffen bijzondere verhoging kinderbijslag eerste kind vanaf 2004Bedragen * 1 mln.

200420052006200720082012
1030506075100

4. Koopkrachteffecten

Beide maatregelen zijn verwerkt in het generieke koopkrachtbeeld zoals gepresenteerd in de begroting 2004 van SZW. Het partiële effect van de maatregelen in 2004 is ongeveer –0,1%-punt voor gezinnen met twee kinderen waarvoor recht bestaat op kinderbijslag. Het partiële effect in 2005 is uiteraard afhankelijk van het indexcijfer waarmee de kinderbijslag in dat jaar moet worden geïndexeerd.

5. Uitvoeringslasten

Op 23 september 2003 heeft de SVB desgevraagd een uitvoeringstoets uitgebracht. De SVB heeft aangegeven, dat indien tijdig over de voor 2004 te hanteren bedragen kan worden beschikt, invoering per 1 januari 2004 zonder problemen kan plaatsvinden. Geen van beide maatregelen zullen leiden tot een toename van de lasten voor de uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De nieuwe kinderbijslagbedragen zullen door de SVB op de gebruikelijke wijze in het geautomatiseerde systeem moeten worden verwerkt. Gegevens hiervoor zullen door mij op de eveneens gebruikelijke wijze aan de SVB worden aangeleverd.

6. Inwerkingtreding (artikel IV)

De beoogde datum van inwerkingtreding van deze wet is 1 januari 2004. Om budgettaire redenen is inwerkingtreding met ingang van die datum noodzakelijk. In artikel IV is voorzien in zonodig terugwerkende kracht en in inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Zoals in onderdeel 1 van deze memorie van toelichting reeds aangegeven blijven de lasten van de in dit voorstel genoemde maatregelen per gezin beperkt.

Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet moet er ten minste 6 weken zitten tussen de mededeling van de bekrachtiging van een referendabele wet in de Staatscourant en het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. Gelet op de tijdspanne gelegen tussen het tijdstip van indiening van dit wetsvoorstel en de gewenste datum van inwerkingtreding is in de inwerkingtredingsbepaling tevens de mogelijkheid ingebouwd toepassing te geven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet en derhalve een uitzondering te maken op artikel 12 van die wet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven