29 240
Veiligheid op school

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2007

Veiligheid is een essentiële randvoorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs, dat alles uit leerlingen en studenten haalt wat erin zit. De jongeren zelf, hun ouders, scholen, gemeente, politie en alle andere netwerkpartners in onze jeugdvoorzieningen moeten elk hun eigen verantwoordelijkheid nemen om die veiligheid te waarborgen en de oorzaken van onveiligheid samen met succes aan te pakken. De oorzaken kunnen liggen in de opvoeding, aanleg, thuissituatie, schoolklimaat en leefomgeving van de jongeren. Ik werk bij de aanpak van het onderwijsveiligheidsbeleid nauw samen met de andere OCW-bewindslieden en de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Jeugd en Gezin. Ik zend u deze brief dan ook mede namens deze bewindspersonen toe.

Scholen zijn onderdeel van de samenleving. Een samenleving die zich in toenemende mate zorgen maakt over opvoedingsonmacht, gedragsproblemen, vervagende waarden en normen en toenemende uitingen van geweld. Als er één plek is waar maatschappelijke problemen elke dag binnenkomen, dan is het de school. De school vrijwaren van maatschappelijke problemen is niet mogelijk. Dit geldt ook voor veiligheidsincidenten. De school is de maatschappij in het klein. Een plek waar veel jongeren bij elkaar komen. Een plek die veilig moet zijn. We moeten al het mogelijke doen om die veiligheid te waarborgen. Dit kan het onderwijs niet alleen en dat mogen we ook niet van het onderwijs verwachten.

Veel maatschappelijke thema’s hebben direct of indirect invloed op de sociale veiligheid op scholen. Voorbeelden hiervan zijn alcohol, drugs, discriminatie, (homo)seksualiteit, emancipatie, integratie, racisme, eergerelateerd geweld, jeugdzorg, jeugdcriminaliteit en radicalisme. Het kabinet heeft voor ieder van deze thema’s beleid vastgesteld. Het is van groot belang dat deze beleidsinvalshoeken en het beleid gericht op sociale veiligheid in en om de scholen goed op elkaar aansluiten.

Deze brief gaat over datgene wat scholen nodig hebben om hun kerntaak, het geven van onderwijs, op een veilige manier te laten uitvoeren. Mijn beleid is erop gericht om leerlingen, hun ouders en leerkrachten zo goed mogelijk te ondersteunen. Zodat ouders hun kinderen met een gerust hart naar school kunnen laten gaan in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Dit jaar is Nederland opgeschrikt door gewelddadige incidenten in en vlakbij onderwijsinstellingen. In de reacties in politiek en media domineert het besef van de noodzaak van een brede aanpak van uitingen van geweld, nu deze zich in de gehele samenleving manifesteren. Om scholen hun verantwoordelijkheid in die bredere aanpak te kunnen laten waarmaken, investeren staatssecretaris Dijksma en ik jaarlijks bijna € 90 miljoen in veiligheidsmaatregelen in het primair en voortgezet onderwijs. Mijn beeld van de veiligheidssituatie in het onderwijs, mede als gevolg van de recente gebeurtenissen, geeft mij aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen die zich vooral richten op de omgeving van de school. Jongeren zijn immers meer dan alleen leerling en hun wereld is groter dan de school.

Ik wil niet dat de school een burcht wordt. Een school moet een open gemeenschap zijn met een klimaat van vertrouwen, waar alle leerlingen erbij horen. Zaken als detectiepoortjes alleen zijn dan ook niet de oplossing. Deze kunnen slechts onderdeel zijn van een breder pakket aan maatregelen.

Met deze brief informeer ik u over mijn zienswijze op veiligheid in onderwijs en de wijze waarop de incidenten van het afgelopen jaar zich verhouden tot de beschikbare gegevens over de veiligheid in en rond scholen, het totale aantal en het soort geregistreerde incidenten over de periode 2006–2007, de opbrengsten van de huidige maatregelen en de aanvullende maatregelen die worden genomen.

Met deze brief beschouw ik de volgende toezeggingen aan uw Kamer als afgedaan:

– de voortgangsrapportage 2007 van het «plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen» (29 240, nr. 14);

– de toezegging van de vorige minister van OCW om uw Kamer nader te informeren over de inzet van het instrument mentoring op scholen (26 695, nr. 23);

– het informeren van uw Kamer over de actualisatie van het veiligheidsbeleid, zoals aangekondigd in de beantwoording van de Kamervragen van 31 mei 2007 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1752) en daarna in de beantwoording van de Kamervragen van respectievelijk 19 april 2007; 26 juni 2007; 21 augustus 2007 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2006–2007, nrs. 1310, 1984, 1985 en 2423) en van 8 november 2007 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 586);

– het verzoek van uw Vaste Kamercommissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om, naast de actualisatie van het veiligheidsbeleid1, een inventarisatie te ontvangen van het totale aantal en het soort geregistreerde incidenten 2006–20071, bij brief met kenmerk 07-OCW-B-61, d.d. 30 oktober 2007.

Leeswijzer

Eerst volgt in hoofdstuk 1 een beschrijving van de onderzoeksgegevens waarop het veiligheidsbeleid en de actualisering ervan berusten. Daarbij ga ik ook in op het verzoek van uw Kamer om een inventarisatie te geven van het totale aantal en het soort geregistreerde incidenten in 2006 en 2007. Hoofdstuk 2 bevat mijn zienswijze op sociale veiligheid in en rond onderwijsinstellingen. In hoofdstuk 3 is uiteengezet tot welke aanpassingen van het huidige veiligheidsbeleid deze bijgevolg leidt, evenals wat het nieuwe totaalpakket aan veiligheidsmaatregelen en voor de onderwijsinstellingen beschikbare instrumenten wordt. Tot slot schetst hoofdstuk 4 enkele reflectieve overwegingen en een blik vooruit.

1. Wat weten we?

a. Gegevensbronnen

Er zijn veel verschillende monitoren en bronnen die een beeld geven van de sociale veiligheid in en om de school en op deelterreinen. Bij de bezinning op mijn huidige beleid is gebruik gemaakt van de monitoren en bronnen die het beste aansluiten op de hiervoor genoemde focus van deze brief. Een bloemlezing uit deze monitoren vindt u in bijlage 1.1 Monitoren op aanpalende beleidsthema’s zoals genoemd in de inleiding zijn buiten beschouwing gelaten. Hierna volgen de belangrijkste ontwikkelingen, die uit de bloemlezing zijn op te maken.

b. Trends

De samenleving verhardt

Er is sprake van verharding van de maatschappij, verruwing van omgangsvormen en complexer wordende veiligheidsproblematiek. Volgens slachtofferenquêtes zijn jaarlijks anderhalf miljoen burgers slachtoffer van geweld. Groeiende tolerantie voor geweld leidt tot normvervaging en escalatie. Fysiek geweld is het topje van de geweldspiramide, bedreigingen en verbaal geweld vormen het fundament. Het ongeremd kunnen uiten van beledigingen en bedreigingen heeft als risico dat dit gedrag vanzelfsprekend wordt en vaker escaleert tot fysiek geweld. Toch blijkt dat burgers zich steeds veiliger voelen. Dit neemt niet weg dat maatregelen nodig zijn om geweld tegen te gaan.

School veiliger

In lijn met de maatschappelijke trend neemt ook in het onderwijs het veiligheidsgevoel toe. Dit neemt niet weg dat ook scholen te maken krijgen met incidenten. Vrijwel dagelijks volgen ongeveer 3 miljoen leerlingen en studenten primair, voortgezet en beroepsonderwijs. Scholen kunnen onmogelijk alle ongewenste invloeden buiten de deur houden en incidenten volledig voorkomen. Uit de verschillende monitoren komt dan ook naar voren dat verbaal, fysiek en materieel geweld en in mindere mate ook wapenbezit voorkomt. Scholen lijken hiermee steeds beter om te gaan. Personeel en leerlingen voelen zich in toenemende mate veilig (boven de 90% en stijgende), het wapenbezit in het MBO daalt gestaag en de registratie van incidenten verloopt steeds beter (meer meldingen, meer inzicht). Wel zijn er grote verschillen tussen scholen. Zo lijkt er in hoofdlijnen meer agressie en geweld te zijn in scholen in grote steden, in het speciaal basisonderwijs en in het vmbo en praktijkonderwijs.

Scholen voeren steeds actiever veiligheidsbeleid. Dit uit zich onder andere in een groeiend aantal scholen dat registratiesystemen gebruikt en afspraken heeft met de politie over de inzet van de politie. Personeel, leerlingen en ouders zijn hierover ook positief. Al meent het personeel dat er nog veel verzwegen wordt. Ook zouden ouders graag meer invloed hebben op het schoolbeleid.

Toenemende intolerantie tussen burgers

In de monitoren, het onderwijsveld en de media wijzen signalen op toenemende intolerantie van burgers voor elkaar: verbaal geweld, pesten en bedreigingen (zie bijvoorbeeld de Sire campagne van 2005, «Kort Lontje» in reactie hierop). Ouders noemen het thema waarden en normen als zorgpunt in zowel het primair als voortgezet onderwijs. Daarbij vinden ouders ook dat zijzelf en leerlingen, meer dan in het verleden, hun verantwoordelijkheid voor waarden en normen moeten waarmaken.

c. Incidenten en wapenbezit nader bekeken

Uw Kamer heeft mij verzocht om een inventarisatie van het totale aantal en het soort geregistreerde incidenten 2006–2007. Deze vraag is minder eenvoudig te beantwoorden dan op het eerste gezicht lijkt, om de volgende redenen. Registratie van incidenten en klachten staat nog in de kinderschoenen. Nog lang niet alle scholen registreren. Uit het onderwijsverslag schooljaar 2005–2006 blijkt dat minder dan de helft van de scholen in het primair onderwijs en in het praktijkonderwijs (respectievelijk 34% en 42%) incidenten registreert. In het vmbo registreert 69% van de scholen; in het havo/vwo 58% en in het VSO registreert 93% van de scholen.

Uit de monitor sociale veiligheid in de bve-sector 2004 blijkt dat in 2004 reeds 57% van de instellingen incidenten centraal worden geregistreerd. Op 35% van de instellingen worden wel incidenten geregistreerd, maar is er nog geen systeem van centrale registratie. 8% van de instellingen had nog geen meldpunt. Binnenkort verschijnt de monitor 2006 met nieuwe cijfers. Naar verwachting zal de centrale registratie van incidenten door de instellingen zijn toegenomen. Binnenkort verschijnt deel 3 van de monitor sociale veiligheid mbo 2006 waarin de meest recente cijfers zijn opgenomen.

Het aantal registraties en de toename of afname daarvan hangen onder meer samen met de individuele beleving van incidenten. Deze maakt het soms moeilijk om incidenten te categoriseren.

Ook hangt het aantal meldingen bij de vertrouwensinspecteurs samen met het vermogen van scholen en besturen om incidenten en klachten daarover zelf af te handelen en met de beschikbaarheid van andere instanties dan de Inspectie, om betrokkenen ondersteuning te bieden bij vragen of klachten over fysiek of psychisch geweld.

De beschikbare gegevens over aantallen geregistreerde incidenten geven dan ook geen landelijk representatief beeld. Ook lijkt bij scholen die incidentenregistratie starten en goed organiseren, het aantal incidenten in eerste instantie toe te nemen. Naarmate scholen betere definities hanteren voor incidenten, registreren zij meer incidenten. En een school die veel incidenten registreert, kan de veiligheidssituatie juist beter in de hand hebben dan een school die weinig registreert. Een goede administratie helpt bij het doorgeven van waarschuwingen aan andere betrokken instanties.

Op de consequenties van deze constateringen kom ik terug bij de aanscherping van het beleid.

Om uw vraag zo goed mogelijk te beantwoorden heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van het Onderwijsverslag 2005–2006 en de jaaranalyse 2005–2006 van IRIS VO gebruikt.

Onderwijsverslag 2005–2006

Uit het Onderwijsverslag over schooljaar 2005–2006 blijkt dat incidenten op nagenoeg alle scholen voorkomen. Verbale en fysieke geweldsincidenten tussen leerlingen komen op de meeste scholen voor: meer dan 90% respectievelijk meer dan 80% van de scholen heeft hiermee minimaal een paar maal per jaar mee te maken. Gevolgd door verbale en geweldsincidenten tussen leerlingen en personeel, die beide ongeveer op de helft van de scholen minimaal enkele malen per jaar voorkomen. Ook verbaal geweld tussen ouders en personeel komt op gemiddeld eenderde van de scholen minimaal enkele malen per jaar voor.

Dit Onderwijsverslag maakt eveneens een verschil in schoolsoorten duidelijk. Fysiek geweld tussen leerlingen komt iets minder voor in het basisonderwijs (50%) en havo/vwo (60%), terwijl verbaal geweld tussen leerlingen op alle schoolsoorten veel voorkomt. In het mbo komt 6% fysiek geweld voor bij deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg, 11% bij deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg en 6% van het personeel. Verbaal geweld tussen leerlingen en personeel komt alleen in het basisonderwijs veel minder voor (14%), terwijl bij fysiek geweld er een groot verschil is tussen de scholen zonder veel zorgleerlingen (minder dan 10%) en scholen mét veel zorgleerlingen (speciaal basisonderwijs, praktijkonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs). In het mbo heeft 9% van de deelnemers in de beroepsbegeleidende leerweg, 18% in de beroepsopleidende leerweg en 18% van het personeel met verbaal geweld te maken.

In de afgelopen jaren lijkt sprake van een dalende trend in incidenten tussen leerlingen in het speciaal basisonderwijs, praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs stijgt het aantal incidenten tussen leerlingen en personeel. Fysiek geweld van ouders naar personeel lijkt af te nemen, maar de veranderingen zijn klein. In het mbo zijn in vergelijking met de voorgaande jaren minder deelnemers en personeelsleden slachtoffer geweest van incidenten en bij beide groepen is de veiligheidsbeleving toegenomen.

De veiligheidsmonitoren – die voor Voortgezet (speciaal) Onderwijs is in 2006 voor het eerst afgenomen – kunnen op termijn meer helderheid bieden over patronen van onveiligheid door de jaren heen.

Jaaranalyse 2005–2006 van IRIS VO, 2007

IRIS is een marktproduct dat mede in opdracht van de mbo-raad en Amsterdamse scholen ontwikkeld. Over de Jaaranalyse 2005–2006 van IRIS VO heeft uw Kamer vragen gesteld. Uit deze analyse blijkt dat afgelopen schooljaar 162 schoolvestigingen dit registratiesysteem hebben gebruikt, met gemiddeld 43 registraties. De top vijf van incidenten is door de jaren heen vrij constant: diefstal, vechtpartij, vernieling, EHBO/ ongeval en bedreiging. Dit betreft gezamenlijk circa 75% van de incidenten. De overige categorieën, waaronder incidenten met wapens (1%), komen beduidend minder voor. Uit de veiligheidsmonitor V(S)O blijkt dat circa 5% van de leerlingen wel eens een wapen in bezit heeft. Circa 7% van die wapens wordt wel eens gebruikt.

d. Conclusie

Conclusie op basis van wat we weten over incidenten en wapenbezit is dat een sluitend beeld van de omvang en aard van incidenten niet is te geven. De huidige registratiebronnen zijn divers en kunnen geen volledig beeld geven. Hoe beter scholen registeren, hoe meer incidenten en hoe meer typen incidenten zij melden. Aangezien nog slechts een beperkt aantal scholen registreert – volgens het onderwijsverslag 2006–2006 registreert in het basisonderwijs en praktijkonderwijs minder dan de helft van de scholen – is daaruit nog geen representatief beeld af te leiden. Registratie gebeurt wel steeds vaker en beter.

In het afgelopen jaar deed zich een aantal extreme incidenten voor op of nabij scholen. Voor zover mij bekend voeren alle daarbij betrokken onderwijsinstellingen een veiligheidsbeleid en hebben zij deze incidenten ook goed afgehandeld: zo zijn alle veiligheidsprocedures en protocollen gevolgd en waren alle daartoe benodigde instellingen betrokken. De incidenten waren verschillend van aard, speelden zich binnen en buiten de school af, waarbij al of geen wapens in het spel waren. Dit maakt duidelijk dat, ondanks alle maatregelen op scholen, risico’s nooit uit te sluiten zijn.

Hoewel incidenten, mede gezien de verharding van de maatschappij, niet allemaal te voorkomen zijn, leg ik mij hierbij niet neer.

2. Sociale veiligheid in en om de onderwijsinstellingen

Veiligheid is een noodzakelijke randvoorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs. Veiligheid in scholen staat niet op zich, scholen zijn onderdeel van de samenleving. De verharding en toenemende intolerantie vergroten het risico op onveilige situaties, ook in het onderwijs. Het is onmogelijk het onderwijs van dit maatschappelijke probleem te vrijwaren. Wel kunnen scholen en hun omgeving risico’s op onveiligheid zoveel mogelijk beperken. Daar hebben alle partijen belang bij. Een repressieve aanpak biedt in beperkte mate een oplossing. Ik verwijs hierbij ook naar de kabinetsbrief «Veiligheid begint bij Voorkomen», van 6 november jongstleden (Kamerstukken 2007–2008, 28 684, nr. 119). Ik wil niet dat de school een burcht wordt, maar een open gemeenschap is met een klimaat van vertrouwen.

Wat dan wel?

Het kabinet voert een breed sociaal veiligheidsbeleid. Zowel vanuit Jeugd en Gezin, Justitie, BZK en WWI worden maatregelen ingezet om de veiligheid van de samenleving in het algemeen en in wijken en van jongeren in het bijzonder te vergroten.

Scholen hebben naast een onderwijskundige ook een opvoedkundige taak. Jongeren brengen er veel tijd door. Naast de ouders heeft ook de school de taak om ontwikkeling van sociale competenties van jongeren te bevorderen. De school leert jongeren om te gaan met hun gevoelens jegens elkaar en hoe om te gaan met conflicten. Praten, onderling begrip en respect zijn uiteindelijk de enige wegen die tot oplossingen leiden. In dit kader zijn de methodieken voor leerlingbemiddeling (peer mediation, mentoring en gedragscodes) van belang.

In het programma voor Jeugd en Gezin: «Alle kansen voor alle kinderen» staat vermeld dat zeven van de tien ouders opvoeden nu moeilijker vindt dan vroeger. Ook voor scholen wordt de opvoedkundige taak zwaarder, omdat de maatschappij al dan niet terecht verwacht dat zij het tekort van een groter wordende groep ouders compenseren.

Het is belangrijk dat ouders betere ondersteuning krijgen en dat zij meer actief betrokken worden bij de school, waardoor onbekendheid met wat er op school gebeurt wordt doorbroken. Daarnaast is het belangrijk dat er om de scholen een goed netwerk is, waarop de school kan terugvallen wanneer zij tegen de grenzen aanloopt. Het is ook belangrijk dat scholen en hun omgeving zich meer bewust worden dat scholen niet de enige dan wel de belangrijkste probleemeigenaar zijn. Scholen moeten een goed veiligheidsbeleid voeren, maar kunnen geweldsincidenten niet 100% uitsluiten. Om een goed veiligheidsbeleid te voeren is meer inzicht nodig in de omvang en aard van de incidenten. Dit inzicht is ook nodig voor de omgeving, om de school goed te kunnen ondersteunen. Scholen hebben hier begrijpelijk moeite mee, omdat de omgeving hen erop afrekent, terwijl juist een goede registratie en openheid hierover de mogelijkheid bieden om trends te ontdekken en in goed beleid om te zetten. Een verandering in houding is hiervoor noodzakelijk. Niet alleen van de school (het personeel en de leerlingen), maar ook van ouders en de partijen uit het veiligheidsnetwerk om de school. Dan kan de school ook sneller reageren. Het is daarvoor van belang dat scholen makkelijker contact kunnen leggen met zowel zorginstellingen (bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg) als politie en justitie. Zeker bij ernstige veiligheidsproblemen heeft de school hulp nodig.

3. Aanscherping beleid sociale veiligheid in en om onderwijsinstellingen

OCW investeert structureel 90 miljoen euro in sociale veiligheid op scholen voor primair en voortgezet onderwijs. Deze middelen worden ingezet voor preventieve, curatieve, repressieve en ondersteunende veiligheidsmaatregelen. Bij de totstandkoming van dit pakket maatregelen is uitvoerig overlegd met betrokkenen in de uitvoerende en beleidssfeer. In bijlage 21 informeer ik u over de voortgang in de uitvoering van deze maatregelen.

Op basis van de analyse van de bestaande monitorgegevens over sociale veiligheid in en om de school, en de opbrengsten van mijn huidige maatregelen concludeer ik dat de bestaande maatregelen noodzakelijk en succesvol zijn, maar dat intensivering door middel van aanvullende maatregelen nodig is. Ik zie bijgevolg drie hoofdlijnen voor intensivering van het beleid om een sociaal veilig schoolklimaat te realiseren:

a. de aanpak van veiligheid in de school;

b. de aanpak van veiligheid om de school;

c. stevig ingrijpen bij ernstige en/of stelselmatige vergrijpen.

Ad a de aanpak van veiligheid in de school

1. Verplichte registratie van incidenten

Bij de analyse van geregistreerde incidenten is al opgemerkt dat er geen eenduidig registratiebeleid is; niet alle scholen doen het en er zijn verschillende registratiewijzen. Deze informatie is niet altijd vergelijkbaar en veelal gebaseerd op verschillende methodieken. Het beter stroomlijnen van data en informatie is voorwaarde voor een open en transparant debat. Scholen, ouders, leerlingen en alle betrokkenen hebben belang bij een consistent en kloppend beeld over de veiligheid op de scholen. Ik ben mij ervan bewust dat er een spanningsveld is tussen de behoefte aan gegevens voor het openbare debat en de consequenties van openbaarheid van gevoelige gegevens van individuele scholen. Van belang is dat scholen beschikken over gedetailleerde informatie over specifieke incidenten opdat zij goed beleid kunnen voeren. Voor het voeren van een open en transparant debat is eenduidige, correcte en representatieve informatie nodig. Het is, vanuit het oogpunt van integriteit en bescherming persoonsgegevens, niet mogelijk (en ook niet nodig) om deze informatie tot het detailniveau van individuele incidenten op individuele scholen/instellingen publiek te maken.

Om beter inzicht te krijgen in de werking en effecten van het veiligheidsbeleid, de feitelijke omvang en aard van de incidenten in het onderwijs en in de uitvoering van het toezicht op de onderwijsinstellingen is een goede registratie van incidenten op schoolniveau noodzakelijk. Voor een veilig schoolklimaat is registratie alleen niet voldoende. Registratie moet onderdeel zijn van een breder veiligheidsbeleid en is een instrument om het veiligheidsbeleid te ondersteunen. Goed inzicht in omvang en aard van de incidenten is een voorwaarde voor het voeren van een effectief veiligheidsbeleid en een adequate verantwoording door het schoolbestuur aan ouders en leerlingen hierover. De Inspectie kan de uitkomsten van deze registratie gebruiken voor het opsporen van mogelijke veiligheidsrisico’s bij onderwijsinstellingen.

Dat scholen, al dan niet vanuit concurrentieoverwegingen, er nu voor kunnen kiezen om niet te registreren, past niet in mijn zienswijze. Ik ga dan ook een sluitend registratiesysteem verplicht stellen. Een goed inzicht in de veiligheidsproblematiek op een school is noodzakelijk om politie en jeugdzorg duidelijk te kunnen maken welke problematiek er speelt en welke inzet van politie en jeugdzorg nodig is op school. Dit steunt scholen die nu al een open beleid voeren en registreren.

In overleg met de onderwijsorganisaties en Inspectie ga ik bezien wat daarvoor nodig is en op welke wijze ik dit snel en (mede gezien bovengenoemd spanningsveld) zorgvuldig kan invoeren en ik kan bevorderen dat dienovereenkomstig gehandeld wordt. Voorwaarden zijn dat alle scholen op een eenduidige manier gaan registreren met zo min mogelijk administratieve belasting. Hierbij zal ik de ervaringen die het mbo in de afgelopen jaren heeft opgedaan betrekken.

De Inspectie constateert een toename van het aantal scholen dat veiligheidsbeleid uitvoert, maar ook dat scholen nog te vaak geen of onvoldoende veiligheidsbeleid voeren. Ik ga scholen ondersteunen om hun beleid te verbeteren. Mocht de Inspectie desondanks geen verbetering constateren op schoolniveau, dan moeten er sancties volgen. Ik bekijk met de Inspectie hoe ik hieraan gericht invulling kan geven, met bijzondere aandacht voor regio’s zoals de 40 wijken uit het programma van de minister van WWI.

2. Voortzetten huidig sociaal veiligheidsbeleid met accentverschuivingen

De resultaten van de preventieve, curatieve, repressieve en ondersteunende maatregelen in het bestaande sociale veiligheidsbeleid (zie bijlage 2) overtuigen mij van de noodzaak tot voortzetting van het huidige beleid. Ik breng hierin wel accentverschuivingen aan, in lijn met de begin november aangekondigde persoonsgerichte benadering van «Veiligheid begint met Voorkomen».

Verbeteren van weerbaarheid van leerlingen en hun sociale competenties

Veel veiligheidsincidenten op scholen vinden hun oorsprong in relatief kleine conflicten. Veel jongeren beschikken onvoldoende over de vaardigheden om deze conflicten verbaal, op respectvolle manier, op te lossen. De sociale competenties die hiermee samenhangen zijn vaak nog onvoldoende ontwikkeld. Daarbij komt dat er in de samenleving een toenemende tolerantie is voor gebruik van geweld. Deze combinatie vergroot het risico van meer en frequenter agressief gedrag, ook in een eerder stadium van conflicten. Het onderwijs heeft een duidelijke rol in het verbeteren van de sociale competenties van leerlingen en kan tevens een rol spelen in het vergroten van de weerbaarheid van leerlingen.

Om scholen hierbij te ondersteunen starten in 2008 in samenwerking met het ministerie van Justitie op een aantal scholen pilots «agressie regulatie training gestart (ART)» in de vorm van een train-de-trainers-programma. Door het volgen van dit programma zijn docenten in staat een agressie regulatie training te geven aan leerlingen die agressief gedrag vertonen. De training leert hun methoden om zich beter te beheersen. In de VS is de agressieregulerende training op scholen een zeer effectieve interventie gebleken. Evaluatieonderzoek in 2009 moet uitwijzen of dit ook voor Nederland geldt.

Daarnaast wordt in het kader van de Emancipatienota «Meer kansen voor vrouwen; Emancipatiebeleid 2008–2011» (TK 2007–2008, 30 420, nr. 50) meer aandacht gegeven aan mediawijsheid, seksuele en relationele vorming en weerbaarheid en aan deskundigheidsbevordering. In de Emancipatienota is aangekondigd dat het kabinet zal verkennen wat jongeren, ouders en professionals op dit gebied nodig hebben en wat er beter kan. Ook trekt het kabinet extra geld uit voor methodiekontwikkeling en -toepassing op het terrein van seksuele en relationele vorming en weerbaarheid in het onderwijs en deskundigheidsbevordering in beroepsopleidingen.

Leerlingbemiddeling: peer mediation, mentoring en gedragscodes

Naast maatregelen ter verbetering van individuele sociale competenties van leerlingen, is het van belang dat leerlingen elkaar meer gaan aanspreken en ondersteunen. Daarvoor zal ik het gebruik van de instrumenten peer mediation en mentoring stimuleren. Dit zijn instrumenten waarvoor de laatste jaren vanuit het onderwijs zelf steeds meer aandacht is gekomen.

Leerlingen die beschikken over goede sociale competenties kunnen worden opgeleid tot bemiddelaar van conflicten tussen leerlingen onderling. Deze methode van leerlingbemiddeling (peer mediation) komt uit de Verenigde Staten, waar verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat dit een succesvolle manier is om agressie en geweld op scholen te vervangen door een geweldloze manier van hanteren en oplossen van conflicten door leerlingen zèlf.

Het WODC gaat in opdracht van het ministerie van Justitie in samenwerking met OCW een plan en proces evaluatie uitvoeren van de diverse vormen van leerlingbemiddeling die in Nederland op scholen worden gebruikt. De resultaten hiervan verwacht ik medio 2008.

Mentoring is een vorm van persoonlijke begeleiding waarvoor de laatste jaren steeds meer aandacht is gekomen. Bij mentoring begeleidt een meer ervaren persoon een minder ervaren persoon. Op scholen kan mentoring worden ingezet als extra steuntje in de rug voor leerlingen en blijkt mentoring te kunnen bijdragen aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten, het voorkomen van afstroom naar lagere onderwijstypen en het verhogen van de schoolmotivatie van leerlingen. Ook bij de doorstroom naar hogere opleidingen of de oriëntatie op werk en beroep hebben mentoren een positief effect. Diverse projecten melden ook positieve resultaten voor de mentoren zoals verbetering van sociale vaardigheden en het ontwikkelen van coaching vaardigheden. Binnen de maatschappelijke stage geef ik ook ruimte aan peer-support en mentoring door oudere leerlingen.

Eind 2006 heeft Sardes, samen met Forum en de CED-groep, in opdracht van het ministerie van OCW een kennispunt over mentoring in het onderwijs ingericht. Dit kennispunt (www.mentoringwijzer.nl) heeft als doel meer bekendheid te geven aan mentoring in het onderwijs en scholen en instellingen te stimuleren deze methodiek te gebruiken. Het Kennispunt richt zich op alle vormen van mentoring, waarbij het doel is om de schoolloopbaan van leerlingen te verbeteren: vanaf de basisschool tot en met de arbeidsmarkt (4–23 jaar). Ik blijf dit Kennispunt ook het komende jaar ondersteunen.

Een gedragscode is een set afspraken die wordt gemaakt door en voor degenen die zich aan die afspraken moeten houden. Het gaat hier niet om gedragsregels, die van bovenaf worden opgelegd en gehandhaafd, maar om een gezamenlijk afgesproken code over omgangsvormen. Hierbij is vooral het proces belangrijk, waarbij het gaat om een discussie over waarden, normen, omgangsvormen en grenzen. Bovendien is het van belang dat in de school een klimaat heerst, waarin leerlingen elkaar op een constructieve wijze aanspreken op ongewenst gedrag. Een samen opgestelde gedragscode helpt daarbij. In 2008 zal Codename Future in opdracht van het ministerie van Justitie vijf pilots uitvoeren met gedragscodes op school. Eind 2008 zullen de resultaten hiervan bekend zijn.

Brede scholen

Veiligheid in en om de school wordt ook verbeterd als scholen beter in staat zijn om jongeren een sluitend dagarrangement te bieden. Dat kunnen scholen niet alleen. Deze ontwikkeling kan wel bij uitstek via de brede school ontwikkeling in het primair en voortgezet onderwijs. Kenmerk van deze brede scholen is dat ze de eigen organisatie, hun aanbod en hun doelstellingen hebben verbreed. De brede school werkt daarvoor samen met externe partijen uit bijvoorbeeld de sport- en cultuur sectoren en biedt daarmee een substantiele uitbreiding van activiteiten op het gebied van kunst en cultuur, sport en bewegen, zorg/welzijn, veiligheid/burgerschap, techniek en multimedia en/of educatie. Bijna 350 vo-scholen en 1000 basisscholen zijn inmiddels brede school.

Om dit verder te stimuleren heb ik samen met mijn beide OCW collega’s, de staatssecretaris van VWS en de gemeenten het initiatief genomen, op termijn, 2500 combinatiefuncties te realiseren. Ook brede scholen die een sluitend dagarrangement willen bieden, kunnen hier hun voordeel mee doen. Met deze extra formatieplaatsen, die structureel beschikbaar komen, kunnen brede scholen in het primair en voortgezet onderwijs aan de slag om de gewenste en noodzakelijke verbindingen te leggen tussen onderwijs, sport en cultuur. De impuls start volgend jaar in de G31, waarbij gemeenten gevraagd is om vooral aandacht te besteden aan ontwikkelingen in de 40 WWI-wijken.

Advies «veilige publieke taak»

In het actieprogramma «veilige publieke taak» van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken 2007–2008, 28 684, nr. 117) worden diverse acties tegen agressie en geweld omschreven. Ik heb medio 2007 een onderzoek uitgezet om dit actieprogramma uit te werken in onderwijsspecifieke maatregelen. Het beleidsadvies hierover wordt eind dit jaar verwacht.

3. Kennisdeling en Kwaliteitsteams veiligheid

In de samenwerking tussen onderwijs en de veiligheidsketen is nog een wereld te winnen. Veiligheid begint bij voorkomen. Ik vind het belangrijk dat bestaande veiligheidsinstrumenten meer bekendheid krijgen. Om dat te bereiken ga ik de informatievoorziening over veiligheidsinstrumenten verbeteren en «Kwaliteitsteams Veiligheid» instellen.

Verbetering informatie over veiligheidsinstrumenten

Een betere ontsluiting van de bestaande informatie- en ondersteuningsmogelijkheden voor scholen, Centra voor Jeugd en Gezin, politie, ouders en andere betrokkenen is gewenst. Ik zal daarom de bestaande informatievoorziening door het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl) verder verbeteren. Publiciteitsacties moeten ervoor gaan zorgen dat schoolbesturen, docenten, ouders en leerlingen beter op de hoogte zijn van bestaande veiligheidsinstrumenten, ook op het gebied van registratie. Deze acties gaan begin 2008 van start.

Kwaliteitsteams veiligheid

De kwaliteitsteams veiligheid gaan de scholen bezoeken om ter plekke een quickscan uit te voeren op het veiligheidsbeleid, tips en verbetermogelijkheden aan te geven en te informeren over ondersteunende instrumenten. Deze teams kunnen tevens de scholen helpen bij de invoering van de verplicht te stellen registratie en zo nodig actief samen met scholen op basis van de lokale situatie een (nieuw) veiligheidsplan opstellen. Ook zullen deze teams de bestaande veiligheidsinstrumenten onder de aandacht van de scholen brengen. Bij de werkzaamheden van de teams wordt nadrukkelijk ook het veiligheidsnetwerk om de school; de gemeente, politie, Zorg- en adviesteams, ouders en leerlingen betrokken. Een veiligheidsplan zonder draagvlak van en communicatie met deze partijen is een papieren tijger.

Mijn bedoeling is dat nog dit schooljaar vijf van deze Kwaliteitsteams veiligheid het land ingaan. Deze beginnen daar waar het hardste nodig is: scholen voor vmbo en praktijkonderwijs in de grote steden. Ik stel voor de jaren 2008 tot en met 2010 hiervoor 1,75 miljoen euro beschikbaar om de samenwerking tussen onderwijs en de veiligheidsketen verder te verbeteren en de inzet van veiligheidsdeskundigen. Ik heb het Nederlands Jeugdinstituut gevraagd dit nader voor mij uit te werken.

Ad b sociale veiligheid rond de school

Toenemend geweld is een probleem van de hele samenleving. De school is eerst verantwoordelijke voor de veiligheid op school maar scholen kunnen deze problematiek onmogelijk alleen oplossen en dat mogen we ook niet van scholen verwachten. Scholen hebben als kerntaak het geven van goed onderwijs, een veilig schoolklimaat is hiervoor een randvoorwaarde. Scholen hebben hulp nodig van vooral politie, gemeente en Justitie. De gemeente heeft de regie over de veiligheid rondom scholen en is verantwoordelijk voor de wijkgerichte aanpak. De politie is verantwoordelijk voor veiligheidsaspecten op en rond scholen die voortvloeien uit de kerntaken van de politie als opsporing van strafbare feiten, handhaving openbare orde, noodhulpverlening. De jeugdzorg heeft de taak om jongeren met problemen te helpen en justitiële instellingen hebben de plicht om bij jeugdcriminaliteit in te grijpen te voorkomen en herhaling van crimineel gedrag te voorkomen. Scholen moeten kunnen terugvallen op deze organisaties, niet alleen als er al sprake is van overtredingen of delicten, maar ook wanneer de school lastig gedrag bij een kind signaleert en constateert dat expertise nodig is van deskundigen. Samenwerking van de school met andere organisaties is nodig. Het onderwijs is de belangrijkste vindplaats en actieplaats van jongeren. Ik zet daarom in op versterking van de samenwerking rond de school op het gebied van veiligheid en jeugdzorg. De ministeries van Justitie, BZK en Jeugd en Gezin spelen een belangrijke rol in het faciliteren van deze samenwerking.

Investeren in rol ouders

Sociaal veiligheidbeleid begint bij waarden en normen en respectvol met elkaar omgaan. Ouders hebben een belangrijke taak om deze basis te leggen. In juli van dit jaar hebben 19 organisaties voor ouders, werknemers en werkgevers en leerling het Manifest «versterking ouderbetrokkenheid op school» ondertekend. Met dit manifest verbinden deze landelijke onderwijsorganisaties zich werk te maken van een grotere betrokkenheid van ouders bij de schoolloopbaan van hun kind en ouderparticipatie te bevorderen. Ik ga hierover met de betrokken organisaties in gesprek.

Opvoedingsondersteuning en pedagogische hulp: Centra voor Jeugd en Gezin

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor de basisvoorzieningen die jongeren in hun gezondheid en ontwikkeling helpen stimuleren en om ouders te ondersteunen bij de opvoeding en op problemen te signaleren en aan te pakken. Onder zijn verantwoordelijkheid wordt er meer gedaan om vroegtijdig problemen te signaleren, om wachtlijsten voor hulp op te lossen en om instanties beter te laten samenwerken. Met de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin wordt beoogd om snel, goed en gecoördineerd advies en hulp op maat beschikbaar te stellen. Tijdens deze kabinetsperiode komt in een oplopende reeks 200 miljoen euro op jaarbasis beschikbaar voor extra opvoedingsondersteuning en pedagogische hulp, waaronder schoolmaatschappelijk werk. Op lokaal niveau moeten er goede afspraken komen om de onderwijszorgstructuur en de Centra voor Jeugd en Gezin goed op elkaar te laten aansluiten. Samen met de Minister voor Jeugd en Gezin bekijken mijn collega Dijksma en ik hoe we deze ontwikkeling landelijk kunnen versterken.

De politie herkenbaar op de school

De inzet en herkenbaarheid van de wijk- of jeugdagent op school heeft een belangrijke preventieve werking. In het kader van het Actieplan schoolveiligheid van de politie (vastgesteld door de raad van hoofdcommissarissen) maken politie en scholen afspraken over de inzet van de politie op de school. De reikwijdte van de afspraken is afhankelijk van de behoefte van de school en wordt in overleg vastgelegd. Een van de eerste stappen is het aanwijzen van contactpersonen bij school en politie. De contactpersoon van de politie zal regelmatig op school komen en herkenbaar zijn voor leerlingen en schoolpersoneel.

De korpsen implementeren het Werkproces politie en Schoolveiligheid, zoals vastgelegd in het Actieplan Schoolveiligheid nog dit schooljaar. Ik heb er vertrouwen in dat scholen en politie samen goede afspraken kunnen maken over samenwerking. Waar dat niet vanzelf gaat zal ik in gesprek gaan met de minister van BZK over manieren waarop betrokken partijen alsnog tot afspraken kunnen komen.

Samenwerking in Zorg- en Adviesteams, Centra voor Jeugd en Gezin en de Veiligheidshuizen

Kinderen en jongeren die problemen geven, hebben al snel te maken met zowel het onderwijs, alsde jeugdzorg en veiligheidsorganisaties. De veiligheidsorganisaties worden steeds meer georganiseerd in veiligheidshuizen. Dit zijn samenwerkingsverbanden waarin gemeenten, politie, justitie en soms ook andere instanties samenwerken aan een persoongerichte en gebiedsgerichte aanpak van criminaliteit en overlast.

Goede afstemming tussen politie, veiligheidshuizen, de Centra voor Jeugd en Gezin én de scholen via de Zorg- en adviesteams (ZAT’s) is cruciaal, ook om de inzet van betrokkenen in het justitieel casusoverleg en het casusoverleg in de ZAT’s efficiënt te houden. Scholen, die vaak als eerste risicogedrag signaleren, kunnen via de ZAT’s een directe toegang tot de veiligheidshuizen hebben en informatie delen. Ik ga dan ook met de bewindslieden van BZK, van Justitie en voor Jeugd en Gezin concrete afspraken maken over de samenwerking tussen ZATS, CJG’s en veiligheidshuizen, opdat deze samenwerkingsverbanden elkaar versterken.

Samen aan de slag: Bestuursakkoord Rijk en gemeenten

Het bestuursakkoord «Samen aan de slag» van Rijk en gemeenten bevat de inhoudelijke agenda waarmee Rijk en gemeenten de komende jaren samen willen werken aan één effectieve overheid in dienst van de burger. Sociale veiligheid en preventie is een van de thema’s waarover binnenkort met de VNG afspraken gemaakt worden. De regierol van gemeenten wordt op het terrein van lokale veiligheid vastgelegd door in de gemeentewet de verplichting tot het hebben van een gemeentelijk integraal veiligheidsplan op te nemen. Een hiertoe strekkend wetsvoorstel zal eind 2007 in consultatie worden gegeven. Inwerkingstreding is voorzien uiterlijk in 2009.

Ik hecht eraan dat ook voor veiligheid in en om de school afspraken worden gemaakt met de VNG en zal hierover in gesprek gaan met BZK en WWI.

Nut van aanval op de uitval voor sociale veiligheid

In het Coalitieakkoord heeft zowel het verminderen van het aantal voortijdig schoolverlaters als het terugdringen van jeugdcriminaliteit en recidive hoge prioriteit. Jongeren zonder startkwalificatie gaan ruim vijf keer zo vaak het criminele pad op als jongeren die wel een startkwalificatie hebben. Het terugdringen van schooluitval levert dus een belangrijke bijdrage aan het verminderen van jeugdcriminaliteit en het verbeteren van de sociale veiligheid. Een nauwe samenwerking tussen OCW, Justitie en BZK komt dus zowel ten goede aan het verminderen van de jeugdcriminaliteit als het verminderen van VSV. De komende periode zal deze samenwerking meer aandacht krijgen.

Ad c stevig ingrijpen bij ernstige en/of stelselmatige vergrijpen

Individuele jongeren

Stevig ingrijpen is nodig bij individuele jongeren die ernstige en/of herhaaldelijk problemen veroorzaken die kunnen uitmonden in extreme incidenten. Het is van belang tijdig te onderkennen dat jongeren stelselmatig problemen veroorzaken, dan wel er risico bestaat op ernstige incidenten. Dan kan er vroegtijdig ingegrepen worden. Indien jongeren zich daarbij schuldig maken aan strafrechtelijke feiten zoals bedreiging en intimidatie, al dan niet met gebruik van geweld, dient aangifte bij de politie te worden gedaan. Dan wordt Justitie ingeschakeld zodat een op de jongere toegesneden straf of maatregel kan worden getroffen. Ook kunnen indien nodig beschermingsmaatregelen worden getroffen.

Ik ga er voor zorgen dat er duidelijke richtlijnen komen wanneer scholen aangifte moeten doen van dergelijke incidenten.

Jeugd en Gezin

Naar aanleiding van een (dreigend) incident kan naar voren komen dat ouders niet in staat blijken hun opvoedingsrol voldoende te vervullen. In dat geval kan het Centrum voor Jeugd en Gezin of Bureau Jeugdzorg hen een aanbod tot ondersteuning op vrijwillige basis doen. Zijn de ouders daarvoor onvoldoende gemotiveerd en is hulp wel nodig, dan laten hulpverleners het gezin niet los, maar dringen zij aan op aanvaarding van ondersteuning. Uiteindelijk kan gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling (OTS) mogelijk uitkomst bieden.

Het kabinet wil verder via campussen perspectief bieden aan jongeren zonder zicht op opleiding of baan die dreigen af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag, voor zover die met de gebruikelijke instrumenten niet bereikt worden. Het kabinet wil daarnaast blijven inzetten op verbetering van bestaande stelsels, zodat het zenden van jongeren naar een campus een ultimum remedium blijft. Het verdient namelijk verreweg de voorkeur om jongeren via het reguliere onderwijs «bij de les» te houden, al dan niet in combinatie met werk.

Het opzetten van campussen levert daarmee ook een bijdrage aan het project «Veiligheid begint bij voorkomen». Dit project, dat onderdeel is van pijler 5 van het beleidsprogramma van de regering («Veiligheid, stabiliteit en respect»), richt zich op het substantieel verminderen van criminaliteit en overlast.

Justitie

Indien strafrechtelijke feiten worden geconstateerd zal aangifte worden gedaan bij de politie. Bij het traject dat dan kan volgen dient onderscheid te worden gemaakt tussen kinderen jonger en ouder dan 12 jaar. Onder de 12 jaar kan geen strafrechtelijk vervolging plaatsvinden. Voor die situaties bestaat de STOP-reactie van Bureau-Halt, een pedagogische handreiking aan ouders. Voorts wordt een direct melding aan de Raad voor de kinderbescherming gedaan, wanneer een serieus vermoeden van achterliggende problematiek bestaat. Indien nodig, volgt een ondertoezichtstelling (OTS) zo nodig met uithuisplaatsing. In de brief«Veiligheid begint bij voorkomen» heeft de minister van Justitie zijn nadere plannen omtrent de vroegtijdige aanpak weergegeven. Het gaat daarbij om versteviging van de aanpak van 12-minners die strafbare feiten plegen. De hoofdlijn van die aanpak bestaat uit: betere registratie, goede screening op recidiverisico en een snelle gerichte begeleiding. In het kader van de overlastproblematiek wordt onderzocht, of daarnaast voor 12-minners die zichtbaar het verkeerde pad op gaan, minder vrijblijvende manieren kunnen worden gevonden om ze voor verder afglijden te behoeden.

Voor de plegers van strafbare feiten tussen de 12 en de 18 jaar is een gradatie aan sancties (van licht naar zwaar) beschikbaar, te weten Halt-afdoening, geldboete, taakstraf, jeugddetentie en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Begin volgend jaar zal daar de gedragsbeïnvloedende maatregel aan worden toegevoegd. In genoemde brief worden maatregelen aangekondigd gericht op een persoonsgerichte en snelle en consequente aanpak.

4. Tot slot

Veiligheid voor onze kinderen vergt inzet van alle betrokkenen op scholen, thuis en in de buurt. Gelukkig voelen veruit de meeste leerlingen zich veilig op school. Helaas zijn incidenten op scholen, zoals die zich dit jaar hebben voorgedaan, niet allemaal te voorkomen. De school maakt onderdeel uit van de samenleving, waarin de omgangsvormen verruwen en veel complexe processen spelen. Het huidige beleid voor de sociale veiligheid in en om scholen speelt hier op in. Het kan altijd beter, zeker als we de partijen in de omgeving van de school beter in stelling kunnen brengen. Om die reden zet ik het huidige beleid voort met enkele accentverschuivingen en zetten wij in op meer ondersteuning vanuit de omgeving, vooral van de politie, justitie, partners in de Zorg- en adviesteams en de te vormen Centra voor Jeugd en Gezin. Een integrale aanpak, tot stand gekomen in goed overleg met de betrokken collega bewindspersonen.

Over de precieze invulling van de nieuwe maatregelen treed ik zo spoedig in overleg met de betrokken partijen, in ieder geval de onderwijsorganisaties in de verschillende sectoren en de VNG.

Eind volgend jaar zal ik uw Kamer nader informeren over de implementatie van dit aangescherpte sociale veiligheidsbeleid in en om het onderwijs.

Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Jeugd en Gezin,

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven