29 240 Veiligheid op school

Nr. 88 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2018

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Veiligheidsmonitor over Sociale veiligheid in het primair en voortgezet onderwijs en speciaal basisonderwijs en speciaal voortgezet onderwijs 2018 aan1. Dit is de tweede meting sinds de invoering van de Wet Veiligheid op school in 2015. Uit de monitor blijkt opnieuw dat voortdurende aandacht voor de veiligheid van leerlingen en personeel op school belangrijk is en resultaat oplevert. Ieder kind en iedere jongere verdient een school waar het zich thuis voelt en graag komt. Veiligheid is en blijft een noodzakelijke voorwaarde voor goed onderwijs. Scholen staan midden in de samenleving en krijgen daardoor te maken met uiteenlopende veiligheidsonderwerpen die in die maatschappij voorkomen. Dit stelt scholen voor uitdagingen. Scholen slagen er desondanks in om het veiligheidsgevoel stabiel en hoog te houden. Dat is een compliment waard.

Leerlingen voelen zich veilig

Leerlingen in groep zeven en acht van het primair onderwijs voelen zich veilig op school. Dit percentage is de laatste drie metingen stabiel op 97 procent. Een groot deel van de leerlingen geeft aan dat zij samen met de leerkracht afspraken maken over het gedrag op school (81 procent), dit percentage is vergelijkbaar met 2014 en 2016. Het verschil in veiligheidsgevoel tussen leerlingen uit het regulier onderwijs en het speciaal primair onderwijs is heel gering, 97 procent tegenover 96 procent. Het grootste deel van de scholen voert activiteiten uit om een positief schoolklimaat te bevorderen.

Ook leerlingen in het voortgezet onderwijs voelen zich veilig op school (97 procent). Dit is nog licht gestegen de afgelopen jaren, in 2014 was dit 94 procent en 2016 was dit 95 procent. Tachtig procent van de leerlingen geeft aan dat er gedragsregels zijn op school. Dit percentage is stabiel. Het veiligheidsgevoel van leerlingen in het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs ligt met 93 à 94 procent iets lager dan op het regulier onderwijs. In 2016 was dat 90 à 91 procent en het gemiddelde was 95 procent.

Het is bekend dat het praktijkonderwijs en het speciaal basis- en voortgezet onderwijs scholen zijn waar juíst veel aandacht is voor het schoolklimaat. Een veilig leerklimaat is voor alle leerlingen, maar zeker voor deze kinderen en jongeren, van het grootste belang om tot verdere ontwikkeling en leren te komen.

De monitor laat zien dat er op de scholen incidenten zijn zoals spijbelen, roken, drugs of ruzies tussen leerlingen en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Gelukkig is het aantal incidenten laag en vergelijkbaar met 2016.2 We weten echter dat het soms uit de hand loopt, en dat er ernstige calamiteiten kunnen plaatsvinden. Er zijn ook dit jaar weer scholen geweest die met ernstige geweldsdaden te maken hebben gehad. Zulke ernstige incidenten zijn zeer ingrijpend voor de betrokkenen. Omdat dergelijke uitzonderlijke incidenten weinig voorkomen gaan scholen hier vaak reactief mee om. Ik zou het verstandig vinden als scholen hier meer op voorbereid zijn. De Stichting School en Veiligheid (SSV) kan scholen bij hun crisis- en calamiteitenorganisatie ondersteunen.

Scholen moeten in het kader van hun wettelijke zorgplicht jaarlijks de veiligheidsbeleving van de leerlingen monitoren. Deze school-eigen monitoring is belangrijk. Als het beeld uit de monitor van de school erop wijst dat verbetering nodig is, kan de school op basis daarvan bezien wat daarvoor nodig is en het veiligheidsbeleid aanpassen. De Inspectie van het Onderwijs ziet erop toe dat scholen monitoren en de resultaten betrekken bij het veiligheidsbeleid. Over het vorig schooljaar (2017/18) heeft respectievelijk circa zeventig en negentig procent van de scholen voor basis- en voortgezet onderwijs de gegevens aan de inspectie geleverd. Scholen die in gebreke blijven, spreekt de inspectie hierop aan. De inspectie zal in de eerstkomende Staat van het Onderwijs (april 2019) rapporteren over de resultaten van de monitorgegevens.

Pesten is afgenomen

Met mijn brief van 17 september 2018 aan uw Kamer heb ik de nieuwe cijfers over pesten gepubliceerd.3 De resultaten laten zien dat de daling van pesten in het primair onderwijs is gestabiliseerd op tien procent (dit was elf procent in 2016) en dat het pesten in het voortgezet onderwijs verder is afgenomen tot vijf procent van de leerlingen. In 2016 was dit nog acht procent en in 2014 elf procent. Ik ben heel tevreden over deze afname. Vijf procent betekent tegelijkertijd nog altijd dat ongeveer 50 duizend kinderen één keer per maand of vaker worden gepest. Dat blijft onacceptabel en levert veel pijn en verdriet op. Het helpt als we met elkaar blijven uitdragen dat pesten onaanvaardbaar is en moet stoppen.

Uit de monitor blijkt dat pesten nog steeds vooral persoonlijk, face-to-face gebeurt. Hoewel het beeld is dat jongeren zo veel en vaak gebruik maken van sociale media dat het cyberpesten toegenomen zou moeten zijn, zien we dat (nog) niet terug in de antwoorden. Ik maak me er wel degelijk zorgen over; pesten via sociale media kan grote gevolgen voor het slachtoffer hebben. De impact is vaak groot en in sommige gevallen ook langdurig. Op internet blijft alles tenslotte voor «eeuwig» vindbaar. Voor scholen is deze vorm van pesten tussen leerlingen vaak ingewikkeld. Het is belangrijk dat scholen deze vorm van pesten signaleren en passend beleid uitwerken. Daarbij is het van belang dat ook de ouders worden betrokken. Scholen kunnen bij SSV terecht voor advies op dit vlak.

Nieuwe vormen van pesten moeten we leren kennen en herkennen. Ik kan uw Kamer melden dat mijn ambtenaren, zoals toegezegd aan het lid Heerema in het algemeen overleg van 5 september jongstleden, uitleg zullen krijgen van ervaringsdeskundigen over het gebruik (en misbruik) van sociale media.4 Het lid Rog heeft mij toen ook gevraagd of bekend is of het (indien het zo ver komt) vooral gepeste of juist pestende leerlingen zijn die van school wisselen. Hoewel ook de inspectie soms ziet dat in situaties waarin sprake is van hardnekkig pesten, gekozen wordt voor een andere school, zijn hierover geen landelijke gegevens beschikbaar. Het is aan scholen om bij schoolwisselingen na te gaan wat de reden van een wisseling is. Dergelijke signalen moeten voor de school aanleiding zijn kritisch naar het eigen sociale veiligheidsbeleid te kijken.

Het tegengaan van pesten blijft om inzet vragen. Scholen kunnen hieraan werken door in ieder geval bij de start van een nieuwe schooljaar aandacht te besteden aan de groepsvorming in de nieuwe klassen. Om dit te ondersteunen organiseert SSV van 23 tot en met 27 september 2019 zoals in eerdere jaren, de Week tegen Pesten.

Sociale acceptatie van LHBT verbetert licht

Door de jaren heen zien we een lichte verbetering in de sociale acceptatie van LHBT leerlingen en docenten, maar de verschillen zijn klein. In vergelijking met 2016 laten leerlingen een iets soepelere houding zien als hen gevraagd wordt of zij les zouden willen krijgen van een homoseksuele of lesbische docent. En hoe zij staan tegenover het hebben van een homoseksuele vriend of lesbische vriendin. Ook zouden meer leerlingen het aan iedereen op school durven te vertellen en minder leerlingen zouden het helemaal niet durven te vertellen. Goed nieuws is ook dat LHB5-docenten in het vo zich net zo veilig voelen als niet-LHB docenten. In het po voelt LHB personeel zich minder veilig dan niet-LHB personeel. Hier is door de jaren heen een wisselend beeld zichtbaar. Over de periode van 2012 tot en met 2018, zien we bij de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongens en lesbische meisjes, dat bij «veiligheid op school» de hoogste waarde tot nu toe wordt behaald. Onder transgenderleerlingen voelt 89 procent zich veilig op school. Dit is een verbetering ten opzichte van de vorige meting (tachtig procent), hoewel de aantallen te klein zijn om harde conclusies aan te verbinden.

Ik blijf bezorgd over de positie van LHBT-leerlingen, want deze leerlingen voelen zich nog steeds minder veilig vergeleken met andere jongeren: bij lesbische meisjes is dit 86 procent versus 97 procent en bij homoseksuele jongens 95 procent versus 99 procent. Dit geeft aan dat we ook de komende jaren moeten blijven inzetten op een veilig en inclusief schoolklimaat en op acceptatie van seksuele en genderdiversiteit. In de voortgangsrapportage emancipatie, die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd, zal de Minister van OCW hier nader op ingaan.

Veiligheidsgevoel van onderwijspersoneel verdient aandacht

In de veiligheidsmonitoren van 2014 en 2016 viel op dat het personeel in het voortgezet onderwijs zich minder veilig voelde. Respectievelijk 89 en 88 procent van de personeelsleden gaf in die jaren aan zich veilig te voelen. Dit was een daling ten opzichte van de jaren daarvoor. Om na te gaan wat hier achter zat hebben we een verdiepende analyse laten uitvoeren. De resultaten van deze analyse zijn aan de sociale partners, verenigd in het Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds Voortgezet Onderwijs (VOION), aangeboden met het verzoek hier mee aan de slag te gaan in hun programmalijn Veilig, gezond & vitaal werken. De cijfers van 2018 laten een licht herstel van dat veiligheidsgevoel zien (personeel 90 procent). Als we specifiek kijken naar de doelgroep «docenten» is hun veiligheidsgevoel gestegen van 89 procent in 2016 naar 91 procent in 2018. Tevens is er een afname van het aantal docenten dat te maken krijgt met verbaal geweld, van 27 procent in 2016 naar 21 procent in 2018. Een zeer kleine groep docenten (één procent) geeft aan ander werk te overwegen volledig als gevolg van de ervaren onveiligheid.6

De docent neemt ten aanzien van sociale veiligheid in de schoolorganisatie een bijzondere positie in. De leraar is een werknemer, die moet kunnen rekenen op een veilige werkomgeving (Arbowet), maar de docent moet tegelijkertijd in de klas de voorwaarden scheppen zodat leerlingen in veiligheid kunnen leren en groeien. Voor docenten is het belangrijk dat er duidelijke regels zijn die worden gehandhaafd, er een goede aanspreekcultuur is en er wederzijds vertrouwen heerst tussen collega’s onderling en tussen docenten en de schoolleiding. Dat is misschien nog niet op alle scholen vanzelfsprekend.

VOION heeft na publicatie van de veiligheidsmonitor 2016 onderzocht wat een zinvolle inzet was. Ik heb begrepen dat VOION voornemens is bestaand materiaal te selecteren en te vertalen naar de schoolorganisatie. Daarna wil men in een aantal geselecteerde scholen, door onderzoek en interventie in de praktijk, beschrijven hoe in de scholen aan versterking en/of verbetering (kan) worden gewerkt. Hoewel we dus in de monitor van 2018 een licht herstel van het veiligheidsgevoel zien, ga ik hierover in gesprek met de sociale partners zoals die zijn vertegenwoordigd in het VOION. Ik zal erop aandringen dat er nu concrete stappen gezet gaan worden. SSV is betrokken bij de programmalijn van VOION en gaat ook met de opbrengsten daarvan aan het werk. Ik wil bekijken of de inzet van SSV op dit onderwerp komende jaren mogelijk meer prioriteit moet krijgen. Ik zal uw Kamer de voortgang melden.

In het algemeen overleg dat ik op 5 september jongstleden met uw Kamer heb gevoerd over sociale veiligheid heb ik toegezegd u te informeren over stand van zaken met betrekking tot de motie Westerveld over kindermishandeling in lerarenopleidingen.7 Het thema kindermishandeling is verankerd in de herijkte kennisbases 2018/2019 van de Pabo en de Tweedegraadslerarenopleidingen. Bij een inventarisatie in april 2018 van de Vereniging Hogescholen is gebleken dat de Pabo’s aandacht besteden aan kindermishandeling. Elke Pabo geeft hier zelf invulling aan, bijvoorbeeld door samenwerking met een GGD of via een eigen module. Voor de Tweedegraadslerarenopleidingen is het thema kindermishandeling verankerd in het bredere concept sociale veiligheid. Docenten in opleiding leren thema’s die te maken hebben met sociale veiligheid, zoals de thuissituatie van leerlingen, te signaleren en daar, waar nodig, effectief naar te handelen. Onderdeel hiervan is de Wet Meldcode, waarbij de opleidingen met elkaar hebben afgesproken dat deze wordt behandeld in het curriculum van de opleidingen.

Investeren in een veilig schoolklimaat blijft belangrijk

Gezien het belang van een sociaal veilig leerklimaat en de cruciale rol die de docenten daarbij vervullen, heb ik ervoor gekozen om in 2019 en 2020 weer de conferentie «Met alle respect» te laten organiseren door SSV. De conferentie biedt praktische en direct inzetbare tools voor de dagelijkse pedagogische praktijk. In 2019 is het thema «Een prettige sfeer in de klas begint bij jezelf». School is een plek waar jonge mensen leren relaties aan te gaan en respectvol om te gaan met tegenstellingen en diversiteit. De docenten krijgen ideeën aangereikt over de begeleiding van leerlingen. Zij krijgen tips om een sociaal veilig leerklimaat te creëren en zaken als pesten en discriminatie te voorkomen.

Kinderen hebben een veilige omgeving nodig om goed te kunnen leren en zich te ontwikkelen. Het klaslokaal, de gangen, het schoolplein en de groepsapp van de klas moeten die veilige omgeving bieden. We gunnen iedereen een schooltijd waar je met warme gevoelens aan terug kunt denken. Het is zaak dat scholen, ouders, leerlingen en mijn ministerie ook in de toekomst blijven samenwerken om onze kinderen een veilig schoolklimaat te bieden. Een schoolklimaat is tenslotte nooit af en vraagt blijvend de aandacht.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Leidinggevenden geven zelf een schatting van incidenten in het onderzoek. Incidenten variëren van overtredingen van regels zoals spijbelen en roken. Of het vertonen van ongewenst gedrag tot en met geweld. De meeste incidenten komen minder dan één keer voor in een schooljaar per locatie.

X Noot
3

Kamerstuk 29 240, nr. 83.

X Noot
4

Kamerstuk 29 240, nr. 84.

X Noot
5

LHB omdat de populatie T te klein is om conclusies aan te verbinden.

X Noot
6

Dit jaar is de vraagstelling aangepast waardoor deze groep onderscheiden kon worden. Een vergelijking met 2016 is niet mogelijk.

X Noot
7

Kamerstuk 29 240, nr. 77.

Naar boven