29 257
Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de nadere normering van de indexatie van op 31 december 1995 ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 11 november 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet privatisering ABP. Zij hechten zeer aan een solide ABP, dat ook voor de komende generaties zijn verplichtingen kan nakomen.

Deze leden begrijpen dat het voorliggende voorstel een uitvloeisel is van een breder overleg met de sociale partners, waarbij de inhoud van de pensioenregeling wordt versoberd. Graag vernemen zij in welke mate de pensioenregeling gaat veranderen en of het gesloten akkoord definitief is.

Het akkoord voorziet in de halvering van het nabestaandenpensioen na 65 jaar tot 5/14 van het ouderdomspensioen. Wat is de opvatting van de regering over een vrijwillige bijverzekering dan wel het op andere wijze dichten van het gat dat ontstaat? Deelt zij de opvatting van deze leden dat hier de solidariteit met toekomstige weduwen in gevaar komt? Kan zij dit onderbouwen en beargumenteren?

Draagt de overheid bij aan of bevordert zij een vrijwillige bijverzekering van het gat dat zal ontstaan, bijvoorbeeld door een gedeelte van de premie voor haar rekening te nemen (als werkgever) of deze fiscaal te faciliteren?

Kan de regering een overzicht geven van de stand en ontwikkeling van nabestaandenpensioenen (als percentage van het ouderdomspensioen) in het algemeen en die van gewezen ambtenaren en onderwijzers in het bijzonder, in relevante landen zoals de VS, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België, Italië en Spanje? Is de halvering van het nabestaandenpensioen in lijn met de (voorgestelde) ontwikkelingen in de ons omringende landen?

Op dit moment leven al twee keer zo veel alleenstaande vrouwen boven de 65 onder de lage inkomensgrens als mannen (bron: SCP-rapport De staat van Nederland 2003). Zal een halvering van het verplichte nabestaandenpensioen op termijn die ongelijkheid niet nog verder doen toenemen?

Wat gebeurt er na 2015 als de pensioenontvangende partner van boven de 65 overlijdt met een pensioen van € 20 000 en een partner van beneden de 65 achterblijft zonder andere pensioenrechten dan het nabestaandenpensioen? Wat is de opvatting van de regering over deze ontwikkeling?

Welke mogelijke gevolgen zijn er, zoals een toenemend beroep op de Wet werk en bijstand, de huursubsidie en andere inkomensondersteunende maatregelen, als het nabestaandenpensioen werkelijk gehalveerd zal zijn?

Zijn de gevolgen, zoals de halvering van het nabestaandenpensioen, in strijd met internationale verdragen (bijvoorbeeld ILO 128)? Zo ja, wat is de mening van de regering hierover?

Volgens de memorie van toelichting hebben de sociale partners een verzoek tot deze wijziging gedaan en stemt de Raad voor Overheidspersoneel in met het voorstel. Verder komt volgens het voorstel artikel 10, derde lid te vervallen, waardoor ook de Raad van Advies of deelnemersraad niet meer om advies gevraagd zal worden. Is aan vertegenwoordigers van de slapers en de gepensioneerden om advies gevraagd over deze wijziging?

De leden van de CDA-fractie hechten zeer aan rechtszekerheid en merken op dat artikel II (inwerkingtreding) de mogelijkheid bevat dat de wet na 1 januari 2004 in het Staatsblad gepubliceerd wordt, maar toch met terugwerkende kracht tot die datum van kracht zou zijn. Kan de regering toelichten waarom en onder welke omstandigheden zij gebruik zou maken van de mogelijkheid om de wet met terugwerkende werking van kracht te laten worden?

Voorts merken genoemde leden op dat de zinsnede «indien de eerstbedoelde dag is gelegen na 1 januari 2004» in artikel II overbodig lijkt.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie, welke de gevolgen zijn als deze wet niet per 1 januari 2004 in werking treedt? Bestaat er dan een wettelijk recht op indexatie van de ABP-pensioenen? Wat zijn de budgettaire gevolgen voor de rijksbegroting?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij spreken hun waardering uit dat werkgevers en werknemers overeenstemming hebben bereikt over de versobering van de pensioenen zodat ook de gepensioneerden van de toekomst de zekerheid hebben dat hun pensioenvoorziening in stand blijft en werknemers van de toekomst niet geconfronteerd worden met zeer hoge pensioenpremies. De leden van de PvdA-fractie hechten aan het principe dat gezamenlijk pensioen opbouwen een profijtelijke vorm is van solidariteit tussen en binnen generaties in goede en slechte tijden. Tegen die achtergrond is het een goede zaak dat de nieuwe pensioenafspraken ervoor zorgen dat er kostendekkende premies betaald worden en dat in slechte tijden de lasten eerlijk verdeeld worden tussen werknemers, werkgever en gepensioneerden. In goede tijden worden achterstanden weer goed gemaakt. De leden van de PvdA-fractie hechten grote waarde aan koopkrachtbescherming en dus indexatie van pensioenrechten. Door de afspraken die werkgevers en werknemers hebben gemaakt, wordt grotere zekerheid geboden voor koopkrachtbescherming omdat ook in goede tijden kostendekkende premies worden betaald. In het verleden is dit niet altijd gebeurd waardoor werknemers en gepensioneerden nu geconfronteerd worden met achterblijvende koopkrachtbescherming.

De leden van de PvdA-fractie vragen een overzicht van het totale bedrag aan premies dat sinds 1995 betaald zou moeten zijn indien er toen reeds sprake zou zijn geweest van kostendekkende premies. Tevens willen deze leden een overzicht van terugstortingen van het ABP naar de werkgever sinds 1990.

In de nieuwe afspraken worden de lasten in slechte tijden eerlijk verdeeld. De leden van de PvdA-fractie vragen echter of dit ook geldt voor diegenen die hun partner verliezen. Het nabestaandenpensioen neemt namelijk af van 5/7 naar 5/14 van het bedrijfspensioen dat de partner bij leven genoot. Gezien de levensverwachting van vrouwen en gezien het feit dat in het verleden vele vrouwen geen pensioen hebben opgebouwd, zullen oudere weduwen fors moeten inleveren. Deze afspraak lijkt afbreuk te doen aan «eerlijk delen in goede en slechte tijden». De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van de regering hierop. Zij vragen de regering hier ook op te reageren als werkgever die deze afspraken mede gemaakt heeft.

Tot slot de wijziging van Artikel 10 van de Wet privatisering ABP. Wijzigingen van het pensioenreglement worden voor advies voorgelegd aan de Raad van Advies. De leden van de PvdA-fractie vinden zeggenschap van gepensioneerden belangrijk. Tegen die achtergrond willen deze leden weten wat de samenstelling is van de Raad van Advies en wat zijn bevoegdheden zijn. Tevens vragen deze leden of de zeggenschap en positie van deze Raad van Advies overeenstemt met de afspraken die gemaakt zijn in het pensioenzeggenschapconvenant tussen sociale partners en de ouderenbonden. Zo nee, op welke punten wijkt die dan af? Zijn de belangen van gepensioneerden voldoende gewaarborgd door deze advisering?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de nadere normering van de indexatie van op 31 december 1995 ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen.

Deze leden vinden het een goede zaak dat de onduidelijkheid rondom de vraag wanneer tot achterwege laten van indexatie van de oude aanspraken moet worden overgegaan, wordt weggenomen.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de regering dat het gewenst is om in het kader van intergenerationele solidariteit de oude en nieuwe regelingen rondom indexering te harmoniseren.

Dit neemt niet weg dat de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen hebben rondom het indexatiebeleid. De oude en nieuwe aanspraken zouden aan deze criteria uit het Herstelplan van het ABP moeten voldoen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de indexatie-eisen van het ABP zich verhouden tot de gangbare indexatie-eisen van de particuliere sector. Wanneer zijn er significante verschillen en hoe is dit dan te verklaren? Gaarne krijgen zij op het bovenstaande een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

Naar boven