29 237
Afrika-beleid

nr. 115
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 januari 2010

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 9 december 2009 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18-09-2009 met reactie op verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de ontwikkelingsrelatie met West-Afrika (29 237, nr. 102);

– lijst van vragen en antwoorden d.d. 11 mei 2009 inzake het verslag van het bezoek van de minister voor ontwikkelingssamenwerking aan Mali (31 700 V, nr. 98).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans

Voorzitter: Ormel

Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Ferrier, Irrgang, Ormel, Ten Broeke en Waalkens,

en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele van zijn ambtenaren.

De voorzitter: Ik heet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom, evenals zijn staf. Ook heet ik het publiek hartelijk welkom. Ik heb begrepen dat velen van u afkomstig zijn van de Rijksuniversiteit Utrecht. U studeert daar en weet dat ik daar ook ooit heb gestudeerd en dat ik nu een Alumnus ben. Het doet mij bijzonder veel deugd om u hier te mogen ontvangen. Ik moet u er echter wel op wijzen dat mensen op de publieke tribune niet mogen reageren. Zij moeten dit schouwspel dus in stilte aanschouwen. Dit algemeen overleg heeft betrekking op de ontwikkelingssamenwerking met West-Afrika. Ik constateer dat drie commissieleden aanwezig zijn. Wellicht komt er nog een commissielid bij. Ik stel in eerste termijn een spreektijd van zes minuten per woordvoerder voor. Ik geef de heer Irrgang van de SP-fractie als eerste het woord.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Deze woordvoerder is geboren en getogen in Maarssenbroek, een plaats vlak bij Utrecht, maar het publiek mag niet reageren.

De voorzitter: Ik ben in Utrecht geboren. Dat is nog mooier!

De heer Irrgang (SP): Voorzitter, ik ook! We zullen vandaag niet over Utrecht spreken, maar over West-Afrika. De SP-fractie vindt het goed dat het Nederlandse parlement dat doet. Zij heeft het initiatief genomen tot het voeren van dit debat vanwege het feit dat West-Afrika wordt vergeten door de wereld. En als we niet oppassen, zal West-Afrika ook vergeten worden door de Nederlandse regering.

West-Afrika is een regio met heel veel landen die er slecht voor staan. Er wordt ook wel eens gesproken van fragiele staten. Het zijn landen die net uit een burgeroorlog komen, of die zich daarin nog bevinden. Zij bestaan uit zwakke staten en lopen het risico dat de situatie van kwaad tot erger wordt. De SP-fractie heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook gesteund in zijn beleid dat meer gericht is op fragiele staten. Juist in landen met dat soort staten, kan ontwikkelingssamenwerking het verschil maken tussen oorlog en vrede. Laat ik het maar simpel zeggen. Om die reden is er voor ons aanleiding om ook eens met een bijzondere blik te kijken naar de regio West-Afrika. Die bestaat immers uit een groot aantal fragiele staten. Guinee, Togo, Liberia, Guinee-Bissau en Ivoorkust kunnen als fragiele staten worden beschouwd. Het is geen onbelangrijke regio. Daar wonen 275 miljoen mensen, waarvan het grootste deel in één land woont, namelijk Nigeria. Het risico bestaat, zoals ik al zei, dat deze regio wordt vergeten door de wereld, inclusief Nederland. De minister zegt voortdurend dat Nederland in deze regio misschien niet bijzonder actief is, maar dat er andere donoren zijn die dat wel zijn. Wij begrijpen niet dat de minister dat zegt. De minister geeft aan dat hij het lastig vindt om te reageren op het verzoek, aan te geven welke donoren actief zijn in een land. Het is naar ons oordeel echter lastig om over het resultaat daarvan een andere mening te hebben. Ik heb een plaatje voor mij waarop te zien is waar de donoren van de EU zitten. Ik neem aan dat de ambtenaren van deze minister ook naar dergelijke plaatjes kijken. Op dit plaatje is te zien dat de West-Afrikaanse regio vergeten wordt. De EU zit daar juist niet. Het gaat dan om hulp van landen uit de EU. De prioriteiten liggen juist niet in West-Afrika.

Als er een land is dat wel sterk in West-Afrika aanwezig is, is dat natuurlijk Frankrijk. Helaas is de rol van dat land daar echter niet altijd goed, ondanks dat West-Afrika een regio is die met recht de meest genegeerde fragiele statenregio ter wereld kan worden genoemd. Frankrijk doet aan wapenleveranties en levert aan regimes die niet fris te noemen zijn. Om die reden vermoeden wij dat de EU soms verschillend reageert op staats-, of machtsgrepen in West-Afrikaanse landen. Waarom is de EU niet veel explicieter over de situatie in Gabon? Heeft dat te maken met de positie van Frankrijk in dit land? Was er niet veel minder verontwaardiging over de staatsgreep in Mauritanië? Daar was een democratisch gekozen president, maar die neigde naar het islamfundamentalisme. Was daarover niet veel minder verontwaardiging dan in andere landen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot elkaar?

Hoe ziet de minister de situatie in Guinee-Bissau, een land dat bedreigd wordt door drugshandel? Het dreigt een «narcostaat» te worden. Daar zit echter wel een nieuwe regering die iets lijkt te willen doen. Ziet de minister mogelijkheden, misschien samen met andere donoren, om van dat positieve momentum gebruik te maken?

West-Afrika is een regio met een gigantisch potentieel voor landbouw. Zij zou gemakkelijk zelfvoorzienend kunnen zijn en kunnen exporteren. Altijd is er de dreiging van migratie naar onze landen, wat in Nederland een populair thema is. Nederland heeft er dus wel degelijk belang bij om na te gaan hoe het landen in West-Afrika kan steunen. West-Afrika heeft ook een grote potentie om een regionaal landbouwbeleid te voeren. Ziet de minister niet meer mogelijkheden om een dergelijk beleid daar te steunen, bijvoorbeeld UEMOA? De SP-fractie meent dat er veel meer mogelijkheden zijn om dat soort positieve ontwikkelingen in West-Afrika te steunen.

Nederland doet echter ook goede dingen, bijvoorbeeld op het Mosi plateau in Burkina Faso, om de verwoestijning tegen te gaan. Dat is één van de duidelijke successen van ontwikkelingssamenwerking. Zijn er geen mogelijkheden om dit soort initiatieven op te schalen, dus om te vergroten en meer te doen? Hoe staat het met de steun door Nederland aan gewassen die resistent zijn voor de droogte. Met het oog op de klimaatverandering is dat een belangrijk onderwerp. Kan Nederland op dat terrein niet meer doen?

Er is ook een succesvol Nederlands school voedingsprogramma in Ghana. Dat is dus nog een voorbeeld van succesvolle ontwikkelingssamenwerking. Is het niet interessant om na te gaan of dat ook in andere delen van West-Afrika mogelijk is?

Nederland geeft ook begrotingssteun aan Burkina Faso. Tijdens het wetgevingsoverleg over de begroting heeft de minister al aangegeven dat het niet de meest voorbeeldige regering is die je je zou kunnen voorstellen. Hoe wordt er met die begrotingssteun omgegaan en op welke wijze ziet Nederland erop toe dat dit geld goed terecht komt? Hoe kijkt de EU, waarvan Nederland onderdeel uitmaakt, aan tegen de situatie in Ivoorkust, waar een president zit zonder dat hij daarvoor het mandaat heeft en die de verkiezingen voortdurend uitstelt? Kan Nederland daar nog een rol spelen?

Wat is de stand van zaken in Senegal en met betrekking tot het IMF-onderzoek waarover de minister tijdens de begrotingsbehandeling heeft gesproken?

Het meest belangrijke land is naar mijn oordeel Nigeria. Nederland heeft daar met name een belangrijke rol met Shell. Daarop wordt veel kritiek geleverd. Shell wordt verweten dat hij mede verantwoordelijk is voor het schenden van de mensenrechten. Zijn handelen zou ertoe bijdragen dat men de elementaire mensenrechten kwijt raakt, zoals het recht op schoon drinkwater en dat op landbouwgrond. Ik verzoek de minister om het recente rapport van Amnesty International te lezen, waarin wordt aangedrongen op een impactbeoordeling door Shell van zijn eigen gedrag in Nigeria dat van invloed is op de mensenrechten aldaar. Is de minister bereid om dat te doen en, Shell te vragen om daaraan mee te werken? Het is immers een groot Nederlands bedrijf. Nederland heeft ook een verantwoordelijkheid als home state van Shell.

Ik beschouw het als winst dat wij dit debat voeren en hoop dat de minister bereid is, na te gaan of het mogelijk is om een van de goede Nederlandse initiatieven op te schalen, opdat de regio West-Afrika wordt geholpen. West-Afrika probeert weliswaar op te krabbelen, maar die regio heeft nog heel grote problemen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. In de eerste plaats merk ik op dat ik niet in Utrecht gestudeerd heb, dat ik daar niet geboren ben maar dat ik wel in de provincie Utrecht woon, namelijk in Leusden.

De voorzitter: Daar komt u dan goed mee weg!

Mevrouw Ferrier (CDA): Ja, ik bof maar weer.

Het is om verschillende redenen goed, nu wat uitgebreider stil te staan bij West-Afrika. In de eerste plaats lijkt het mij goed om ons wat meer op regio’s te richten in plaats van op landen. In de tweede plaats ben ik het met de heer Irrgang eens dat we ervoor moeten oppassen dat bepaalde regio’s uit het zicht raken van donoren en zeker van Nederland. In de derde plaats is West-Afrika voor Nederland van belang, omdat nogal wat mensen in de diaspora uit West-Afrika in Nederland wonen. Ik ben mij ervan bewust dat die West-Afrikaanse diaspora uit Nigeria en Ghana in Nederland een belangrijke bijdrage aan onze samenleving levert. Ik hecht eraan om dat te benadrukken.

Ook benadruk ik dat wij juist in West-Afrika een aantal levende bewijzen kunnen zien van het succes van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld in Ghana. De heer Irrgang noemde al het school voedingsprogramma dat in het leven is geroepen door Hans Eenhoorn. Verder zien wij het effect van het werk van het NIMD-programma in Ghana. In Ghana is een sterk democratiseringsproces op gang gekomen. Dat heeft ertoe geleid dat de overwinning van de oppositie zonder slag of stoot geaccepteerd werd, in tegenstelling tot datgene wat er in Kenia is gebeurd. Ik noem ook graag de Kaapverdische Eilanden. Daarop zal ik later in mijn betoog nader ingaan. Op die eilanden heeft ontwikkelingssamenwerking tot een dusdanige economische groei geleid dat de hulp uitgefaseerd kan worden. Dat neemt niet weg dat er ook landen zijn waarmee het nog steeds niet goed gaat. Nigeria is al genoemd. In hoeverre past Shell de voluntary principles toe die hij heeft onderschreven? In Zuid-Amerika worden die ook toegepast. In hoeverre wil Shell dat in Nigeria doen?

Een groot probleem in Nigeria is de mensenhandel naar Europa en met name naar Nederland. Ik weet dat de Nigeriaanse diaspora zich hier enorm inzet om dit mensonwaardig gebeuren te voorkomen. Nederland bepleit de ratificatie-uitvoering van het protocol inzake mensenhandel van de VN. Wat is de stand van zaken daaromtrent?

Wij maken ons zorgen over de gezondheidszorg in West-Afrika in het algemeen en zeker in Nigeria. Men zet zich in om basisgezondheidszorg te kunnen leveren. Valt daaronder ook speciale aandacht voor de strijd tegen hiv, aids en malaria? Voor het laatste zal Radio 3 FM in het glazen huis bijzondere aandacht vragen.

De heer Irrgang sprak over het regionaal landbouwbeleid. Dat beleid is van belang. Ik denk ook dat de betrokkenheid van Agriterra en programma’s als IFDC, die vooral tot doel hebben om de landbouwketens te bevorderen, van groot belang kunnen zijn. Op welke specifieke wijze kunnen kleine boeren ondersteund worden? Hoe worden zij in de gelegenheid gesteld om hun productie te «diversificeren». In Benin is men grotendeels afhankelijk van katoen. Dat is heel negatief, want er is geen sprake van diversificatie. We weten allemaal dat katoenboeren op de wereldmarkt weinig kunnen doen, zolang de boeren in de Verenigde Staten op de huidige wijze worden ondersteund. Ik pleit dus voor meer diversificatie en ik zou ook graag van de minister horen hoe het gesteld is met de toegang tot financiële diensten in West-Afrikaanse landen, met name op het platteland. Verder verneem ik graag hoe het in West-Afrika staat met de naleving van de Maputo Declaration van 2003 die inhoudt dat binnen vijf jaar 10% van het bnp aan landbouw wordt besteed.

De rol van China in West-Afrika is heel groot. Dat land zet in op infrastructurele projecten in ruil voor grondstoffen. We zijn bekend met de inzet van onze regering om China te betrekken bij de trilaterale dialoog en weten hoe moeizaam dat gaat. De minister schrijft in zijn brief, bladzijde 12, dat er een proces op gang moet komen dat inhoudt dat de EU, inclusief Nederland, nagaat hoe het zit met China. Wat is precies de bedoeling van dat contact met het oog op nadere samenwerking met China? Wat is de strategie? Tot mijn verrassing heb ik in de brief van de minister gelezen dat bijvoorbeeld de Chinese ambassade in Bamako in Mali graag bereid is tot nauwere samenwerking, maar dat die daarvoor niet het mandaat uit Beijing krijgt. Staat het geven van dat mandaat door Beijing op de agenda voor gesprekken met de Chinese hoofdstad?

Ik verwijs naar het algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 12 november jl., waarin ook de relatie met China aan de orde kwam. De minister zei toen dat hij dit nog eens bilateraal wil voorbereiden en dat het wellicht mogelijk is om een en ander samen met de EU te doen. Is hij bereid om een brief aan de Kamer te sturen met een nadere uitwerking van de actie door de EU, inclusief Nederland, met de intentie om de samenwerking met China toe te lichten en om uit te leggen hoe groot het belang is van een mandaat vanuit Beijing voor de Chinese ambassade in Bamako in Mali?

Ik denk dat er met name in West-Afrika heel veel mogelijkheden zijn om wind en zonne-energie te promoten. In het debat over het extra bedrag van 500 mln. dat Nederland wil besteden aan duurzame energie, hebben wij bepleit dat wij inzetten op vernieuwing, omdat dit gigantische kansen biedt. Wat zijn de ideeën van de minister daarover?

Ik kom op Kaapverdië.

De voorzitter: Kunt u afronden? U bent namelijk al negen minuten bezig.

Mevrouw Ferrier (CDA): Echt waar?

Kaapverdië is voor mij een voorbeeld van een land dat uitfaseert maar dat desondanks nog niet kan worden losgelaten. Als je de economie, die sterk genoeg is om geen ontwikkelingseconomie te zijn, nu niet effectief ondersteunt, glijdt het land weer weg. Dat zal dan misschien zelfs weer een fragiele staat worden. Kaapverdië heeft een heel strategische positie. Het ligt namelijk tussen drie continenten. In Nederland is er een grote, actieve gemeenschap uit Kaapverdië. Hoe wil de minister het potentieel in Kaapverdië benutten? Met name de jonge mensen uit de gemeenschap van Kaapverdië in Nederland zijn graag bereid om zich in te zetten met kleine bedrijven of wat dan ook in hun land van herkomst. Denk ook aan de inzet van het mkb en van bijvoorbeeld FMO. Dat reikt voor mij verder dan het tot 2011 openstellen van het ORIO-instrumentarium. Er zou een uitgebreidere strategie moeten komen. Daar ontbreekt het in dit beleid namelijk aan.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Het lijkt mij terecht om onze blik ook te richten op West-Afrika. Het is een regio met veel fragiele staten die nu opkrabbelen. Mijn voorgangers hebben dat al gezegd. Hier en daar krabbelen die staten op met hick ups, maar ze zetten alle zeilen bij om als het ware uit die fragiliteit te komen. Het is dan ook terecht dat wij nagaan wat wij daar kunnen doen. Twee derde van de bevolking in de regio is afhankelijk van landbouw. Ik hoop ook dat de notitie die samen met het ministerie van LNV tot stand kwam over rurale bedrijvigheid en ontwikkeling, daarvoor kan worden gebruikt. Dan kunnen wij namelijk ook zien welke initiatieven misschien door Nederland «gedragen» worden – wellicht kan ons land lead donor zijn – met als doel om de productie, de voedselzekerheid en desoevereiniteit van dat gebied te garanderen. Het is belangrijk om lokaal te produceren, lokaal te consumeren en ervoor te zorgen dat je markten krijgt. Je moet ervoor zorgen dat je de opbouwcapaciteit ondersteunt.

Als wij spreken over de wenselijkheid van een gemeenschappelijk landbouwbeleid, moeten wij nagaan welk spoor wij achter ons hebben gelaten met het implementeren van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met de oorspronkelijke doelen. Wij hebben lering getrokken uit de fouten van ons gemeenschappelijk landbouwbeleid, exportrestituties en interventiemechanismen die leiden tot dumping op de wereldmarkt. Het laatste is langdurig bepleit, ook door collega’s van het CDA. In de regio lopen wij aan tegen het probleem dat de katoensector kwetsbaar is. De exportsubsidies, zowel vanuit Europa als vanuit de Verenigde Staten, lopen ons als het ware geweldig voor de voeten. Dat geldt met name voor de kleine boeren in de regio.

In de stukken van de minister hebben wij niets gezien over de EPA’s. Kan hij aangeven hoe het daarmee staat? De meeste West-Afrikaanse landen behoren tot de Minst Ontwikkelde Landen (MOL). Ghana en Ivoorkust hebben een interim EPA-akkoord ondertekend. Nigeria behoort niet tot de MOL en het heeft het interim EPA-akkoord niet ondertekend. Wat zijn de gevolgen voor Nigeria en is er inmiddels een regionaal goederenakkoord? Zo nee, waarom is dat niet het geval? Zo ja, hoe kijkt de minister daar tegenaan?

In Nigeria is een staakt het vuren afgekondigd. Graag vernemen wij hoe het verder gaat met de ontwapening van de milities in Nigeria. Hoe krijgt dat verder gestalte, ook wat het opbouwen van capaciteit betreft? Gaat het de goede kant op met de ontwikkeling van de Nigerdelta?

Amnesty International heeft een zeer kritisch rapport geschreven onder de titel «Petroleum, pollution and poverty». De heer Irrgang verwees daar ook al naar. We hebben het kabinet gevraagd om daarop een reactie te geven. Misschien kan de minister aangeven wanneer het kabinet met die reactie komt. Welke conclusies trekt de minister uit dat rapport?

Drugshandel is ook voor West-Afrika een groot probleem. De drugsroutes lopen van Zuid-Amerika, via West-Afrika naar Europa. Terecht is dat één van de aandachtspunten van de minister. Gisteren is in Honduras de directeur van de drugsbestrijding vermoord, omdat hij gezegd zou hebben dat tekorten van de OS-hulp door de Verenigde Staten aanjager zijn geweest voor de drugshandel naar de regio West-Afrika. Daar waar je geld wegneemt uit een land op een andere plek op de planeet, ontstaan geopolitieke stromen die conflicten in zich bergen.

Iedereen heeft zijn doopceel gelicht. Ik kom uit Groningen en daar staat Serious Request, met dat glazen huis. Dat heeft een relatie met Mali en de malariabestrijding. Malaria is in Mali een groot probleem. De minister heeft op dat punt al het een en ander toegezegd. Ik verzoek hem echter om niet alleen maar in glazen huizen rond te lopen, maar ook om uit die huizen te stappen, de deuren open te zetten en om een stap verder te komen met het oplossen van dat probleem.

De voorzitter: Ik zou Groningen toch niet het Mali van Nederland willen noemen, maar sta wel toe dat de heer Waalkens dat zelf doet. Mijnheer Ten Broeke, ik heet u welkom. U bent wat later, daarom meld ik u dat op de publieke tribune een groot aantal studenten zit dat studeert aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Daarom krijgt u nu kort de gelegenheid om aan te geven of u in Utrecht geboren bent, of dat u daar gestudeerd hebt. Vervolgens krijgt u het woord en kunt u uw betoog over West-Afrika houden.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik kom uit Twente. Ik ben een echte Tukker. Dat heeft dus weinig met Utrecht te maken. Natuurlijk voel ik me wel verwant met Groningen. Dat zal de heer Waalkens begrijpen. Nu ik hoor dat de publieke tribune vol zit met studenten van de Rijksuniversiteit Utrecht, maak ik mij wel enige zorgen. Zij weten immers allemaal dat ik de heer Boekestijn vervang. Nou ja, vervangen kan eigenlijk niet meer. Ik zit hier namens de heer Boekestijn. Laatstgenoemde geeft tegenwoordig les aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Ik vraag mij dan ook af hoeveel mensen hij op mij af heeft gestuurd om mee te kijken. Toch zeg ik dat die mensen vooral goed moeten opletten. In dit debat voer ik dus het woord, maar ik kan niet garanderen dat dit zo blijft. Vanmiddag gaat er immers nog een bus naar de Majesteit en daar zal ik in zitten.

De voorzitter: Als dat dan maar geen «Broekje» oplevert.

De heer Ten Broeke (VVD): Na het lezen van het verslag van de minister, het groot aantal vragen dat is gesteld en het bekijken van de fact sheets van het ministerie van Buitenlandse Zaken over de verschillende landen in West-Afrika, moest ik terugdenken aan het boek dat ik ongeveer twaalf jaar geleden gelezen heb en dat diepe indruk op mij heeft gemaakt. Het is het boek van Robert Kaplan onder de titel «The ends of the earth». Dat was overigens nog voordat hij erkend «neocon» was, dus we kunnen hierover veilig spreken. Ik zie dat de minister met enige instemming knikt. Dat verhaal begint in West-Afrika. De beschrijving in dat boek doet denken aan de hel op aarde. Het is een ontluisterende beschrijving van een aantal landen en van de situatie waarvan daar sprake is. Dat boek is nu meer dan een decennium oud en ik heb het gevoel dat er niet ontzettend veel ten goede is veranderd. Graag hoor ik van de minister of dat klopt, want hij kent dat boek zo te zien. Ik licht er drie landen uit.

Collega’s spraken al over Senegal en ik meen dat de heer Irrgang daarover een artikel heeft geschreven. Senegal is een land met een hoog bejaarde president, de heer Wade. Aanvankelijk werd aangenomen dat hij de hoop van Afrika representeerde. Hij bestuurde een land met een relatief grote economische groei. Daarvan is echter weinig meer over. Deze president is aan zijn volgende termijn begonnen. Van hem wordt beweerd dat hij de coup in Guinee heeft gesteund. rebellenleider Moussa Dadis Camara. Dat is een land waaraan wij 17 mln. aan hulp verlenen. 10 mln. van dat bedrag is begrotingssteun. De minister schrijft dat dit gebeurt om ook een sectoroverstijgende invloed te kunnen uitoefenen.

Vorige week voerde de minister het woord over Kameroen in het televisieprogramma Pauw & Witteman. Ik heb gehoord dat hij daar helder zei dat hij niet zo veel zin had in het geven van steun aan Kameroen. Begrotingssteun voor dit soort fragiele en corrupte regimes zou namelijk een averechtse uitwerking hebben. Zou je dat ook niet moeten vaststellen voor Senegal?

In Ghana is olie voor de kust gevonden. Dat moet straks ten goede komen aan een trust fund. Dat is in ieder geval een moderne oplossing. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat dit trust fund op een zuivere manier wordt beheerd en dat een deel van de inkomsten het land zelf ten goede komt?

Collega Waalkens sprak al over Nigeria. Gemakshalve sluit ik mij aan bij zijn vragen over dat land. Zodoende heb ik de gelegenheid om iets over Mali te zeggen. Ik ben geneigd om te zeggen dat er sprake is van een nieuw dilemma. Dat heeft te maken met drugsverslaving. De drugsroute loopt van Zuid-Amerika, via West-Afrika naar Europa. Dat is een heel zorgwekkende ontwikkeling. Mij was niet bekend dat de drugsproblematiek sinds 2004 verviervoudigd is. Wat is het beste beleid daarvoor? Tot op zekere hoogte zou je deze problematiek met die van Afghanistan kunnen vergelijken. Daar neemt de papaverteelt immers toe en het is lastig om dat probleem in de hand te houden. Ik vraag nogmaals wat de beste benaderingswijze is. Staat dit punt hoog op de agenda en wat doet de minister daaraan?

De voorzitter: We zijn aan het eind gekomen van de eerste termijn van de commissie. Ik geef het woord aan de minister.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de commissie voor haar vragen. Ik ben het eens met mevrouw Ferrier dat het een goed plan is om eens over een bepaalde groep landen te spreken en dank de heer Irrgang voor het initiatief dat hij heeft genomen. De afgelopen periode hebben wij vooral gesproken over de grote thema’s begrotingssteun, landenkeuze en uitfaseringstrajecten. Nu gaan we meer specifiek naar een aantal landen kijken.

Ik denk dat het goed is om ter inleiding iets te zeggen over de regio waarover we het hebben. Het is een heel grote regio met heel diverse landen. Vijf landen uit die regio behoren tot het profiel 1. Zij hebben een uitgebreid ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Wij hebben een zeker vertrouwen in de actoren, de bevolking en de regering van die landen. Daardoor hebben wij er ook vertrouwen in dat het mogelijk is om verder te komen met het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Het zijn de landen: Mali, Burkina Faso, Benin, Senegal en Ghana. Op die landen kom ik later in mijn betoog terug, onder andere omdat daarover vragen zijn gesteld. Tegen de heer Ten Broeke zeg ik dat ik op die landen op geen enkele manier de beschrijving van de heer Kaplan van toepassing zou willen verklaren. Ik denk dat er in die landen inderdaad veel mis is. Anders zaten wij daar immers niet. Toch wordt er in die landen een redelijke vooruitgang geboekt. De mate waarin dat gebeurt, is overigens per land verschillend. Ik vind dat Mali echt de goede richting op gaat. Over dat land en de ontwikkeling daar zal ik later in mijn betoog iets zeggen, alsmede over de effectiviteit van onze programma’s. Ook met Ghana gaat het de goede kant op. Het is nog niet zo lang geleden dat oud-president Kufuor van Ghana hier is geweest. Hij heeft aangegeven op welke wijze ontwikkelingssamenwerking Ghana geholpen heeft bij het zetten van die verdere stappen. Tevens heeft hij aangegeven dat met de ontwikkelingshulp daar nog niet kan worden gestopt. De economische crisis heeft immers vooral in West-Afrika flink toegeslagen. Ik vind het goed dat landen in West-Afrika leningen willen afsluiten op de obligatiemarkt, maar dat was niet mogelijk vanwege de terugslag als gevolg van de financieel-economische crisis. Ghana is echter absoluut een land waar grote vooruitgang wordt geboekt. Dat zie je ook aan het grote aantal succesformules dat wij hebben met ons bedrijfslevenprogramma in West-Afrika.

De volgende groep landen bestaat uit de bekende Mano River Landen: Liberia, Sierra Leone en Guinee-Conakry. Als je die landen met elkaar vergelijkt, is er in mindere mate sprake van een balans. Liberia is uit de burgeroorlog gekomen. Daar is sprake van een heel moeilijke situatie, maar onder leiding van een sterke president, met goede ontwikkelingssamenwerking en internationale aandacht weet het zich daaruit te ontworstelen. Die hulp zal daar echter nodig blijven, vooral in zo’n post conflictsituatie. Ook in Sierra Leone zie ik een enorme vooruitgang in vergelijking met acht à negen jaar geleden. Guinee-Conakry gaat volledig de andere kant op. Daarover maak ik mij enorm veel zorgen. Het is terecht dat de commissie ten aanzien van dit land wijst op enkele elementen die te maken hebben met een regionale benadering. Het is misschien niet terecht om dat voor de gehele regio West-Afrika te doen, want die is dermate groot dat je die wat dat betreft niet als een geheel kunt beschouwen. In Gabon is sprake van een heel andere situatie dan in Senegal of in Guinee Bissau. De bevolkingen en de regeringen van die landen zullen dat niet anders zien.

Ik maak mij zorgen over het feit dat in die regio gemakkelijk conflicten kunnen ontstaan doordat daar grote groepen jongeren zijn die eenvoudig rekruteerbaar zijn en die geneigd zijn om tussen de landen op te treden. Je ziet dat al gebeuren in Guinee-Conakry, waar toch ook risico’s bestaan die gerelateerd zijn aan participatie van mensen uit andere landen in de regio.

Een ander zorgpunt is inderdaad de drugsdoorvoer naar Europa, nu het lastiger is om die Caraïbische route te gebruiken. Ze hebben een enorm probleem met het drugsbeleid. De vraag is hoe dat probleem op de meest effectieve wijze mondiaal kan worden aangepakt. Als je namelijk op een route succes hebt, zal het probleem ergens weer toenemen. Men zoekt altijd naar de zwakste schakel, dus de meest fragiele staten. Je ziet inderdaad dat dit risico bestaat. Ik zal later specifiek ingaan op de wijze waarop dat in West-Afrika gaat. Wij maken ons daar zorgen over. Uiteraard wordt er beleid gemaakt om dat probleem aan te pakken. Dat gebeurt zowel op Europees niveau als vanuit Nederland.

Er zijn ook landen waar het echt veel beter gaat. Die zitten in transitie en daarover hebben we met elkaar afgesproken dat ze uitfaseren. Het betreft in ieder geval Kaapverdië. Daarover hebben we een akkoord bereikt en er is een datum gesteld. Dat land heeft onze hulp dus niet nodig, maar wel een transitie. Daarop kom ik nog terug. Misschien kan Ghana in de toekomst ook tot de landen behoren die onze hulp niet nodig hebben. In de regio West-Afrika gebeurt dus heel veel. De balans is daar niet eenduidig en dus zeker ook niet alleen maar negatief. Wij hebben zelf ook een breed palet aan activiteiten in de West-Afrikaanse regio. Daarnaast doen we heel veel op multilateraal gebied. Denk aan ECOWAS, de Verenigde Naties en de Wereldbank. Ik denk dat het belangrijk is om dat te zeggen.

West-Afrika, met uitzondering van Kaapverdië en Nigeria, is wel één van de armste regio’s van de wereld. Met Kaapverdië en Nigeria hebben wij dan ook geen ontwikkelingsrelatie. Die landen hebben namelijk enorm veel olie-inkomsten. Dat brengt veel risico’s met zich mee. Daarover heeft de commissie ook vragen gesteld. In de meeste landen in West-Afrika leeft ruim de helft van de bevolking echter van minder dan een dollar per dag. Voor Nederland zitten daar dus belangrijke partnerlanden. Ik ben het dan ook niet eens met de ondertoon die doorklonk in de vraag of Nederland in West-Afrika wel voldoende doet. Naar mijn idee is dat zeker het geval. We investeren heel veel in die vijf belangrijke partnerlanden. Die landen hebben die investeringen echt nodig, ook vanuit het oogpunt van conflictpreventie. Wij moeten die landen erbij houden. Zij moeten die millenniumontwikkelingsdoelstellingen behalen. Die landen zijn in vergelijking met andere arme landen nog zeer fragiel, maar het zijn geen fragiele staten. In alle landen waar wij zitten, kan ontwikkelingssamenwerking een belangrijke bijdrage leveren aan die landen en hun bevolking om zichzelf te helpen. Daar gaat het immers om.

De vraag is waarom West-Afrika een relatief arme regio is. Over de oorzaken zou je heel lang kunnen spreken. Het blijft altijd lastig om te generaliseren, zeker als het om West-Afrika gaat. Ik zeg nogmaals dat die Mano River Landen een probleem op zichzelf zijn. Dat heeft ook te maken met de wijze waarop en de mate waarin vanuit Frankrijk en Portugal destijds is gedekoloniseerd. Daardoor is er echt een verschil ontstaan met een aantal andere landen, maar Kaapverdië is daarvan geen goed voorbeeld. Uit de door mij aangehaalde voorbeelden blijkt dus al hoe moeilijk het is om te veralgemeniseren. Toch zou ik graag die driedeling maken, omdat ik dan eenvoudig op een aantal gelijksoortige elementen kan ingaan en ons dat helpt om te kiezen voor een bepaalde aanpak. In de eerste plaats noem ik de Sahelregio, waar vooral het noorden van Mali bij hoort, evenals Burkina Faso en Niger.

In de tweede plaats noem ik de Mano River Landen: Liberia, Sierra Leone en Guinee-Conakry. Dat zijn de fragiele staten.

In de derde plaats is er een aantal landen dat tussen die twee gebieden in ligt. Aan enkele van die landen biedt Nederland ontwikkelingssamenwerking. Reeds in de historie heeft het zich daarop gericht. Dat deed Nederland ook vanwege het armoedeprofiel. Het betreft Senegal, Ghana, Mali en Benin. Mali zit tussen de Sahelregio en die andere groep landen in.

Die verschillende landen moeten echt een andere aanpak hebben. Wij hebben geprobeerd om daaraan tegemoet te komen. Ondanks het belang van de regionale aanpak blijkt overal dat je ook heel goed op basis van nationale plannen te werk moet gaan. Dat heeft ook te maken met de natuurlijke hulpbronnen. Naar mijn idee is daarmee de achterstelling deels te verklaren. Vaak zijn het land locked countries. Die landen hebben een wisselvallig klimaat en zijn dun bevolkt. Daardoor is het zeer ingewikkeld om ze bij de ontwikkeling te helpen. Er is niet alleen sprake van dunbevolkte gebieden, maar ook van een grote mate van spreiding, waardoor het voor sociale diensten heel moeilijk is om hulp te bieden bij de ontwikkeling. De bevolking groeit te hard, maar die landen zijn toch dun bevolkt doordat ze een gigantische oppervlakte hebben. Ik weet niet precies hoe groot Mali is, maar volgens mij is het veel groter dan Frankrijk. Er vindt niet veel urbanisatie plaats. In het noorden is sprake van heel grote gebieden die heel lastig te beveiligen zijn. Daardoor is de kans groter dat zich daar groeperingen nestelen die minder plezierig worden gevonden. Ik denk dat het wisselvallige klimaat direct van invloed is geweest op de landbouw in de Sahelregio. Toch zie je dat je daar heel veel kunt bereiken met een goede inspanning. Ik kom later in mijn betoog op het Office du Sahel, waaraan Nederland steun verleent. De heer Irrgang heeft daarover een stuk geschreven. Eerste Kamerlid Smaling, hoogleraar op dat terrein, heeft een prachtig boekje geschreven over de grote successen van ontwikkelingssamenwerking in West-Afrika, vooral op het terrein van landbouw. Op een heleboel terreinen zijn het Nederlandse projecten, waaronder het Office du Niger. Het laatste kwam vooral voort uit de Franse kolonisatie. Dat project werd vervolgens door de toenmalige nogal dictatoriale regering van Mali overgenomen. De boeren waren toen meer slachtoffer in plaats van dat zij konden bijdragen aan productieverhoging. Onder andere met behulp van Nederland vermenigvuldigden de inkomens en in het bijzonder de oogsten van rijst in Mali. Dat land is dan ook een groot voorbeeld voor de regio. Dat heeft dertig jaar inspanning gekost, maar die tijd heb je soms nu eenmaal nodig. Wij zien nu dat multilaterale instellingen dat beeld overnemen. Er vindt dus wel degelijk opschaling plaats. Men leert daarvan en daarvoor komen financiële middelen beschikbaar. Vanwege het feit dat er extra aandacht is voor landbouw en ontwikkeling, is er gelukkig de mogelijkheid om dat te doen. Dit alles heeft ook positieve sociale gevolgen. Burkina Faso is echt één van de armste landen ter wereld. Ik ben daar twee maanden geleden geweest en heb gezien dat het een buitengewoon arm land is waar het zeer moeilijk is om goed landbouw te «organiseren». Dat is echter wel mogelijk. Daarvoor moet langdurige inspanning worden geleverd en boeren dienen daarbij te worden betrokken. De overheid dient daarbij een zinnige rol te vervullen. Het moet een emanciperende rol zijn in plaats van een onderdrukkende.

We zien dat er op een groot aantal sociale criteria veel vooruitgang is geboekt. Denk bijvoorbeeld aan het aantal gevallen van kindersterfte dat afneemt. De levensverwachting is beter en hiv en aids worden beter bestreden. Dat is indrukwekkend, maar dat neemt niet weg dat het een arme regio blijft. Later in mijn betoog ga ik in op de wijze waarop wij die regio economisch verder kunnen versterken.

Ik kom op de Mano River Landen. Wat in Nigeria misschien het meest geëxtrapoleerd wordt, is het nadeel van grondstoffen. Grondstoffen vormen ook een enorm risico in dit soort landen van deze omvang met onduidelijk bestuur, met deze grenzen en met deze armoede. Die werken dan immers conflictverhogend. Dat zie je gebeuren in een aantal landen waarover wij spreken. Ik denk dat voor deze regio op dat vlak de grote risico’s liggen.

Wij hebben dus gezien dat in een behoorlijke groep landen vooruitgang wordt geboekt, met uitzondering van een deel van de Mano River Landen. Ik wijs erop dat er in Sierra Leone en in Liberia grote vooruitgang wordt geboekt. In Guinee-Conakry vindt, zoals ik al zei, een enorm nadelige ontwikkeling plaats, vooral op politiek terrein. Je ziet overigens dat de financiële crisis wel erg hard heeft toegeslagen, want deze landen, die aan landbouwontwikkeling deden en werkten aan verhoging van hun productiviteit, zijn meer geïntegreerd in de wereldeconomie als gevolg van de programma’s die tot doel hadden, de particuliere sector te stimuleren. Hun inkomsten zijn heel snel verminderd, want die landen zijn zeer gevoelig voor prijzen. Je ziet ook dat de remittances, het terugsluizen ven inkomsten van migranten waarover mevrouw Ferrier sprak, sterk verminderen. Dat heeft direct gevolgen voor de sociaaleconomische situatie in West-Afrika. Ik noem Ghana als voorbeeld. Dat land boekte een enorme vooruitgang. Daar was sprake van een groei van 7,2%. Die valt nu echter terug naar 4,7%. Voor ons is dat een mooi resultaat, maar dat is te weinig als je kijkt naar de bevolkingsgroei. Dat geldt zeker voor een ontwikkelingsland. Dat is vervelend, want dat is een land dat zich op een aantal punten verbetert. Denk bijvoorbeeld aan de productie, waaronder de cacao. Maar ja, daar zit natuurlijk die bekende eenzijdige prijsontwikkeling in. Dat is één van de redenen dat de Nederlandse overheid aan die handelsketens werkt. Zij doet dat vooral met het bedrijfsleven. Ik vind dat er de afgelopen weken een zeer effectieve actie is gevoerd. Volgens mij doet alleen de Aldi niet mee. Ik meen dat iedereen die actie kent sinds de Groene Sinterklaas. Dat is een geweldig fenomeen. Met duurzaamheidsketens ondersteun je namelijk de kleine boer. Hij is immers de zwakste schakel in de productieketen. Je koppelt een en ander aan een markt en aan een consument. Dat heeft tot gevolg dat er een enorme vooruitgang wordt geboekt. Wij gaan daarmee fors door. Ik heb de gelden daarvoor dan ook verhoogd. Met het oog op de tijd zal ik niet ingaan op de details van de economische crisis. Bovendien zijn daarover geen specifieke vragen gesteld. Dat neemt niet weg dat ik denk dat daar een enorm probleem zit. Je ziet dat ook in het beleid van het IMF en dat van de Wereldbank, nu contracyclisch geld in die landen wordt gestopt. Zij hebben niet de voordelen die wij hebben. Ik noem de mogelijkheid om begrotingstekorten op te laten lopen en die om de economie gaande te houden. Contracyclische fondsen zijn nu aan de orde voor de landen waarover wij zojuist gesproken hebben, inclusief Senegal, om te voorkomen dat die verder afzakken.

De heer Ten Broeke (VVD): De minister gaf ten aanzien van Senegal aan dat er in de beschrijving van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Fact Sheets staat dat er wordt gesproken over de remittances, transfers, die omlag gaan. Er wordt geschat dat drie miljoen Senegalezen goed zijn voor ongeveer 6 mln. dollar aan remmittances. De economische crisis komt daar overheen. Dat leidt niet alleen binnen het land tot grote problemen, maar dat leidt ook tot migratie van met name de jongeren van de bevolking. Die zijn echter kansloos op bijvoorbeeld de Europese arbeidsmarkt. Daardoor wordt er een soort perverse stroom op gang gebracht. Wat ons betreft wordt daarmee nog eens het belang aangetoond van een restrictief migratiebeleid. In dit geval is dat zelfs positief voor de landen die het betreft. Daarmee worden in elk geval niet de beste krachten gestimuleerd die deze landen hebben om er zelf uit te komen. Is de minister dat met mij eens?

Minister Koenders: Ik kan de redenering niet helemaal volgen. De logica van de heer Ten Broeke begrijp ik dus niet helemaal. Overigens ben ik wel voorstander van een restrictief migratiebeleid. De heer Ten Broeke kent het kabinetsbeleid dat betrekking heeft op migratie. Dat heeft ook te maken met de behoeftes op de arbeidsmarkt. De vraag is of het beleid altijd kan worden uitgevoerd. Er zijn natuurlijk ook illegale stromen waarvan de menselijke kosten zeer hoog zijn. Denk bijvoorbeeld aan de enorme ellende van veel vluchtelingen. Je kunt alles zo restrictief maken als je wilt, maar dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat datgene wordt bereikt wat je wenst. Als je een restrictiever beleid voert, zullen waarschijnlijk veel meer mensen in bootjes op zee omkomen. Ik zeg niet dat je de grenzen daarom open moet «gooien», maar wel dat het een neveneffect is waarmee je rekening moet houden. Daarbij komt dat het feit dat die remittances omlaag gaan, niet betekent dat de mensen in het land dezelfde hoeveelheden geld in de Senegalese economie kunnen stoppen als er niet meer wordt gedaan aan effectieve ontwikkelingshulp en -samenwerking. Dat is dus niet bij voorbaat één-op-één te vergelijken. Als de heer Ten Broeke vraagt of ik voorstander ben van een restrictief migratiebeleid, zeg ik ja.

De heer Ten Broeke (VVD): Dat vroeg ik niet. Ik hoop dat ik mag vaststellen dat de minister met zijn suggestie zo-even niet wilde zeggen dat het restrictieve migratiebeleid zoals dat door de VVD-fractie wordt bepleit, ertoe zal leiden dat meer bootvluchtelingen omkomen. Wij vinden die humanitaire situatie namelijk ook onacceptabel. Juist om die reden vinden wij dat Europa veel meer zou moeten doen om tot een gezamenlijk asiel- en migratiebeleid te komen. Dat moet overigens wel restrictief zijn. Nederland zou veel meer moeten doen om tot een restrictief migratiebeleid en regionale opvang te komen. Inderdaad moet de illegale migratie worden teruggedrongen. Zoals de minister weet, is 75% van de illegale migratie het gevolg van visumverstrekking. In Europees verband en dus ook in Nederland, zou daaraan met beleid veel meer moeten worden gedaan. Dat beleid moet veel restrictiever zijn.

Minister Koenders: De discussie gaat nu meer over de vraag wat een goed migratie- en immigratiebeleid is en wat niet. Daarvoor ben ik niet de eerstverantwoordelijke. Dat is de staatssecretaris van Justitie. Het is ook mijn overtuiging dat dit beleid zo veel mogelijk gezamenlijk moet worden vormgegeven. Wij hebben ook een restrictief migratiebeleid dat direct te maken heeft met de behoeftes van de arbeidsmarkt. Daarvan ben ik voorstander. Het is mijn verantwoordelijkheid om in de landen waar de mensen vandaan komen, te bezien waar de push- en pullfactoren zijn. Dat probeer ik in kaart te brengen. Voor bijvoorbeeld Senegal zal terugtrekken in tijden van economische crisis niet bevorderend zijn voor de effectiviteit van het beleid dat de heer Ten Broeke voorstaat. Naar mijn idee is het belangrijk om nu ook in West-Afrika voor banen, economische ontwikkeling, scholing en onderwijs te zorgen. Dat is de andere kant van het migratiebeleid. Misschien vindt de VVD-fractie dat die kant niet erg consistent is. We kunnen niet zeggen dat we steeds straffer willen zijn als het gaat om de migratie- en de immigratiepolitiek en ook dat we het werk dat betrekking heeft op ontwikkelingssamenwerking, gaan halveren of dat we dat nog verder gaan verminderen. Ik sta klaar om uw ideeën aan te horen die tot doel hebben om iets beter te maken. Het is naar mijn idee niet goed om bij voorbaat te denken dat je met minder investeringen en minder stimuleringen, zoals met het Initiatief Duurzame Handel, de mensen in de Nederlandse wijken meer perspectief biedt op het beter managen van migratie. Die relatie zie ik in ieder geval niet.

De heer Irrgang (SP): Zegt de minister niet op een heel beleefde manier dat, als je het VVD-verkiezingsprogramma uitvoert en de ontwikkelingssamenwerking halveert, dit tot meer legale en illegale immigratie in Nederland zal leiden? Geeft de minister met zijn woorden geen advies aan de VVD voor het opstellen van zijn nieuwe verkiezingsprogramma?

Minister Koenders: Met alle respect zeg ik dat ik niet geloof dat een minister een advies moet geven over een verkiezingsprogramma van een politieke partij. Het staat elke politieke partij vrij om zijn verkiezingsprogramma samen te stellen. Ik zeg in alle eerlijkheid dat er geen relatie is tussen de mate waarin je ontwikkelingssamenwerking geeft en de vermindering van migratiestromen. Zo simpel zie ik het ook niet. Als je het goed doet, zoals wij, is te zien dat het ontwikkelen van een aantal landen ertoe kan bijdragen dat mensen daar beter investeren. Dat geldt ook voor migranten. Dat is de kern van het beleid waarop je je moet focussen. Ik zeg eerlijk dat ik het beleid van sommige partijen dat daarop betrekking heeft, een beetje eenzijdig vind. Die balans moet je wel in het oog houden. Je kunt op papier het allermooiste beleid noteren, maar het wordt wel ingewikkeld als een deel van de wereld totaal wegvalt vanwege verpaupering, doordat het geen toegang heeft tot Europese markten of als gevolg van het feit dat er geen exportsubsidies worden gegeven. Helaas moeten die in de EU voor het katoen nog blijven bestaan. De heer Waalkens sprak daarover.

Ik ga wat specifieker in op de gestelde vragen. Ik begin met het school voedingsprogramma in Ghana. Dat is een heel goed programma waarvan wij een groot voorstander zijn. Dat wordt ook opgeschaald: inmiddels zijn in heel veel andere Afrikaanse landen in Latijns-Amerika dergelijke programma’s ingevoerd. Die programma’s zijn overigens niet heel revolutionair. Het gaat er daarbij om dat kinderen op school voedsel als stimulans krijgen. Aan schoolkinderen wordt één warme maaltijd per dag verstrekt. Die maaltijden bestaan uit voedsel dat lokaal is geproduceerd. Dat is essentieel, want daarmee sla je twee vliegen in één klap. Het school voedingsprogramma leidt ertoe dat het aantal kinderen dat naar school gaat, flink toeneemt. Het is niet zo gemakkelijk om de doelstelling van het inkopen van lokaal geproduceerd voedsel te realiseren. Ondanks dat ik het een goed programma vind, ben ik van mening dat je moet oppassen met het opschalen daarvan. Wij hebben namelijk grote problemen gehad met dat programma. Ik doel op de corruptie. Dat heeft te maken met het feit dat, als je dat heel snel doet, het programma in elk land snel in politiek vaarwater komt. Daarnaast waren de resultaten van accountantscontroles die in het verleden waren gedaan, zorgwekkend. Nederland heeft daarom aan de Ghanese overheid bericht dat Nederland geen bijdrage meer zou leveren als bleek dat er voor juli 2009 geen structurele verbeteringen waren waar te nemen. Het programma zat goed in elkaar wat het bedienen van scholen en districten betrof. Wij realiseerden ons echter wel direct dat de manier waarop dat wordt gedaan, essentieel is om resultaten te bereiken. Het stellen van die voorwaarde heeft goed gewerkt, want de door ons gewenste verbeteringen zijn doorgevoerd. Wij konden onze bijdrage aan dat programma daarom hervatten. Onze bijdrage stopt in principe in 2010. Het is natuurlijk de bedoeling dat landen dat vervolgens zelf op zich nemen. Wij zullen wel nagaan of wij erbij betrokken kunnen blijven, indien dat nodig blijkt. Daarover moeten wij nog een besluit nemen. Met dit belangrijke programma werken wij niet alleen samen met de betreffende overheid, maar wij spreken laatstgenoemde erop ook aan als het mis gaat. Het verantwoordelijk maken van die overheid, is volgens mij de essentie van het programma. Het heeft geleid tot versterking van controle en accountancy in de gehele keten van scholen. Het was belangrijk om met de overheid te werken, al vonden we die misschien nog niet helemaal goed. Dat leidde echter wel tot versterking en ingrijpen. En we hebben ook een programma opgezet dat ons de zekerheid gaf dat het management van het eerder genoemde programma versterkt werd in samenwerking met SNV. De kern van het probleem van ontwikkeling is managementcontrole in een setting van armoede. Daardoor willen machtsgroeperingen zich natuurlijk ook graag meester maken van datgene wat geproduceerd wordt. En het ging nu juist om die kinderen. Wij hebben dus wel positieve resultaten bereikt. Opschalen is fantastisch, maar we moeten altijd per land heel goed kijken hoe dat gaat. Het principe passen we ook in andere landen toe. Dat geldt ook voor de succesvolle initiatieven in de landbouw voor Burkina Faso. De heer Irrgang vroeg daarnaar. Bijvoorbeeld de problematiek van droogteresistente gewassen en het Mosi plateau. Op zichzelf bestaan er geen droogteresistente gewassen. Er bestaan wel gewassen die efficiënter met water omgaan dan andere. Het is niet verstandig om deze gewassen op het Mosi plateau te intensiveren. Dat plateau is namelijk dichtbevolkt. En waterarme gewassen, bijvoorbeeld Jatropha, voor biobrandstof mogen niet in concurrentie verbouwd worden met andere voedselgewassen. Wij vinden dat uiteraard terecht. Dat kun je wel doen in gebieden die minder dichtbevolkt zijn. Wij hebben een aantal PSI-projecten. Dat zijn programma’s die te maken hebben met de stimulering van vooral lokale mkb op het gebied van biobrandstof in Burkina Faso. Mocht opschaling hiervan gewenst zijn, dan moet die in principe door de ondernemers worden geïnitieerd. Dat kan bijvoorbeeld door spin-off investeringen. We kunnen onder andere met FMO-geld investeren. Ik ben dus een groot voorstander van opschalen, als het succesvol is. Dat hoeven we niet altijd zelf te doen. Dat kunnen ook andere donoren zijn. Belangrijk is dat we niet verloren moeten laten gaan wat werkt. Dat geldt ook voor Office du Niger. Ik zeg nogmaals dat ik het een heel mooi Nederlands programma vind, al heeft het lang geduurd voordat het resultaat opleverde. Dat vond namelijk plaats in een buitengewoon ingewikkelde setting. Je ziet daar dat de inkomsten van de boeren dusdanig toenemen dat er al bijna een nieuwe groep is die het echt heel veel beter doet dan andere groepen. Er was sprake van integratie op een moderne manier: irrigatie, watermanagement et cetera. Ik merk daarbij wel onmiddellijk op dat het wordt bedreigd. Daarover hebben wij grote zorgen. Het gaat om de mogelijkheid dat grote delen in de buurt daarvan verkocht kunnen worden aan de grote investeerders in Saudi-Arabië of Libië. Wij spreken daarover met anderen, waaronder de regering van Mali. De Nederlandse regering is voorstander van landbouw en productie, voornamelijk via export en import. Het is prima om te investeren, maar dat is iets anders dan een heel gebied te confisqueren zonder dat duidelijk is wie het geld krijgt en hoe de lokale boeren daarmee te maken krijgen. Het is een lastig probleem. Het is dan ook niet eenvoudig voor Nederland om dat alleen op te lossen.

De regionale landbouwpolitiek waarover de heer Irrgang, mevrouw Ferrier en de heer Waalkens spraken, eigenlijk iedereen, is essentieel daarbij. Over het algemeen is het nog wel zo dat je die programma’s het beste per land kunt inbedden. Daar bestaat namelijk geen regionale politiek zoals wij die in Nederland kennen. Misschien moet die er op het terrein van de landbouw ook nooit komen, maar er moet natuurlijk wel beter samengewerkt worden. Dat doet Nederland vooral door steun te verlenen aan ECOWAS. Ook de Europese Unie steunt ECOWAS op het gebied van capaciteitsopbouw. Dat gebeurt niet alleen op het terrein van vrede en veiligheid – dat heeft te maken met die fragiele staten waarop gewezen werd – waar Nederland specifiek aan werkt, maar dat gaat ook heel specifiek over regionale landbouwpolitiek. Daarbij moet natuurlijk ook een verdeling gemaakt worden over de vraag waar de «breadbaskets» en de tekorten zitten. Dat kun je vaak ook heel goed regionaal oplossen.

ECOWAS heeft in november net een regionaal programma voor landbouwontwikkeling aangenomen. Nederland was daarbij ook aanwezig en is ook direct betrokken door middel van steun in het kader van het Comprehensive Africa Agriculture Development Programme van de Afrikaanse Unie. Er worden twee programma’s ter ondersteuning uitgevoerd. Dat is allereerst het programma Marketing Inputs Regionally. Het belangrijkste dat je volgens mij regionaal kunt realiseren, is een grotere input voor de markt die gericht is op een specifieke landbouwsituatie in een bepaald gebied. Dat wordt voor ECOWAS uitgevoerd door de IFDC, de WAEAMU voor het creëren van een regionale markt voor landbouwkundige input en door het programma Strategic Alliance for Agricultural Development in Africa. Dat is eigenlijk allemaal gericht op ketenontwikkeling in de landbouw. Wat Nederland via IDH in een aantal landen doet en ook in landen in West-Afrika, zoals Ghana en Ivoorkust, wordt dus ook gedaan in andere landen.

Bilateraal steunt Nederland ECOWAS ook op een ander terrein, namelijk vrede en veiligheid in West-Afrika. Dat gebeurt door middel van lopende bijdragen aan de Stand-by Force Headquarters, samen met Canada, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Nederland is ook bezig met capaciteitsopbouw ter versterking van de regionale handel, want dat is ook een groot punt. Veel landen moeten onderling overeenstemming organiseren, om een regionale markt te kunnen realiseren. Dat is bijna de essentie. Er zijn natuurlijk ook nog allemaal tarieven en economische muren. Dat is deels begrijpelijk omdat die soms bijdragen aan belastinginkomsten en men lokale producenten wil beschermen, maar in de kern ziet men wel in dat er toch een zekere schaalvergroting nodig is op het terrein van de landbouw.

Er is een vraag gesteld over de EPA-onderhandelingen met West-Afrika. West-Afrika heeft nu wel vrije toegang tot de Europese markt en dat is vorig jaar natuurlijk al eens eerder besproken. Het klopt dat Nigeria is uitgesloten, maar Nigeria profiteert zelf wel van het APS-systeem. Ghana en Ivoorkust zijn toegelaten onder een interim-EPA en de rest, de minst-ontwikkelde landen, op basis van Everything But Arms. De onderhandelingen voor het afsluiten van een regionale EPA lopen nu toch wel heel anders dan vorig jaar, want daar zit veel meer beweging in. Men heeft samen nagedacht over zinnige liberalisering en daar hebben wij het in de Kamer al eens eerder over gehad. Je moet de markten namelijk niet te snel opengooien, want dan maak je de lokale productie kapot. Tegelijkertijd moet je zelf het momentum voor regionale samenwerking aangeven. Er is nu een aanbod dat nog tamelijk veraf ligt van de gebruikelijke 80% liberalisering over een periode van vijftien jaar. Wat dat betreft is Nederland binnen de Europese Unie een van de meest flexibele landen, maar Nederland is natuurlijk niet de enige. Er is nu in ieder geval een basis voor onderhandelingen met de gehele ECOWAS-regio. Het positieve van de EPA-verplichting is volgens mij, los van de WTO-verplichting en de noodzaak om dit te doen, het feit dat daardoor de onderlinge handel een enorme stimulans heeft gekregen en ook de onderhandelingen daarover.

Nogmaals, de positie van Nederland is bekend en dat betekent dat de liberalisatiekalender zeker niet in beton gegoten is. Je hoeft die 80% ook niet per se te halen en er zal flexibel naar de regio gekeken moeten worden. Nederland wil dat diensten, aanbestedingen en investeringen alleen geliberaliseerd worden, als die landen dat zelf ook willen. Nederland staat daarmee dus vrij fors in de onderhandelingen en het is afwachten wat dat straks zal betekenen met het aantreden van de nieuwe Eurocommissaris De Gucht. Hij is nu nog heel kort Commissaris voor ontwikkelingssamenwerking en ik hoop dat dit ook nog een beetje helpt. Ik zeg overigens tegen iedereen die commissaris Mandelson heeft meegemaakt, dat ik commissaris Ashton een toonbeeld van flexibiliteit vond. De kleine boeren horen daar wel bij ...

De heer Waalkens (PvdA): Volgens mij sluit de minister het blokje van de EPA’s nu af. Wordt de conditionaliteit die Nederland en Europa daarbij stellen ook kortgesloten met het IMF en de Wereldbank? Op het moment dat wij daarbij wel de flexibiliteit inbrengen om de doelen te bereiken die wij zullen vaststellen, maar de grote multinationale organisaties dat niet doen, dan hebben wij alsnog een probleem.

Minister Koenders: Daar heeft de heer Waalkens volstrekt gelijk in. Coherentie is heel belangrijk omdat tussen de verschillende organisaties ook verschillende beheersorganen zitten. In de recente overeenkomst met het IMF valt mij op dat dit er eigenlijk bijna totaal uit is. Ik zal nog eens nagaan of er echt helemaal geen conditionaliteit in zit die iets te maken heeft met de «core competence» van het IMF. Als je kijkt naar de Wereldbank, zie je daar gelukkig, door allerlei campagnes, een verschil van dag en nacht in vergelijking met vroegere programma’s. Overigens zeg ik daar wel in alle eerlijkheid bij dat het mij ook wel eens is opgevallen dat men het IMF of de Wereldbank misbruikt heeft, om zelf tegen de stedelijke elites te kunnen zeggen dat het daaraan lag. Het heeft ook echt iets te maken met de interne machtsverdeling in landen. Dat is voor mij altijd het grote punt van belang geweest om in de landbouw en de kleine boeren te investeren. Dat geeft namelijk het gedeelte van de bevolking van Afrikaanse landen dat geen machtspositie heeft – dat zijn vaak toch de boeren – opnieuw meer macht in de steden. Dat moet uiteraard in het land zelf gebeuren, want daar gaan wij niet over. Je ziet echter wel dat de ongelijke ontwikkeling binnen landen in het verleden vaak heeft geleid tot stedelijke elites, die zelf ook vaak een zeker voordeel hadden bij goedkope importen et cetera.

De heer Irrgang (SP): Ik heb daar een iets minder optimistische inschatting van dan de minister. Mali is één van de landen die recent nog wel genoemd worden in relatie tot het IMF. Het IMF zou namelijk als voorwaarde stellen dat de katoensector geprivatiseerd wordt. Die sector is noodlijdend en dat komt ook door de internationale prijzen. Het IMF stelt zich nog steeds hard op als het gaat om de privatisering, maar het is heel wrang dat dit internationaal gewoon een zootje is. Dat is heel erg oneerlijk voor de katoenboeren in Mali en dan wordt er vervolgens ook nog eens, met alle sociale gevolgen dien, gezegd: u moet dat privatiseren.

Minister Koenders: Als ik mij niet vergis heb ik over de privatisering kortgeleden ook vragen beantwoord van de SP-fractie. Dat is wel iets anders dan waar wij net over spraken. Je kunt natuurlijk zeggen dat liberalisering en privatisering hetzelfde zijn, maar daar zitten toch wel verschillen in. In dit geval gaat het om privatisering.

De heer Irrgang (SP): De SP-fractie heeft over Burundi vragen gesteld.

Minister Koenders: Ik dacht dat de SP-fractie ook vragen over Mali had gesteld, maar dan waren die van een andere fractie afkomstig.

Hoe dan ook, ik vind de discussie over privatisering tussen de Wereldbank en een land niet noodzakelijkerwijs slecht. Zeker in Mali, waar de katoenproductie in handen is van een klein aantal mensen binnen het staatsapparaat, is de manier waarop de fondsen vervolgens worden afgeroomd echt desastreus voor zowel de staatsbegroting als de macht van de boeren. Ik vind het niet gek dat dit onderdeel is van discussie over een lening. Dat hoort er wel bij, want die lening moet ook worden terugbetaald. Ik ben het wel met de heer Irrgang eens dat wij zeer waakzaam moeten zijn dat privatisering niet als een soort ideologische positie door internationale instellingen aan landen zou worden opgelegd. Volgens mij is daarover ook wederzijds overeenstemming, want ik herinner mij dat ik in Mali over dit soort zaken wel gesproken heb.

De katoensector heeft primair te maken met buitengewoon oneerlijke internationale machtsverhoudingen. Het is bekend dat er letterlijk miljarden naar een paar staten in de Verenigde Staten gaan. Nederland blijft een voorstander van het intrekken van exportrestituties voor katoen. Nederland vertegenwoordigt gelukkig maar een heel klein deel van de markt in vergelijking met de Verenigde Staten en ook daarbij kan nog wel iets verbeteren. Dat is de kern van het probleem van oneerlijke prijzen, maar je moet echt per land de organisatie van de productie beoordelen. Misschien doelt de heer Irrgang erop dat de Wereldbank in het verleden in sommige landen desastreus beleid gevoerd heeft, door het afschaffen van alles wat met de interventie van de overheid te maken had. Dat was inderdaad een heel slechte zaak voor de marktordening, de opslagplaatsen et cetera. Dat betekent niet dat privatisering per definitie in alle omstandigheden slecht is. Dat geldt bijvoorbeeld zeker niet voor Ghana en daarover hoeven wij niet naïef te zijn. Ontwikkelingssamenwerking betekent juist dat er goed naar de machtsverhoudingen gekeken moet worden en er geprobeerd moet worden om als katalysator te fungeren. Dat geldt volgens mij ook in dit geval.

Dan de volgende vraag: wat doet Nederland om de belangen van kleine boeren op de politieke agenda van partnerlanden in West-Afrika te krijgen? Dat is eigenlijk waarover bijna heel het debat gaat. Ik zei net iets over Mali, maar dat geldt ook voor Burkina Faso. Daarbij gaat het om het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties, dat het kabinet samen met Agriterra uitvoert, en ondersteuning aan het KIT. Er wordt bij een versterking van boerenorganisaties samengewerkt met ICCO en Oxfam Novib.

Ik heb net al iets gezegd over het Initiatief Duurzame Handel dat zich, wellicht door de aard van de ketens, vooral op West-Afrika concentreert. Dat wordt uitgevoerd door de ambassades en er is uiteraard sprake van een nauwkeurige samenwerking met een groot aantal landen bij landbouwontwikkeling en daarbij gaat het vooral om Mali en Benin. De grootste verbetering in inkomen en voedselzekerheid wordt bereikt door boeren in staat te stellen in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Nederland hamert bij alle programma’s in bijna alle genoemde landen op toegang tot productiemiddelen, land, water en krediet én markten. Dat zijn volgens mij de twee zaken die je het beste kunt doen om landen te helpen bij zelfvoorziening. Een voorbeeld daarvan is het programma voor landbouwketenontwikkeling van het International Center for Soil Fertility and Agricultural Development. Dat is heel goed programma dat in zeven landen wordt uitgevoerd. Dat zou Nederland zelf nooit kunnen doen. Dat programma draagt bij aan de verbetering van de landbouwproductiviteit en verhoging van de inkomens van kleine boeren en kleine ondernemers. Een soortgelijk programma wordt uitgevoerd in Mali door het SNV met financiële steun van de ambassade. In Benin werkt de ambassade samen met de overheid om een beperkt aantal van die landbouwketens te ontwikkelen. Dat zijn volgens mij heel goede methodes om kleine boeren te helpen.

Nederland draagt ook bij aan het Comprehensive Africa Agriculture Development Programme van de Afrikaanse Unie dat gericht is op voedselzekerheid en verbetering van de positie van kleine boeren. Dat programma werkt ook heel fors in West-Afrika. Daarnaast vind ik verzekering heel belangrijk – daarover hebben wij het al eens eerder gehad – en dat zie je in de programma’s die nu uitgewerkt worden op basis van de Schokland-akkoorden en afspraken met een aantal andere instellingen. Verzekering wordt bij het klimaatbeleid steeds belangrijker, maar dat is sowieso natuurlijk essentieel in het landbouwbeleid. Het programma Commodity Risk Management van de Wereldbank bestaat ten behoeve van de afdekking van marktrisico’s, vooral nu er sprake is van stijgende prijzen van voedsel en kunstmest. Dat zal nu dus ook gaan werken op het terrein van katoen en de katoenprijzen.

In Benin draagt Nederland bij aan de diversificatie van de economie door middel van verbetering van het ondernemersklimaat. De diversificatie van de landbouwproductie en de verwerking van landbouwproducten wordt ook gesteund. Ik kan nog even doorgaan, maar in de brief van 18 september wordt ook een groot aantal voorbeelden genoemd en in bijlage I van de brief wordt een overzicht gegeven van de Nederlandse steun voor het bedrijfsleven.

Ik heb het gehad over de EPA-onderhandelingen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik begrijp dat de minister het stukje over landbouw afrondt.

Minister Koenders: Ja, een beetje.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb twee vragen. Ik heb gevraagd hoe het in West-Afrika zit met de Maputo Declaration. De regeringen besteden in die landen zelf 10% van hun budget aan landbouwontwikkeling. Ik heb al ettelijke malen gevraagd om een vervolg op de notitie van LNV en Ontwikkelingssamenwerking over wat er nou concreet zal gebeuren. Wanneer kan de Kamer die tegemoet zien en zal de minister in die notitie ook op dit soort zaken ingaan?

Minister Koenders: Er is een aantal landen dat wel of niet aan de Maputoverklaring voldoet en de meeste landen doen dat niet. Dat betekent dus dat dit de essentie is van wat met Afrikaanse landen besproken wordt. Je ziet wel een omhooggaande trend. In sommige landen gaat het beter dan in andere, maar ik denk wel dat het nu iedereen ook in West-Afrika fors tussen de oren zit dat men de landbouwinvesteringen moet verhogen. Voor zover ik weet is er echter nog geen land dat dit voor 10% doet.

Mevrouw Ferrier (CDA): Malawi misschien?

Minister Koenders: Ja, maar dat land ligt toch een beetje ergens anders.

Dan de tweede vraag van mevrouw Ferrier over de landbouwnotitie. Ik ben daarover in overleg met de minister van Landbouw. Wij streven ernaar om die notitie voor het kerstreces of anders in ieder geval tijdens het kerstreces aan de Kamer te doen toekomen. Die notitie zal uiteraard ook over dit soort zaken gaan en over de extra investeringen die Nederland heeft gedaan en zal doen na het uitkomen van de nota. Het is dus eigenlijk een voortgangsrapportage.

Mevrouw Ferrier (CDA): Daaraan zal ik de minister graag houden. Ik wil toch vragen in hoeverre de Maputo Declaration nou input is voor de gesprekken die de minister voert met de lokale regeringen. Daar moet het natuurlijk uiteindelijk wel naartoe.

Minister Koenders: Zeker. Voor alle landen waar we over spreken, is dit de essentie. De landen moeten zich uiteraard zelf aan de Maputoverklaring houden. Ik kan die landen daar niet toe dwingen. Je kunt niet met landen werken die daar zelf geen prioriteit aan geven. Dat heeft geen zin. Ik kan in een land wel met landbouwprogramma’s beginnen, maar als het een en ander zelf niet opvolgt, heeft het geen zin. Ik bemerkte overigens wel in de laatste beleidsoverleggen die we gevoerd hebben in Mali en Burkina Faso dat dit een enorme verandering betekend heeft, ook gezien de enorme voedselcrisis. Daar is alle politieke aandacht voor. We moeten dat wel voortzetten. Daarom is het belangrijk dat het op allerlei fronten wordt versterkt. Ik wijs op het voedselzekerheidsinitiatief van de Verenigde Staten en op initiatieven van de Wereldbank en FAO. Overigens vind ik die grote initiatieven niet het belangrijkste, maar wel dat men dat per land weet uit te werken. Daar moeten de landen zelf op worden aangesproken. Daar heeft mevrouw Ferrier groot gelijk in.

De heer Waalkens (PvdA): Ik bracht het punt van verzekering in. Dat kun je op verschillende manieren uitleggen. Je kunt kijken naar oogstverzekeringen, maar ook naar de zekerstelling van de hoeveelheid voedsel en het beheer van voorraden. Dan doel ik niet op individuele boeren, maar op het aanleggen van stocks die publiek beheerd worden. Dat zou ook onderdeel kunnen zijn van een verzekeringspakket, zoals wij dat in Europa kennen met het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dat gaat via interventievoorraden en -maatregelen en dat zou niet mijn voorkeur hebben. Wel heeft het aanleggen van strategische stocks die publiek beheerd worden mijn voorkeur. Het IFHHRO heeft daar onderzoek naar gedaan, evenals de World Bank. Ik heb dit punt vanmorgen ook bij de Landbouwraad ingebracht. Ik krijg graag de steun van de minister om te onderzoeken hoe je via het aanleggen van die publieke voorraden speculatie uit de markt drukt.

Minister Koenders: Ik denk dat het antwoord ja is. Ook de heer Irrgang vroeg hiernaar. De rol van de publieke sector bij landbouwverzekeringen, zeker bij het aanleggen van stocks, is essentieel. Je ziet dat ook in veel landen gebeuren. Overigens is het initiatief waarover ik sprak bij ECOWAS, mede daarop gericht. Het werkt ook in andere situaties. We hebben zelf meegewerkt aan het exporteren van mango’s naar Nederland. Die mango’s moeten gekoeld worden. Als er geen koeling is, is het niet mogelijk. Mede met Nederlandse steun is dit voor elkaar gekregen, zowel wat het management betreft als financieel. Dan is er ook in zekere zin sprake van opslag voor de markt. Dat kan leiden tot een zekere stabilisering van prijzen. Dus het antwoord is ja.

Ik wil kort spreken over Aid for Trade. Het gaat hier om hulp bij handel. Op dat terrein doet Nederland heel veel in West-Afrika. Ik wijs op de Schoklandakkoorden en op een groot aantal andere akkoorden dat voor West-Afrika een rol speelt. Het gaat om 40 mln. via hefboomwerking, vooral van bedrijven. Dat betreft een heleboel verschillende zaken, zoals het Triodos Sustainable Trade Fund. Op dat gebied gebeurt veel. Het is van belang dat die hulp voor handelstrategie wordt versterkt. Dat geldt in het bijzonder voor de landlocked states. Daar zit echt een kernprobleem. Hoewel er gauw gezegd wordt dat het een kwestie is van corruptie en mismanagement, wijs ik erop dat we hier te maken hebben met buitengewoon arme landen die zich in zeer moeilijke omstandigheden bevinden, die historisch niet de juiste kanalen hadden om onderling handel te voeren. Er zijn geen wegen en er zijn nauwelijks spoorwegen. Die infrastructuur is in alle programma’s multilateraal van groot belang.

Dan kom ik op het punt van de diversificatie. Dat is voor mij het belangrijkste punt. Economieën moeten diversifiëren. Dat kan langs verschillende lijnen, bijvoorbeeld door verbetering van het ondernemingsklimaat waarin binnenlandse en buitenlandse bedrijven zich kunnen vestigen. Er is bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst met de IFC goedgekeurd, waardoor juist in Mali de lokale werkgelegenheid wordt gesteund. We hebben het bedrijfsleveninstrumentarium, gericht op innovatieve partnerschappen. Interessant is dat West-Afrika wat dat betreft de meest succesvolle regio ter wereld is. Ik wijs op de 27 lopende PSI/PSOM-projecten in West-Afrika: acht in Ghana, vijf in Mali, vijf in Burkina Faso, twee in Gambia, één in Benin, vier in Senegal en drie in Kaapverdië. Uiteraard noem ik ook de diversificatie van de landbouwproducten.

Mevrouw Ferrier vraagt naar de pot voor duurzame energie. Dat is, mede in het kader van Kopenhagen, een belangrijk punt in ons beleid. Dat beleid is sterk gericht op West-Afrika. Als opvolger van een succesvolle samenwerking met Duitsland op het gebied van energie wordt via een silent partnership bijgedragen aan een tweede fase van de energieontwikkeling in twintig landen, waaronder Benin, Burkina Faso, Mali en Senegal. Al die projecten zijn in samenwerking met de nationale overheden tot stand gekomen. Ze zijn vraaggedreven en passen dus in de beleidskaders van de landen zelf. Ongeveer 14 mln. aan Nederlandse middelen en 10 mln. aan Duitse OS-middelen worden ingezet voor dat beleidsterrein. We doen vrij veel aan capaciteitsopbouw. Dat is echt essentieel in de energiesector. Het komt vaak voor dat men nauwelijks kennis heeft over hoe men met de wet van de remmende voorsprong energie kan creëren. Dat doen we vooral in Senegal, Mali en Ghana. We hebben in de Kamer al eerder een aantal programma’s besproken, zoals Lighting Africa. We hebben het Daey Ouwens Fonds, dat met twee projecten start voor de productie van Jatropha-olie. Een daarvan in Burkina Faso. In Senegal wordt innovatief gewerkt met zonne-energie. Alle projecten zijn vraaggestuurd. In samenwerking met de Nederlandse organisaties SNV en Hivos is een groot programma ontwikkeld voor het creëren van een duurzame biogassector in zes Afrikaanse landen. Daarbinnen is 10 mln. gereserveerd voor West-Afrika. Verder hebben we de public-private partnerships voor Senegal, Benin, Mali en Burkina Faso. Ik noem ook de Foundation Rural Energy Services die het opzetten van zonne-energiebedrijven in zeven Afrikaanse landen tot doel hebben. Ook dat geldt voor onze partnerlanden Burkina Faso en Mali. Hiermee heb ik de vragen beantwoord die betrekking hebben op handel en economische ontwikkeling.

De heer Irrgang vraagt naar de prioriteiten van de landen. Ik ben ervan overtuigd dat we behoorlijk actief zijn in West-Afrika. Ik ben het er niet mee eens dat het voor Nederland een vergeten regio dreigt te worden. We hebben onze handen vol aan de vijf forse partnerlanden. Dat zijn landen die niet moeten terugvallen. Het zijn weliswaar geen fragiele staten, maar ze zijn wel kwetsbaar gelet op de ontwikkelingen die ik net noemde in internationaal economisch kader. Deze landenlijst is door de Kamer geaccordeerd. Ik weet dat de heer Irrgang daar iets anders in zit. Ik zeg er wel bij dat een land als Guinee-Bissau in fors wordt gesteund door Spanje, Portugal en Frankrijk. Het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn daar vertegenwoordigd. Voor Mauritanië gaat het om Frankrijk, Spanje, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Japan. Voor Gabon gaat het over Frankrijk, de Europese Commissie en de Verenigde Staten. Ik weet niet of al die programma’s ideaal zijn. Daar kun je vraagtekens bij plaatsen, maar ik ben niet de enige die daarover gaat. Nederland heeft een bepaalde spankracht als het gaat om het aantal landen dat het aankan. We hebben een traditie in de landen die ik net noemde. Dat zijn allemaal landen die vooruitgang kennen maar die ook zeer kwetsbaar zijn. Ik wil me voor die landen blijven inspannen. Dat neemt niet weg dat we bijvoorbeeld wel een aantal kleinere dingen doen in Liberia. Ik ben zelf in Liberia geweest. We doen wat op het terrein van vocational training, omdat dit iets is waar Nederland heel goed in is. Ik heb voor Liberia een uitzondering gemaakt vanwege het feit dat op ons een beroep is gedaan door president Sirleaf. We hebben ook de betalingsachterstanden weggewerkt bij de multilaterale ontwikkelingsbanken voor Liberia. We zijn voorzitter van de Peace Building Commission in Sierra Leone. Wat de fragiele staten betreft, is de Kamer ermee akkoord gegaan, omdat het zo ingewikkeld is, om dat in twee regio’s te doen, namelijk de Grote Meren en de Hoorn van Afrika.

Dat is de manier waarop we dit beleid vormgeven. Ik zie geen kans om meer landen aan te kunnen met de bezuiniging die ik moet doorvoeren en de spankracht die het ministerie heeft. Dat laat onverlet dat we multilaterale programma’s fors steunen, zowel met ECOWAS als met andere organisaties.

Voorts is gevraagd naar de situatie in Ivoorkust. Dat is een belangrijk punt. De heer Gbagbo is zeer goed in staat om elke keer verkiezingen uit te stellen. Inderdaad functioneert hij nu al vier jaar zonder mandaat. Daarbij komt nog het recente VN-rapport over het schenden van het wapenembargo door beide partijen. De situatie in Ivoorkust is gelukkig niet meer zo ernstig als een paar jaar geleden, maar die blijft zeer zorgelijk. Ik denk dat het vredesakkoord het middel is om te komen tot normalisatie van de situatie. Dat is ook de enige manier om te voorkomen dat het conflict weer oplaait. Het gaat er dus wel slecht, maar het grootste risico zou zijn als er opnieuw een Noord-Zuidconflict ontstaat. De sleutel voor de oplossing ligt bij de Ivoriaanse leiders en partijen aan regerings- en oppositiezijde. Ik ben in een vorig leven zeer betrokken geweest bij de conflicten in Ivoorkust. Het probleem is ongelooflijk gecompliceerd. In feite heeft jaren van mismanagement geleid tot de huidige situatie.

De heer Ten Broeke (VVD): Als Kamerlid mag ik hopen.

De voorzitter: Nee, mijnheer Ten Broeke, dit is niet de bedoeling.

De heer Ten Broeke (VVD): De minister kijkt mij verwachtingsvol aan.

Minister Koenders: Dat is voornamelijk een rol van de Verenigde Naties en de Europese Unie. De Verenigde Naties dienen druk op alle partijen te blijven uitoefenen om hun verantwoordelijkheid te nemen en gezamenlijk te werken aan de verdere implementatie van het akkoord. Ook de Europese Unie is zowel door middel van het financieren van activiteiten als in de dialoog actief betrokken bij uitvoering en ondersteuning van het vredesproces. Elke keer als mijn collega van Buitenlandse Zaken in Brussel moet vergaderen, staat Ivoorkust op de agenda. Het is belangrijk dat dit gaat via de politieke dialoog van de Europese Unie. Het is geen partnerland van Nederland, maar we volgen het wel nauwkeurig omdat het een belangrijke regionale uitstraling heeft. We zijn er echter niet directer bij betrokken en dat willen we ook niet.

Dan kom ik bij de vragen over Burkina Faso. Voor de begrotingssteun zijn afspraken gemaakt die onder vier pijlers kunnen worden ondergebracht. Die zijn: groei en verdeling, toegang tot basisvoorzieningen, toegang tot werk en good governance. Expliciete aandacht wordt gegeven aan afspraken over ondernemingsklimaat, hervorming van de justitiële sector en corruptiebestrijding. Wij werken daar met incentive tranches. Ik geloof dat mevrouw Ferrier dit de vorige keer geen goed idee vond. Het gaat om een bedrag van 5 mln. dat wordt uitgekeerd bij het behalen van een aantal concrete resultaatsindicatoren. Over het algemeen vindt Nederland dat we met de groep donoren die begrotingssteun geven op een aantal punten fors vooruitgang boeken in Burkina Faso. Ook wat dat betreft is het geen ideaal land, zeg ik tegen de heer Irrgang. Als het ideaal was, zouden we er niet hoeven te zitten. Er wordt zeer intensief gesproken met de regering van Burkina Faso. Ik heb dat zelf opnieuw gedaan in april. Gemiddeld vier keer per jaar worden alle resultaten, controles en dergelijke doorgenomen met de premier van Burkina Faso. Belangrijk is dat er een forse anti-corruptie-eenheid is, die je niet vaak ziet bij andere typen projecten en programma’s. Deze eenheid wordt mede met financiering in multidonorverband opgezet als een soort luis in de pels. Daarnaast zijn er de checks and balances. Onze niet-gouvernementele organisatie heeft het engagement om de ogen en oren te zijn van wat er met budgetsteun gebeurt. Zo is er in de onderwijssector onder Nederlands voorzitterschap vastgesteld dat ouderraden en jongerenraden direct betrokken zijn bij de controle van de overheidsuitgaven, waardoor de eindgebruikers ook weten waar ze aan toe zijn.

Dan de vragen die betrekking hebben op Kaapverdië. Nederland zet in op politieke, economische en culturele samenwerking op basis van wederzijds belang. Dit is een land waar we weggaan per 2011. De Kamer heeft dat geaccordeerd. Op een gegeven moment moet je ergens een streep onder zetten. Dat doen we ook. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk een overgangsperiode is. Die is prioritair op het terrein van economische samenwerking, voortgang ten aanzien van het speciale partnerschap tussen de Europese Unie en Kaapverdië. We hebben onlangs van Kaapverdië vernomen dat men zeer positief is over de rol van Nederland om ervoor te zorgen dat men in de bredere relatie met de Europese Unie beslagen ten ijs komt. Voorts noem ik in dit verband de Nederlandse inzet binnen het EU-mobiliteitspartnerschap, begrotingssteun ten aanzien van beroepsonderwijs, wat dus ook nog bestaat, en samenwerking tussen Kaapverdië, de gemeente Rotterdam, de politie Rijnmond en het Openbaar Ministerie van Rotterdam. De Kaapverdische gemeenschap is hier nauw bij betrokken. Terecht vroeg mevrouw Ferrier hiernaar. Zo wordt bijvoorbeeld door het ministerie van Buitenlandse Zaken, het ministerie van Justitie, de Kaapverdische gemeenschap en de gemeente Rotterdam in 2010 een aantal manifestaties gehouden. Dat gebeurt overigens ook op het terrein van economische activiteiten, zoals toerisme. Dat is een heel belangrijke sector voor de toekomst van Kaapverdië. De bedoeling van die verbreding is dat het niet zozeer meer een zaak is van ontwikkelingssamenwerking, die in 2011 eindigt. Kaapverdië wordt dan ondersteund met needs assessments en capaciteitsversterking in het bijzonder van de politie in Kaapverdië. Dat lijkt me belangrijk, ook gezien de strategische ligging van Kaapverdië. Het mkb in Kaapverdië zal versterkt worden. Zoals eerder bleek uit algemene overleggen en uit de Kamerbrief over West-Afrika, is juist die economische samenwerking een van de prioriteiten. Kaapverdië is onderdeel van het OS-bedrijfsleveninstrumentarium totdat het uitgefaseerd wordt. Er zijn nu twee ORET-projecten in Kaapverdië, kustwacht en elektriciteitscentrales, en twee PSOM-projecten. Vijf PSI-projecten zijn inmiddels goedgekeurd. Er is ook een aanvraag ingediend in het kader van de nieuwe ORIO-regeling. Wat het mkb betreft ondersteunen wij levensvatbare economische initiatieven en samenwerking tussen Nederland en Kaapverdië. Verder is er het MKB-steunfonds voor Kaapverdië. Dat helpt Kaapverdiaanse en Nederlandse ondernemers bij bilaterale handels- en bedrijfsinitiatieven. Verder lopen er diverse andere initiatieven om de economische vooruitgang uit te bouwen. De Netherlands-African Business Council, de EVD, de ambassade en de Kamer van Koophandel in Rotterdam onderzoeken samen met de Kamer van Koophandel in Kaapverdië de mogelijkheden voor handelsmissies. De Kaapverdische investeringsmaatschappij komt in januari naar Nederland, onder meer om een promotie-evenement voor te bereiden voor een aantal van de zaken die ik net noemde. Dus ik heb de indruk dat we de overgang op een heel goede wijze regelen.

De voorzitter: Minister, kunt u voorzichtig afronden?

Minister Koenders: Voorzitter. Ik zal iets versnellen. Hoe zie ik de rol van China in West-Afrika? Dat is ook zo’n vraag waar je snel even een antwoord op kunt geven! De situatie is complex, zou ik kunnen zeggen. Laat ik maar zeggen dat ik me daar zorgen over maak als het om West-Afrika gaat. Ik vind het niet goed wat China in Guinee-Conakry doet. Dit is een zeer ernstige situatie. China ziet zichzelf in West-Afrika niet als donor maar als een iets minder arm land dat armere landen ondersteunt. Ik vind dat weinig overtuigend. Er is nu een enorm probleem in Guinee-Conakry. Er is een coup d’état geweest. Vervolgens is er een uitvoerige discussie gevoerd binnen het regime dat daar kwam. Er zijn moorden gepleegd. De tweede president is nu terug en degene die zich als president geafficheerd had, ligt nu in het ziekenhuis in Marokko. Het is een buitengewoon risicovolle situatie. Ik heb erover gesproken met president Compaoré. We zijn daarover bezig in het kader van ECOWAS en de Europese Unie. Minister Kouchner van Buitenlandse Zaken van Frankrijk neemt daarover overigens een forse positie in. We zitten allen op één lijn, omdat wat daar gebeurt niet alleen onaanvaardbaar is, maar omdat we er alles aan moeten doen om het risico van escalatie in te dammen. ECOWAS heeft daar als eerste samen met de Afrikaanse Unie een prioriteit van gemaakt. Je ziet dat ook terug in de sancties voor het regime. Ik wil nog niet echt spreken van een oplossing, omdat de situatie zeer risicovol is. Maar dat China op zo’n moment grote leningen ter beschikking stelt aan Guinee-Conakry, zonder enige transparante conditionaliteit in de goede zin van het woord, vind ik zeer onverstandig. Ik zeg niet dat China overal een slechte invloed heeft, of dat het doen van die investeringen niet werkt. Gezien de tijd, zal ik niet ingaan op de dilemma’s die daaruit voortvloeien. Ik zeg wel tegen mevrouw Ferrier dat ik het lastig vind. Ik denk dat we te weinig voortgang boeken in de relatie met China. Daarom heeft de Nederlandse overheid besloten om volgend voorjaar een vrij uitgebreide reis naar China te maken. Die reis zal vooral gericht zijn op China in relatie tot Afrika. Zo kunnen we beter bepalen op welke terreinen samenwerking mogelijk is. Ik weet niet precies hoe het zit met dat verhaal over die ambassade. Dat verhaal ken ik niet. Een ambassade wordt normaliter aangestuurd door de minister. Ik hoop tenminste dat het zo gaat bij onze ambassades. Ik weet eigenlijk wel dat het zo is. We moeten natuurlijk realistisch zijn. We zijn geen groot land in vergelijking met China. Dus is het lastig om dat op een goede manier aan de orde te stellen. De vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken heeft begin oktober aan de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken gevraagd om een reactie te geven op het rapport van Amnesty International over de Nigerdelta. Dat zal ik, gezien de tijd, nu niet doen. Die reactie zal de Kamer echt binnenkort krijgen. Hopelijk zal zij daarover tevreden zijn. Nigeria is voor ons een kernland, een land met een regionale betekenis. Daar wonen ook de meeste mensen. We hebben zorgen over de mensenrechtensituatie in Nigeria, in het bijzonder als het gaat om de gedwongen huisuitzettingen. Gedwongen huisuitzettingen zijn in strijd met de economische en sociale rechten. De speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor het recht op adequate huisvesting heeft zorgen over deze massale gedwongen uitzettingen. Wij zullen dat in 2010 bij de Mensenrechtenraad aan de orde stellen.

Ik ben nu in algemene zin ingegaan op het punt van de multilaterale instellingen in Afrika. Wij maken ons grote zorgen over de kwestie van de drugs. Dat heeft de aandacht van het gehele kabinet, in het bijzonder van de ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken. Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Portugal, Spanje, Italië, Luxemburg, Ierland, Nederland en de Verenigde Staten werken op dit terrein samen. De Kamer hoeft er niet over in te zitten dat daar niet veel aandacht voor is. Als er eenmaal een dergelijk probleem op onze bodem komt, handelen we vaak sneller dan wanneer het om bredere vraagstukken in het kader van economische ontwikkeling gaat. De inzet van deze landen is gericht op kennisuitwisseling en capaciteitsopbouw. Daar gaat het echt om, want waarom gaat men daarheen? Natuurlijk omdat er veel te weinig mogelijkheden zijn voor bescherming van grenzen. Ik wijs op controles door de havenpolitie. Wij werken daar samen met nationale, regionale en internationale actoren die het meest effectief zijn, zoals het UN Office on Drugs and Crime. De situatie is zorgelijk. De hoeveelheid in beslag genomen drugs uit Afrika is in 2007 verviervoudigd ten opzichte van 2004. Dat zijn trouwens cijfers van twee jaar geleden. Meer dan 90% daarvan is afkomstig van de West-Afrikaanse landen. Er is echt een groot risico voor stabiliteit in de regio, voor parallelle structuren. Daarover maken we ons ernstige zorgen. Dat betekent ook dat er veel activiteiten op gericht zijn. De activiteiten zijn er ook om ervoor te zorgen dat landen die het nu nog goed doen zelf bij de les blijven. Met het oog op de tijd zal ik niet alle initiatieven noemen die zijn ontplooid in het kader van het EU Drugs Actieplan om dat probleem te tackelen. Ik kan er eventueel in tweede termijn op ingaan.

Naar aanleiding van Shell heb ik al aangekondigd dat de Kamer een reactie op het rapport van Amnesty International zal ontvangen. Ik begrijp dat Shell zelf een brief heeft gestuurd naar aanleiding van het rapport. Men ziet in dat de bevolking van de Nigerdelta niet heeft geprofiteerd van de olieopbrengsten. Ook wordt erkend dat er heel veel problemen zijn bij de oliewinning. Gewezen wordt op de complexe situatie van onveiligheid, rebellie en milieuverontreiniging. Shell ziet dat probleem vooral bij criminaliteit, het bekende olie aftappen enzovoorts. Volgens Shell zijn vooral de militante groepen de grootste veroorzakers van de oilspills. Shell investeert 200 mln. in projecten in Nigeria. Het kabinet zal de Kamer een uitgebreide reactie sturen op dit punt. Zelf voer ik regelmatig gesprekken met Shell. Dat doe ik uiteraard ook over dit punt. Bedrijven zullen altijd een enorme verantwoordelijkheid hebben, zeker in de context van Nigeria. We hebben inmiddels wel geleerd dat de aanwezigheid van grondstoffen een enorm risico voor een land kan zijn en dat dit in veel mindere mate een kans kan bieden.

Voorts is gevraagd naar de situatie in Guinee-Bissau. Guinee-Bissau is een van de meest risicovolle landen in West-Afrika. In maart 2009 is de president van Guinee-Bissau om het leven gekomen door een aanslag die door militairen werd gepleegd. Dat was enkele uren na een aanslag op de commandant van de strijdkrachten. Daar is een grote rol voor het leger weggelegd. Binnen de Europese Unie maakt men zich ernstig zorgen over deze situatie. Overigens is het geen partnerland van Nederland en dat zal het ook niet worden. Dat neemt niet weg dat daarvoor wel grote aandacht is binnen de Europese Unie.

Dan de situatie in Senegal. Laat ik om te beginnen de zorgen van de Kamer wegnemen dat Nederland blanco cheques geeft aan Senegal. Dat hebben we nooit gedaan en dat zullen we niet doen. Wij geven sinds enkele jaren begrotingssteun aan de milieusector. Sinds 2008 geven wij algemene begrotingssteun. Dat doen wij samen met een groot aantal andere donoren. Daaraan zijn vele voorwaarden verbonden. Die heb ik in mijn brief aan de Kamer over begrotingssteun uitvoerig uiteengezet. De voorwaarden worden door de ambassade nauwkeurig gemonitord, mede op basis van informatie van het IMF en de Wereldbank. Het IMF is daar recent op missie geweest, waarbij vooral gekeken is naar de consequenties van de internationale crisis. Men is zeer zorgelijk over de situatie in Senegal, niet zozeer politiek als wel economisch. De economische crisis slaat daar namelijk hard toe, gezien de aard van de economie. Het IMF vindt het belangrijk dat er nu begrotingssteun komt. Het IMF en de Wereldbank geven die al. Dat zijn echter geen blanco cheques. Bij de missie van het IMF zijn de financiële systemen in Senegal uitvoerig gecontroleerd. Daarbij heeft het IMF «geen bezwaar» aangetekend. Het is bekend dat het niet zo gemakkelijk is om door die IMF-missies heen te komen.

Voor het al dan niet verlenen van begrotingssteun zijn er altijd afwegingsmomenten. De Kamer weet dat ik de uitbetaling voor de begrotingssteun in 2008 tijdelijk heb opgeschort omdat er vragen kwamen over het beheer van de openbare financiën. Pas toen Senegal weer op het juiste pad was en groen licht kreeg van het IMF, is er betaald. Uiteraard hebben we nu de problematiek van het afscheidscadeau. Dat wordt onderzocht. Dat soort incidenten heb ik altijd als onacceptabel aan de orde gesteld. Als reactie hebben we de Nederlandse ambassade in Dakar geïnstrueerd om de onderhandelingen over een nieuw akkoord voor algemene begrotingssteun in 2010/2011 voorlopig aan te houden. We doen dat samen met andere begrotingssteundonoren, mede op verzoek van de Kamer. Een delegatie van de Europese Commissie is op 17 november bij de Senegalese minister van Financiën op bezoek geweest. Daarbij is gezegd dat we op het hoogste niveau een gesprek willen voeren met de premier van Senegal, gelet op het feit dat die begrotingssteun ontzettend hard nodig is. Het IMF heeft er ook op gewezen dat het risico groot is dat Senegal er zonder deze steun op achteruit zal gaan. Uiteraard zoeken we nog naar controleerbare verbeteringen in het beheer van de publieke middelen. Dat is altijd een basisvoorwaarde voor het tekenen van een nieuw akkoord. Het gaat mij dus niet alleen om het incident, hoewel het een belangrijk en negatief incident is; het gaat vooral om de structurele voortgang in het beheer van de publieke financiën en de aard van de te nemen maatregelen. Ik denk dat dit een goed voorbeeld is van de wijze waarop begrotingssteun moet werken. Er is iets aan de hand. Wij stellen het aan de orde. Geen blanco cheque. Er is nu een politieke dialoog. Ik wacht het gesprek met de premier van Senegal af voordat ik definitief begrotingssteun zal toekennen.

Ik meen dat ik alle vragen heb beantwoord.

De voorzitter: Dank u wel. Wij hebben nog tien minuten voor een tweede termijn. Ik stel voor dat de leden nog enkele korte vragen stellen of dat zij reacties geven, zodat de minister daarop nog kort, afsluitend kan antwoorden.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de uitvoerige beantwoording van de minister. De strekking van mijn bijdrage was niet dat wat Nederland in West-Afrika doet, niet goed is. Sterker nog, ik heb een aantal voorbeelden genoemd van succesvolle ontwikkelingshulp. Gezien alle discussie over ontwikkelingshulp is het goed om ook die dingen te noemen. Ik heb niet gehoord dat de minister erkent dat een aantal landen in West-Afrika door de wereld te veel vergeten wordt. Dat is een feit waar we niet omheen kunnen. Dat is ook een probleem, vooral voor de Mano Riverlanden. Hoe je het ook wendt of keert, het zijn juist die landen, Liberia, Ivoorkust en Guinee-Buissau, waarmee Nederland geen uitgebreide ontwikkelingsrelatie heeft. Ik kan me van alles voorstellen bij wat de minister zegt, maar het resultaat is dat Nederland ook onderdeel is van het probleem. Ik moet concluderen dat we er allemaal niet echt beter op worden.

De minister sprak terecht harde woorden over de rol van China in Guinee, maar hij oordeelde wel heel gemakkelijk over de huidige Franse opstelling. Het waren namelijk dezelfde Fransen die tot aan het bloedbad op 28 september wapens hebben geleverd aan Guinee. Het zijn dus eerder de Fransen dan de Chinezen die bloed aan hun handen hebben. Het zou de minister passen om in dit debat over West-Afrika op de meer dan kwalijke rol van de Franse Afrikapolitiek te wijzen, zonder daar doekjes om te winden.

We wachten de nadere reactie van het kabinet over Nigeria af. We kijken daar met zeer veel belangstelling naar uit. Ik vind het winst dat we dit debat vandaag voeren. Ik hoop dat dit ertoe bijdraagt dat West-Afrika op het netvlies van het Nederlandse parlement blijft staan en op dat van de Nederlandse regering.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de duidelijke beantwoording. Ik ben erg blij dat Kaapverdië zo goed ondersteund wordt. Ik hoop dat we niet uitgaan van een termijn maar van behaalde resultaten en zekerheid over een voorspoedige voortgang van de ontwikkelingen op de Kaapverdische eilanden.

Ik heb de minister een vraag gesteld over de voluntary principles die Shell heeft ondertekend. In hoeverre neemt men die in Nigeria serieus? Kan de minister in de reactie op het rapport van Amnesty International met name dit punt meenemen?

In de brief van de minister staat dat de donoren in Mali trachten China te betrekken bij het reguliere donoroverleg. De Chinese ambassade in Bamako is bereid tot nauwere samenwerking. Het ontbreekt hen echter aan het vereiste mandaat. Er moet dus vanuit Beijing een mandaat komen om de Chinese diplomaten toestemming te geven om mee te doen. Ik vind het een erg goed initiatief om naar China te gaan. Ik vind dat deze commissie daar ook een keer naar toe zou moeten gaan. Wat wil de minister met het bezoek aan China bereiken? Waar zet hij op in? Is de minister bereid ter voorbereiding van deze reis een brief aan de Kamer te sturen met deze informatie?

Ten slotte stel ik een vraag over de gezondheidszorg. Mijn collega Waalkens en ik hebben bezorgdheid uitgesproken over de gezondheidszorg. Wat doen we op het gebied van hiv/aids en malaria? Ik vraag dit ook in relatie tot Serious Request. Hoe staat de minister daartegenover? Is het een speerpunt of niet?

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Dat landbouw een enorm belangrijk onderdeel is van het beleid in de regio, doet mij als boer goed. Je kunt van alles bedenken, maar ontwikkelingshulp komt niet tot zijn recht als je ziek bent en je geen gevulde maag hebt. Bij het School Feeding Programme zie je dat de politieke dialoog met de overheid werkt. Waar de programma’s zijn opgeschort, zorgen de daarbij gestelde condities ervoor dat er een opschaling kan plaatsvinden. Ik maak me wel zorgen over de enorme uitgestrektheid van de regio en de bevolking die enorm verspreid is over het gebied. Hoe bereik je de mensen tot in de verste uithoeken? Aan de ene kant heb je kleine projecten nodig in de directe omgeving van de mensen en aan de andere kant zijn er grote infrastructurele projecten nodig om de gebieden te ontsluiten.

Ik ben blij met de opmerking van de minister over het wegnemen van risico’s. Je hoeft niet alle risico’s weg te nemen, maar op het terrein van voedselzekerheid is het aanleggen van publiek beheerde voorraden een essentieel onderdeel van de benadering dat je capaciteitsopbouw kunt waarborgen met enige stabiliteit van prijzen. Het is goed dat we dit overleg houden. Ik dank de minister voor zijn reactie op onze inbreng.

Nog één ding. Ik raad de minister aan om de minister van LNV nog eens aan te spreken op de Groene Sinterklaas, want die had daarvan een heel andere beoordeling.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn beantwoording. Op een paar punten wil ik graag opheldering. Omdat ik ervan overtuigd ben dat deze minister een zakelijk debat wil voeren en dat hij een hekel heeft aan ongefundeerde kritiek, is het misschien goed als hij ingaat op mijn vraag om de suggestie weg te nemen dat een restrictiever migratiebeleid zou kunnen leiden tot grotere sterfte onder migranten in gammele bootjes. Zoals twee woordvoerders hier kunnen getuigen, is dat een kwestie die ook door deze woordvoerder bij andere debatten als een humanitaire ramp wordt omschreven. Als de minister een idee wil hebben van wat wij bedoelen met het restrictieve migratiebeleid, zou hij met name moeten zien dat wij vinden dat Frontex verder moet gaan dan een handjevol officieren en twee rubberbootjes. Het hoeft echt niet direct een fregat te zijn, waar we nu al vijf jaar over praten, maar het moet meer zijn dan nu. Dan hebben we het over de regionale omvang, over het beperken van circulaire migratie, ook door inzet van een hulprelatie. Dan hebben we het over het bestrijden van illegale migratie door de visumverlenging ook aan biometrie te koppelen. Dat zijn maatregelen die genomen moeten worden, die onder een restrictiever migratiebeleid vallen. De redenering van de VVD-fractie is dat een restrictief migratiebeleid niet alleen in het belang van Europa maar ook in het belang van Senegal is. Als naar schatting drie miljoen Senegalezen goed zijn voor $ 600 mln. aan remittances voor de Senegalese economie en de economische crisis deze remittances, en vooral ook de Senegalese economie, negatief beïnvloedt, ontstaan er nieuwe migratiestromen. Dit zijn vooral jongeren, die nodig zijn om het land weer op te bouwen. Om deze jongeren voor het land te behouden, is een restrictief migratiebeleid van belang. Dat is mijn redenering van zojuist. Dan is er dus minder licht tussen ons dan de minister suggereert.

Verder constateer ik dat de minister op verzoek van deze Kamer – niet alleen van de VVD-fractie, maar ook van de SP-fractie, de CDA-fractie en ik meen ook de PvdA-fractie – de begrotingssteun «on hold» heeft gezet. Daarmee doet hij precies wat wij bepleiten.

Verder wijs ik erop dat wij de 27 lopende PSOM-projecten niet wegamenderen in onze tegenbegroting. Sterker nog, daar zijn wij voorstander van. Het is misschien goed om aan het begin van onze relatie hier aan te geven dat er misschien minder licht tussen mijn aanpak zit en die van de minister dan hij suggereert. Ik zou graag zien dat hij met name op zijn eerste suggestie terugkomt.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar opmerkingen. Ik ben het met de heer Irrgang eens dat West-Afrika een heel belangrijke regio is. Ik ben het met zijn conclusie eens dat dit in geen geval een vergeten regio mag zijn.

We hebben al gesproken over de keuze van de landen. Ik wil nog ter illustratie een aantal cijfers geven. Liberia, een van de landen waarover de heer Irrgang sprak, krijgt bijvoorbeeld $ 186 aan ODA-gelden per capita. Dat is in Mali minder dan de helft: $ 82 per capita. In Burkina Faso krijgt men slechts een derde van dit bedrag, namelijk $ 63. Voor Benin is het $ 52 en voor Sierra Leone $ 91. Als je kijkt naar de verhouding armoede en bevolking zijn de cijfers toch echt anders dan die waarover de heer Irrgang beschikt. Het bnp per capita in bijvoorbeeld Liberia is $ 362. De ODA-hulp die Liberia ontvangt, is bijna 50% van het bnp. Dat is een van de redenen waarom ik destijds – dat was best moeilijk – tegen president Sirleaf gezegd heb dat ik Liberia niet als partnerland wil opnemen. In Mali is dit percentage afgezet tegen het bnp maar 8%. Dat is nogal een verschil. In Burkina Faso is het nog geen 6%. We moeten echt kijken naar de hulpafhankelijkheid, de manier waarop je als donoren kunt samenwerken. Ik wil niet zeggen dat het plaatje wiskundig goed in elkaar zit. Er zullen best gaten zijn. Wat dat betreft zie ik het belang van donorcoördinatie, maar het ligt wel iets genuanceerder dan de heer Irrgang deed voorkomen.

Dan kom ik bij de behaalde resultaten. Ik heb met Kaapverdië natuurlijk wel een datum afgesproken. Dat is 2011. Daar blijven we ook bij. Dat neemt niet weg dat een aantal initiatieven, onder andere met Rotterdam, in de verbreding van die relatie doorlopen. Het gaat er dus niet zozeer om dat de relatie met Kaapverdië ineens stopt, maar het gaat er wel om dat het wordt overgenomen door andere landen.

Wat de voluntary principles betreft ben ik het volledig eens met mevrouw Ferrier. Daar moet men aan voldoen. Ik zal de collega’s vragen om dit in een brief op te nemen.

Met betrekking tot China zeg ik het volgende. Ja, er werd mij gevraagd naar China en niet naar Frankrijk. Dat neemt niet weg dat je zorg kunt hebben over wapenleveranties aan Guinee, zeker in de afgelopen periode. Ik heb uit de rapporten van Amnesty International begrepen dat Frankrijk, Portugal en Spanje tussen 2000 en 2008 voor $ 5 mln. aan ammunitie en materiaal voor anti-oproer hebben geëxporteerd naar Guinee. Frankrijk insisteert dat het zelf geen dodelijke ammunitie aan Guinee heeft geleverd sinds 2004. Ik deel hierover wel de zorg van de Kamer. Ik vind dat bij een land dat zoveel risico’s heeft, extra goed moet worden nagegaan of de wapenleveranties zinnig zijn.

Ik kom op de vraag over de Groene Sinterklaas. Ik weet eerlijk gezegd niet wat mevrouw Verburg daarover gezegd heeft. De regering spreekt altijd met één mond, maar ik vind het in ieder geval een goede actie. Ik hoop dat het een succesvolle actie is. Ik neem aan dat mevrouw Verburg dat, misschien in wat andere bewoordingen, ook zo bedoeld heeft.

De heer Ten Broeke (VVD): Het ging in ieder geval over Sinterklaas.

De voorzitter: Nee, mijnheer Ten Broeke, Sinterklaas is weer terug naar Madrid, dus over hem praten we niet.

Minister Koenders: Ik hoop niet dat de motie leidt tot gebrek aan eenheid in regeringsbeleid. Ik zal haar vragen wat ze precies gezegd heeft.

Ik kom op de vragen over Serious Request en Mali. Ik ben in Mali geweest met Serious Request en met Eric Corton. Laatstgenoemde levert een enorme bijdrage. De malaria-actie van het Rode Kruis is heel belangrijk. Ik hoop dat heel veel mensen in Nederland daaraan meedoen. De Nederlandse overheid zal die actie zeker steunen. Het is goed dat de Kamer daarop aandringt. Dan voel ik me daarin gesteund. Ik doe altijd iets namens de Kamer en dus niet namens mezelf. Het is een enorm effectieve methode om malaria tegen te gaan. Ik heb in de ziekenhuizen gezien dat een malarianet kan leiden tot een enorme knik in het aantal gevallen van kindersterfte. Dat moet op een goede manier georganiseerd worden, met vrijwilligers.

Tegen de heer Ten Broeke zeg ik dat mijn opmerking op geen enkele manier betrekking had op de VVD-fractie. Ik heb een algemene opmerking gemaakt. Die ging niet over het niet onderstrepen van het belang van restrictief migratiebeleid. Het punt is juist dat dit moet. Ik heb dat ook ondersteund. Ik zie ook het belang van Frontex. Ik neem aan dat de Kamer daarover debatten voert met de staatssecretaris van Justitie. Ik heb er alleen op gewezen dat het belangrijk is om altijd naar beide kanten van het verhaal te luisteren en dat goede ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol kan spelen bij het vergroten van werkgelegenheid voor jongeren in Senegal. Ik wijs in dit verband op de pilot circulaire migratie. Ik denk niet dat we daarover een groot meningsverschil hebben.

Voorzitter. Hiermee heb ik mijn beantwoording in tweede termijn afgerond.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik hoorde de minister niet toezeggen dat ik een brief krijg voordat hij naar Spanje gaat.

Minister Koenders: Naar Spanje?

De heer Ten Broeke (VVD): De Groene Sinterklaas.

Mevrouw Ferrier (CDA): Sorry, ik bedoel naar China.

Minister Koenders: Wat moet ik daar nu op zeggen?

Het gaat er niet om dat ik die brief niet wil schrijven, maar ik vind het gewoon handiger om een brief te schrijven als ik ergens geweest ben. Van tevoren kun je er niet zo veel over zeggen. China is een nieuwe belangrijke speler in de ontwikkelingslanden waar wij werken. Daar zitten voor- en nadelen aan. Ik zoek eerder de samenwerking dan de confrontatie, maar als confrontatie nodig is, wil ik wel eens door mijn ambtenaren laten onderzoeken bij wie je eigenlijk moet zijn. Dat is nog niet zo eenvoudig. Ik wil mevrouw Ferrier het programma wel van tevoren sturen. Misschien heeft zij daar iets aan. De conclusies moeten echter achteraf worden getrokken.

De voorzitter: Dan zijn we hiermee gekomen aan het eind van dit algemeen overleg. De volgende toezeggingen zijn genoteerd. In het kerstreces ontvangt de Kamer de voortgangsrapportage van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van LNV over landbouw en ontwikkelingssamenwerking. De Kamer ontvangt binnenkort een reactie van het kabinet op het rapport van Amnesty International over olievervuiling door Shell in de Nigerdelta.

Ik bedank de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en zijn staf, het publiek op de tribune en de mensen thuis.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD)

Naar boven