nr. 5
NADER RAPPORT
Hieronder is het nader rapport d.d. 8 oktober 2003, aangeboden aan de
Koningin door de minister van Justitie.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 juni 2003,
no. 03.002733, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende
het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het
Wetboek van Strafrecht in verband met het horen van getuigen en enkele verwante
onderwerpen, rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd
21 augustus 2003, no. W03.03 0228/I, moge ik U hierbij aanbieden.
Het voorstel geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van
inhoudelijke opmerkingen. Hij geeft U in overweging het voorstel te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Gelet op artikel 25a, vijfde lid
jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, is het college van
oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege dient te blijven.
Na toezending van het wetsvoorstel aan de Raad van State is gebleken dat
er aanleiding is om enige wijzigingen van ondergeschikte aard voor te stellen
die samenhangen met de op 1 juli jongstleden in werking getreden wet tot wijziging
van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van de raadsheer-commissaris
en enige andere onderwerpen (raadsheer-commissaris), Stb. 143. In de eerste
plaats wordt voorgesteld artikel 21, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering
aan te passen. Nu de rechter of raadsheer die als rechter- of raadsheer-commissaris
enig onderzoek in de zaak heeft verricht, onder bij genoemde wet bepaalde
voorwaarden zelfs aan de berechting mag deelnemen, is er geen aanleiding deze
rechter of raadsheer in die gevallen uit te sluiten van de behandeling door
de raadkamer. Voorts wordt voorgesteld een verwijzing in artikel 260, derde
lid, Sv aan te passen, enkele technisch-jurisdische correcties aan te brengen
in artikel 360 Sv en het voormalige artikel 422, vijfde lid, Sv, dat ten onrechte
was vervallen, weer toe te voegen. Tenslotte wordt voorgesteld te voorzien
in een met artikel 46 Wet RO corresponderende bepaling voor de raadsheer-commissaris
bij de gerechtshoven.
Ik moge U verzoeken het hierbij gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner