29 254
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het horen van getuigen en enkele verwante onderwerpen

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 17 mei 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel I, onderdeel K, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidend:

3. In het vierde lid wordt «vierde» vervangen door: derde.

B

In artikel I, onderdeel Q, wordt in de aan artikel 410, derde lid, toe te voegen zin na «dan wel» ingevoegd: , daaraan voorafgaand,.

C

In artikel I, onderdeel R, komt de eerste zin van artikel 414, tweede lid, te luiden: De artikelen 263, tweede tot en met vijfde lid, en 264 zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel I, onderdeel S, komt te luiden:

S

Na artikel 417 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 418

1. De oproeping van niet verschenen getuigen kan worden geweigerd in de gevallen, genoemd in artikel 288.

2. In het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, kan oproeping ook worden geweigerd indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel, daaraan voorafgaand, door de rechter-commissaris is gehoord en het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt.

3. Indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan oproeping van een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige of deskundige worden geweigerd indien horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk is te achten.

E

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidend:

ARTIKEL IIIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 november 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken) (26 294) tot wet is verheven en die wet in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, vervalt artikel I, onderdeel C, van deze wet.

Toelichting

In deze nota van wijziging zijn een aantal technisch-juridische wijzigingen van ondergeschikte aard opgenomen. De eerste betreft artikel 301 Sv. Door de vernummering van het huidige vierde lid tot derde lid, dient de formulering van de verwijzing naar dat artikellid in het huidige vijfde (straks vierde) lid te worden aangepast.

De tweede aanpassing hangt samen met de voorgestelde herformulering van artikel 418 Sv, en verduidelijkt dat de weigeringsgrond die gekoppeld is aan het eerder gehoord zijn van de getuige door de rechter-commissaris ziet op de gevallen waarin de getuige voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg door de rechter-commissaris is gehoord. In artikel 410 Sv, waar de appelschriftuur aan de orde is, spreekt dat overigens min of meer vanzelf; de wijziging is hoofdzakelijk ingegeven door de wens de terminologie op één lijn te houden met die van artikel 418 Sv.

De derde aanpassing betreft artikel 414 Sv. Voorgesteld wordt, in het voorgestelde tweede lid naar artikel 264 Sv te blijven verwijzen, voor het geval waarin het wel om een bij schriftuur opgegeven getuige gaat. Een dergelijke verwijzing is strikt genomen wellicht overbodig nu in artikel 410, derde lid, Sv ook naar artikel 264 Sv verwezen wordt, en derhalve duidelijk is dat – eerder – bij schriftuur opgegeven getuigen in beginsel langs de maatstaf van dat artikel worden gelegd. Door toch naar dit artikel te verwijzen wordt evenwel verhelderd dat een bij schriftuur gedaan verzoek dat later herhaald wordt, nog steeds op grond van dit artikel kan worden geweigerd.

Een aantal aanpassingen betreffen het voorgestelde artikel 418 Sv. Daarin zijn de voorgestelde weigeringsgronden inzake het oproepen van getuigen met het oog op de overzichtelijkheid over drie leden verdeeld. Het eerste lid verwijst naar de weigeringsgronden die bij de rechtbank gelden; de aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen formulering doet dat op vergelijkbare wijze. Strikt genomen is opname van deze weigeringsgrond overbodig, nu ook artikel 415 Sv naar artikel 288 Sv verwijst; de overzichtelijkheid pleit er evenwel voor deze weigeringsgronden ook hier te noemen.

Ook de weigeringsgrond van het tweede lid komt in het wetsvoorstel voor. De formulering is daarbij nog wat meer in overeenstemming gebracht met de corresponderende weigeringsgrond van artikel 410, derde lid, Sv, doordat de eis dat de berechting in eerste aanleg op tegenspraak moet hebben plaatsgevonden er expliciet in is verwerkt. Voorts is, zo werd bij artikel 410 Sv reeds gemeld, in beide formuleringen verduidelijkt dat de weigeringsgrond alleen van toepassing kan zijn bij verhoren door de rechter-commissaris voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg. Bij artikel 418 Sv is deze verduidelijking van belang omdat de opgave van een getuige bij appelschriftuur er ook aanleiding toe kan geven deze getuige voorafgaand aan de behandeling van het appel door rechter- of raadsheer-commissaris te doen horen. Een beslissing inzake het horen van een dergelijke getuige ter terechtzitting in appel, dient evenwel met de maatstaf van artikel 288 Sv te worden genomen.

Een omissie is rechtgezet doordat in het voorgestelde derde lid de weigeringsgrond die in artikel 414, tweede lid, Sv voor het openbaar ministerie is opgenomen, ook is opgenomen voor het gerechtshof. Daarmee is er in voorzien dat een getuige waarvan de oproeping door het openbaar ministerie geweigerd is omdat horen niet noodzakelijk is en hij niet bij schriftuur door de verdachte is opgegeven, door het gerechtshof op dezelfde grond kan worden geweigerd.

Tenslotte is in het voorgestelde Artikel IIIA een louter technische voorziening getroffen voor het geval het wetsvoorstel toezeggingen aan getuigen in strafzaken, dat artikel 216 Sv wijzigt, tot wet is verheven en in werking is getreden alvorens deze wet in werking treedt. Artikel I, onderdeel C, vervalt in dat geval.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven