29 257
Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de nadere normering van de indexatie van op 31 december 1995 ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 november 2003

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van CDA, PvdA en VVD. De fractieleden van CDA en PvdA stellen een aantal vragen over de voorgenomen wijziging van de pensioenregeling van het overheidspersoneel, met name de wijziging van het nabestaandenpensioen. Deze vragen worden gesteld uitgaande van de veronderstelling dat het voorliggende wetsvoorstel een uitvloeisel is van het overleg tussen de sociale partners bij de overheid waarin ook de inhoud van de ABP-regeling aan de orde is geweest. Die veronderstelling berust op een misverstand. Het voorliggende wetsvoorstel is – mede – een uitvloeisel van een besluit van de sociale partners en het ABP-bestuur om in het kader van het bij de PVK ingediende Herstelplan te komen tot een samenhangend en gedifferentieerd premie- en indexatiebeleid. Dit besluit is geen onderdeel van het onlangs gesloten pensioenakkoord tussen de sociale partners over versobering van de pensioenregeling voor overheidspersoneel. De discussie over nabestaandenpensioen staat derhalve geheel los van dit wetsvoorstel.

Nu een aantal leden van uw commissie naar dit onderwerp vraagt, wil het kabinet u een algemene toelichting geven op de wijzigingen in het nabestaandenpensioen die de partijen in het overleg zijn overeengekomen en wat de consequenties van die wijzigingen zijn. Als de leden van uw commissie over dit onderwerp nadere vragen hebben, dan is het kabinet uiteraard bereid die op een later moment te beantwoorden.

De afspraken over het nabestaandenpensioen maken onderdeel uit van het pakket maatregelen dat moet leiden tot versobering van de pensioenregeling van het overheidspersoneel. De sociale partners hebben wat betreft dit onderwerp het oog gehad op de toekomstige ontwikkelingen inzake de individualisering van de AOW in 2015. Partners worden geacht per 2015 zelfstandig in een inkomen te voorzien. De ratio voor een volledig aanvullend nabestaandenpensioen vervalt daarmee. In de praktijk zullen beide partners echter niet altijd zelf een volledig pensioen opbouwen. Er blijft derhalve een voorziening voor de achterblijvende partner gehandhaafd van ca. 35% van het ouderdomspensioen van de overleden partner. Dit is een halvering van de huidige aanspraken. De versobering betreft uitsluitend het nabestaandenpensioen van gepensioneerden, dus degenen die ouder zijn dan 65 jaar. De risicoverzekering voor overlijden vóór 65 jaar blijft onverminderd van kracht.

Partijen hebben afgesproken dat de wijziging ingaat per 1 januari 2004, maar met de uitdrukkelijke vermelding dat bestaande, reeds opgebouwde rechten op nabestaandenpensioen niet worden aangetast. Dat betekent in de praktijk dat de maatregel voor de thans gepensioneerden geen consequenties heeft. Voor de deelnemer die na 1 januari 2044 (over 40 jaar) de 65-jarige leeftijd bereikt, heeft de maatregel pas zijn volledige uitwerking. Alleen over de diensttijd doorgebracht na 1 januari 2004 wordt de opbouw van het nabestaandenpensioen gehalveerd waardoor de achteruitgang derhalve geleidelijk verloopt. Sociale partners zijn voorts aanvullend overeengekomen dat deelnemers de mogelijkheid krijgen om tegen een collectieve kostendekkende premie te kiezen voor een aanvulling op het nabestaandenpensioen tot 70% van het ouderdomspensioen, het oorspronkelijke niveau. Deelnemers behouden tevens de mogelijkheid om op een later moment uit de aanvullende regeling te stappen.

De leden van de CDA-fractie vragen of aan de Raad van Advies van het ABP om een advies over dit voorstel is gevraagd. In het kader van het Herstelplan heeft het ABP-bestuur de Raad van Advies om een advies gevraagd. De raad heeft met het Herstelplan ingestemd. Het Herstelplan voorziet in maatregelen die betrekking hebben op de «oude aanspraken», de aanspraken waarover ook dit wetsvoorstel zich uitstrekt. Een expliciete instemming van de Raad van Advies met het wetsvoorstel is derhalve niet noodzakelijk. Overigens is de instemming van de Raad van Advies met een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet privatisering ABP formeel niet vereist.

Over de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel waarnaar de leden van de CDA-fractie vragen, merkt het kabinet het volgende op. Het is niet zo dat, mochten deze leden dat veronderstellen, het kabinet een facultatieve bevoegheid heeft om al dan niet terugwerkende kracht aan de wet te verlenen. Van «gebruik maken» is dus geen sprake; het voorstel is om de wet in elk geval terug te laten werken. Dat is nodig omdat het Herstelplan van het ABP op 1 januari 2004 in werking dient te treden. Zoals ook in de memorie van toelichting is gemeld, is het samenhangend premie- en indexatiebeleid een belangrijk onderdeel van het Herstelplan. Dit beleid kan niet worden uitgevoerd als ook de aanspraken waarover dit wetsvoorstel zich uitstrekt – de op 31 december 1995 ingegane pensioenen en de op die datum reeds bestaande uitzichten – niet aan dat beleid zijn onderworpen. Deze «oude aanspraken» maken nog steeds een substantieel deel uit van het totaal van de door het ABP uit te keren rechten. Inwerkingtreding van dit voorstel zonder terugwerkende kracht zou betekenen dat gedurende de periode van 1 januari 2004 tot de datum van inwerkingtreding geen maatregelen genomen kunnen worden met betrekking tot de indexatie van de bedoelde pensioenen. Er zou dan voor de bedoelde groep gepensioneerden een wettelijk recht op indexatie zijn conform de huidige wettelijke bepalingen. Dat zou echter niet in overeenstemming zijn met het uitgangspunt van het Herstelplan, nl. een evenwichtige verdeling tussen premie- en indexatielasten. De consequenties van het buiten aanmerking laten van de «oude aanspraken» zijn dat de uitvoering van het Herstelplan kosten meebrengt die elders moeten worden gecompenseerd. Een globale indicatie van de extra lasten ten gevolge van het volledig indexeren per 1 januari 2004 van de op 31 december 1995 ingegane pensioenen is € 500 à € 550 miljoen.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de fractie van de PvdA om een overzicht van de premies die sinds 1995 zouden zijn betaald als deze premie kostendekkend zou zijn geweest, merkt het kabinet het volgende op. Vanaf 1995 vindt de premiestelling plaats volgens het zogeheten synthesemodel. Dit model is bij de privatisering van het ABP statutair vastgelegd en alszodanig ook onderwerp van bespreking geweest in het overleg met de Staten-Generaal. Het synthesemodel gaat uit van een lange termijn premie met kortingen of opslagen op basis van de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad ten opzichte van de normdekkingsgraad. De resulterende premiemutatie ten opzichte van de premie in het voorafgaande jaar wordt bovendien begrensd door de in de statuten vastgelegde begrenzing van de premiesprong op 2%-punt. Het synthesemodel kent het begrip kostendekkende premie dus feitelijk niet. De Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) heeft als toezichthouder vóór september 2002 ook geen eisen gesteld ten aanzien van de kostendekkendheid van de premie in de huidige betekenis van het woord. De PVK heeft het begrip eerst in september 2002 geïntroduceerd in het kader van de nieuwe aanpak van het toezicht op de pensioenfondsen. Een opgave van sinds 1995 geheven kostprijspremies is derhalve niet te geven. Het voorgaande betekent overigens ook dat niet gesteld kan worden dat het pensioenfonds ABP in de periode vóór 2003 een premie onder kostendekkend niveau heeft geheven. Terugstortingen van het ABP naar de werkgevers hebben niet plaatsgevonden.

De leden van de PvdA-fractie stellen voorts een aantal vragen inzake de samenstelling, zeggenschap en positie van de Raad van Advies. In afwijking van de betreffende bepalingen in de PSW kent het ABP sinds 1996 geen deelnemersraad maar een Raad van Advies, waarin ook expliciet ruimte is voor inbreng in de advisering van werkgeverszijde. De Raad van Advies van het ABP bestaat voor de helft van het totale aantal leden (36 van de 72) uit vertegenwoordigers van de deelnemers en gepensioneerden, en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de aangesloten werkgevers. De leidende gedachte achter deze samenstelling is dat de bipariteit in de besluitvorming zoals ABP die kent in haar bestuur, ook in de advisering door de Raad van Advies tot uitdrukking komt. Overigens stemmen de bevoegdheden van de Raad van Advies bij ABP overeen met de bevoegdheden van een deelnemersraad in de zin van de PSW.

Concreet betekent dit dat de Raad van Advies tot taak heeft het bestuur van advies te dienen in alle gevallen waarin het bestuur dat wenselijk acht, dan wel de Raad dat zelf wenselijk acht. Het bestuur moet (conform de bepalingen in de PSW ten aanzien van een deelnemersraad) in ieder geval het advies van de Raad inwinnen ten aanzien van voorgenomen besluiten tot vaststelling of wijziging van statuten en reglementen van het fonds, en bij voorgenomen besluiten tot het verlenen van toeslagen (met inbegrip van beslissingen tot indexatie van pensioenen en/of wijzigingen daarin).

Naar aanleiding van het begin 2003 tot stand gekomen Medezeggenschapsconvenant tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid en de gezamenlijke ouderenbonden, heeft ABP besloten per 1 januari 2004 een deelnemersraad te installeren conform de bepalingen van het convenant. Dit betekent dat per genoemde datum een deelnemersraad wordt opgericht waarin werknemers en gepensioneerden naar evenredigheid van het aantal in het fonds deelnemende werknemers en gepensioneerden zitting krijgen. Daarmee stemt de zeggenschap en positie van de nieuwe deelnemersraad volledig overeen met de afspraken rond samenstelling, bevoegdheden en beroepsmogelijkheden zoals die zijn gemaakt in het medezeggenschapsconvenant tussen sociale partners en ouderenbonden.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de verhouding van de indexatie-eisen in de ABP-regeling in verhouding tot die in de marktsector. De voornemens met betrekking tot de indexatie vloeien voort uit het Herstelplan zoals dat door de PVK is geaccordeerd. Het is bekend dat in de Herstelplannen van een groot aantal pensioenfondsen de beperking van de indexatie een rol speelt om tot kostenreductie te komen. In dat opzicht onderscheidt het ABP zich niet van andere fondsen. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van het deelnemersprofiel van het fonds en andere fondsgerelateerde kenmerken, de omvang van de indexatiemaatregelen per fonds kan verschillen. Ook het soort pensioenregeling – eindloon of geïndexeerd middelloon – kan van invloed zijn op verschillen in indexatie tussen het ene en het andere fonds.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven