Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2011
Tijdens het VAO DBC's/DOT's / VAO Risicoverevening en dure medicijnen op 14 april jl. (Handelingen II 2010/11, nr. 74, behandeling van twee algemeen overleggen op 6 april 2011 over dbc’s/DOT’s en over risicoverevening en dure medicijnen) heb
ik toegezegd een nadere reactie te geven op de motie Van der Veen over de aanpassing van de ex post mechanismen in het vereveningsysteem
(TK 29 248, nr. 186).
Mijn overweging om de motie te ontraden is enerzijds gestoeld op het beeld dat de considerans oproept, als zou de voorspellende
waarde van het ex ante systeem in de risicoverevening nog onvoldoende zijn. Ik kan mij niet in dat beeld vinden. Het voornemen
uit het regeerakkoord om in een verantwoord tempo de ex post mechanismen af te schaffen is mede gebaseerd op vertrouwen in
het ex ante systeem.
Daarnaast heb ik moeite met het dictum, omdat daarin de indruk wordt gewekt dat er aantoonbare causale en meetbare verbanden
zouden zijn tussen «gelijk speelveld», «ex post», «risicoselectie» en «investeringen in de zorg». Vanzelfsprekend spelen
kwantitatieve analyses een belangrijke rol bij het bepalen van een adequate mix van ex post mechanismen. Maar die analyses
leiden niet tot uitkomsten waaruit als het ware automatisch het juiste besluit voortvloeit. Besluitvorming over noodzakelijke
stappen in een transitie als deze zal altijd vergezeld gaan van de nodige onzekerheden. Ik heb mij tot doel gesteld om gegeven
die onzekerheden verantwoorde stappen te zetten, omdat volledige zekerheid niet is te verkrijgen.
Daarom ontraad ik de motie. Aangezien de heer Van der Veen heeft aangegeven met zijn motie mijn beleid ten aanzien van de
risicoverevening te willen ondersteunen, nodig ik hem graag uit de motie van mevrouw Gerbrands te steunen (TK 29 248, nr. 192), die beter aansluit bij mijn benadering.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. I. Schippers