nr. 88
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 november 2003
Hierbij ontvangt u, zoals toegezegd in het debat ter behandeling van bovengenoemd
wetsvoorstel op 12 november jl. het antwoord op een vraag van mw. Giskes inzake
stadsherstellichamen en de vrijstelling voor woningbouwcorporaties in de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969.
Bij brief van 4 november jl. heeft Stadsherstel Amsterdam N.V. de wens
geuit om in de vennootschapsbelasting een vrijstelling op te nemen voor restaurerende
instellingen die vooral buiten de volkshuisvesting restaureren, en die zijn
erkend op grond van het Besluit restauratie rijksmonumenten. Als voorbeelden
van restauraties waar het om gaat, worden genoemd grote negentiende-eeuwse
gebouwen zoals kerken, gemalen, scheepswerven en remises. De maatregel staat,
aldus de brief, dan los van de aanpassing van de vrijstelling voor woningcorporaties.
Mijn reactie hierop is, dat een dergelijke vrijstelling mij op zichzelf
beschouwd sympathiek voorkomt, maar dat er wel een aantal kanttekeningen bij
kunnen worden geplaatst. Een algemeen uitgangspunt is, dat met het introduceren
van nieuwe vrijstellingen zeer terughoudend moet worden omgegaan. Ook het
aspect van precedentwerking voor andere maatschappelijk als nuttig te kwalificeren
activiteiten, speelt daarbij. Daarnaast moet worden bedacht dat de bestaande
vrijstelling voor stadsherstellichamen is gebaseerd op een gelijkstelling
met woningcorporaties – dat wil zeggen op de functie van die lichamen
voor de volkshuisvesting – en dat de wens uit de brief dit kader nu
juist te buiten gaat. De gevraagde uitbreiding vanuit (vrijwel) uitsluitend
woningen naar gebouwen in brede zin, zoals ook kantoren, maakt de risico's
van concurrentievervalsing aanzienlijk groter. Een ander aspect is de vraag
of zo'n vrijstelling, gezien het specifieke karakter ervan, een vorm van staatssteun
zou zijn die in Brussel moet worden gemeld. Ten slotte zou met een dergelijke
vrijstelling een – zij het beperkt – budgettair beslag zijn gemoeid.
In de brief van Stadsherstel wordt daarvoor reeds een bedrag genoemd
dat overeenkomt met 1,5 à 2 mln euro. Het realiteitsgehalte van die
schatting valt binnen een zo korte termijn moeilijk te beoordelen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn