29 214
Subsidiebeleid VWS

nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2009

In mijn brief van 1 december jl. (Kamerstuk 29 214, nr. 39) heb ik, mede namens de staatssecretaris, op basis van de eerste leerervaringen, enkele tussentijdse wijzigingen van het beleids- en beoordelingskader aangekondigd. Tijdens het AO van 3 december jl. heb ik u aangegeven dat de staatssecretaris en ik u nog dit jaar het gewijzigde kader toesturen.

Graag wil ik benadrukken dat de staatssecretaris en ik met deze wijzigingen geen fundamentele aanpassing van het beleids- en beoordelingskader beogen. De eerste ronde is net van start gegaan en bovendien, met het oog op de evaluatie die voorzien is begin 2011, acht ik het nu niet opportuun om fundamentele wijzigingen door te voeren. Op basis van deze evaluatie zal ik bezien of, en zo ja welke aanpassingen wenselijk en noodzakelijk zijn.

In bijlage 1 (zie bijgaand) treft u een samenvatting van de belangrijkste wijzigingen aan, en in bijlage 21 het aangepaste beleids- en beoordelingskader. In deze brief ga ik kort in op de motie Willemse-van der Ploeg c.s., op de belangrijkste wijzigingen in beleids- en beoordelingskader en de afstemming met het veld over het gewijzigde beleids- en beoordelingskader.

Motie Willemse-van der Ploeg c.s.

In het bijgevoegde beleids- en beoordelingskader heb ik de motie Willemse-van der Ploeg c.s. (29 214, nr. 41) van 17 december jl. verwerkt. In de motie vraagt zij om: «bij de toekenning van de projectsubsidies vanaf de tweede tranche op alle doelstellingen het levensbrede terrein volwaardig mee te nemen».

Ik deel haar overweging dat mensen meer zijn dan hun chronische ziekte, hun beperking of hun leeftijd. Daarom heb ik in het beleids- en beoordelingskader aangegeven dat projectsubsidies zich kunnen uitstrekken over maatschappelijke participatie op het levensbrede terrein in zijn volle omvang. Het vertrekpunt hierbij zijn de belemmeringen die chronisch zieken, gehandicapten en ouderen ondervinden bij de participatie op het levensbrede terrein.

Overzicht van de belangrijkste wijzigingen

Het beleids- en beoordelingskader wordt, per 1 januari 2010 op een zestal punten aangepast. De indiening van de 2e tranche projectsubsidies start per 1 februari 2010. De organisaties hebben tot 1 juli 2010 de mogelijkheid hun projecten in te dienen aan de hand van het gewijzigde beleids- en beoordelingskader.

De zes wijzigingen zijn:

Instellingssubsidies

1. Het volledig integreren van het ontwikkeldeel in de instellingssubsidie.

Per 1 januari 2010 vervangen wij het vroegere «ontwikkeldeel» door een ledenonafhankelijk startbedrag van maximaal € 30 000,-. Elke gesubsidieerde pgo-organisatie heeft daar recht op. Uit de eerste ronde projectaanvragen is gebleken dat vooral kleine pgo-organisaties behoefte hebben aan het uitvoeren van kleine projecten die zich richten op basisactiviteiten. Daarvoor bieden wij nu de ruimte.

2. Het uitbreiden van de activiteiten waaraan een pgo-organisatie haar instellingssubsidie mag besteden.

  De commissie «wenkend perspectief» adviseerde ons twee taken toe te voegen aan de kerntaken van de pgo-organisatie. Wij hebben beide overgenomen: kwaliteitstoetsing en dienstverlening. Wij voegen deze taken echter niet toe als «verplichte» kerntaken voor pgo-organisaties. Wel zijn we van mening dat een pgo-organisatie haar instellingssubsidie hieraan kan en mag besteden.

Projectsubsidies

3. Het richtinggevender maken van de doelstelling voor projectsubsidies.

  Door middel van projectsubsidies willen we pgo-organisaties stimuleren om aanvullende projectmatige activiteiten te verrichten. Daarmee willen we bereiken dat pgo-organisaties een gelijkwaardige speler worden tegenover partijen zoals verzekeraars, aanbieders van zorg en ondersteuning, overheden en andere maatschappelijke organisaties. Cliënten staan bij het inbrengen van hun ervaringsdeskundigheid sterker als zij dit collectief inbrengen. De ervaringsdeskundigheid draagt bij aan het verder optimaliseren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning en het afstemmen van die zorg en ondersteuning op de wensen en behoeften van patiënten, gehandicapten en ouderen.

4. Duidelijkere uitgangspunten voor de beoordeling van projectsubsidies (o.a. toevoegen van samenwerking als criterium en maatschappelijke participatie levensbreed)

  Pgo-organisaties kunnen voor projectsubsidie in aanmerking komen indien zij projecten ontwikkelen (of hun bijdrage leveren aan projecten) die – door de inbreng van de eigen ervaringsdeskundigheid – leiden tot sterkere pgo-organisaties in de stelsels van zorg en ondersteuning. Bij de inbreng van ervaringsdeskundigheid denken wij vooral aan:

• De inbreng van cliëntenperspectief – Die inbreng is van belang voor de afstemming op de wensen en behoeften van patiënten, gehandicapten en ouderen;

• Maatschappelijke participatie – Om ervoor te zorgen dat patiënten, gehandicapten en ouderen zolang mogelijk kunnen deelnemen aan de samenleving.

Om ervoor te zorgen dat het bereik van projecten zo groot mogelijk is, weegt de Programmaraad in haar beoordeling van het project voorts mee, dat het project bij voorkeur ook aan één of beide van de volgende twee criteria voldoet:

• Betrokkenheid van de doelgroep – Het groter die betrokkenheid, hoe groter het bereik en des te sterker zij staan als speler.

• Samenwerking – Om een sterke speler te worden is het belangrijk dat organisaties op die punten waar ze samen kunnen werken dat ook doen.

Ter vereenvoudiging van de aanvragen worden tot slot nog aanpassingen aangebracht.

5. Het niet meer verplichten van het werken met vierjarenplannen, daarvoor in de plaats moet elk project eenvoudig aansluiten bij de visie van de organisatie op dat project (het juiste middel voor het juiste doel).

6. Verduidelijking en aanpassingen om de procedures te vereenvoudigen.

Op een aantal punten verduidelijken wij het huidige beleids- en beoordelingskader. Daarnaast hebben wij de een aantal procedures versimpeld en meer toegespitst op de wensen van de pgo-organisaties naar aanleiding van de eerste ervaringen.

Graag willen wij nogmaals benadrukken dat alle pgo-organisaties, dus ook als projectvoorstellen in de 1e tranche zijn toe- of afgewezen, in de gelegenheid zijn om in de 2e tranche projectvoorstellen in te dienen.

Overleg met het veld

Bij deze bijstelling van het beleids- en beoordelingskader is het veld op verschillende manieren betrokken.

Er is gesproken en afgestemd in meerdere overleggen met de CG-Raad, CSO, NPCF, LPGGz en Platform VG. De aandachtspunten van deze partijen zijn meegenomen in het gewijzigde kader, zoals:

– Het verduidelijken van de verschillen tussen instellingsen projectsubsidies.

– Het integreren van de ontwikkelsubsidie in de instellingssubsidie, met name om kleine pgo-organisaties tegemoet te komen.

– Het benadrukken van het belang van maatschappelijke participatie.

– Het starten van de indiening op 1 februari 2010, en daarvoor het publiceren van het subsidieplafond.

Daarnaast zijn de wijzigingen besproken of ingegeven door de ervaringen van PGO-support, de Programmaraad, de commissie wenkend perspectief en verschillende andere pgo-organisaties.

De staatssecretaris en ik hebben er veel vertrouwen in dat het pgo-veld met het bijgestelde beleids- en beoordelingskader in de 2e tranche projecten zal indienen die ertoe bijdragen dat zij die sterke speler in de stelsels van zorg en ondersteuning worden.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Samenvatting wijzigingen beleids- en beoordelingskader

Naar aanleiding van de ervaringen uit de eerste ronde instellings- en projectsubsidies passen wij, de minister en staatssecretaris van VWS, het beleids- en beoordelingskader per 1 januari 2010 op een zestal punten aan.

Uit de eerste ervaringen blijkt dat het kader op sommige punten te open of onvoldoende duidelijk is geweest. Wij doen inhoudelijke aanpassingen, verduidelijken eerdere teksten en versimpelen een aantal procedures.

Voor wij op de wijzigingen ingaan, schetsen wij hierbij nog kort de doelstellingen van de instellings- en projectsubsidies:

Doelstelling subsidie

1. Instellingssubsidie

Pgo-organisaties ontlenen hun bestaansrecht aan de uitvoering van enkele kerntaken: voorlichting, lotgenotencontact, belangenbehartiging en professionalisering. Door het verstrekken van de instellingssubsidie benadrukken we het belang dat we hechten aan het uitvoeren van deze kerntaken ter ondersteuning en vertegenwoordiging van hun leden, donateurs en doelgroep. Door het uitvoeren van de kerntaken zorgen de pgo-organisaties er onder meer voor dat de mogelijkheden voor patiënten, gehandicapten en ouderen om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren worden vergroot. Hiermee hopen wij dat de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen verder wordt ondersteund en versterkt. De instellingssubsidie moet besteed worden aan structurele basisactiviteiten in het kader van belangenbehartiging, voorlichting, lotgenotencontact of verdere professionalisering. Aangezien deze vaak structurele activiteiten vragen om structurele financiering, is instellingssubsidie het gepaste subsidiemiddel. Bovendien kunnen organisaties vanaf 1 januari 2010 hun instellingssubsidie ook besteden aan de optionele taken kwaliteitstoetsing en dienstverlening.

2. Projectsubsidie

Naast de instellingssubsidie kunnen pgo-organisaties in aanmerking komen voor een projectsubsidie. Deze subsidie verlenen we om organisaties aanvullende projectmatige activiteiten te laten uitvoeren, die zich richten op de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning. Met het instellen van projectsubsidies willen wij organisaties stimuleren aanvullende projectmatige activiteiten te ontwikkelen en uit te voeren, naast de structurele basisactiviteiten (lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering) waarvoor zij mogelijk instellingssubsidie ontvangen. Op die manier hopen wij organisaties te stimuleren zich te ontwikkelen tot sterke partijen. Sterke partijen die in de stelsels van zorg en ondersteuning belangrijke partners zijn voor bijvoorbeeld verzekeraars, aanbieders, gemeenten en andere maatschappelijke partners..

Projectsubsidies zijn beschikbaar voor een periode van maximaal vier jaar. Voor deze subsidies is een gelimiteerd budget beschikbaar. Een onafhankelijke Programmaraad adviseert over de toekenning van deze projectsubsidies.

2. Wijzigingen

Instellingssubsidies

1. Het volledig integreren van het ontwikkeldeel in de instellingssubsidie.

Per 1 januari 2010 vervangen wij het vroegere «ontwikkeldeel» door een ledenonafhankelijk startbedrag van maximaal € 30 000,-. Elke gesubsidieerde pgo-organisatie heeft daar recht op. Uit de eerste ronde projectaanvragen is gebleken dat vooral kleine pgo-organisaties behoefte hebben aan het uitvoeren van kleine projecten die zich richten op basisactiviteiten. Daarvoor bieden wij nu de ruimte. Met het volledig integreren van het ontwikkeldeel in de instellingssubsidie krijgen organisaties de ruimte om zelf te kiezen aan welke kerntaken ze hun instellingssubsidie besteden. Kerntaken zijn: lotgenotencontact, voorlichting en belangenbehartiging en professionalisering van de organisatie.

2. Het uitbreiden van de activiteiten waaraan een pgo-organisatie haar instellingssubsidie mag besteden

De commissie «wenkend perspectief» adviseerde ons twee taken toe te voegen aan de kerntaken van de pgo-organisatie. Wij hebben beide overgenomen: kwaliteitstoetsing en dienstverlening. Wij voegen deze taken echter niet toe als «verplichte» kerntaken voor pgo-organisaties. Wel zijn van mening dat een pgo-organisatie haar instellingssubsidie hieraan kan en mag besteden.

Projectsubsidies

3. Het richtinggevender maken van de doelstelling voor projectsubsidies.

Door middel van projectsubsidies willen we pgo-organisaties stimuleren om naast de basisactiviteiten, ook aanvullende projectmatige activiteiten te verrichten. Daarmee willen we bereiken dat pgo-organisaties een gelijkwaardige speler worden tegenover partijen zoals verzekeraars, aanbieders van zorg en ondersteuning, overheden en andere maatschappelijke organisaties.

Cliënten staan bij het inbrengen van hun ervaringsdeskundigheid sterker als zij dit collectief inbrengen. Daarom willen wij stimuleren dat zij hun krachten bundelen in pgo-organisaties en zich versterken tegenover de andere partijen in de stelsels van zorg en ondersteuning.

Om voor projectsubsidie in aanmerking te komen moeten de projectactiviteiten zich richten op de ontwikkeling van pgo-organisaties tot een sterke speler met een sterke eigen positie in de stelsels van zorg en ondersteuning. Ervaringsdeskundigheid is daarbij een belangrijke factor die bijdraagt aan het verder optimaliseren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning en het afstemmen van die zorg en ondersteuning op de wensen en behoeften van patiënten, gehandicapten en ouderen.

4. Het verduidelijken van de criteria voor de beoordeling van projectsubsidies en het toevoegen van samenwerking als criterium.

Pgo-organisaties komen voor projectsubsidie in aanmerking indien zij projecten ontwikkelen (of hun bijdrage leveren aan projecten) die – door de inbreng van de eigen ervaringsdeskundigheid – leiden tot sterkere pgo-organisaties in de stelsels van zorg en ondersteuning. De Programmaraad zal daarom bij haar beoordeling van het project toetsen aan de volgende twee criteria:

• Inbreng van cliëntenperspectief – Die inbreng is van belang als we ervoor willen zorgen dat zorg en ondersteuning wordt afgestemd op de wensen en behoeften van patiënten, gehandicapten en ouderen die de zorg of ondersteuning ontvangen; Maatschappelijke participatie – Om ervoor te zorgen dat patiënten, gehandicapten en ouderen zolang mogelijk kunnen deelnemen aan de samenleving, is het van belang dat zij ook op het gebied van maatschappelijke participatie hun ervaringsdeskundigheid inbrengen. Mensen zijn meer dan hun chronische ziekte, hun beperking of hun leeftijd. Daarom gaat het ons hier om de maatschappelijke participatie op het levensbrede terrein in zijn volle omvang. Het vertrekpunt hierbij zijn de belemmeringen die chronisch zieken, gehandicapten en ouderen ondervinden bij de participatie op het levensbrede terrein.

• Om ervoor te zorgen dat het bereik van projecten zo groot mogelijk is, let de Programmaraad bij haar beoordeling van het project er voorts op dat het project bij voorkeur ook aan één of beide van de volgende twee criteria voldoet:

• Betrokkenheid van de doelgroep – Als de pgo-organisaties zich willen ontwikkelen om die sterke speler te worden, is het van belang dat de doelgroep die zij vertegenwoordigen zoveel mogelijk ook direct betrokken is. Het groter die betrokkenheid, hoe groter het bereik en des te sterker zij staan als speler.

• Samenwerking – Pgo-organisaties zijn veelal ontstaan vanuit een bepaalde ziekte of aandoening. Zoals de commissie «wenkend perspectief» het ook treffend omschreef; ontleent het veld hier een deel van zijn kracht aan. Echter om een sterke speler te worden is het belangrijk dat organisaties op die punten waar ze samen kunnen werken dat ook doen.

Om het aanvragen van projectsubsidies te vereenvoudigen worden tot slot nog twee aanpassingen aangebracht.

5. Het niet meer verplichten van het werken met vierjarenplannen, daarvoor in de plaats moet elk project eenvoudig aansluiten bij de visie van de organisatie op dat project. (het juiste middel voor het juiste doel). Alle pgo-organisaties mogen in de tweede ronde projecten indienen.

In de visie geeft de organisatie aan hoe zij door middel van het ingediende projectplan een bijdrage wil leveren aan het geven van een centrale, sterke positie aan patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning en/of het vergroten van de mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren. De Unit Fonds PGO van het CIBG toetst of het projectplan een visie bevat.

6. Verduidelijking en aanpassingen om de procedures te vereenvoudigen.

Op een aantal punten hebben wij het huidige beleids- en beoordelingskader verduidelijkt. Daarnaast hebben wij de een aantal procedures versimpeld en meer toegespitst op de wensen van de pgo-organisaties naar aanleiding van de eerste ervaringen. Een aantal voorbeelden:

– Er is duidelijk omschreven wat de verschillende doelstellingen zijn van instellings- versus projectsubsidie.

– De instellingssubsidies worden niet geïndexeerd. Of de subsidie nog toereikend is, wordt bij de evaluatie bezien. Voor de duidelijkheid, dit betekent dus ook geen overheidsbijdrage in de arbeidskosten meer.

– Samenwerkingprojecten kunnen op verschillende manieren ingediend worden. De keus is aan de organisaties.

– Het format voor de indiening wordt losgelaten, zodat organisaties zelf de ruimte hebben hun eigen projectplan in te dienen. Reden is dat een aantal organisaties het gevoel had bij het format het eigen«verhaal» niet kwijt te kunnen.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven