29 244
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van de regelgeving inzake de vestigingsplaats van een opleiding

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 augustus 2005

Er staat nog een toezegging open van mijn ambtsvoorganger, mevrouw Nijs, die is gedaan tijdens het wetgevingsoverleg op 24 mei 2004 over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van de regelgeving inzake de vestigingsplaats van een opleiding (vergaderjaar 2003–2004, 29 244/29 412, nr. 9). Die toezegging luidt: «De nieuwe wettelijke bevoegdheid om een vestigingsplaats van een opleiding op te heffen wordt uitsluitend gehanteerd voor slapende onderwijsvoorzieningen. Daarbij gaat het om vestigingsplaatsen van opleidingen die al geruime tijd geen studenten trekken.»Aanleiding voor de toezegging was dat vanuit uw Kamer werd aangedrongen op terughoudendheid bij de toepassing van de nieuwe bevoegdheid om te voorkomen dat unieke onderwijsvoorzieningen worden getroffen.

Met deze brief laat ik u weten welke invulling ik aan bedoelde toezegging wil geven zonder gebruik te maken van genoemde wettelijke bevoegdheid, omdat er naar mijn oordeel een passend alternatief is om de opschoning van het onderwijsaanbod tot stand te brengen. Dat alternatief ligt besloten in de accreditatiewetgeving en heeft bovendien als voordeel dat de werking zich ook uitstrekt tot het onderwijs van aangewezen hogescholen en aangewezen universiteiten. Hierna zal ik motiveren wat de aanleiding voor de alternatieve aanpak is.

Het rechtstreeks signaleren van «slapende» voorzieningen – zoals dat oorspronkelijk de bedoeling was – stuit, waar het gaat om vestigingsplaatsen van opleidingen, op uitvoeringsproblemen. De registratie van studenten van bekostigde hogescholen en bekostigde universiteiten in het Centraal register inschrijving hoger onderwijs gebeurt op opleidingsniveau, gespecificeerd naar opleidingsvorm, en bevat geen informatie over aantallen studenten, als er voor een opleiding meerdere vestigingsplaatsen zouden bestaan. Om toch over een specificatie van het aantal studenten per vestigingsplaats te kunnen beschikken, zou ik de instellingen met enige regelmaat moeten vragen op dat lagere aggregatieniveau gegevens aan te leveren. Gezien de noodzaak van beheersing van de bestuurslast voor de instellingen vind ik dat geen wenselijke aanpak. Overigens leveren de instellingen wel gegevens over studentenaantallen per vestigingsplaats als onderdeel van een aanvraag voor accreditatie en die gegevens zijn noodzakelijk in het kader van de besluitvorming over een aanvraag.

Een alternatief is naar mijn mening (de toepassing van) de accreditatiewetgeving. Bij de beoordeling van een opleiding in dat kader wordt ook gekeken naar de kwaliteit per locatie. In de beslisregels bij het accreditatiekader voor bestaande opleidingen hoger onderwijs staat: «Indien een opleiding onder een CROHO-registratie wordt aangeboden op meerdere locaties, kan de opleiding alleen voor accreditatie in aanmerking komen als uit het oordeel van de Visiterende en Beoordelende Instantie blijkt dat elke locatie voldoet aan de in dit kader genoemde criteria voor basiskwaliteit.»

Hieruit volgt dat, als er op een bepaalde locatie geen onderwijsactiviteiten zijn, er ook geen sprake kan zijn van daar gerealiseerde kwaliteit. Het accreditatierapport van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) over de opleiding strekt zich dan niet uit over de «slapende vestigingsplaats» in kwestie en bij gevolg zal de instelling de registratie van die vestigingsplaats van de opleiding in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs moeten laten beëindigen.

Bij deze systematiek is er geen verschil tussen opleidingen van bekostigde en aangewezen instellingen, zodat de langs deze weg te bereiken sanering van slapende vestigingsplaatsen een bredere uitwerking heeft dan aanvankelijk was beoogd.

Ik ga ervan uit dat de toezegging hiermee als afgedaan kan worden beschouwd.

Van deze brief heb ik een afschrift gezonden aan de NVAO en aan de Informatie Beheer Groep.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven