29 218
Wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993 en enige andere wetten in verband met de invoering van een identificatieplicht van burgers ten opzichte van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en van toezichthouders (Wet op de uitgebreide identificatieplicht)

nr. 23
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 april 2005

De vaste commissie van Justitie1 heeft de volgende vragen over de brief van de minister van Justitie van 24 januari 2005 over de opzet van het evaluatieonderzoek dat door het WODC zal worden uitgevoerd (29 218, nr. 22). De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 april 2005.

De vragen zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

De Groot

1

Zal de regering de onderzoekers vragen met aanbevelingen te komen ter explicitering van de «redelijke taakuitoefening» indien blijkt dat er sprake is van discriminatie of andere onregelmatigheden in het uitoefenen van het beleid?

De doelstelling van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht, waarvan de evaluatie is voorzien in de tweede helft van 2008, is de versterking van de rechtshandhaving door het ondersteunen van de taakuitoefening van politie in het kader van de criminaliteitsbestrijding en de handhaving van de openbare orde en van toezichthouders. Met de inwerkingtreding van deze wet hebben politie, buitengewone opsporingsambtenaren en toezichthouders de bevoegdheid gekregen om burgers te vragen om een erkend identiteitsbewijs te tonen. In de wet is bepaald dat de genoemde functionarissen een identiteitsbewijs mogen vorderen in het kader van een «redelijke taakuitoefening». Volgens de startnotitie voor het onderzoek zal door de onderzoekers worden nagegaan wat de ervaringen zijn met dit criterium, in het bijzonder zal de vraag worden beantwoord in hoeverre dit criterium in de praktijk voldoende duidelijk is als het gaat om de bevoegdheid om een identificatiebewijs te vorderen (onderzoeksvraag 3). Daarnaast wordt de onderzoekers gevraagd om na te gaan in hoeverre klachten zijn binnen gekomen bij de Nationale Ombudsman of gerechtelijke procedures worden gevoerd over de toepassing van de bevoegdheden, waaruit eventuele onregelmatigheden in de toepassing van de bevoegdheden naar voren kunnen komen (onderzoeksvraag 7). Indien de onderzoekers concluderen dat het begrip «redelijke taakuitoefening» in de praktijk onvoldoende duidelijk is en leidt tot onregelmatigheden en indien tevens blijkt dat deze onduidelijkheden en onregelmatigheden een direct gevolg zijn van de onduidelijkheid van het begrip zelf dan ligt het in de rede dat de onderzoekers aanbevelen om tot een nadere explicitering van het begrip te komen.

2

Zal in het onderzoek aandacht zijn voor een advies van de onderzoekers over de meerwaarde van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht en welke status kent de regering toe aan de adviezen die naar voren komen?

Volgens de startnotitie voor het onderzoek zal door de onderzoekers worden nagegaan of de wet naar de mening van politie en toezichthouders bijdraagt aan de ondersteuning van de taakuitoefening en (daarmee) aan de versterking van de rechtshandhaving. Met de beantwoording van deze vraag zullen de onderzoekers conclusies zullen kunnen trekken over de meerwaarde van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht op dit punt. Het is vervolgens aan de regering om te besluiten op welke wijze een vervolg gegeven wordt aan de conclusies die de onderzoekers zullen verbinden aan de uitkomsten van hun onderzoek.

3, 21

Zal in de evaluatie de rol van de voorlichting worden meegenomen?

In opdracht van het ministerie van Justitie en het ministerie van BZK is door de Dienst Publiek en Communicatie en samenwerking met TNS NIPO een campagne-effectonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek treft u bijgaand aan.

4, 5, 17

Wordt gekeken naar welke problemen huishoudens met een minimum inkomen ondervinden bij het aanschaffen van een identificatiebewijs?

Zal in het onderzoek worden gekeken naar de kosten van een kaart per gemeente?

Acht de regering het wenselijk dat, in het kader van onderzoeksvraag 4., ook wordt onderzocht of er in de praktijk behoefte lijkt te zijn aan het instellen van een leeftijdsgrens naar boven (vrijstelling van ouderen)?

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gesproken over de kosten van aanschaf van identiteitsbewijzen. Daarbij is aangegeven dat de Nederlandse identiteitskaart 28,70 euro kost. Nu er reeds voor de inwerkingtreding van de wet op de uitgebreide indentificatieplicht (onder meer in het kader van arbeid, sociale zekerheid, fiscaliteit, het openbaar vervoer en het vreemdelingen-toezicht) de verplichting bestond om desgevraagd een identiteitsbewijs te tonen gaat het hier om een relatieve uitbreiding ten opzichte van eerdere plichten. Verder is er een draagkrachtregeling. Gemeenten kunnen bij verordening bepalen dat geheel of gedeeltelijke kwijtschelding zal worden verleend al naar gelang de betalingscapaciteit de betrokken persoon. In het onderzoek zal, in overleg met de VNG worden nagegaan of er verschillen tussen gemeenten zijn in het toepassen van deze verordenende bevoegdheid.

Tevens is in de Tweede Kamer aan de orde geweest in hoeverre het wenselijk is om een leeftijdsgrens naar boven te hanteren en mensen van bijvoorbeeld boven de 70 jaar uit te zonderen van de identificatieplicht. Ik heb daarbij aangegeven dat mensen van boven de 70 jaar nog volop kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven en dat het uitsluiten van deze groep zou betekenen dat snel sprake zal zijn van leeftijdsdiscriminatie.Een amendement van de heer Van der Staaij om een maximumleeftijd in te voeren is verworpen. Voor het uitsluiten van bepaalde groepen ouderen is niet gekozen; daarom zal in dit onderzoek aan deze aspecten geen aandacht worden besteed en wordt niet overwogen om in het kader van de beantwoording van vraag 4 behoefte bestaat aan het instellen van een leeftijdsgrens naar boven.

6

Kan worden meegenomen in het onderzoek of en welke groepen aangewezen kunnen worden die feitelijk strafbaar zijn als zij niet een identiteitskaart kunnen tonen, maar toch niet (verder) vervolgd zullen worden (bijvoorbeeld bewoners van verzorgings- en verpleegtehuizen)?

In kamervragen van de heer De Wit en mevrouw Vos is na de inwerkingtreding van de wet verschillende keren gevraagd of er groepen zijn die feitelijk strafbaar zijn als zij geen identiteitskaart kunnen tonen maar toch niet (verder) vervolgd zullen worden zoals bijvoorbeeld bewoners van verzorgings- en verpleegtehuizen. In het antwoord van de regering op deze vragen is benadrukt dat het zich niet goed laat denken dat leden van deze groepen op grote schaal in aanraking zullen komen met identiteitscontroles als gevolg van uitbreiding van de identificatieplicht. Een redelijke taakuitoefening van politie en toezichthouders brengt immers mee dat alleen inzage van een identiteitsbewijs wordt gevorderd indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. In zijn algemeenheid geldt dat er thans geen aanwijsbare reden aanwezig om over te gaan tot categorische ontheffing van de identificatieplicht voor bepaalde groepen. Anderzijds ligt voor de hand dat indien in een concreet geval blijkt dat ten aanzien van een persoon die voornamelijk wegens zijn of haar handicap niet aan de vordering om aanstonds een identiteitsbewijs te tonen kon voldoen, een prudent vervolgingsbeleid zal worden toegepast.

7

Kan de regering laten onderzoeken welke gevolgen de identificatieplicht heeft voor de veiligheid in Nederland? Kan de regering laten onderzoeken of criminaliteit en overlast door de identificatieplicht afneemt? Kan de regering de onderzoekers vragen hun onderzoek naar de identificatieplicht te relateren aan de doelstelling van de regering om criminaliteit en overlast met 25 procent te laten afnemen?

De Wet op de uitgebreide identificatieplicht maakt deel uit van een veelheid aan maatregelen ter bevordering van de veiligheid in Nederland, en het verminderen van criminaliteit en overlast. De vraag of criminaliteit en overlast afnemen exclusief als gevolg van de Wet op de identificatieplicht kan derhalve niet worden beantwoord. Wel zullen de onderzoekers nagaan, ondermeer door de beantwoording van onderzoeksvraag 8, of zicht gekregen kan worden op de mate waarin sprake is van een verbeterde taakuitoefening door politie en toezichthouders en daardoor een bijdrage wordt geleverd aan het handhaven van de openbare orde, een betere criminaliteitsbestrijding en een hoger veiligheidsniveau.

8

Kan de regering laten onderzoeken hoe vaak een boete is opgelegd wegens overtreding van de identificatieplicht? Kunnen de opgelegde boetes worden uitgesplitst naar hoogte en naar leeftijd van degene aan wie de boete is opgelegd?

Ja, dit zal in overleg met het CJIB en het OM worden onderzocht in het kader van de beantwoording van onderzoeksvraag 2.

9

Kan de regering het onderzoek naar klachten over de identificatieplicht breder trekken dan alleen het inventariseren van klachten ingediend bij de Nationale Ombudsman, bijvoorbeeld door het inventariseren van incidenten waarvan de media verslag doen en van eventuele onvrede van belangenorganisaties (van ouders, allochtonen et cetera) over de gevolgen van de identificatieplicht? Zo neen, waarom niet?

Er is voor het onderzoek naar klachten bij de Nationale ombudsman gekozen omdat het gaat om klachten bij een onafhankelijk orgaan dat vervolgens ook aanbevelingen voor de regering verbindt aan de onderzochte klachten. Verder zullen de regionale klachtencoordinatoren van de politie gevraagd worden om bij de te houden hoeveel klachten over de uitvoering van de identificatieplicht binnenkomen en wat de aard van die klachten is. Door het raadplegen van de gegevens omtrent klachten bij de Nationale ombudsman en bij de politiekorpsen kunnen de klachten van de belangenorganisaties ook boven water komen. Aannemelijk is dat juist die organisaties bekend zijn met de weg naar de Nationale ombudsman. Tegen deze achtergrond ziet de regering geen meerwaarde in een inventarisatie van mediaberichten, nog los van de vraag of zij representatief of juist zijn.

10

Kan in de evaluatie specifiek worden ingegaan op eventuele problemen die mensen met een andere huidskleur hebben met de identificatieplicht, bijvoorbeeld door middel van interviews of gesprekken met belangenorganisaties?

Het antwoord op deze vraag maakt deel uit van het antwoord op vraag 3.

11

Kan nauwkeurig worden omschreven aan de hand van welke criteria de effectiviteit van de identificatieplicht zal worden beoordeeld?

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is reeds aangegeven dat de regering het niet gewenst acht dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt geregistreerd in welke gevallen deze bevoegdheid wordt uitgeoefend omdat in het algemeen het niet zo is dat iedere bevoegdheidsuitoefening of elk contact met de burger wordt vastgelegd. Het met goed gevolg toepassen van de bevoegdheid is niet zodanig ingrijpend dat daarvan steeds aantekening moet worden gemaakt. De effectiviteit van de Wet op de identificatieplicht kan dus niet worden onderzocht op basis van gegevens over het aantal malen dat om een identiteitsbewijs is gevraagd. Wel kan een algemene beoordeling van de effectiviteit worden gegeven op basis van de mate waarin de politie en toezichthouders te kennen geven hun taak in het kader van de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening uit te kunnen oefenen met behulp van de bevoegdheden uit deze wet. Verder kan een algemene indruk van het aantal en soort situaties waarin van deze bevoegdheden gebruik wordt gemaakt zoals is voorzien in de beantwoording van onderzoeksvraag 1 aangeven in hoeverre de praktijk uitwijst dat het gaat om (een substantieel aantal) situaties waarvoor de wet in het leven is geroepen.

12

Wordt in de evaluatie ook meegenomen de vraag of er aanleiding is de wet, of de bevoegdheden op grond van de wet, aan te passen naar aanleiding van de volgende situatie: mensen hebben onbedoeld hun officiële identificatiepapieren niet bij zich, maar stellen wel alles in het werk om hun identiteit te kunnen laten vaststellen (bellen, bankpasjes et cetera)? Wordt derhalve onderzocht of handhaving van de wet en met name de achterliggende bedoelingen daarvan (identiteitsvaststelling van betrokkene) vereist dat in dergelijke gevallen (toch) beboet wordt?

De vraag of de wet of de bevoegdheden op grond van de wet aangepast moeten worden naar aanleiding van situaties waarin mensen onbedoeld hun officiële identiteitsbewijs niet bij zich hebben maar wel alles in het werk stellen om hun identiteit te kunnen laten vaststellen kan pas worden beantwoord als de evaluatie is afgerond.

13

In hoeverre wordt in het evaluatierapport ingegaan op de administratieve lastendruk die de registratie van de overtredingen van de legitimatieplicht met zich meebrengt, waarbij gewezen kan worden op de mogelijke spanning tussen artikel 5 van de Aanwijzing Identificatieplicht en hetgeen is opgemerkt op pagina 13 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel met betrekking tot het vastleggen van het toepassen van de identiteitscontrole in een dagrapportage?

De registratie van overtredingen van deze wet in een proces verbaal maakt onderdeel uit van de normale taakuitoefening van de politie. Het ligt derhalve niet in de rede om de eventuele administratieve belasting afzonderlijk te registreren.Hierbij wordt ook verwezen naar het antwoord op vraag 11, waarin wordt benadrukt dat van het met goed gevolg toepassen van de vorderingsbevoegdheid geen aantekening behoeft te worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 24.

14

In hoeverre wordt bij het evaluatierapport een andere leeftijdsgrens van de legitimatieplicht dan die van 14 jaar betrokken?

Gelet op de keuze die in de wet is gemaakt om de leeftijdsgrens van 14 jaar te hanteren is er op dit moment geen aanleiding om een andere leeftijdsgrens bij de evaluatie te betrekken.

15

Wordt bij onderzoeksvraag 1. ook bekeken aan wie om legitimatie wordt gevraagd? Wordt er onderzocht of aan mensen met een niet-Nederlandse achtergrond eerder om legitimatie wordt gevraagd dan aan mensen met een Nederlandse achtergrond?

Ja, in het onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de vraag aan wie om wordt gevraagd. Daarbij kan ook aan de orde komen in hoeverre het gaat om mensen met een niet Nederlandse achtergrond.

16

Wordt bij het onderzoek naar onderzoeksvragen 1. en 2. ook gerapporteerd in hoeveel gevallen personen zijn aangehouden wegens het niet voldoen aan de identificatieplicht en in welke soorten situaties aanhoudingen op deze grond doorgaans plaatsvinden?

Ja, bezien zal worden in hoeveel gevallen personen zijn aangehouden wegens het niet voldoen aan de identificatieplicht en in welke soorten situaties aanhoudingen op deze gronden doorgaans plaatsvinden.

18

Wordt onderzocht of er sprake is van agressief gedrag naar de politieagenten en toezichthouders bij het uitoefenen van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht?

In de startnotitie voor het onderzoek is niet voorzien in een vraag over de rol van agressief gedrag van burgers ten opzichte van politieagenten en toezichthouders bij het uitoefenen van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht. Deze vraag zal worden toegevoegd.

19

Is de regering bereid de onderstaande onderzoeksvragen te beantwoorden in de evaluatie?

• Bestaat er een verschil in toepassing van de nieuwe bevoegdheid door de politie en de toezichthouders?;

• Wat zijn de praktijkervaringen met onder andere ouderen, gehandicapten, wilsonbekwamen en psychisch gestoorden?;

• Hoe ontwikkelde zich het percentage mensen dat niet kon voldoen aan een vordering tot identificatie?;

• Welke feitelijke strafmaat is gehanteerd en voldeed deze?.

In het kader van de beantwoording van de vraag naar de ervaringen van politie toezichthouders (vraag 6 uit de onderzoeksopzet) kunnen eventuele verschillen voldoende blijken; om deze reden is dit onderdeel niet in deze onderzoeksopzet als zelfstandige onderzoeksvraag opgenomen. Bij de beantwoording van onderzoeksvraag 5 over de mogelijkheden tot verificatie kan ook van mogelijke verschillen tussen politie en toezichthouders blijken.

– Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.

– Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 1. Ook zal bij de beantwoording van die vraag nagegaan worden welke feitelijke strafmaat wordt gehanteerd.

– Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zal de regering een standpunt innemen over de vraag of het strafvorderingsbeleid terzake toereikend en adequaat is.

20

Waarom wordt van te voren al bekeken in hoeverre criminologische theorieën over de selectiviteit in het politieoptreden een bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek, zonder dat hiervan in de praktijk sprake van lijkt te zijn?

Bij aanvang van een onderzoek is het gebruikelijk dat bij de aanvang van een onderzoek wordt geinventariseerd wat bekend is over het onderwerp dat wordt onderzocht, ook vanuit een meer theoretische invalshoek.

21

Wordt een onderzoek gehouden onder het publiek naar hun ervaringen bij het uitoefenen van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht, naast de officiële klachten?

In opdracht van het ministerie van Justitie en het ministerie van BZK is door de Dienst Publiek en Communicatie en samenwerking met TNS NIPO een campagne-effectonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek treft u bijgaand aan.

22

Wie zullen zitting nemen in de begeleidingscommissie?

Van de begeleidingscommissie bij een WODC onderzoek maken volgens vaste praktijk zoveel mogelijk deel uit:

a. een onafhankelijk deskundige op het terrein van het onderzoek

b. een deskundige ten aanzien van de bij het onderzoek gehanteerde technieken

c. een of meer vertegenwoordigers van bij het onderwerp van onderzoek betrokkenen

d. de betrokken beleidsdirecties van de betrokken ministeries

e. een projectbegeleider

23

Hoe zal er worden gerapporteerd aan de Kamer?

Er zal op de gebruikelijke wijze worden gerapporteerd aan de Kamer.

24

Acht de regering het wenselijk om ook te onderzoeken welke invloed de invoering van de uitgebreide identificatieplicht (ten positieve of ten negatieve) heeft gehad op de werklast van de politie en de toezichthouders?

De mogelijkheid tot het vorderen van een identiteitsbewijs maakt deel uit van de algemene taakuitoefening van de politie. Om die reden ligt het niet voor de hand om in het onderzoek de werklast afzonderlijk te onderzoeken. Wel wordt in het kader van de beantwoording van onderzoeksvragen 3, 5, 6 en 8 gevraagd naar diverse aspecten van praktijkervaringen. Indien sprake is van een wijziging van de werklast (positief of negatief) zal dat bij de beantwoording van die vragen kunnen blijken.

25

Wordt bij het onderzoek naar aanleiding van onderzoeksvraag 8. alleen gekeken naar de mening van de politie en de toezichthouders, of worden ook andere betrokkenen gevraagd naar hun mening over de effectiviteit van de uitgebreide identificatieplicht? Wordt er ook op minder subjectieve gronden onderzocht of de wet bijdraagt aan de versterking van rechtshandhaving?

De vraag in hoeverre de wet bijdraagt aan de versterking van de rechtshandhaving kan het beste worden benaderd door na te gaan in hoeveel en in welke gevallen van de nieuwe bevoegdheid gebruik gemaakt wordt en in aanvulling daarop degenen die direct belast zijn met de handhavings-taak te vragen naar de ervaringen met dit instrument in dergelijke situaties als ondersteuning bij de taakuitoefening. Om die reden zullen politie en toezichthouders ondervraagd worden. De kring van te ondervragen personen zal naar aanleiding van deze vraagtelling worden uitgebreid tot vertegenwoordigers van het OM en de rechtsprekende macht.

BIJLAGE

Directie voorlichting, Ministerie van Justitie, 23 maart 2005

Resultaten campagne identificatieplicht

Bijgaand treft u ter informatie een samenvatting aan van de resultaten van de voorlichtingscampagne identificatieplicht.

De campagne identificatieplicht liep in de maanden november en december 2004 en informeerde burgers, via ondermeer radio- en tv-spots (aangevuld met advertenties in dagbladen, banners op internet, posters op scholen en publiciteit) over de invoering van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht. Deze voorlichtingscampagne was een van de deelcampagnes van de meerjarige campagne Nederland Veilig van het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In opdracht van het ministerie van Justitie en ministerie van BZK is door de Dienst Publiek en Communicatie (RVD) in samenwerking met TNS NIPO een campagne-effectonderzoek uitgevoerd. Voor dit onderzoek worden onder de Nederlandse bevolking metingen verricht voorafgaand, tijdens en na afloop van de campagne.

De voorlichtingscampagne richtte zich op alle burgers in Nederland van 14 jaar en ouder. Daarnaast zijn voor jongeren, onder de titel «En wie ben jij?», aanvullende activiteiten uitgevoerd. Het budget voor de campagne bedroeg € 1 250 000.

Belangrijkste resultaten van het effectonderzoek

1. Bereik van de campagne is zeer goed (herkenning en herinnering van campagne-uitingen)

Het bereik van de campagne is zeer hoog. De metingen van het effectonderzoek laten een stijgende tendens zien in het totale bereik. Op het hoogste punt herkent vrijwel iedereen minimaal één van de voorgelegde uitingen.

 Campagne identiteitsplichtBenchmark campagnes met vergelijkbaar mediabudget
 18+13–17 jaar18+13–17 jaar
Herkenning van minimaal een uiting100%100%85%93%
Geholpen herinnering79%79%49%62%

De campagne scoort daarmee ruim boven de geldende benchmarks voor Postbus 51 campagnes met hetzelfde budgetniveau. Ook de geholpen herinnering van de campagne is hoog. Op het hoogste punt kunnen 79% van de jongeren en 74% van de volwassenen zich de campagne herinneren.

Het bereik van de campagne is met deze resultaten zeer goed te noemen Uit het effectonderzoek blijkt verder dat degenen die niet of nauwelijks geïnteresseerd zijn in het campagne-onderwerp, de campagneuitingen minder dan gemiddeld herkennen.

2. Kennis over de nieuwe wet is fors toegenomen

De kennis over de nieuwe wet identificatieplicht is zowel bij jongeren als volwassenen fors toegenomen. Dit blijkt uit de volgende resultaten van de metingen voorafgaand en volgend op de campagne.

Bekend met invoering van wet/Burgers 13 jaar en ouderVoorafgaand aan campagneNa afloop van campagne
Weet dat per 1 januari 2004 een nieuwe wet identificatieplicht wordt/is ingevoerd50% van de burgers 13+94% van de burgers 13+

De primaire boodschap dat per 1 januari 2005 iedereen van 14 jaar en ouder een identiteitsbewijs bij zich moet hebben, is goed overgekomen.

Kijken we naar de bekendheid met de verschillende onderdelen van de wet, dan leveren de voor- en nameting de volgende resultaten op:

Bekend met onderdelen van de wet/Burgers 13 jaar en ouderVoorafgaand aan campagneNa afloop van campagne
Identiteitsbewijs kunnen tonen als politie vraagt75% van de burgers 13+92% van de burgers 13+
Identiteitsbewijs bij je hebben73%91%
Risico op boete46%90%
Per 1 januari 200530%88%
Iedereen van 14 jaar en ouder22%73%

Het algemene publiek is na afloop van de campagne goed op de hoogte van de verschillende onderdelen van de wet. Alleen de bekendheid met de leeftijd van 14 jaar en ouder blijft iets achter.

3. Meer volwassenen positief tegenover invoering identificatieplicht

Na afloop van de campagne staan meer volwassenen positief tegenover de invoering van de identificatieplicht dan voorafgaand aan de campagne. Jongeren staan veel minder positief tegenover de identificatieplicht dan volwassenen. De houding van jongeren is ook niet veranderd ten opzichte van de voormeting.

Staat positief tegenover het invoeren van de identificatieplichtVoorafgaand aan campagneNa afloop van campagne
13 jaar en ouder64%71%
Jongeren 13–17 jaar44%45%
Volwassenen 18+55%73%

Jongeren hebben vooral bezwaar vanwege angst voor diefstal of verlies (38%), en de kosten van het document (24%). Ook vindt 37% het lastig om altijd een identiteitsbewijs bij zich te dragen. Volwassenen (27%) noemen als bezwaar vaker dan jongeren (4%) de inbreuk op de privacy.

4. Geen verandering in aantal mensen dat meent dat Nederland veiliger wordt met identificatieplicht

Na afloop van de campagne vinden ongeveer evenveel mensen dat Nederland veiliger wordt door de identificatieplicht als voorafgaand aan de campagne. De campagne heeft deze houding niet veranderd.

Nederland wordt veiliger door identificatieplichtVoorafgaand aan campagneNa afloop van campagne
13 jaar en ouder41%42%
Jongeren 13–17 jaar35%33%
Volwassenen 18+41%42%

Dat geldt zowel voor volwassenen als voor jongeren. Jongeren zijn het overigens significant minder vaak eens met de stelling dan volwassenen.

5. Bereidheid om identiteitsbewijs bij zich te dragen is alleen bij volwassenen gestegen

De houding ten aanzien van de invoering van de wet en de bereidheid om een identiteitsbewijs bij zich te dragen neemt alleen toe bij volwassenen, niet bij jongeren.

Is bereid om buitenshuis een id-bewijs bij zich te dragenVoorafgaand aan campagneNa afloop van campagne
13 jaar en ouder56%66%
Jongeren 13–17 jaar38%43%
Volwassenen 18+57%68%

6. Waardering voor de campagne is goed tot zeer goed

De campagne als geheel wordt door volwassenen zeer goed gewaardeerd met een rapportcijfer van 7,3. De benchmark voor overheidscampagnes ligt op 6,8. Ook de jongeren scoren met een waardering van een 7,4 gemiddeld boven de benchmark voor overheidscampagnes.

Waardering campagneRapportcijfer (1–10)Benchmark overheids-campagnes
13 jaar en ouder7,36,8
Jongeren 13–17 jaar7,47,2
Volwassenen 18+7,36,8

Uit het effect-onderzoek blijkt voorts dat naarmate de interesse onder het algemeen publiek van 13 jaar en ouder toeneemt, de waardering voor de campagne ook toeneemt. Ook het opleidingsniveau is van invloed op de waardering voor de campagne. Naarmate het opleidingsniveau toeneemt, neemt de waardering voor de campagne af.

Slechts een heel klein gedeelte (6%) van het algemene publiek van 13 jaar en ouder heeft de campagne een onvoldoende gegeven.

Ook op diverse waarderingsaspecten zoals duidelijk, grappig, opvallend en informatief wordt de campagne zowel door jongeren als volwassenen goed gewaardeerd. De waarderingsaspecten zijn gemeten op een schaal van 1–7.

Waarderingsaspecten op schaal 1–7Waardering 13–17 jaarBench-markWaardering 18 +Bench-mark
Geloofwaardig5,05,25,44,9
Mooi4,94,75,14,7
Duidelijk5,65,75,05,3
Informatief6,65,35,75,0
Niet irritant4,95,15,55,3
Grappig4,83,95,04,2
Opvallend5,05,24,5
Spreekt me aan4,75,24,5

Volwassenen 18+ waarderen alle aspecten boven de benchmark.

Jongeren vinden de campagne, in vergelijking met andere overheids-campagnes vooral grappiger, maar ook irritanter.

7. Bekendheid met website, beeldmerk en slogan Nederland veilig toegenomen

De bekendheid (geholpen + spontane herinnering) met de slogan «Nederland veilig», het beeldmerk en de website www.nederlandveilig.nl is toegenomen.

Bekendheid met: 13+Voorafgaand aan campagneNa afloop van campagne
Slogan Nederland Veilig80%88%
Beeldmerk met Jack51%67%
Naamsbekendheid www.nederlandveilig.nl26%33%

Conclusies

De campagne identificatieplicht heeft het goed gedaan. De communicatieve werking van de campagne is goed en er worden effecten behaald op zowel kennis, houding als gedrag.

De kennis betreffende de nieuwe wet identificatieplicht neemt zowel bij jongeren als volwassenen fors toe.

De houding ten aanzien van de invoering van de wet en de bereidheid om een identiteitsbewijs bij je te dragen neemt alleen toe bij volwassenen.

Jongeren zijn minder positief ten aanzien van de invoering van identificatieplicht en ook minder bereid om een identiteitsbewijs bij zich te dragen.

Daarnaast zijn jongeren minder vaak dan volwassenen van mening dat Nederland veiliger wordt wanneer iedereen een identiteitsbewijs bij zich heeft.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).

Naar boven