29 218
Wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993 en enige andere wetten in verband met de invoering van een identificatieplicht van burgers ten opzichte van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en van toezichthouders (Wet op de uitgebreide identificatieplicht)

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2005

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel inzake de uitgebreide identificatieplicht in uw Kamer op 10 december 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 29 218, p. 35–2517) heb ik toegezegd u nader te informeren over de opzet van het evaluatieonderzoek dat door het WODC na de inwerkingtreding van de wet zal worden uitgevoerd.

Hierbij zend ik ingevolge deze toezegging de desbetreffende opzet toe.

Ik hoop u met het voorgaande voldoende te hebben ingelicht.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Werktitel van het projectEvaluatie Wet op de uitgebreide identificatieplicht
  
Doelstelling van het projectDe Tweede Kamer begin 2009 voorzien van informatie over de (praktijk)ervaringen met de wet op de uitgebreide identificatieplicht
  
ProbleemstellingDraagt de in de wet neergelegde identificatieplicht bij aan de versterking van de rechtshandhaving door ondersteuning van de taakuitoefening van de politie en toezichthouders
  
BeleidscontextOp 1 januari 2005 is de Wet op de uitgebreide identificatieplicht in werking getreden. Deze wet is bedoeld als een uitbreiding van de bestaande beperkte identificatieplichten. Het belangrijkste doel van de wet is om de rechtshandhaving te versterken door ondersteuning van de politietaak (ten aanzien van de bestrijding van de criminaliteit, handhaving van de openbare orde) en de taakuitoefening van toezichthouders. In de MvT is gesteld dat, gelet op het algemene karakter van de wet en de implicaties die zij op verschillende terreinen voor een groot aantal mensen zal hebben, het wenselijk is om drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet een evaluatie te verrichten.
  
 De gedachte achter het invoeren van de verplichting tot het tonen van een geldig identiteitsbewijs voor personen die in Nederland verblijven, is dat met een verbeterde identificatie van personen een bijdrage kan worden geleverd aan een betere handhaving van regels, een verbetering van het toezicht in de openbare ruimte en van de hulpverlening. De politie, buitengewone opsporingsambtenaren en toezichthouders zullen in het kader van hun taakuitoefening burgers mogen vragen om een erkend identiteitsbewijs te tonen. Bij een weigering of het nalaten om (op eerste vordering) het identiteitsbewijs te tonen kan een boete worden opgelegd van maximaal 2250 euro (art 447e Sr). Hiermee wordt beoogd te verzekeren dat het identiteitsbewijs wordt getoond wanneer het er daadwerkelijk toe doet. De politie kan een verdachte die is staande gehouden of aangehouden naar zijn identiteitsbewijs vragen. Zonodig kan de politie de verdachte aanhouden voor het niet voldoen aan de identificatieplicht en hem op het politiebureau onderwerpen aan maatregelen ter identificatie (foto's, vingerafdrukken). In aansluiting op het verhoor van de verdachte dat maximaal zes uur mag duren, mag de verdachte voor de maatregelen ter identificatie nog eens zes uur worden opgehouden.
 In een proces-verbaal opgemaakt terzake van overtreding van het niet voldoen aan de identificatieplicht, moet worden opgenomen in welk kader de vordering tot het tonen van een identificatiebewijs is gedaan, waarom de vordering noodzakelijk was voor een redelijke taakuitoefening en onder welke omstandigheden de betrokkene is staande gehouden.
  
 De identificatieplicht geldt voor iedereen vanaf 14 jaar. De belangrijkste reden voor deze leeftijdsgrens ligt in de overwegingen dat de grootste groep van jeugdigen die in aanraking komt met de politie zich bevindt in de leeftijdscategorie van 15–17 jaar en dat ook in het buitenland de leeftijdsgrens rond deze leeftijd ligt.
 Aan de identificatieplicht kan worden voldaan door het tonen van bestaande erkende en geldige identiteitsbewijzen zoals het paspoort, het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart.
  
 Naast een aanpassing van de bestaande Wet op de identificatieplicht wordt de Politiewet 1993 aangepast waarin de bevoegdheid om inzage te vorderen van een identiteitsbewijs wordt toegekend aan de politie voor zover dat noodzakelijk is voor een redelijke taakuitoefening. Verder wordt de Algemene wet bestuursrecht aangepast waardoor de toezichthouder de bevoegdheid krijgt om inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als dat nodig is voor de uitoefening van zijn specifieke taak namelijk de naleving van de wet waarop hij toezicht moet houden.
  
 Van verschillende zijde is de vrees geuit dat de bevoegdheid van politie en toezichthouders om naar identiteitsbewijzen te vragen onvoldoende is geclausuleerd De omschrijving: 'redelijke taakuitoefening' zou (te) veel ruimte laten voor het vorderen van identiteitsbewijzen; dit kan in de praktijk discriminerend uitwerken doordat vooral personen met bijvoorbeeld een buitenlands uiterlijk worden gecontroleerd
 Op grond van de onderzoeksuitkomsten zal bezien moeten worden of aanscherping van de criteria voor bevoegdheidsverlening aan de politie en toezichthouders mogelijk en wenselijk is.
  
 Verder zal in het onderzoek aandacht besteed moeten worden aan de vraag hoe de in de wetgeving gemaakte keuzes in de praktijk uitwerken. Het gaat om de vraag of de termijnen voor het ophouden voor verhoor voldoen, wat de ervaringen met eventuele praktische verificatieproblemen zijn die verschillende identiteitsdocumenten meebrengen en wat de ervaringen zijn met de leeftijdsgrens van 14 jaar.
  
Onderzoeksvragen en Toelichting1. Kan inzicht worden verkregen in de omvang van het aantal gevallen en de soorten van situaties waarin van de uitgebreide bevoegdheid van de wet op de identificatieplicht om personen te vragen naar een identificatiebewijs in het kader van de redelijke taakuitoefening door politie en toezichthouders gebruik gemaakt wordt?
  
 2. Hoe veel processen-verbaal zijn er op gemaakt terzake van overtreding van artikel 447e Wetboek van Strafrecht?
  
 3. Is het criterium 'redelijke taakuitoefening' voldoende duidelijk als het gaat om de toepassing van de bevoegdheid tot vorderen?
  
 Toelichting: Hierbij moet worden opgemerkt dat in de normering van het vreemdelingentoezicht op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met deze wet geen verandering wordt gebracht – noch is beoogd – ; deze Wet schept in dit kader geen nieuwe bevoegdheden . Daarmee blijft het bestaande criterium voor controle van vreemdelingen van kracht, namelijk dat er sprake moet zijn van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Of niettemin in de praktijk de Wet uitgebreide identificatieplicht ook tot een andere of meer uitgebreide vreemdelingencontrole leidt, dient in dit onderzoek aan de orde te komen.
  
 4. Wat zijn de praktijkervaringen met de leeftijdsgrens van 14 jaar?
  
 Toelichting: Voor de handhaving van de Wet personenvervoer (zwartrijden) geldt een leeftijdgrens van 12 jaar.
  
 5. Is er voldoende tijd beschikbaar voor het achterhalen van de identiteit van de verdachte in de praktijk (beschikbaarheid van geautomatiseerde systemen als GBA, rijbewijsregister)?
  
 6. Wat zijn de ervaringen van de politie en de toezichthouders voor wat betreft de verificatie van de getoonde identificatiebewijzen?
  
 7. Zijn er over de toepassing van de bevoegdheden van de politie en de toezichthouders op grond van deze wet bij het bevoegde gezag (meestal de burgemeester) of bij de Nationale ombudsman klachten binnen gekomen dan wel zijn er gerechtelijke procedures gevoerd? Wat is de aard en de inhoud van de klachten en de procedures en om hoeveel klachten gaat het?
  
 8. Draagt de wet volgens politie en toezichthouders bij aan ondersteuning van hun taakuitoefening en versterking van de handhaving?
  
Spelen theorieën een rol in het onderzoek? Zo ja: welke?Criminologische theorieën over de selectiviteit in het politieoptreden kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan het onderzoek.
  
Methoden en techniekenLiteratuur- en documentanalyse, jurisprudentieonderzoek, dossieronderzoek, interviews. Overwogen kan worden ook observaties deel uit te laten maken van het onderzoeksdesign.
 Voorafgaand aan de start van het onderzoek kan een korte inventarisatie worden verricht om te achterhalen wat er uit onderzoek en uit literatuur bekend is over het vaststellen van de identiteit van mogelijk verdachte personen en over de eventuele selectiviteit van het politieoptreden.
  
Gevraagde producten en/of diensten (inclusief wijze van kennisoverdracht)Rapportage ter verzending aan de Tweede Kamer begin 2009.
Benodigde expertiseKennis van en ervaring met onderzoek op het terrein van het strafrecht.
Wijze van uitvoeringDoor of in opdracht van het WODC.
  
BegeleidingscommissieDoor het WODC zal een begeleidingscommissie worden ingesteld.
  
Overig (o.m. relevante eerdere onderzoeken) 
Naar boven