29 212
Wijziging van de Wet op het notarisambt (Reparatiewet Wet op het notarisambt)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 maart 2004

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen wat de planning is voor de wijzigingen van de Wet op het notarisambt die van meer inhoudelijke aard zijn. Ik ga er vanuit dat u hierbij doelt op de aan de Kamer toegezegde evaluatie van een aantal onderdelen van de Wet op het notarisambt. Het ligt in mijn voornemen om u in het voorjaar van 2004 te informeren over de voortgang van de werkzaamheden. In mijn brief van 19 februari 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 23 706, nr. 47, blz. 40 ) ben ik reeds ingegaan op de wijzigingsvoorstellen in verband met de toetreding tot het beroep in de rapportage van de Commissie monitoring notariaat. Ik deel het oordeel van de KNB dat het wenselijk is dat de wet een grondslag biedt voor de vaststelling van een verordening op de kwaliteitstoetsing. Bij nota van wijziging heb ik artikel 61, tweede lid, op de voorgestelde wijze aangevuld (onderdeel 6, AAa).

Artikelsgewijs

H

De vragen van de leden van de CDA-fractie over artikel 17, derde lid, beantwoord ik als volgt.

Ik heb niet overwogen om een wettelijke regeling van het verbod van handel en belegging in registergoederen of effecten voor andere beroepsgroepen, zoals bijvoorbeeld advocaten en gerechtsdeurwaarders, te ontwerpen. Door de verplichte inschakeling van de notaris bij de levering van onroerende zaken en de uitgifte en levering van aandelen op naam in naamloze en besloten vennootschappen ligt een dergelijk verbod voor de notaris het meest voor de hand.

Deze leden vragen of en hoe de notaris kan beoordelen of er sprake is van de genoemde uitzonderingssituaties. In de memorie van toelichting, blz. 3–4, ben ik daar aan de hand van voorbeelden uitvoerig op ingegaan. Vermeld is dat het bijvoorbeeld de notaris wel is toegestaan om incidenteel betrokken te zijn bij onroerendgoedtransacties als daar een goede reden voor is. Ook zijn niet verboden transacties die redelijkerwijs nodig zijn met het oog op de ambtsuitoefening of voor persoonlijke doeleinden. De notaris mag zich niet bezighouden met handel in onroerend goed. Voor de handel en belegging in effecten in ter beurze genoteerde en in niet ter beurze genoteerde vennootschappen geldt hetzelfde. Bij het bezit van aandelen in een familievennootschap zal de onpartijdigheid of onafhankelijkheid of de eer of het aanzien van het ambt van de notaris niet snel in het geding zijn.

De vraag van deze leden of deze situatie niet als gevolg van zijn notariële werkzaamheden met de dag kan wijzigen beantwoord ik ontkennend. Uit de gegeven voorbeelden blijkt dat het verbod in het algemeen voor de notaris geldt. Het houdt dus geen verband met de vraag of de notaris veel akten passeert in de onroerendgoed- of vennootschapspraktijk of dat een bepaalde persoon of vennootschap zijn cliënt is. De wet bevat bovendien al een verbod voor de notaris om aktes te passeren voor een vennootschap als partij of vertegenwoordiger, als hij weet of had behoren te weten dat hijzelf, zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad alleen of gezamenlijk de meerderheid van de aandelen houden (artikel 19, eerste lid).

Een algeheel verbod om te handelen en te beleggen in registergoederen en effecten is dus niet nodig en zou ook een te ver strekkende maatregel zijn. Een notaris moet zowel voor zakelijke als privé-doeleinden de mogelijkheid hebben om onroerend goed te bezitten of (een gedeelte van) zijn vermogen in effecten te beleggen. Artikel 19, eerste lid, van de wet gaat er bovendien reeds vanuit dat de notaris rechtstreeks of middellijk de meerderheid van aandelen in een vennootschap kan houden.

Deze leden vragen of de bewijslast voor het niet strijdig zijn met de voorgestelde bepaling bij de notaris ligt. In een tuchtrechtelijke procedure worden klachten tegen notarissen en kandidaat-notarissen met redenen omkleed bij de kamer van toezicht ingediend (artikel 99, eerste lid). In een klacht op grond van artikel 19, derde lid, zal dus gemotiveerd moeten worden aangegeven waarom de notaris in strijd met dat artikel gehandeld heeft. De notaris kan zich tegen deze klacht verweren en daarbij bewijsstukken overleggen. In zoverre rust de bewijslast voor het niet strijdig zijn met artikel 19, derde lid, bij de notaris.

Deze leden vragen wat het verschil is tussen «beleggen» in artikel 17, derde lid, en de regeling in de Verordening beroeps- en gedragsregels van de KNB, waarin gesproken wordt van «actieve belegging». Uit de toelichting op artikel 13 van de Verordening beroeps- en gedragsregels blijkt dat onder «actieve belegging» hetzelfde wordt verstaan als «beleggen ., tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad» in artikel 17, derde lid.

Deze leden vragen of dit betekent dat ook het bezit van effecten verboden is. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is dit niet het geval. Hoewel niet expliciet naar deze begripsbepaling wordt verwezen kan onder «effecten» worden verstaan: effecten zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

De aan het woord zijnde leden vragen om een toelichting op de uitbreiding van de bepaling. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is de wijziging van artikel 17, derde lid, aangescherpt door de regeling uit te breiden tot de handel in effecten – in plaats van aandelen – in ter beurze genoteerde en in niet ter beurze genoteerde vennootschappen. De Raad wees in zijn advies op de veranderde opvattingen over zorgvuldige beroepsuitoefening en op het wegnemen van vrees van voorwetenschap. Het gebruik van voorwetenschap in het kader van handel in effecten is als misdrijf strafbaar gesteld in de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Dit sluit evenwel niet uit dat in de Wet op het notarisambt een verbod van handel en belegging in effecten in ter beurze genoteerde vennootschappen wordt opgenomen. Hiermee kan worden voorkomen dat de notaris zich aan gebruik van voorwetenschap schuldig maakt.

M

Deze leden vragen of het voornemen bestaat, gezien het regeringsbeleid ter zake, in de toekomstige wijziging van de Wet op het notarisambt het mogelijk te maken dat de notaris vrijwillig kan besluiten ook na zijn 65e jaar zijn ambt te blijven uitoefenen.

Dit voorstel zal nader moeten worden bestudeerd alvorens beslist kan worden of een wetswijziging op dit punt wenselijk is. Dit vraagstuk zal worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet op het notarisambt.

U

De vraag van deze leden of parafering van een blad voldoende is om wijziging van dat blad achteraf onmogelijk te maken beantwoord ik bevestigend. Ik heb daarom in artikel 43, derde lid, tweede volzin, «bladzijde» gewijzigd in: blad (nota van wijziging , onderdeel 3).

W

Deze leden merken op dat als gevolg van de wijziging van artikel 49, eerste lid, ook een wijziging van het tweede lid van dat artikel noodzakelijk is. De verwijzing in artikel 49, tweede lid, naar «degenen die een recht ontlenen aan de inhoud van de akte als bedoeld in het eerste lid, onder b en c» is inderdaad niet meer juist. Ik heb daarom het tweede lid aan het gewijzigde eerste lid aangepast (nota van wijziging, onderdeel 4).

X

De leden van de CDA-fractie vragen, onder verwijzing naar de motie Jan de Vries c.s., waarom in het voorgestelde artikel 55, tweede lid, de mogelijkheid wordt opengehouden dat de voorzitter van de ring een beslissing neemt op een geschil waarbij hijzelf of andere bestuursleden betrokken zijn. Alvorens op deze vraag in te gaan, wil ik erop wijzen dat tegen de beslissing van de ringvoorzitter beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk is bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als er sprake is van tegenstrijdig belang zal de voorzitter van de KNB pas een andere voorzitter kunnen aanwijzen als hij hiervan op de hoogte is gesteld. Het ligt voor de hand dat in dat geval één van de partijen – de cliënt of de betrokken notaris – zich met een dergelijk verzoek tot hem richt. Als de notaris tot wie de klacht is gericht voorzitter of lid van het ringbestuur is, mag van hem worden verwacht dat hij de voorzitter van de KNB verzoekt om een ander ringvoorzitter aan te wijzen. Op deze wijze wordt dan in alle gevallen waarin sprake is van tegenstrijdig belang een andere ringvoorzitter aangewezen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven