29 249
Wijziging van de Werkeloosheidswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de vervanging van fictief arbeidsverleden door feitelijk arbeidsverleden en de beperking van het verzorgingsforfait

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 2 februari 2004

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat te hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN2
Inleiding2
  
1. Uitbreiding feitelijk arbeidsverleden2
Inleiding2
Opbouw feitelijk arbeidsverleden3
De arbeidsverledenregistratie3
Uitbreiding feitelijk arbeidsverleden in de WW4
Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel4
Financiële gevolgen4
  
2. Wijziging verzorgingsforfait5
Algemeen5
Vereenvoudiging criterium verzorgingsforfait7
Financiële gevolgen7
  
Overig7
  
ARTIKELSGEWIJS7
  
Artikel I. Wijziging Werkloosheidswet8
Onderdeel B8
Artikel II. Wijziging Wet SUWI8
Onderdelen A en D8

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het voorstel beoogt meer recht te doen aan het feitelijk arbeidsverleden van werknemers die een WW-uitkering aanvragen. Daarbij moet bijzondere aandacht zijn voor de positie van vrouwen die gedurende een aantal jaren zorgtaken op zich nemen. Zij mogen door deze wijziging niet onevenredig benadeeld worden ten opzichte van de huidige gang van zaken bij de berekening van het fictieve arbeidsverleden. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hoe de regering hieraan zorgvuldig vorm gaat geven, rekening houdend met de verschillende mogelijkheden van het combineren van arbeid en zorg door vrouwen en uiteraard ook mannen. Hoe denkt de regering deze zorgvuldigheid te garanderen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij beoordelen een gefaseerde omzetting van het opbouwsysteem van de WW van leeftijd naar feitelijk arbeidsverleden positief. Wel hebben deze leden bemerkingen en kritische vragen.

De leden van de VVD-fractie stemmen in met de bedoeling van het wetsvoorstel om een directe relatie te leggen tussen verzekeringsduur en uitkeringsduur.

De leden van de D66-fractie stemmen op zichzelf in met de strekking van het wetsvoorstel. Wel hebben deze leden moeite met het element van terugwerkende kracht in de voorgestelde beperking van het verzorgingsforfait.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Naar hun oordeel is het goed verdedigbaar een sterkere relatie te leggen tussen gewerkte perioden dan wel verzekeringsduur en uitkeringsduur. Zij vragen of de directe aanleiding van dit wetsvoorstel nu de huidige stand van zaken met betrekking tot de automatisering bij de uitvoering is.

De voorgestelde beperking van het verzorgingsforfait roept bij deze leden nog wel enkele kritische vragen op.

Het voorliggende wetsvoorstel heeft alleen betrekking op de WW. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop de planning is gericht met betrekking tot de invoering van het feitelijk arbeidsverleden in de WAO?

De leden van de SGP-fractie hebben met kritische belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. De aan het woord zijnde leden hebben niet zozeer bezwaren tegen de vervanging van fictief arbeidsverleden door feitelijk arbeidsverleden, maar wel hebben zij grote moeite met de beperking van het verzorgingsforfait.

1. Uitbreiding feitelijk arbeidsverleden

Inleiding

Het wetsvoorstel is geschreven vanuit de perceptie dat de WW-vervolguitkering nog zou bestaan. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de effecten op het onderhavige voorstel en om gewijzigde berekeningen nu de WW-vervolguitkering is afgeschaft zoals die op de bladzijden 5, 6, 7, 8 en 9 van de Memorie van Toelichting zijn aangegeven.

Opbouw feitelijk arbeidsverleden

De dagen waarop de werknemer onbetaald verlof heeft genoten worden tot een maximum van 18 maanden van de totale verlofperiode gelijkgesteld met loondagen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het denkbaar is dat deze opzet tot ongewenste gedragseffecten zou kunnen leiden.

De arbeidsverledenregistratie

Een ander punt is, aldus de leden van de CDA-fractie, de noodzaak dat exact kan worden nagegaan wat het arbeidsverleden van een werknemer is. Wiens verantwoordelijkheid is het om het correcte arbeidsverleden te achterhalen? Ligt deze bij de werknemer, de werkgever of bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Kan hierop aan de hand van het volgende voorbeeld worden ingegaan?

Een werknemer heeft twaalf jaar gewerkt bij een bedrijf dat acht jaar geleden failliet is gegaan. De gegevens van het bedrijf zouden bij de overgang van de UVI naar het UWV volgens de werknemer niet zorgvuldig zijn overgenomen. Wat gebeurt hier en met welke verantwoordelijkheidsverdeling, als een WW-uitkeringsrecht moet worden berekend en toegekend?

De leden van de CDA, PvdA en VVD-fractie vragen waarom het arbeidsverleden voor een periode van vijf jaar wordt vastgesteld en wat exact de rechtsstatus is van de arbeidsverledenbeschikking. Op welk moment kan of moet de verzekerde bezwaar aantekenen als hij/zij het niet eens is met de beschikking? Kan de regering toelichten hoe de verhouding is tussen het verzekerdenbericht en de arbeidsverledenbeschikking?

De Raad van State wijst er in zijn advies (blz. 2) op dat reparatie van onvolkomenheden in de registratie van het arbeidsverleden alleen zal kunnen plaatsvinden door middel van het indienen van een bezwaarschrift, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. Daarmee wordt er een grotere verantwoordelijkheid gelegd bij de werknemer met betrekking tot het bewaren en verifiëren van gegevens. Het verdient dan ook aanbeveling in de toelichting in te gaan op de vraag op welke wijze werknemers zullen worden geïnformeerd over hun rechtspositie en de noodzaak documenten inzake hun arbeidsverleden beschikbaar te houden. Als reactie hierop schrijft de regering in de Memorie van Toelichting (blz. 3) dat arbeidsverledenbeschikkingen welke jaren bevatten die niet meetellen voor de arbeidsverledenopbouw zullen worden voorzien van uitgebreid voorlichtingsmateriaal. Daarin zal met name aandacht worden besteed aan gegevens die niet, of met een lagere betrouwbaarheidsgraad, geregistreerd zijn. Om de werknemer te faciliteren en de drempel tot het instellen van bezwaar zo laag mogelijk te houden overweegt het UWV tevens een conceptbezwaarschrift bij te voegen. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben de indruk dat deze reactie niet geheel aansluit op de aanbeveling van de Raad van State. Zij vragen daarom de regering of werknemers van tevoren geïnformeerd zullen worden over de noodzaak tot het bewaren en verifiëren van gegevens. Alleen als een werknemer de documenten inzake zijn arbeidsverleden beschikbaar houdt, is hij of zij in instaat een gegrond bezwaarschrift in te dienen.

De regering verwacht (Memorie van Toelichting, blz. 4) slechts een gering aantal extra beroepszaken en derhalve een geringe extra belasting voor de rechterlijke macht. De Raad voor de rechtspraak zou dit oordeel onderschrijven. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering hoe zij deze extra belasting denkt te kunnen ondervangen. Verwacht de regering wel een groter aantal bezwaarschriften? Immers, een bezwaarprocedure hoeft nog niet te leiden tot een beroepsprocedure.

Uitbreiding feitelijk arbeidsverleden in de WW

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de geleidelijke overgang van een mix tussen feitelijk en fictief arbeidsverleden naar werkelijk arbeidsverleden de komende jaren vorm krijgt. Leidt dit tot een verhoogd risico op het foutief vaststellen van de rechten en de toekenning ervan? Ook is de vraag gerezen of er een recht van correctie bestaat, nadat de definitieve arbeidsverledenbeschikking is vastgesteld.

Is de conclusie van de leden van de VVD-fractie juist dat voor de man of vrouw die langdurig werkt, eventueel inclusief een periode waarin een uitkering wordt ontvangen op basis van o.a. WAO, REA of ziektewet, er in feite geen verandering van WW-rechten optreedt.

Is de conclusie ook juist dat vermindering van WW-rechten in feite optreedt voor degenen die later (na hun 18e jaar) gaan werken, langere tijd ervoor kiezen niet te werken of verlof nemen langer dan 18 maanden, niet vallende onder de Wet Arbeid en Zorg, adoptieverlof?

Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vragen of voor dit wetsvoorstel advies is gevraagd aan de sociale partners: werkgevers, werknemersorganisaties en de Raad van Werk en Inkomen. Is advies gevraagd aan cliëntenorganisaties of de landelijke cliëntenraad? Zo ja, wat is hun standpunt over dit wetsvoorstel? Zo neen, is de regering bereid daarover alsnog advies te vragen?

Financiële gevolgen

De berekeningen van besparingen en de tabellen nummer 1, 2 en 3 zijn gebaseerd op de WW en Abw cijfers van 2001. De leden van de PvdA-fractie vragen een bijstelling van de cijfers in deze tabellen op basis van de WW-cijfers en WWB-cijfers per 1 januari 2004.

Het effect op het aantal uitkeringen, afname van WW uitkeringen en toename van bijstandsuitkeringen, is vermeld in tabel 1.

De leden van de VVD-fractie vragen of uit deze tabel de conclusie kan worden getrokken dat verkorting van de WW-uitkering als effect heeft dat ongeveer tweederde van de betrokkenen daardoor (eerder) werk vindt en eenderde (eerder) in de bijstand terecht komt.

In 2012 betekent dat volgens deze gegevens ongeveer 3 000 uitkeringsjaren minder.

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen dit betreft.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het effect op uitkeringsjaren en mensen wordt geschat met betrekking tot WW en Bijstand als het feitelijk arbeidsverleden volledig meetelt en het fictief arbeidsverleden is «uitgefaseerd».

De administratieve lasten zijn, conform tabel 2, na het invoeringsjaar nihil. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering dit kan onderbouwen. Verder betekent dit dat tegenover de kosten van bijvoorbeeld de arbeidsverledenbeschikking ook besparingen staan. Welke zijn dat?

De administratieve lasten voor de verzekerden zijn het controleren van deze arbeidsverledenbeschikking en het zonodig aandragen van bewijs voor aanpassing.

Voor zover de leden van de VVD-fractie nu kunnen overzien is het bedrijfsleven hierbij geen partij. Kan worden bevestigd dat er voor het bedrijfsleven geen kosten of administratieve lasten verbonden zijn aan voorgestelde wetswijzigingen?

2. Wijziging verzorgingsforfait

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich een verlaging voorstellen van de leeftijd van 12 jaar. De abrupte bijstelling naar 4 jaar gaat te snel, zo menen deze leden. Zij stellen de regering voor om een meer geleidelijke verlaging van het verzorgingsforfait in te voeren en verwijzen daarbij ook naar het advies van de Raad van State.

De leden van de PvdA-fractie geven de voorkeur aan een gefaseerde dan wel latere invoering van de verlaging van de leeftijd van het kind ten behoeve van het verzorgingsforfait. Zij vragen de regering een paar scenario's te geven hoe een gefaseerde en of latere aanpassing van de leeftijd eruit zou kunnen zien. Zij geven de regering ook in overweging rekening te houden met de gedeeltelijke beschikbaarheid voor alleenstaande ouders die vanwege zorgtaken op deeltijdwerk zijn aangewezen.

Voorts is deze leden niet duidelijk of het ouderschapsverlof ook valt onder de periode dat WW-recht wordt opgebouwd. Deze leden willen graag een toelichting van de regering.

Vallen alle verlofsoorten die onder de Wet arbeid en zorg vallen onder de WW-opbouw?

De leden van de PvdA-fractie menen dat pas na het tot stand komen van de Wet basisvoorziening kinderopvang1 een aanscherping van het verzorgingsforfait tot stand zou moeten komen. Immers voldoende faciliteiten voor kinderopvang zijn een voorwaarde voor de arbeidsparticipatie van ouders met opgroeiende kinderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering deze nieuwe regeling beoordeelt in relatie tot de levensloopfaciliteiten in de sociale zekerheid. Welke faciliteiten vormen in dat kader onderdeel van het feitelijke arbeidsverleden en welke worden uitgesloten?

Zal deze regeling een bijdrage leveren aan de arbeidsparticipatie van vrouwen nu voorzien wordt dat 20 000 huishoudens op basis van 2001 en misschien wel 50 000 huishoudens op basis van de WW-cijfers per 1 januari 2004 een fors nadeel zullen ondervinden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Voor het verzorgingsforfait wordt de leeftijdsgrens van het te verzorgen kind teruggebracht van 12 jaar naar 5 jaar. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat combinatie van zorg voor kinderen en werk nu veel gebruikelijker is en veel beter mogelijk dan in het verleden, maar de vaststelling van de grens van 5 jaar wordt niet onderbouwd. Waarom is deze niet 6 jaar of 4 jaar?

De leden van de fractie van D66 stemmen op zichzelf in met de strekking van het wetsvoorstel. Evenals de Raad van State hebben de leden van de D66-fractie echter moeite met het element van terugwerkende kracht in de voorgestelde beperking van het verzorgingsforfait. De praktische en juridische argumentatie van de regering is vooralsnog niet overtuigend1. Deze leden willen daarom meer inzicht in de praktische consequenties van een overgangsregeling.

Het wetsvoorstel houdt onder meer een wijziging van het verzorgingsforfait in: de jaren waarin is gezorgd voor een jongste kind tussen de 5 en 12 jaar tellen niet langer mee bij de bepaling van het feitelijk arbeidsverleden, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. De Raad van State is in zijn advies (blz. 3–4) echter van mening dat er een overgangsregeling zou moeten komen voor ouders/verzorgers die vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel reeds voor een kind tussen de 5 en 12 jaar hebben gezorgd. Voor een (klein) aantal van hen kan de maatregel tot gevolg hebben dat bij werkloosheid niet wordt voldaan aan de arbeidsverledeneis van vier gewerkte jaren in de afgelopen vijf jaar, terwijl dat wel het geval zou zijn geweest onder het huidige regime en zij ervan uit mochten gaan dat zij feitelijk arbeidsverleden opbouwden. De regering is hierin niet tegemoet komen, omdat zij meende dat daaraan overwegende bezwaren kleven. Zo zou er gedurende een periode van vijf jaar na inwerkingtreding van het voorstel in voorkomende gevallen moeten worden nagegaan of er op grond van de overgangsregeling voor het verzorgingsforfait arbeidsverleden is opgebouwd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering waarom dit punt een overwegend bezwaar is. Het betreft hier immers een tijdelijke regeling voor een klein aantal mensen. Dat laatste bevestigt de regering ook in de Memorie van Toelichting (blz. 9).

De regering spreekt van een eerbiedigende werking, omdat de beperking niet van toepassing is op uitkeringen die op het moment van inwerkingtreding reeds zijn toegekend. Maar zou het niet rechtvaardiger zijn de betrokken werknemers die WW-rechten opbouwen in de gelegenheid te stellen te anticiperen op de wijziging van het verzorgingsforfait?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de beperking van het verzorgingsforfait nadelig uitwerkt voor ouders die ervoor kiezen om niet te werken in het belang van hun kinderen. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat dit onderdeel van het wetsvoorstel na de invoering van de sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsmoeders opnieuw de keuzevrijheid van ouders beperkt om zelf hun kinderen op te voeden. De aan het woord zijnde leden zien dit als een ideologische keuze van de regering die zij niet delen.

De leden van de SGP-fractie zien niet de noodzaak in om het verzorgingsforfait te beperken. De regering stelt dat de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen hiertoe aanleiding gaf. De aan het woord zijnde leden vragen de regering waarom zij het niet juist andersom benadert: zolang er nog een aanzienlijk deel is dat bewust kiest voor hun kinderen, moet het verzorgingsforfait blijven. Deelt de regering de opvatting dat mensen die, ook in de toekomst, ervoor kiezen om tijdelijk niet te werken ten behoeve van hun kinderen, door dit wetsvoorstel worden benadeeld?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat het verzorgingsforfait voor kinderen tot 12 jaar gehandhaafd kan blijven. Door de invoering van de systematiek via de kinderbijslag wordt al veel geld bespaard.

De leden van de SGP-fractie vinden dat het minste wat de regering zou moeten doen, is een overgangsregeling. Ouders die ervoor gekozen hebben om hun kinderen zelf op te voeden, waren in de veronderstelling dat bij werkloosheid die niet-gewerkte jaren zouden worden meegeteld bij de vier-uit-vijf-eis. Ook de Raad van State wijst hierop. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel in het geding is. Het is niet aan de orde of men rekening moet houden met een toekomstige werkloosheid, maar het gaat erom dat op het moment dat men niet werkte in verband met de verzorging van kinderen, dat toen nog de huidige wet gold en dat men ervan uit zou mogen gaan dat de niet-gewerkte jaren zouden worden meegeteld. Deelt de regering die mening?

Vereenvoudiging criterium verzorgingsforfait

Het verzorgingsforfait wordt gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. De leden van de PvdA-fractie vragen of beide ouders dan feitelijk arbeidsverleden gaan opbouwen. Hoe zit het met co-ouders? Welke voorwaarden gelden voor het verzorgingsforfait in de nieuwe situatie?

Financiële gevolgen

De leden van de PvdA-fractie vragen om aan de hand van voorbeelden toe te lichten hoe voor een alleenstaande ouder die arbeid en zorg moet combineren het WW-recht wordt op gebouwd in de oude en nieuwe situatie, ervan uitgaand dat alleen in deeltijd kan worden gewerkt . Hoeveel uur moet een ouder minimaal werken om aan de 4 uit 5 eis te voldoen?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel ouders op basis van de huidige WW-cijfers niet meer zullen voldoen aan de jareneis.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke besparing op basis van de huidige WW-cijfers wordt berekend.

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de vraag of deze wet voldoet aan de eisen die de verordening 1408/71 stelt aan de wijziging van sociale zekerheidswetten in de lidstaten en de afgeleide effecten daar van?

Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de samenhang tussen dit wetsvoorstel en andere wetten in de sociale zekerheid. Wat zijn mogelijke effecten en hoe gaat de regering daarmee om?

De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate de op handen zijnde megaoperatie WALVIS1, waarbij UWV en de Belastingdienst gaan samenwerken en loonbegrippen worden geharmoniseerd, van invloed zal zijn op de invoering en uitvoering van dit wetsvoorstel. Welke risico's zijn er aan verbonden en hoe wordt hiermee omgegaan? Is de regering van mening dat uitkeringsgerechtigden hiervan niet de dupe mogen worden? De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de acteursregeling voor de opbouw van WW-rechten een rol speelt bij dit wetsvoorstel. Immers de referte-eis van acteur is korter dan die van andere beroepsbeoefenaren. Is dit wetsvoorstel van invloed op de bestaande regeling?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I. Wijziging Werkloosheidswet

Onderdeel B

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre werknemers die bij de overheid gewerkt hebben zelf hun arbeidsverleden moeten aantonen. Is het redelijk om van werknemers te verwachten hun loongegevens over 10 of meer jaar achteraf te moeten laten aantonen? Kan de belastingdienst geen gegevens verstrekken over looninkomens uit vroegere jaren? Mag van het USZO niet verwacht worden dat er een passende polisadministratie is?

Artikel II. Wijziging Wet SUWI

Onderdelen A en D

De onvolledigheid van de dienstverbandregistratie van UWV/USZO is van dien aard en betreft een zo grote groep werknemers dat het UWV voorstelt de opbouw van het arbeidsverleden vanaf 1998 te laten ingaan, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. De regering heeft gekozen voor een arbeidsverledenbeschikking over de vijf voorafgaande jaren. Het UWV heeft echter aangegeven te willen beginnen met het afgeven van arbeidsverledenbeschikkingen bij de invoering van de polisadministratie in 2006 om zo een betere informatie aan verzekerden te bereiken. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering waarom er specifiek gekozen is voor een arbeidsverledenbeschikking om de vijf jaar. Is het de bedoeling dat van werknemers wordt verwacht dat zij op grond van documenten kunnen aantonen hoe hun arbeidsverleden is geweest vanaf het jaar 1998? Tot 2012 heeft het UWV de bevoegdheid de arbeidsverledenbeschikking te geven over tijdvakken langer dan vijf jaar. Betekent dit concreet dat voor sommige werknemers de eerste beschikking betrekking kan hebben op een periode van 14 jaar, te weten vanaf 1998 tot 2012? Is het redelijk van werknemers te verwachten dat zij vanaf 1998 alle relevante documenten hebben bewaard? Wordt er voor de eerste periode tot 2012 een tijdelijke maatregel getroffen, bijvoorbeeld met het oog op het kunnen leveren van documenten?

De voorzitter van de commissie,

Hamer

Adjunct-griffier van de commissie,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).

XNoot
1

TK, 28 447.

XNoot
1

Zie Kamerstuk 29 249, nr. 4, p. 4.

XNoot
1

Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (TK, 28 219).

Naar boven