29 210
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004)

nr. 95
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2003

Bij de behandeling van het Belastingplan 2004 door beide Kamers der Staten-Generaal is een aantal keren gesproken over de onzekerheid rond de verlenging na 31 december 2003 van het experiment met het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten. In aansluiting daarop informeer ik u als volgt.

Op 16 december 2003 heeft de Europese Commissie alsnog bij de Raad van de Europese Unie en bij het Europees Parlement voorstellen ingediend voor een verlenging van de BTW-regeling voor arbeidsintensieve diensten tot en met 31 december 2005. Hierdoor krijgen de negen lidstaten die momenteel een verlaagd BTW-tarief toepassen voor arbeidsintensieve diensten, de gelegenheid dit tarief nog twee jaar te handhaven, zonder dat daarbij overigens de reikwijdte van het experiment wordt gewijzigd of verruimd.

Hoewel de lidstaten unaniem om een verlenging hebben gevraagd en ook het Europees Parlement daarop heeft aangedrongen, zal een en ander naar verwachting pas in januari 2004 formeel worden afgerond. Dat neemt niet weg dat in de voorstellen van de Commissie impliciet wel is voorzien in een inwerkingtreding per 1 januari 2004, waardoor vanaf die datum toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten in Nederland mogelijk blijft. Ik meen dat er daarom thans geen reden is de Wet op de omzetbelasting 1968 bij ministeriële regeling (tijdelijk) aan te passen op grond van artikel XXIII van het Belastingplan 2004. Dit betekent dat de huidige wettelijke bepalingen omtrent de toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten na 31 december 2003 ongewijzigd van kracht blijven.

Voorts vraag ik nog uw aandacht voor het volgende. Met betrekking tot de verlenging van het experiment met het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten heb ik bij brief van 28 november 2003, kenmerk 2030403820, schriftelijke vragen ontvangen die zijn gesteld door het lid van de Tweede Kamer, de heer Aptroot. Deze vragen hebben vooral betrekking op de toenmalige situatie waarin de Europese Commissie niet bereid was mee te werken aan een voortzetting van het experiment. Nu er een geheel nieuwe situatie is ontstaan, meen ik dat deze brief voor een groot deel mede kan worden beschouwd als een antwoord op bedoelde vragen. In antwoord op de vragen van de heer Aptroot voeg ik daaraan nog toe dat de Nederlandse regering steeds heeft aangegeven veel belang te hechten aan een verdere verlenging van het experiment. Daarvoor zijn er op het Europese vlak voor en achter de schermen veel inspanningen verricht. De inspanning is er nu vooral op gericht de formele afronding van de verlenging op korte termijn te realiseren. Ik zal de Kamers op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen op dit terrein.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven