29 255
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot aanpassing van de eisen te stellen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte

nr. 7
AMENDEMENT VAN DE LEDEN WOLFSEN EN GRIFFITH

Ontvangen 15 juni 2004

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:

I

Punt 1 komt als volgt te luiden:

1. De zinsnede na «ten laste gelegde» komt te luiden: en de vordering van de officier van justitie.

II

Na punt 1 wordt er een nieuw punt ingevoegd, luidende:

1a. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die ertoe hebben geleid dat in strijd met de uitdrukkelijk voorgedragen verweren van de verdachte dan wel uitdrukkelijk door de officier van justitie ingenomen standpunten is beslist.

III

Na punt 2 wordt een nieuw punt ingevoegd, luidende:

3. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd: Het woord «zwaardere» wordt vervangen door «andere» en het woord «langere» wordt vervangen door het woord «andere».

Toelichting

«De legitimiteit van een rechterlijke uitspraak als uitkomst van een volgens de regels verlopen procedure wordt niet meer in alle gevallen als vanzelfsprekend en op voorhand aanvaard. Gebrek aan inzicht in het gewicht van de factoren die bij het vervolgingsbeleid of het nemen van de rechterlijke beslissing een rol hebben gespeeld of een gebrek aan overtuigingskracht van de motivering in het vonnis kunnen de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging in het geding brengen. Tegen deze achtergrond mag van openbaar ministerie en rechter worden verwacht dat zij zich rekenschap geven van de invloed die van een beslissing of uitspraak kan uitgaan op het maatschappelijk debat», aldus de minister van justitie in zijn brief van 22 oktober 2003 over het algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering (29 271, nr. 1). De indieners van dit amendement delen deze opvatting.

Dit amendement heeft tot doel de motiveringsplicht van de rechter te verbeteren. Meer dan thans het geval is moet een rechterlijke uitspraak inzicht geven in de redenen die hebben geleid tot de aard en hoogte van de opgelegde straf of maatregel. Ook een vrijspraak moet (beter) worden gemotiveerd door in het vonnis op te nemen waarom de rechtbank het bewijs niet voldoende wettig en overtuigend acht. Dit kan bijvoorbeeld door in het vonnis aan te geven welk deel van de tenlastelegging niet bewezen wordt geacht.

Allereerst moet het vonnis, waaronder tevens begrepen het verkorte vonnis, blijk geven van de vordering van de officier van justitie. In het zeer uitzonderlijke geval dat de officier van justitie zijn vordering niet overlegt, geeft het vonnis van dit feit blijk.

Strafvordering 2001 bepleit de ontwikkeling naar een contradictoire strafprocedure. Het onderhavige wetsvoorstel geeft invulling aan deze richting door bij een bekennende verdachte de procedure te vereenvoudigen. Daar tegenover staat dat de onderdelen waarop wel uitdrukkelijk verweer wordt gevoerd door de verdediging en tevens de uitdrukkelijk door de officier van justitie ingenomen standpunten, expliciet moeten worden besproken in het vonnis als ze niet worden gevolgd.

Wolfsen

Griffith

Naar boven