29 217
Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Justitie (Reparatiewet I Justitie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het maken van wetten blijft natuurlijk mensenwerk. Bij de vele wetten en wijzigingswetten die jaarlijks tot stand komen is het onvermijdelijk dat er zo nu en dan technische onvolkomenheden optreden. Dit wetsvoorstel komt tegemoet aan de bedoeling wetgeving periodiek op te schonen. De Reparatiewet I Justitie strekt tot herstel van wetstechnische onvolkomenheden en het aanbrengen van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in een aantal wetten op het werkterrein van het Ministerie van Justitie en is niet bedoeld voor beleidsinhoudelijke wijzigingen. Het wetsvoorstel omvat onder meer herstel van verschrijvingen, onjuiste verwijzingen en wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd genoemd. Bij de wijzigingen van ondergeschikte aard gaat het om formalisering van de praktijk op enkele gebieden.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat is afgezien van het voornemen om periodiek op rijksbrede schaal één reparatiewet voor de wetten op het terrein van alle ministeries in procedure te brengen, zoals nog was aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Reparatiewet I (Kamerstukken II 1997/98, 25 836, nr. 3, blz. 4). De in 1999 tot stand gekomen Reparatiewet I heeft niet het beoogde vervolg kunnen krijgen in verband met prioriteitstellingen binnen het zware wetgevingsprogramma van Justitie. In plaats daarvan zullen waar nodig periodiek departementale reparatiewetten tot stand worden gebracht. Voorbeelden hiervan zijn, naast het onderhavige wetsvoorstel, de inmiddels tot stand gekomen Reparatiewet VWS 2001/2002, Reparatiewet I Financiën, Wet van 3 april 2003, houdende kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (Stb. 189) en het wetsvoorstel reparatie BZK-wetgeving 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 29 008, nrs. 1–2). De praktijk laat zien dat dergelijke departementale reparatiewetten een flexibeler en sneller instrument vormen om kleine onvolkomenheden in wetgeving recht te zetten dan een rijksbrede wet. Bovendien heeft een departementale aanpak het voordeel dat het desbetreffende voorstel in de Tweede en Eerste Kamer in handen kan worden gesteld van de vaste kamercommissie die voor het betrokken ministerie is ingesteld (vgl. art. 16 RvO II en art. 34, eerste lid RvO I). Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het onderhavige wetsvoorstel twee onder het Ministerie van Defensie ressorterende wetten mee te nemen. Gelet op de geringe omvang van de Defensiewetgeving ligt het immers minder in de rede dat op dat terrein afzonderlijke reparatiewetten in procedure worden gebracht. De desbetreffende wijzigingen zijn opgenomen in de artikelen XXVI en XXX. Hetzelfde geldt voor een tweetal onder het Ministerie van Algemene Zaken ressorterende wetten. Deze wijzigingen zijn opgenomen in de artikelen XII en XIX.

Overzicht van de ingevolge dit wetsvoorstel te wijzigen wetten

Artikel IAdvocatenwet
Artikel IIBeroepswet
Artikel IIIBoek 1 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel IVBoek 2 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel VBoek 3 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel VIBoek 4 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel VIIBoek 6 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel VIIIBoek 7 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel IXBoek 8 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel XGerechtsdeurwaarderswet
Artikel XIGratiewet
Artikel XIIOorlogswet voor Nederland
Artikel XIIIRemigratiewet
Artikel XIVUitleveringswet
Artikel XVVreemdelingenwet 2000 (zie voor een andere wijziging van deze wet artikel XXXVI)
Artikel XVIWegenverkeerswet 1994
Artikel XVIIWet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
Artikel XVIIIWet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
Artikel XIXWet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag
Artikel XXWet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Artikel XXIWet donorgegevens kunstmatige bevruchting
Artikel XXIIWet Justitie-subsidies
Artikel XXIIIWet op de economische delicten
Artikel XXIVWet politieregisters
Artikel XXVWet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
Artikel XXVIWet van den 9den juli 1915, houdende verbod om sommige artikelen te laden in of te vervoeren met visschersvaartuigen (Stb. 316)
Artikel XXVIIWet van 16 september 1993 tot wijziging van de rechterlijke indeling (Stb. 515)
Artikel XXVIIIWet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991 (Stb. 308)
Artikel XXIXWet van 20 januari 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen) (Stb. 40)
Artikel XXXWet van 22 mei 2003 tot wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht (Stb. 255)
Artikel XXXIWet wapens en munitie
Artikel XXXIIWetboek van Koophandel
Artikel XXXIIIWetboek van Strafrecht
Artikel XXXIVWetboek van Strafvordering
Artikel XXXVWet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2002 (27 025) (wetsvoorstel)

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Advocatenwet

A

Het hof van discipline houdt niet dagelijks zitting. Om die reden is geen permanente zittingsruimte in een bij wet vastgelegde vestigingsplaats nodig. Zo houdt het hof om praktische redenen al enige tijd zitting in 's-Hertogenbosch in plaats van in Utrecht. Voorgesteld wordt, mede op sterke aandrang van de Nederlandse Orde van Advocaten, om de bepaling over de wettelijk vastgelegde zittingsplaats te laten vervallen. De onderhavige wijziging strekt daartoe.

Met het laten vervallen van de wettelijke eis dat de griffier van het hof van discipline altijd een advocaat moet zijn wordt aangesloten bij de huidige structuur van de overige (tucht)gerechten. Deze laatsten worden ondersteund door gekwalificeerde gerechtssecretarissen. Aldus geschiedt de ondersteuning van de gerechten op het kwalitatief gewenste niveau. Voor wat betreft de onderhavige griffierfunctie kan hierbij zonder meer worden aangesloten. Het doen vervallen van de onderhavige bepaling heeft eveneens de instemming van de Nederlandse Orde van Advocaten.

B

In de wet ter implementatie van de vestigingsrichtlijn advocaten (wet van 13 juli 2002, Stb. 440) is in artikel V de afstemming op de wet van 28 maart 2002 tot opneming in de Advocatenwet van enkele bepalingen over het onderzoek naar de toestand van de praktijk van een advocaat en wijziging van een aantal artikelen van deze wet (Stb. 271) geregeld. Bij de afstemming is een foutieve verlettering doorgevoerd. In onderdeel A wordt onderdeel J vervangen. Dit had onderdeel K moeten zijn. Door deze onjuiste verlettering is onderdeel J komen te vervallen. De regeling in dit onderdeel wordt thans hersteld.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat door de onjuiste verlettering twee onderdelen K zijn ontstaan. Aangezien beide onderdelen over verschillende artikelen gaan, kunnen deze naast elkaar blijven bestaan.

Artikel II Beroepswet

A

Via de Eerste evaluatiewet Awb is aan de Beroepswet een nieuw artikel 28a toegevoegd met een algemene overgangsbepaling voor de situatie waarin de bijlage bij die wet wordt gewijzigd. Zoals blijkt uit de tekst van artikel 28a heeft de toegevoegde overgangsbepaling betrekking op de drie rechtsgevolgen die de Beroepswet aan vermelding in (een bepaald onderdeel van) de bijlage verbindt, namelijk: (a) de mogelijkheid van hoger beroep, (b) de al dan niet schorsende werking van hoger beroep en (c) de hoogte van het griffierecht bij hoger beroep.

Bij deze aanvulling is echter over het hoofd gezien dat niet alleen de Beroepswet zelf, maar de Algemene wet bestuursrecht een rechtsgevolg aan vermelding in (een bepaald onderdeel van) de bijlage bij de Beroepswet verbindt. Ingevolge artikel 8:41, derde lid, onderdeel a, onder 1°, Awb is deze vermelding namelijk bepalend voor de hoogte van het griffierecht bij beroep in eerste aanleg. Deze omissie wordt thans hersteld door aan artikel 28a een vierde onderdeel toe te voegen dat op dit rechtsgevolg betrekking heeft.

B

Door de toevoeging van artikel 28a aan titel III van de Beroepswet (via de Eerste evaluatiewet Awb) is die titel van de Beroepswet uit twee artikelen komen te bestaan. Om die reden moet het enkelvoud in het opschrift van die titel worden vervangen door het meervoud.

Artikel III Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

A, M

De voorgestelde wijzigingen van artikel 1:9, tweede lid, en artikel 1:157 BW betreffen redactionele verbeteringen.

B, C, H

Via de voorgestelde wijzigingen worden onjuiste verwijzingen hersteld.

D

Bij rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618) is in het nieuw ingevoerde artikel 6, vijfde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan de behandelende autoriteit of ambtenaar de bevoegdheid gegeven om bij de bevestiging van een optieverklaring tevens tot naamsvaststelling over te gaan. Eveneens is bij deze rijkswet door een wijziging van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap de ministeriële bevoegdheid ingevoerd om in de in dat artikel bepaalde gevallen tot intrekking van het Nederlanderschap te besluiten, welke intrekking ook doorwerkt op de in het oorspronkelijke besluit neergelegde naamsgevolgen. Zowel het besluit van naamsvaststelling bij optie als het besluit tot intrekking van een naturalisatiebesluit dat tevens een naamsverkrijging of naamsvaststelling bevat, dienen overeenkomstig artikel 1:20, eerste lid, BW te worden vermeld in de akten van de burgerlijke stand.

Bij wet van 5 juli 1997 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap (Stb. 324) is ten onrechte niet opgenomen om respectievelijk de akte van omzetting van een geregistreerd partnerschap of huwelijk (tweede lid) en de akte van registratie van een partnerschap of akte van omzetting van een geregistreerd partnerschap of huwelijk (derde lid) toe te voegen. Door middel van de voorgestelde wijziging gebeurt dit alsnog.

E

De voorgestelde wijziging betreft een redactionele wijziging. De verwijzing naar «de aanhef van artikel 20, eerste lid,» komt ten goede aan de duidelijkheid.

F, G, I

De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 1:20b, 1:23b en 1:79 BW betreffen toevoegingen die noodzakelijk zijn vanwege de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap (Stb. 1997, 324).

J, K

Het gaat hier om redactionele wijzigingen. Sinds de wet van 31 mei 2001, Stb. 275, is artikel 85 niet meer opgebouwd uit leden. Hierdoor is tevens de verwijzing in artikel 1:86 BW naar het eerste lid van artikel 1:85 BW overbodig.

L

In de wet van 14 maart 2002, Stb. 152 (regels verrekenbedingen) is nagelaten afdeling 2 van titel 8 van Boek 1 BW een opschrift te geven.

N

Voorgestelde wijziging betreft een taalkundige verbetering.

O, P

Bij de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling (wet van 26 september 2002, Stb. 515) is een tweede lid aan artikel 1:243 BW toegevoegd. Uit oogpunt van systematiek wordt de inhoud van dit lid door middel van de voorgestelde wijziging opgenomen in een afzonderlijk artikel.

Q

De voorgestelde tekst van artikel 1:251 BW brengt beter tot uitdrukking dat niet het verzoek beslissend is voor het verkrijgen van eenhoofdig ouderlijk gezag, maar de toewijzing ervan door de rechter.

Artikel IV Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek

A

Bij de wet van 22 juni 2000 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de herziening van het preventief toezicht bij oprichting en wijzigingen van statuten van naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 283) zijn de leden van artikel 2:195 BW vernummerd. Daarbij is verzuimd om de verwijzing in het vijfde lid aan te passen.

B

Bij de omzetting van bedragen in wet- en regelgeving in euro (Veegwet euro) is verzuimd artikel 2:204a BW aan te passen. Dit verzuim wordt hierbij hersteld. Het bedrag van f 8 000 000 dat relevant is voor de beschrijving van inbreng op aandelen anders dan in geld, wordt thans op € 3 600 000 gesteld.

Artikel V Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek

A

In artikel 3:80, tweede lid, BW wordt ten onrechte verwezen naar fusie als bedoeld in artikel 2:308 BW. In artikel 2:308 BW wordt namelijk het toepassingsgebied van de regeling van fusie en splitsing bepaald. Er moet dan ook worden verwezen naar fusie als bedoeld in artikel 2:309 BW. Dit artikel geeft een omschrijving van het begrip juridische fusie. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.

B

Deze schakelbepaling is alleen van toepassing op de bepalingen van titel 3.11 BW. Om verwarring te voorkomen wordt voorgesteld expliciet naar deze titel te verwijzen (zie ook de artikelen 3:59 en 3:79 BW).

Artikel VI Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek

A, C, N

Het betreft hier redactionele wijzigingen.

B

De voorgestelde wijziging van artikel 4:68 BW is nodig in verband met het vervallen van de regeling van het wettelijk deelgenootschap bij de wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen) (Stb. 152).

D, E, F, G, H, I, J, K, L

In 1992 is de Wet op de noodwachten (Stb. 1971, 61) ingetrokken op grond van artikel 47 van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (Stb. 1992, 531). De termen «noodwacht», «noodwachter» en «noodwachtstaf» kwamen nog in verschillende wetten voor en zijn vervangen bij de wet van 14 november 1991, houdende regels met betrekking tot de aanpassing van een aantal wetten die bepalingen bevatten welke mede betrekking hebben op de bescherming van de bevolking op de noodwachten of de noodwachter (Stb. 631). Het oude Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek werd daarbij aangepast. Onder verwijzing naar de mogelijkheden waarin artikel 4:995 (oud) BW voorzag om tijdens buitengewone omstandigheden, zoals oorlog of burgeroorlog, een uiterste wil te maken, kwam artikel 4:993a (oud) BW bij deze wet te vervallen. Daarnaast werden de termen «noodwacht» en «noodwachtstaf» in artikel 4:995 (oud) BW vervangen door: officieren van de gemeentelijke of regionale brandweer. In artikel 4:996 (oud) BW is de term «noodwachters» vervangen door: deelnemers aan het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen.

In zijn advies bij de totstandkoming van de wet van 14 november 1991, houdende regels met betrekking tot de aanpassing van een aantal wetten die bepalingen bevatten welke mede betrekking hebben op de bescherming van de bevolking op de noodwachten of de noodwachter (Stb. 631) wees de Raad van State erop dat de equivalenten van deze artikelen in het nieuwe erfrecht, de artikelen 4:99 (4.3.5.8a), 4:102 (4.3.2.10) en 4:103 (4.3.5.11) BW, ook nog moeten worden aangepast. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken antwoordde daarop dat deze aanpassing bij nota van wijziging bij de ontwerp-Invoeringswet Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek zou plaatsvinden. Aanpassing van betreffende bepalingen is echter abusievelijk achterwege gebleven.

Een en ander heeft tot gevolg dat het vervallen artikel 4:993a (oud) BW in het nieuwe erfrecht weer is opgenomen in artikel 4:99 BW. Dit artikel kan aldus vervallen. In artikel 4:102 BW wordt «een officier van een noodwacht of noodwachtstaf» vervangen door: een officier van een gemeentelijke of regionale brandweer. In artikel 4:103 BW wordt «noodwachters die als getuige optreden» vervangen door: getuigen die deelnemen aan het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen.

De verwijzing naar artikel 4:99 BW in de artikelen 4:103, 4:104, 4:106 tot en met 4:109 BW wordt geschrapt wegens het vervallen van dit artikel.

Het vervallen van artikel 4:99 BW brengt mee dat het besluit van de Minister van Justitie van 31 oktober 2002 tot bevoegd verklaren ambtenaar ten overstaan van wie in buitengewone omstandigheden een uiterste wil kan worden opgemaakt (Stcrt. 212), kan worden ingetrokken. Dit besluit is gebaseerd op artikel 4:102 BW.

M

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de zinsnede «, behoudens het in de artikelen 4.4.2.3 en 4.4.2.3a bepaalde.» had moeten worden geschrapt wegens het vervallen van de artikelen 4.4.2.3 en 4.4.2.3a (Kamerstukken II 1981/82, 17 141, nr. 3, blz. 63). Met vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een komma had een zinsnede toegevoegd moeten worden: en de nakoming der hem opgelegde lasten (derde nota van wijziging, Kamerstukken II 1991/92, 17 141, nr. 10, blz. 4). De wijzigingen zijn echter verkeerd verwerkt in het nader gewijzigd voorstel van wet. Volgens dit nader gewijzigd voorstel van wet dient namelijk in het eerste lid de zinsnede «behoudens het in de artikelen 4.4.2.3 en 4.4.2.3a bepaalde, en de nakoming der hem opgelegde lasten.» te vervallen (Kamerstukken II 1992/93, 17 141, nr. 14, blz. 20). Deze wijzigingsopdracht die via het derde nader gewijzigd voorstel van wet aan de Eerste Kamer is voorgelegd (Kamerstukken I 1997/98, 17 141, nr. 307) en zo in de wet van 3 juni 1999, Stb. 300 is beland, kon niet worden uitgevoerd, omdat de zinsnede niet bestond. Met de voorgestelde wijziging van artikel 4:147, eerste lid, BW komt het artikellid te luiden zoals het bedoeld was.

O

In artikel 4:218, vierde lid, BW is verzuimd de woorden «in artikel» te plaatsen voor: 218. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

Artikel VII Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek

A

In het tweede lid van artikel 6:183 BW wordt verwezen naar art. 6:173 BW (gebrekkige zaken) en 6:179 BW (dieren). Bij de totstandkoming van de wet van 30 november 1994 tot aanvulling van de Boeken 3, 6 en 8 van het Burgerlijk Wetboek met regels betreffende de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen en verontreiniging van lucht, water of bodem (Stb. 846) is bij tweede nota van wijziging de verwijzing naar artikel 6:175 BW (gevaarlijke stoffen) uit artikel 6:183 BW geschrapt (Kamerstukken II 1992/93, 21 202, nr. 15). Per abuis is het woord «stoffen» niet geschrapt. Deze vergissing wordt via voorgestelde wijziging hersteld.

B

Bij de wet van 6 december 2001 tot aanpassing van de wetgeving aan de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (Stb. 581) is de tweede volzin van artikel 3:29, derde lid, BW vervallen. De verwijzing in artikel 6:260 BW wordt hieraan aangepast.

Artikel VIII Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek

A, B

Via de voorgestelde wijzigingen worden enkele misslagen hersteld.

C

Voorgestelde wijziging betreft een aanpassing van de verwijzing in artikel 304 aan het vernieuwde Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

D

De verwijzing naar afdeling 1 van deze titel is overbodig en wordt derhalve via voorgestelde wijziging geschrapt.

E

Bij de Invoeringswet arbeid en zorg is in artikel 635 een nieuw lid 3 ingevoegd. In verband daarmee werden de leden 3 tot en met 5 van dat artikel vernummerd tot vierde tot en met zesde lid. Abusievelijk is daarbij geen rekening gehouden met artikel 363, eerste lid, waarin wordt verwezen naar de leden 1, 4 en 5. Via de voorgestelde wijziging wordt dit thans gecorrigeerd. Daarnaast wordt artikel 363, tweede lid aan de invoeging van artikel 635, derde lid, aangepast.

Artikel IX Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek

A

In artikel 8:943, tweede en derde lid, BW is in een drietal gevallen abusievelijk het woord «vervoer» gebezigd waar «vervoerder» wordt bedoeld. Via de voorgestelde wijziging wordt dit gecorrigeerd.

B

De voorgestelde wijziging betreft een aanpassing aan het nieuwe huurrecht.

Artikel X Gerechtsdeurwaarderswet

A

Bij de in artikel 9, derde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet aangepaste wijziging ingevolge de wet van 6 december 2001, Stb. 584 (aanpassing modernisering rechterlijke organisatie), is verzuimd het lidwoord «het» te plaatsen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

B, C

Bij de aanpassing bij wet van 6 december 2001, Stb. 584 (kamerstukken 27 878), is nagelaten het woord «en» te schrappen.

D

Het voorgestelde vijfde lid van artikel 80 van de Gerechtsdeurwaarderswet maakt het mogelijk dat een verordening aan het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) de bevoegdheid toekent tot het geven van nadere regels betreffende het in de verordening behandelde onderwerp. Het gaat daarbij om gedetailleerde uitwerkingen van de verordening die met enige regelmaat zullen moeten worden bijgesteld. Het voorgestelde vijfde lid is ontleend aan artikel 89, vijfde lid, van de Wet op het Notarisambt, dat het mogelijk maakt bij verordening een zelfde bevoegdheid toe te kennen aan het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Bij het ontwerpen van de regeling omtrent de verordeningen en andere besluiten van de KBvG is nauw aangesloten bij afdeling 7 van titel 8 van de Wet op het notarisambt, maar hierbij is onvoldoende onderkend dat de wijziging van gedetailleerde uitwerkingen telkenmale de tijdrovende procedure tot wijziging van de verordening vergt. In de praktijk kan de mogelijkheid om de uitwerking van details aan het bestuur over te laten daarom niet worden gemist.

Artikel XI Gratiewet

Bij de wet van 7 november 2002 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken) (Stb. 551) is het eerste lid van artikel 8 van de Gratiewet vernummerd tot tweede lid. Verzuimd is daarbij de verwijzing naar dat lid in het (na vernummering) derde lid van dat artikel overeenkomstig aan te passen. De onderhavige wijziging strekt ertoe dit verzuim te herstellen.

Artikel XII Oorlogswet voor Nederland

Ingevolge de wet van 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek) (Stb. 243), is in het Wetboek van Strafvordering de term «huiszoeking» vervangen door «doorzoeking». Verzuimd is deze terminologische wijziging ook in de onderhavige wet door te voeren, welk verzuim hierbij wordt hersteld.

Artikel XIII Remigratiewet

Het oorspronkelijke artikel 8j van de Remigratiewet verklaart een aantal artikelen met betrekking tot toezicht en informatievoorziening uit de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) buiten toepassing. Voordat de Wet SUWI in werking trad, verklaarde artikel 8j van de Remigratiewet een aantal bepalingen uit de Organisatiewet sociale verzekeringen buiten toepassing. Met het vervallen van laatstgenoemde wet diende artikel 8j inhoudelijk corresponderende bepalingen van de Wet SUWI uit te zonderen. Daarnaast werd het aantal bepalingen dat het gegevensverkeer regelt, in de Wet SUWI uitgebreid waardoor de reeks van artikelen die niet van toepassing zijn, uitgebreider is dan in het oorspronkelijke artikel 8j. Bij totstandkoming van de Wet SUWI is verzuimd artikel 8j van de Remigratiewet hiermee in overeenstemming te brengen. Met de voorgestelde wijziging wordt dit verzuim hersteld.

Artikel XIV Uitleveringswet

A

Voorgestelde wijziging betreft een correctie van een verschrijving die is ontstaan als gevolg van een wijziging van artikel 25, vierde lid, van de Uitleveringswet bij de wet van 11 mei 2000 tot goedkeuring van de op 10 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-staten van de Europese Unie en de op 27 september 1996 te Dublin tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de Lid-staten van de Europese Unie, alsmede wijziging van de Uitleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Stb. 205).

B

Bij de wet van 30 januari 1999, Stb. 1999, is de verwijzing naar artikel 280, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in artikel 29 van de Uitleveringswet opgenomen. Doel daarvan was het aanpassen van de verwijzing aan de bij de Wet tot herziening van het onderzoek ter terechtzitting (wet van 30 januari 1999, Stb. 1999) gewijzigde nummering van het desbetreffende deel van het Wetboek van Strafvordering. Vóór laatstgenoemde wet waren het verlenen van verstek, het vervallen van verstek en de gevolgen daarvan, geregeld in de artikelen 271 en 272 van het wetboek van Strafvordering. Naar deze bepalingen verwees de Uitleveringswet echter niet. De opname in artikel 29 Uitleveringswet van de verwijzing naar artikel 280 van het Wetboek van Strafvordering berust aldus op een vergissing. Via voorgestelde wijziging wordt dit hersteld.

Artikel XV Vreemdelingenwet 2000

A, B, C, E

Het betreft hier redactionele wijzigingen.

D

In de wet ter implementatie van de vestigingsrichtlijn advocaten (wet van 13 juli 2002, Stb. 440) is in artikel IV de Vreemdelingenwet gewijzigd. Laatstgenoemde wet was echter al vervangen door de Vreemdelingenwet 2000. De voorgestelde wijziging beoogt een zelfde wijziging als in de oude Vreemdelingenwet door te voeren in de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel XVI Wegenverkeerswet 1994

Bij de wet van 15 januari 1998 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering betreffende het aanhangig maken van de zaak en de regeling van het onderzoek ter terechtzitting (herziening onderzoek ter terechtzitting) is de bepaling die was vervat in artikel 278 (eerste volzin) van het Wetboek van Strafvordering, opgenomen in artikel 273, eerste lid, van dat wetboek. Daarbij is verzuimd de verwijzing naar die bepaling in de artikelen 181, tweede lid, onderdeel c, en 182, tweede lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 met die wijziging in overeenstemming te brengen. De voorgestelde wijziging strekt ertoe zulks alsnog te doen.

Artikel XVII Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

A

In de bij nota van wijziging ingevoegde tekst is bij publicatie in het Staatsblad onbedoeld het woord «het» weggevallen.

B

Bij nota van wijziging zijn in artikel 27f, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, de aanvankelijk ten onrechte niet opgenomen woorden «waaronder het motorrijtuig ressorteert» alsnog toegevoegd. Daarbij is echter verzuimd dezelfde woorden toe te voegen in de gelijkluidende passage in artikel 27h, derde lid. Dit verzuim wordt hierbij hersteld.

Artikel XVIII Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

A

Met deze wijziging wordt artikel 7:24, tweede en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegevoegd aan het rijtje van Awb-bepalingen dat in artikel 7, eerste lid, Wahv buiten toepassing is verklaard. Hiermee wordt een inconsistentie opgeheven waar het de termijn betreft waarbinnen de officier van justitie moet beslissen op een administratief beroep tegen een administratieve sanctie ingevolge de Wahv. Indien een dergelijke sanctie wordt opgelegd door een politieambtenaar van een regiokorps, geldt ingevolge artikel 7:24, eerste en vierde lid, Awb een beslistermijn van 16 weken, met een verdagingstermijn van acht weken. Indien echter de sanctie wordt opgelegd door een politieambtenaar van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) of een militair van de Koninklijke marechaussee geldt ingevolge artikel 7:24, tweede en vijfde lid, Awb een beslistermijn van slechts zes weken, met een verdagingstermijn van vier weken. Anders dan een regiokorps maken het KLPD en de Koninklijke marechaussee immers deel uit van dezelfde rechtspersoon als de officier van justitie, namelijk de Staat, zodat ingevolge de Awb een kortere beslistermijn is voorgeschreven. Gelet op de aard van het administratief beroep in kwestie en de aard van de geschillen is een dergelijk verschil in dit geval niet gerechtvaardigd. In de praktijk is de korte beslistermijn bovendien veelal niet haalbaar. Naar aanleiding van een door de Nationale ombudsman gegrond bevonden klacht waarin de korte beslistermijn was overschreden, is door de Minister van Justitie bericht dat er aanleiding is voor een wetswijziging terzake om het verschil tussen beide procedures weg te nemen (N.o. 31 januari 2003, rapport 2003/020). De thans voorgestelde wetswijziging strekt hiertoe. Hierdoor zal ook voor beslissingen op een administratief beroep tegen een door politieambtenaren van het KLPD of militairen van de Koninklijke marechaussee opgelegde administratieve sanctie de reguliere beslistermijn van 16 weken, met verdagingstermijn van acht weken, gelden.

Via de voorgestelde wijziging wordt voorts een onjuistheid in de interpunctie van artikel 7, eerste lid, Wahv opgeheven.

B

In artikel 12a Wahv wordt de wrakings- en verschoningsregeling uit het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (wet van 6 december 2001, Stb. 584) zijn enkele artikelen uit die regeling vervallen. Daarbij is echter de verwijzing in artikel 12a Wahv naar die artikelen abusievelijk niet aangepast. De thans voorgestelde verwijzingnaar titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is gelijk aan de formulering die via de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie in soortgelijke gevallen ook in enkele andere wetten is doorgevoerd.

C

Ingevolge de Wet organisatie en bestuur gerechten zijn de kantongerechten bestuurlijk ondergebracht bij de rechtbanken. De sector kanton maakt sinds deze onderbrenging deel uit van de rechtbank. De term kantongerecht wordt aldus niet meer gebruikt. Verzuimd is artikel 13a, eerste lid, hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.

Artikel XIX Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag

Ingevolge de wet van 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek) (Stb. 243), is in het Wetboek van Strafvordering de term «huiszoeking» vervangen door «doorzoeking». Verzuimd is deze terminologische wijziging ook in de onderhavige wet door te voeren, welk verzuim hierbij wordt hersteld.

Artikel XX Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers

De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe om enkele misslagen te herstellen die zijn ontstaan als gevolg van de aanpassing van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 1 januari 1998. Gebleken is dat de Wet COA in twee aanpassingstrajecten heeft meegelopen, namelijk in de Wet Justitiesubsidies (Stb. 1996, 334) en in de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510). Deze wetten zijn onderling niet goed afgestemd waardoor de huidige tekst niet overeenkomt met de bedoelingen van de wetgever.

Onderdeel A strekt ertoe de tekst van het eerste lid van artikel 16 van de wet te herstellen zoals dat na de wijziging overeenkomstig de Wet Justitie-subsidies was komen te luiden. In de Aanpassingswet derde tranche Awb I is het eerste lid abusievelijk door een onjuiste tekst vervangen.

Onderdeel B brengt de tweede volzin van het huidige artikel 16, eerste lid, die is toegevoegd bij de Aanpassingswet derde tranche Awb I, over naar artikel 17, eerste lid, waar hij thuis hoort.

Artikel XXI Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting

A

Het betreft hier een redactionele wijziging.

B

Artikel 19 van de Wet persoonsregistraties voorziet in de verplichting een reglement vast te stellen. Met ingang van 1 september 2001 is deze wet vervangen door de Wet bescherming persoonsgegevens. Met de inwerkingtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens is de verplichting komen te vervallen. Het zinsdeel «onverminderd het bepaalde in artikel 19 van de Wet persoonsregistraties» wordt derhalve door middel van de voorgestelde wijziging geschrapt.

Artikel XXII Wet Justitie-subsidies

A

In artikel 48a van de Wet Justitie-subsidies is de bevoegdheid van de Minister van Justitie geregeld om subsidie te verstrekken aan een tolkencentrum zonder winstoogmerk. Tot 2000 werden op basis hiervan zes regionale tolkencentra gesubsidieerd. In 2000 zijn deze tolkencentra opgegaan in het Tolk- en vertaalcentrum Nederland (TVCN). TVCN verleent tolk- en vertaaldiensten voor cliënten van een groot aantal overheids- en hulpverleningsinstellingen die het Nederlands onvoldoende machtig zijn. Artikel 48b van de Wet Justitie-subsidies bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot a. de wijze waarop het bedrag van de subsidie wordt bepaald en b. de verplichtingen van een tolkencentrum. Ter uitvoering hiervan heeft de Minister van Justitie op 22 december 1997 de Subsidieregeling tolkencentra vastgesteld (Stcrt. 1997, 247).

Nu nog maar sprake is van één subsidieontvanger (TVCN) is niet langer behoefte aan de ministeriële regeling op grond van artikel 48b. De hoofdelementen van de subsidierelatie met TVCN zijn geregeld in de Wet Justitie-subsidies en in titel 4.2 (subsidies) van de Algemene wet bestuursrecht. Zaken die voorheen in de ministeriële regeling waren geregeld zullen voortaan worden opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening met betrekking tot TVCN.

Om deze reden wordt voorgesteld om artikel 48b van de Wet Justitie-subsidies te schrappen. Het schrappen van deze bepaling brengt tevens mee dat de daarop gebaseerde regelingen van rechtswege komen te vervallen (Aanwijzing voor de regelgeving 243). Het betreft de eerder aangehaalde Subsidieregeling tolkencentra alsmede de daarop gebaseerde Aanpassingsregeling normbedragen tolkencentra (laatstelijk gewijzigd bij regeling van 10 oktober 2001, Stcrt. 214 (supplement).

B

Sinds 22 juli 2002 is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verantwoordelijk voor het integratiebeleid voor etnische groepen. Ter bevordering van de integratie maakt de regering gebruik van verschillende instrumenten, zoals: inburgeringsbeleid, antidiscriminatiebeleid, bevordering van (arbeidsmarkt)participatie, onderzoek en voorlichting. Het verstrekken van subsidie voor activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van integratie van etnische groepen is één van deze instrumenten.

Vóór 22 juli 2002 viel het integratiebeleid onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. De subsidies die ter uitvoering van dit beleid werden verstrekt kenden geen specifieke wettelijke grondslag, maar werden verleend op grond van artikel 4:23, derde lid, onderdeel d, van de Awb. In dit artikel is geregeld dat in incidentele gevallen zonder wettelijke grondslag subsidie kan worden verstrekt, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.

Voor het voeren van een effectief integratiebeleid is het noodzakelijk dat er niet alleen incidentele, maar ook structurele subsidies kunnen worden verstrekt. Daarnaast maakt de overgang van de verantwoordelijkheid voor het integratiebeleid van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een specifieke wettelijke grondslag voor subsidiëring wenselijk.

De Wet Justitie-subsidies kent thans een regeling voor subsidiëring op de beleidsterreinen slachtofferhulp, criminaliteitspreventie, tolkencentra, schuldhulpverlening, reclassering, Halt-afdoeningen en subsidiëring van onderzoeksprojecten. Andere subsidies, welke de Minister van Justitie en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verstrekken, kennen een eigen wettelijke regeling. Voor zover dit het geval is, zijn dergelijke subsidies niet in deze wet ondergebracht.

Voor de wettelijke basis van subsidies voor activiteiten op het gebied van integratie van etnische groepen wordt via voorgestelde wijziging een hoofdstuk 4E aan de wet toegevoegd dat bestaat uit twee artikelen. Artikel 48r ziet op de verlening van subsidies voor activiteiten die een looptijd hebben van een aantal jaren.

In het tweede lid van artikel 48r wordt de facultatieve afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing verklaard. Deze afdeling geeft, ten opzichte van de overige bepalingen van de subsidietitel van de Awb, een aantal aanvullende voorschriften inzake subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen ter bekostiging van hun structurele activiteiten.

Artikel 48s biedt de grondslag voor de verstrekking van projectsubsidies op het terrein van integratie van etnische groepen. Voor de doelen genoemd onder a en b kunnen projectsubsidies worden verstrekt voor activiteiten van bijvoorbeeld ngo's en belangenorganisaties van etnische groepen. Dit artikel ziet op subsidies voor eenmalige activiteiten en subsidies die dienen om de start van succesvol gebleken activiteiten te vergemakkelijken, waarna voortzetting ervan in beginsel uit andere bronnen gefinancierd moet worden. Op grond van artikel 4:81, eerste lid, Awb kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie beleidsregels vaststellen voor de in artikel 48s opgenomen bevoegdheid.

Artikel XXIII Wet op de economische delicten

A.1.a, 2, 3.b, 4.a, B.2

De voorgestelde wijzigingen strekken tot overbrenging van de betreffende zinsneden in de voorgeschreven alfabetische rangschikking van de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten.

A.1.b, A.4.e, 4.c, 4.d, B.1

Met de voorgestelde wijzigingen wordt een aantal redactionele onvolkomenheden hersteld.

A.3.a

Bij de laatste wijziging van de Wet op de kansspelen van 24 december 1998 (Stb. 1999, nr. 9) is, in de daarmee gepaard gaande wijziging van artikel 1, onderdeel 3°, van de Wet op de economische delicten, verzuimd een verwijzing naar de strafbepaling in artikel 30t, vijfde lid, van de Wet op de kansspelen op te nemen. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

A.4.b

De voorgestelde wijziging strekt tot het opnieuw vaststellen van het onderdeel met betrekking tot het Burgerlijk Wetboek, Boek 2 (Rechtspersonen) van artikel 1, onderdeel 4°, van de Wet op de economische delicten (WED). Dit is noodzakelijk om enkele misslagen te herstellen die zijn ontstaan door wijzigingen in de WED. Omwille van de leesbaarheid wordt voorgesteld het onderdeel in zijn geheel opnieuw vast te stellen.

Artikel 2:360, derde lid, BW verklaart de bepalingen over de jaarrekening en het jaarverslag in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in bepaalde gevallen van overeenkomstige toepassing op de stichting en vereniging die één of meer ondernemingen in stand houden. Deze bepaling is ingevoerd bij de wet van 30 januari 1997 tot wijziging van Boek 2 BW ter zake van de jaarrekening van stichtingen en verenigingen die een onderneming in stand houden (Stb. 53). Bij deze wijziging is tevens de WED in die zin gewijzigd, dat de stichtingen en verenigingen als bedoeld in artikel 2:360, derde lid, BW onder de strafbaarstellingen in verband met Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn gebracht (artikel 1, onderdeel 4°, WED). Bij latere wijziging van de WED is deze verwijzing naar artikel 2:360, derde lid, BW abusievelijk komen te vervallen. Een en ander wordt met de voorgestelde wijziging hersteld.

Artikel 2:19, vijfde lid, BW bepaalt dat een rechtspersoon na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Blijkens de tweede volzin van dit artikellid moet in stukken en aankondigingen, die van de rechtspersoon uitgaan, aan diens naam worden toegevoegd: «in liquidatie». Oorspronkelijk was deze bepaling opgenomen in artikel 2:23, eerste lid, BW. Het niet naleven van de verplichting die de tweede volzin oplegt vormde een economisch delict op grond van artikel 1, onderdeel 4°, WED. Bij latere wijzigingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij het oorspronkelijk in artikel 2:23, eerste lid, BW bepaalde is opgenomen in het huidige artikel 2:19, vijfde lid, BW is verzuimd artikel 1, onderdeel 4°, WED dienovereenkomstig te wijzigen. Dit verzuim wordt met de voorgestelde wijziging hersteld.

C

Ingevolge de wet van 27 mei 1999, Stb. 243 (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek), heeft een verruiming van artikel 151 Wetboek van Strafvordering plaatsgevonden. Thans kan de officier van justitie zonder dat een gerechtelijk vooronderzoek wordt gevorderd, een deskundigenonderzoek entameren als er een verdenking bestaat. Door deze verruiming heeft artikel 27 van de Wet op de economische delicten welke de officier van justitie indien sprake is van een verdenking van een economisch delict bevoegd verklaart een deskundigenonderzoek in te stellen, zijn betekenis verloren en kan daarom vervallen.

Artikel XXIV Wet politieregisters

Bij de wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 180) is een aantal wetten, waaronder de Wet politieregisters, aangepast aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze aanpassingen hebben tot een paar onvolkomenheden geleid, die met de voorgestelde wijzigingen worden hersteld.

Artikel XXV Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

Het betreft hier louter een redactionele «slip of the pen».

Artikel XXVI Wet van den 9den juli 1915, houdende verbod om sommige artikelen te laden in of te vervoeren met visschersvaartuigen (Stb. 316)

De wet van den 9den juli 1915, houdende verbod om sommige artikelen te laden in of te vervoeren met visschersvaartuigen (Stb. 316) heeft geen enkele betekenis meer. Zij is indertijd tot stand gebracht met het oog op de tijdens de Eerste Wereldoorlog bestaande bijzondere situatie. De wet bevat een geldboete van ten hoogste 500 gulden als sanctie op overtreding van het verbod om in tijd van oorlog of oorlogsgevaar goederen waarvan de uitvoer verboden is, in vissersvaartuigen te laden of te vervoeren. Vanwege het achterhaalde karakter van deze wet is deze wet buiten de aanpassingsoperatie aan de invoering van de euro gebleven. Met het oog op de doorzichtigheid van wetgeving wordt thans voorgesteld om deze door de tijd reeds lang achterhaalde wet formeel in te trekken.

Artikel XXVII Wet van 16 september 1993 tot wijziging van de rechterlijke indeling (Stb. 515)

Met artikel II van de wet van 16 september 1993 tot wijziging van de rechterlijke indeling (Stb. 515) werd beoogd enige wijzigingen door te voeren in de artikelen 3 en 4 van de Wet op de rechterlijke indeling. Dit artikel is nog niet in werking getreden. Met de modernisering van de rechterlijke organisatie is de Wet op de rechterlijke indeling gewijzigd en bestaat thans geen behoefte meer aan voornoemde wijzigingen, waardoor artikel II dient te vervallen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.

Artikel XXVIII Wet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991 (Stb. 308)

A

De voorgestelde wijziging corrigeert een schrijffout.

B, C, D

Bij de wetgevende arbeid aan de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof zijn enkele onjuistheden in de wet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991 (Stb. 308) aan het licht gekomen. Uitgangspunt van beide wetten is dat tegen de beslissingen van de rechtbank geen gewone rechtsmiddelen openstaan. Onjuist is dan ook dat de wet van 21 april 1994 op enkele plaatsen (indirect) verwijst naar artikel 552d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat cassatie openstelt van de beslissing van de raadkamer op het beklag inzake inbeslagneming van voorwerpen. Voor de duidelijkheid wordt via de voorgestelde wijzigingen de toepassing van artikel 552d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering expliciet uitgesloten.

Artikel XXIX Wet van 20 januari 2000 tot wijziging van hetWetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen) (Stb. 40)

Bij Besluit van 31 mei 2000 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enige artikelen en onderdelen van artikelen van de wet van 20 januari 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen) (Stb. 40), zijn de meeste artikelen van de Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen in werking getreden. Een aantal artikelen van genoemde wet is evenwel niet in werking getreden, in verband met enkele op dat moment reeds gerealiseerde dan wel op handen zijnde wetswijzigingen. Deze niet in werking getreden artikelen kunnen alle vervallen, omdat de wetten waarin zij wijzigingen voorstellen niet meer bestaan, dan wel omdat deze wetten reeds zijn aangepast. Dit laatste geldt voor de in artikel XI, onderdeel B, voorziene wijziging van artikel 87 van de Ziekenfondswet en voor de in artikel XVI, onderdeel A, voorziene wijziging van artikel 68 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Zie voor de in artikel II voorziene wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie thans de artikelen 45, eerste lid, en 47, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 382, onderdeel b, onder 1°, van het Wetboek van Strafvordering. De in artikel XXVII voorgestelde aanpassing van artikel 52 van de Wet financiering volksverzekeringen is zinledig geworden nu artikel 67 van de Algemene ouderdomswet is komen te vervallen. Het bepaalde in artikel XXVIII (juncto art. XXX), ten slotte, is bij wet van 14 september 2001, Stb. 426, gerealiseerd (vgl. Kamerstukken II 2000/01, 27 770, nr. 3, blz. 3).

Artikel XXX Wet van 22 mei 2003 tot wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht (Stb. 255)

Artikel IV van de wet tot wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht (Stb. 255), bevat een opdracht tot integrale tekstpublicatie van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in het Staatsblad, alsmede een opdracht aan de Minister van Defensie om voorafgaand aan die publicatie de nummering van de artikelen van die wet opnieuw vast te stellen. Vernummering van artikelen van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst zou evenwel met zich meebrengen dat een aantal verwijzingen naar die wet in andere regelingen niet meer klopt. Voorts wordt integrale tekstpublicatie van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst niet meer noodzakelijk geacht in verband met de toegenomen beschikbaarheid van integrale wetteksten, onder meer op internet. Om deze redenen wordt voorgesteld artikel IV van genoemde wet te schrappen.

Artikel XXXI Wet wapens en munitie

A

Ingevolge de wet van 12 februari 2001 tot wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen) (Stb. 191) wordt de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer belast met de verlening van alle tot nu toe door de (politie)korpschefs af te geven consenten tot het doen binnenkomen en tot het doen uitgaan van wapens of munitie naar lidstaten van de Europese Unie.

Verzuimd is om artikel 34 van de Wet wapens en munitie uitdrukkelijk van toepassing te verklaren op beslissingen van de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer. Door de voorgestelde wijziging wordt dit verzuim hersteld. Deze wijziging is erop gericht te bewerkstelligen dat ook tegen beslissingen van de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer direct – zonder voorafgaand bezwaar bij de instantie dat het besluit heeft genomen – beroep kan worden ingesteld op grond van artikel 34 van de Wet wapens en munitie.

B

De voorgestelde wijziging in artikel 45, derde lid, van de Wet wapens en munitie behelst een zuiver technische verbetering, welke erop is gericht te bewerkstelligen dat wordt verwezen naar het juiste lid van artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel XXXII Wetboek van Koophandel

Ingevolge de Wet organisatie en bestuur gerechten is de wettelijke grondslag voor de absolute competentie van de kantonrechter overgebracht van artikel 38 van de Wet op de rechterlijke organisatie naar artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verzuimd is echter artikel 415i, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel hieraan aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.

Artikel XXXIII Wetboek van Strafrecht

A

In de beschikking van de Minister van Justitie van 23 maart 1984, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Wetboek van Strafrecht zoals dit laatstelijk was gewijzigd bij de wet van 10 maart 1984, Stb. 92, is abusievelijk de aanduiding «1.» voor de tekst van artikel 71 gezet. Via de voorgestelde wijziging wordt dit gecorrigeerd.

B

Ingevolge de wet van 13 juli 2002 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet (partiële wijziging zedelijkheidswetgeving) (Stb. 388), is het tweede lid van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht komen te vervallen. Verzuimd is daarbij het derde lid te vernummeren tot tweede lid. De voorgestelde wijziging voorziet alsnog in deze vernummering.

Artikel XXXIV Wetboek van Strafvordering

A

Bij de wet van 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek) (Stb. 243), werd het tweede lid van artikel 114 van het Wetboek van Strafvordering opnieuw vastgesteld. Bij de daarop volgende wijziging van artikel 114, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ingevolge de wet van 10 mei 2000 tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (Stb. 204), is abusievelijk geen rekening gehouden met artikel XIII van eerstgenoemde wet. De wijzigingsopdracht is daardoor onuitvoerbaar. Met de voorgestelde wijziging wordt erin voorzien dat de beoogde wijziging alsnog wordt gerealiseerd.

B

Ingevolge de wet van 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek) (Stb. 243), is in het Wetboek van Strafvordering het begrip «huiszoeking» vervangen door «doorzoeking». Verzuimd is het opschrift van de vijfde afdeling van titel IV van het Eerste boek van dat wetboek hieraan aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog. Met de voorgestelde wijziging is het opschrift tevens aangepast aan de geldende spelling.

C

De voorgestelde wijziging beoogt een verschil tussen de formulering van artikel 126t, eerste lid, en de formulering van artikel 126u, eerste lid weg te nemen. Deze beide artikelen hebben betrekking op het onderzoek aan telecommunicatie in het belang van het opsporingsonderzoek. Het onderzoek aan telecommunicatie vindt plaats aan de hand van het nummer waarvan de individuele gebruiker van telecommunicatie gebruik maakt. Het dient hierbij te gaan om een nummer waarvan naar verwachting een persoon gebruik maakt ten aanzien van wie een vermoeden bestaat dat deze betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven. Een persoon die aan dit criterium voldoet, dient naar verwachting aan de te onderzoeken telecommunicatie deel te nemen. Omdat ook andere personen gebruik kunnen maken van het nummer – telefoons en andere communicatiemiddelen kunnen namelijk eenvoudig door anderen dan de normale gebruiker worden gebruikt – dient in de wettekst te worden gesproken van «het vermoeden» dat daaraan een persoon deelneemt die aan het criterium voldoet.

D

Ingevolge de wet van 20 juni 2002 tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten aan de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof (Stb. 316) is artikel 207a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht vervallen. Daarbij is verzuimd eveneens artikel 165, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te laten vervallen, dat door het vervallen van artikel 207a, derde lid, voornoemd geen betekenis meer heeft. De voorgestelde wijziging herstelt dit verzuim.

E

Met de voorgestelde wijziging wordt een onjuiste zinsconstructie in artikel 409, tweede lid, gecorrigeerd, die in de tekst was geslopen door een bij de wet van 14 september 1995 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (vormverzuimen) (Stb. 441), in dat artikel niet geheel correct aangebrachte wijziging. Daarnaast is met de voorgestelde wijziging het artikellid aangepast aan de geldende spelling.

Artikel XXXV Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2002 (27 025) (wetsvoorstel)

De voorgestelde wijzigingen houden verband met de verwachting dat het wetsvoorstel in 2004 in het Staatsblad kan worden geplaatst.

Artikel XXXVI

Indien het wetsvoorstel tot intrekking van de Remigratiewet (29 020) eerder in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel, heeft artikel XIII geen betekenis meer en dient aldus komen te vervallen.

Artikel XXXVII Inwerkingtreding

Op grond van artikel 48b van de Wet Justitiesubsidies is de Subsidieregeling tolkencentra tot stand gebracht. Bij Regeling van de Minister van Justitie van 19 december 2002 is de Subsidieregeling tolkencentra ingetrokken. Aangezien de subsidierelatie van het Ministerie van Justitie zich beperkt tot één gesubsidieerd tolkencentrum, het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN), bestond er namelijk geen behoefte meer aan een algemene subsidieregeling, maar aan een subsidiebeschikking. Deze subsidiebeschikking 2003 ten behoeve van de TVCN is per 1 januari 2003 in werking getreden. Artikel 48b van de Wet Justitie-subsidies dient daarom met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 komen te vervallen.

Artikel XXXVIII Citeertitel

Hoewel het een wijzigingswet betreft, ligt het in de rede de wet een citeertitel te geven, aangezien het de bedoeling is door middel van deze voorziening periodiek orde op zaken te stellen. Het periodieke karakter van de Reparatiewet Justitie wordt tevens tot uitdrukking gebracht in de opneming van een volgnummer.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven