Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29210 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29210 nr. 15 |
Vastgesteld 16 oktober 2003
De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Blz. | |
ALGEMEEN | 2 |
• Aanhef | 2 |
• Inleiding | 3 |
• Fiscaal pakket 2004 | 7 |
ARBEIDSMARKT- EN INKOMENSBELEID | 7 |
• Inleiding | 7 |
• Verhoging arbeidskorting | 9 |
• Intensivering combinatiekorting | 10 |
• Verhoging ouderenkorting | 12 |
• Verhoging kinderkorting | 13 |
• Aanpassing afdrachtvermindering kinderopvang | 14 |
• Belastingtarief eerste en tweede schijf | 15 |
• Afschaffing faciliëring vut- en prepensioenregelingen | 16 |
• Vergrijzing en participatie | 18 |
• Maatregelen | 18 |
• Stamrechtvrijstelling | 20 |
• Uitvoering | 21 |
• Juridische aspecten | 22 |
• Inkomenseffecten | 24 |
• Overgangsrecht | 24 |
BELEIDSINTENSIVERING KENNISECONOMIE | 25 |
• Inleiding | 25 |
• Aanscherpen technostartersfaciliteit | 26 |
• Verruimen algemene afdrachtvermindering WBSO en S&O-aftrek | 26 |
MAATREGELEN MOBILITEIT | 27 |
• Autopakket | 27 |
• Inleiding | 27 |
• Voorgestelde maatregelen | 29 |
• Uniforme onbelaste kilometervergoeding | 29 |
• Uniforme bijtelling auto van de zaak | 31 |
• Stimuleringsregeling laagzwavelige brandstoffen | 32 |
• Vereenvoudiging | 33 |
• Automatische indexering motorrijtuigenbelasting | 33 |
• Aanpassing accessoireregeling BPM | 34 |
MAATREGELEN EIGEN WONING | 34 |
• Inleiding | 34 |
• Gelijke fiscale behandeling bij verhoging hypotheek | 37 |
• De bijleenregeling | 37 |
• Budgettaire effecten | 40 |
• Maatregelen pensioenfondsen en woningcorporaties | 41 |
• Belasten Commerciële activiteiten pensioenfondsen | 41 |
• Belasten commerciële activiteiten woningcorporaties | 43 |
OVERIGE MAATREGELEN | 44 |
• Reparatie waardering pensioenverplichtingen in eigen beheer | 44 |
• Afschaffing scholingsaftrek en afdrachtvermindering scholing | 45 |
• Heffings- en invorderingsrente | 47 |
• Verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten | 47 |
• Verhoging tabaksaccijns | 48 |
• Vervallen bijzondere tarieven duurzame elektriciteit en duurzaam gas | 48 |
• Verplichtstelling elektronische aangifte voor ondernemers | 49 |
• Budgettaire aspecten | 50 |
• Uitvoeringskosten Belastingdienst | 51 |
• Administratieve lasten bedrijven | 51 |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING | 51 |
• Artikel I, onderdeel N, Wet IB'01 | 51 |
• Artikel V, Wet LB | 53 |
• Artikel XI, Wet VPB | 54 |
OVERIG | 54 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met zorg kennisgenomen van het belastingplan 2004.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en interesse kennisgenomen van de maatregelen die de regering wil gaan nemen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
In het licht van de economische situatie hebben de leden van de fractie van D66 met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2004.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2004, als onderdeel van het fiscale pakket dat voortvloeit uit het Hoofdlijnenakkoord.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen die samen het Belastingplan 2004 vormen.
De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat met het Najaarsoverleg bereikte akkoord het meest discutabele onderdeel uit het Belastingplan 2004 is komen te vervallen. Deze leden menen dat het logisch is dat het ondoordachte kabinetsvoornemen tot afschaffing faciliëring vut- en prepensioenregelingen nu van tafel is.
Een belangrijke vraag voor de komende mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel, zo vinden de leden van de SGP-fractie, is in hoeverre er wijzigingen optreden in dit plan als gevolg van het bereikte sociaal akkoord. Graag zouden deze leden een uitwerking zien van de bereikte overeenstemming en tevens van de budgettaire gevolgen ervan voor het EMU-saldo.
Vooralsnog gaan deze leden ervan uit dat deze wijzigingen alleen betrekking hebben op de regeling van pensioenen en vut. Hoewel over deze onderdelen het nodige te zeggen valt, wachten zij de gewijzigde plannen af.
Een belangrijk kritiekpunt zijn de regelingen in het kader van het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Regelmatig wordt gesproken over een evenwichtig inkomensbeeld. De leden van de SGP-fractie betwijfelen of hiervan daadwerkelijk sprake is. Zij hebben de indruk dat er een sterke, eenzijdige nadruk is op bevordering van de arbeidsparticipatie en dat ten opzichte hiervan het belang van opvoeding, zorg en vrijwilligerswerk structureel wordt ondergewaardeerd.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de inleiding van de memorie van toelichting wordt gesteld dat er een nota in voorbereiding is over de fiscale aspecten bij bedrijfsopvolging. In het vervolg wordt hierover niet meer gesproken. Wanneer kan deze nota tegemoet worden gezien? Is het de bedoeling deze nog deel uit te laten maken van het belastingpakket voor 2004?
Tijdens het Nota-overleg over de Nota Fiscaliteit, Landbouw en Natuurbeleid van 6 oktober 2003 heeft de regering in de richting van het lid Van der Vlies toegezegd dat zij nog specifiek in zou gaan op de contouren voor de bedrijfsopvolging specifiek in de landbouwsector. Graag herinneren de leden van de SGP-fractie hem aan haar toezegging nog voor de behandeling van het Belastingplan 2004 met een uitwerking hiervan te komen.
Ook de gevolgen voor kwetsbare groepen komen aan bod in de inleiding, maar niet in het vervolg. Wanneer kan deze subsidieregeling voor gehandicapten, chronisch zieken en mensen ouder dan 65 jaar tegemoet worden gezien?
Graag zouden deze leden een toelichting krijgen bij de volgende alinea: «De versterking van de structuur van de samenleving komt ook tot uitdrukking in de invoering per 2006 van het toeslagensysteem voor zorg en het stroomlijnen van de huidige lappendeken van inkomensafhankelijke maatregelen en loketten.» Wat is de concrete doelstelling van de regering?
De leden van de CDA-fractie constateren wel dat er in het wetsvoorstel zelf nog een aantal nota's van wijziging worden aangekondigd (bijvoorbeeld inzake de invulling van de commerciële activiteiten bij pensioenfondsen en een eventuele aanpassing van de tarieven naar aanleiding van de nieuwe inflatiecijfers). Daarnaast zijn ook daarbuiten nog enkele nota's van wijziging aangekondigd (bijvoorbeeld inzake de aankoopkosten van deelnemingen, de aftrekbaarheid van conversiewinsten, en gevolgen van het Sociaal Akkoord voor de voorstellen inzake VUT- en prepensioenregelingen). Genoemde leden vinden dit een onwenselijke ontwikkeling. Zij dringen erop aan om de belastingmaatregelen 2004 zoveel mogelijk als één samenhangend pakket te behandelen. Voorkomen moet worden dat laat in de parlementaire behandeling nog wijzigingen worden ingebracht.
De leden van de CDA-fractie delen de visie van de regering dat het Belastingplan 2004 zich in eerste instantie moet richten op de economische structuurversterking en de bevordering van het arbeidsaanbod. Ook belangrijk vinden zij dat het fiscale beleid zich richt op de versterking van de structuur van de samenleving. In tegenstelling tot de regering – die daarmee met name doelt op het inkomensbeleid – hebben de leden van de CDA-fractie daarbij ook het vrijwilligersleven en de mantelzorg voor ogen. Tenslotte zal de fiscaliteit een bijdrage moeten leveren aan de vermindering van de administratieve lasten. Bij de beoordeling van de voorstellen hebben de leden van de CDA-fractie deze notie steeds voor ogen.
De leden van de D66-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat toch weer de tendens ontstaat om meer zaken in het jaarlijkse belastingplan onder te brengen dan strikt noodzakelijk. Het autopakket, maar ook de maatregelen rond pensioenfondsen en woningcorporatie bijvoorbeeld, lijken de leden van de D66-fractie onderwerpen die niet onlosmakelijk zijn verbonden met de budgettaire noodzakelijkheden van het aanstaande jaar. De leden van deze fractie krijgen dan ook graag toegelicht waarom de opzet van het Belastingplan 2004 is zoals hij is.
De leden van de SP-fractie constateren dat waar in het strategisch akkoord en het hoofdlijnenakkoord nog een lastenverlichting in 2004 was gepland in het aanvullend pakket een lastenverzwaring van bijna 1 miljard wordt doorgevoerd. Per saldo worden de lasten met ruim een half miljard verhoogd oplopend tot ruim 2 miljard in 2007. Deze leden onderschrijven de noodzaak tot het doorvoeren van lastenverzwaringen. Kritiek hebben zij op de samenstelling van het pakket en niet op het lastenverzwarend karakter als zodanig.
Weliswaar bevat het belastingplan een aantal punten die instemming van de leden van PvdA-fractie hebben, zoals de maatregelen ter stimulering van de kenniseconomie, maar dat neemt niet weg dat deze leden op veel punten hun zorg uiten over de consequenties van het voorgestelde beleid. Dat geldt in het bijzonder de abrupte afschaffing van regelingen voor VUT- en prepensioen, en de vormgeving van het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Ten aanzien van VUT- en prepensioen constateren deze leden met tevredenheid dat als gevolg van het overleg over het najaarsakkoord dit onderdeel uit het belastingplan 2004 zal worden gehaald. Zij spreken de hoop uit dat het huidige voorstel zal worden vervangen door een beter voorstel. Deze leden constateren bovendien dat de regering cadeautjes uitdeelt aan degenen die het toch al goed hebben, en maatregelen neemt die de lage inkomens onevenredig zwaar treffen. Er is met andere woorden helaas geen sprake van dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. De leden van de PvdA-fractie wijzen in dit verband op de generieke verhoging van de arbeidskorting, in plaats van het alternatief dat door de leden van de PvdA-fractie is voorgesteld, invoering van een werkbonus die met name de overgang van uitkering naar werk stimuleert. Bij de nu voorgestelde verhoging lekt veel overheidsgeld weg naar mensen die dat minder nodig hebben. Deze leden wijzen ook op de maatregelen ten behoeve van de eigen woning, die ten goede komen aan de hogere inkomens. Tenslotte wijzen ze in dit verband ook op de flagrante tegenstelling die wordt gecreëerd in het mobiliteitspakket, door aan de ene kant de positie van mensen met een lease-auto te verbeteren, en aan de andere kant de positie van ambulante werknemers zoals onder andere wijkverpleegkundigen te verslechteren. Deze leden vinden dat dit, zeker in tijden van economische teruggang, geen pas geeft.
Genoemde leden constateren met spijt dat de regering enkele regelingen die eerder waren afgeschaft niet heeft willen terugdraaien, ondanks economische veranderingen en nieuwe informatie over de gevolgen van de afschaffing van deze regels. Deze leden wijzen in het bijzonder op de SPAK en op de feestdagenregeling. Zij willen graag inzicht in de stand van zaken ten aanzien van de gefaseerde afschaffing van de SPAK, en de consequenties die de afschaffing van deze faciliteit met zich meebrengt. Dat geldt in het bijzonder voor de gevolgen van de afschaffing van de jongeren-SPAK die al in 2003 plaatsvond. Deze leden dringen er op aan, juist in een situatie van economische teruggang, dergelijke instrumenten te behouden. Zij wijzen hierbij op het voorstel tot invoering van een tijdelijke SPAK-regeling voor langdurig werklozen, zoals opgenomen in de tegenbegroting van de PvdA.
Ten aanzien van de feestdagenregeling zijn deze leden nog niet tevreden met de antwoorden van de regering over het KPMG-onderzoek, waarin wordt geconstateerd dat het afschaffen van de regeling 1000 banen kost, de omzetdaling 49 miljoen euro bedraagt, en de afschaffing van de onbelaste verstrekking van kerstpakketten resulteert in een negatief effect van 61 miljoen euro. De antwoorden van de regering hierop overtuigen vooralsnog deze leden niet. Het zal ongetwijfeld zo zijn dat ook de verslechterde economische omstandigheden van invloed kunnen zijn op het verstrekken van kerstpakketten. Maar die redenering kan ook gemakkelijk omgedraaid worden; juist bij economische tegenslag zal men een kerstpakket willen behouden. Deze leden willen graag weten dat, nu de regering ontkent dat 1000 banen zullen verdwijnen, hoeveel dit er dan volgens de regering wel zijn. Ook willen zij nader inzicht in het bedrag van 30 mln euro van de administratieve lasten. Hoe komt de regering tot dit bedrag?
De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de regering diverse maatregelen afschaft c.q. aanpast die invloed hebben op de koopkracht. Zij willen van de regering graag een integraal overzicht van de consequenties van de verschillende maatregelen. Zij zien dat graag uitgesplitst naar een overzicht waarin wordt aangegeven welk gemiddeld bedrag per inkomensgroep gemoeid is met de maatregelen onder hoofdstuk 2 (arbeid en inkomen), hoofstuk 3 (mobiliteit) en hoofdstuk 4 (eigen woning). Ook zien deze leden graag een integraal overzicht tegemoet van de combinatie van maatregelen uit het belastingplan en uit de verschillende begrotingen. Zij wijzen hierbij in het bijzonder op de kwetsbare positie van chronisch zieken en gehandicapten.
De leden van de PvdA-fractie pleiten voor een heroriëntatie van middelen, onder andere door omzetting van de generieke arbeidskorting in een gerichte werkbonus, door behoud in aangepaste en gemoderniseerde vorm van fiscale loonkostenregelingen (SPAK) en door samenhang aan te brengen van de maatregelen voor VUT en prepensioen in een geïntegreerde levensloopregeling.
Alhoewel deze leden beseffen dat het buiten het bestek van dit wetsvoorstel valt, willen zij graag op deze plaats enige verduidelijking vragen ten aanzien van de 30%-regeling. Wat is de reactie van de regering op de uitlatingen van de vorige staatssecretaris van Financiën, de heer S. van Eyck, gedaan in de uitzending van het programma Business Class op 5 oktober 2003, dat de 30% regeling in veel gevallen een overkill heeft? Is de regering het hiermee eens? Zo ja in welke gevallen zou de regeling afgeschaft of versoberd kunnen worden? Is het feit dat in principe de heer Moberg van deze regeling gebruik zou kunnen maken niet een voorbeeld van een ter ver doorgeschoten bevoordeling van buitenlandse werknemers? De leden van de PvdA-fractie zijn uiterst teleurgesteld over het ontbreken van verdere vergroeningsvoorstellen in het belastingplan. Vergroening van het belastingstelsel staat expliciet genoemd in het Hoofdlijnenakkoord, maar hier is in het belastingplan niets van terug te vinden. Kansrijke maatregelen zoals een landing en take-off heffing, verdere verhoging van de REB inclusief grootverbruikers, BPM-toeslag op dieselauto's en de verhoging van accijns op diesel en LPG worden niet uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen zonder netto lastenverzwaring worden ingevoerd en resulteren dus zonder lastenverzwaring in een vergroening van het belastingstelsel. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom deze regering afziet van deze kansrijke maatregelen.De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering meent dat er sprake is van een evenwichtig koopkrachtbeeld. Deze leden hebben haar twijfels over het uiteindelijk resulterende evenwichtige koopkrachtbeeld, maar vragen vooraleerst meer informatie van de regering. Kan de regering naar aanleiding van het bereikte akkoord met de sociale partners een nieuw koopkrachtbeeld door het CPB laten doorrekenen? Kan hierbij gevraagd worden speciale aandacht te besteden aan mensen met een chronische handicap en hoge ziektekosten? De regering verwijst naar de nog in te voeren subsidieregeling voor mensen die een deel van hun buitengewone uitgaven voor ziekte niet kunnen verzilveren. In de brief van 16 september over de motie Vroonhoven-Kok wordt gesteld dat de regering snel duidelijkheid zal verschaffen over de nieuwe tegemoetkomingsregeling. Deze leden geven de regering in overweging om in lijn met eerdere aanbevelingen van de CG-raad ook de buitengewone uitgaven aftrekregeling te bezien mede in het licht met de uitkomsten zoals deze in de brief van 16 september duidelijk worden (groot deel van de aftrek houdt verband met standaardposten). De leden van de fractie van GroenLinks menen dat het essentieel is dat bovenstaande gevraagde informatie over de (nieuwe en verfijndere) inzicht in de koopkrachteffecten essentieel is voor een goede verdere Kamerbehandeling van het Belastingplan. Tevens willen deze leden beter inzicht in de budgettaire gevolgen van de maatregelen van het Akkoord. Kan de regering daartoe een gewijzigde versie van Tabel 1 en 9 maken waarin tevens helder is wat de reserveringen zijn die nog openstaan? Dit inzicht in de budgettaire gevolgen voor het Akkoord willen deze leden voor zowel de lastenkant alsook voor de uitgavenkant. En zo vragen deze leden kan de regering aangeven waarom zij bij voorstellen uit de Tweede Kamer nog steeds zo'n sterk onderscheid maakt tussen inkomsten en uitgaven nu de regering zelf met het aanvullend pakket deze hoofdregel met voeten heeft getreden en zich bij de te nemen maatregelen slechts richt op het gewenste structurele EMU-saldo. Hoe worden de begrotingsregels geschonden als bijvoorbeeld een beperkte schuif tussen uitgaven en inkomsten wordt gemaakt als daarbij de regel in acht wordt genomen dat het uitgavenkader niet mag worden overschreden? De leden van de Christen-Unie-fractie merken op dat Nederland is de afgelopen drie jaar na zeven jaar voorspoed in economisch en budgettair opzicht in zwaar weer terecht gekomen. Structurele maatregelen zijn nodig om de economische veerkracht van ons land te herstellen en de arbeidsdeelname van de bevolking te vergroten. Zodoende kunnen tevens de overheidsfinanciën verder op orde worden gebracht met het oog op de toekomstige vergrijzingslasten. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat volgens de Memorie van Toelichting het Belastingplan leidt tot een lastenverzwaring van€ 680 miljoen in 2004. Zij vragen hoe dit bedrag zich verhoudt tot tabel 1.4.2 uit de Miljoenennota, waarin sprake is van € 1,5 miljard lastenverzwaring in 2004. Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre de lastenmaatregelen verband houden met inkomstentegenvallers als gevolg van de verslechterde economische vooruitzichten na vaststelling van het Hoofdlijnenakkoord. Kan in een tabel worden aangegeven hoe groot de verwachte inkomstentegenvallers zijn ten opzichte van de vastgestelde lastenkaders in het Hoofdlijnenakkoord en hoe deze door respectievelijk lastenmaatregelen, ombuigingen en het laten oplopen van het EMU-saldo zijn opgevangen? De leden van de LPF-fractie vragen de regering rekenvoorbeelden te geven van de armoedeval, na invoering van het belastingpakket 2004, voor burgers die vanuit een uitkeringssituatie een betaalde baan accepteren waarbij ze bijvoorbeeld 80%(I), 100%(II) en 130%(III) van het minimumloon verdienen? Kunt u ook laten zien hoeveel iemand er netto in euro's per maand op vooruit/achteruit gaat bij acceptering van een baan? Kunt u ook de andere mogelijk nadelige financiële effecten/risico's opnoemen wanneer een burger een baan accepteert en deze na een korte periode weer verliest?
De leden van de D66-fractie zijn goed te spreken over het feit dat de Belastingdienst vanaf 2006 de premieheffing en -inning van werknemerverzekeringen gaat uitvoeren. De leden van deze fractie verzoeken de regering inzicht te geven in de gedachten rond de «aan de Belastingdienst gelieerde instelling» die per 2006 de diverse inkomensafhankelijke regelingen gaat uitvoeren. Kan in elk geval worden aangegeven waarom de Belastingdienst zelf dit niet kan gaan doen, hoe een nieuwe zware overhead en nieuwe administratieve rompslomp worden vermeden en of het de bedoeling is alle inkomensafhankelijke regelingen via deze instelling te laten lopen?
Het fiscale pakket bestaat uit acht verschillende wetsvoorstellen, en nieuwe nota van wijziging als reactie op het Bosal-arrest. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of het de behandeling in de Staten-Generaal niet te veel belast wanneer het Belastingplan 2004 tezamen met de materiële implementatie van het initiatiefwetsvoorstel-Hillen wordt behandeld. Zij vragen de regering zijn wens toe te lichten, alsmede aan te geven waarom eventuele behandeling los van het Belastingplan onwenselijk is.
De leden van de CDA-fractie constateren dat, indien noodzakelijk, het wetsvoorstel nog zal worden aangepast aan de definitieve cijfers van de CBS inflatieberekeningen. Kan de regering aangeven wanneer deze cijfers bekend zijn en wat de gevolgen zullen zijn van een dergelijke nota van wijziging?
ARBEIDSMARKT- EN INKOMENSBELEID
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af of het waar is dat de harmonisatie van het loonbegrip (WALVIS) leidt tot een premie-inning achteraf en daarmee tot een liquiditeitstekort van € 1,4 miljard, zo vragen deze leden zich af? Of wordt dat tekort veroorzaakt doordat de premie-inning nu via de belastingdienst gaat lopen en daarmee automatisch achteraf geïnd wordt? Heeft de regering al voorzien in een passende financiering voor dit liquiditeitstekort? Zo ja, hoe en op welke wijze?
Welke instelling zal de polisadministratie beheren voor de inkomensafhankelijke toeslag voor zorg? Welke andere inkomensafhankelijke regelingen zullen door de belastingdienst worden uitgevoerd? Deze leden zien graag een opsomming met tijdsplanning.
De leden van de fractie van de PvdA maken zich ernstige zorgen over het ontbreken van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en 65-plussers. Deze is aangekondigd, maar ontbreekt nog steeds. Kan deze snel worden toegezonden?
Zo is in de begroting SZW (Bijlage inkomensbeleid p 322) aangekondigd dat er een compensatieregeling komt voor chronisch zieken/gehandicapten en 65-plussers die bij de aftrek van buitengewone uitgaven onvoldoende belasting betalen om hun aftrekrechten te gelde te maken, in de vorm van een tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven. Wordt deze regeling onderdeel van het belastingplan zo vragen de leden van PvdA-fractie. Zo ja, hoe ziet die regeling eruit? Wat zijn de kosten van de regeling? Om hoeveel belastingplichtigen gaat het? Wat is het gemiddelde bedrag per persoon of huishouden dat beschikbaar komt?
Gaat de belastingdienst deze regeling uitvoeren?
Is de regering het mee deze leden eens dat nu eindelijk de omslag wordt gemaakt naar een – zij het beperkte – negatieve inkomstenbelasting? Is de regering voornemens dit instrument vaker in te zetten?
De leden van de VVD-fractie vraagt zich af hoe het jaarinkomen van euro 29 592,– bij 65+'ers is vastgesteld. Is het mogelijk de armoede onder ouderen effectiever te bestrijden als de inkomensgrens van de ouderenkorting verlaagd wordt en de hoogte van de korting worden verhoogd? Deze verschuiving kan dan budgetneutraal verlopen. Ouderen boven de 65 vallen reeds in een fiscaal gunstig regime, het budget van de ouderenkorting kan dan primair aan die ouderen toekomen die op grond van hun inkomen uit pensioen(en) en AOW rond de armoedegrens leven. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.
Naar aanleiding van het voorstel enerzijds tot verhoging van de arbeidskorting en anderzijds tot verhoging van de combinatiekorting voor de minst verdienende partner menen de leden van de ChristenUnie-fractie op dat het arbeidsparticipatiebeleid van de regering onevenwichtig is, zoniet op twee gedachten hinkt. Enerzijds streeft de regering naar verkleining van de armoedeval zodat inkomen uit werk aantrekkelijker wordt dan het genieten van een uitkering. Zodoende vermindert het beroep op de sociale zekerheid. Anderzijds bevordert de regering de participatie van de niet-verdienende partners. Het beroep op de sociale zekerheid vermindert hierdoor in geringere mate, terwijl bovendien het risico bestaat, gelet op de huidige krapte op de arbeidsmarkt, dat de kans op een baan voor de groep huishoudens die in het geheel geen inkomen uit werk genieten afneemt. Is de regering bekend met cijfers over de omvang van de groep huishoudens die in het geheel geen inkomen uit werk genieten, zo vragen deze leden.
Het valt de leden van de ChristenUnie-fractie hierbij op dat het beschikbare budget voor de verhoging van de combinatiekorting (€ 250 miljoen in 2004, € 450 miljoen in 2007) hoger is dan dat voor de arbeidskorting (€150 miljoen in 2004, €300 miljoen in 2007). Op individueel niveau valt het verschil nog meer op: de ontvanger van de arbeidskorting gaat er maximaal €81 op vooruit in 2004 en slechts € 10 in 2007, terwijl de ontvanger van de combinatiekorting er in 2004 € 290 op vooruit gaat, en € 521 in 2007! De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering in fiscale zin geen voorrang geeft aan huishoudens die de sprong van een uitkeringssituatie naar betaald werk maken, boven huishoudens met één verdienende partner welke een tweede inkomen verwerven. Zij vragen met andere woorden of de regering er niet verstandig aan zou doen om arbeidsparticipatie (bovenal) te stimuleren op het niveau van huishoudens in plaats van op het niveau van individuen. Zij bedoelen hiermee niet het tweeverdienerschap als zodanig ter discussie te stellen, maar benadrukken dat het noch een overheidsverantwoordelijkheid, noch een overheidsbelang is om het tweeverdienerschap te belonen door middel van de forse verhoging van de combinatiekorting gericht op de minst verdienende partner. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hierop in te gaan.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de doelstelling van de regering om de armoedeval te voorkomen. Aan welk concreet positief effect wordt gedacht bij de maatregelen rond de arbeidskorting? Graag zouden deze leden ook inzicht ontvangen in verdere te nemen maatregelen om de armoedeval te voorkomen.
In dit belastingplan wordt voorgesteld de intensivering van de arbeidskorting uit het Hoofdlijnenakkoord voor de periode 2004–2007 vast te leggen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om in dit belastingplan de hoogte van de arbeidskorting voor de gehele periode vast te leggen. Erkent de regering dat de arbeidskorting een dure maatregel is, die generiek uitwerkt? Op grond van welke argumenten is geoordeeld dat een verhoging van de arbeidskorting van € 9 per maand uitkeringsgerechtigden wél de arbeidsmarkt oplokt? Acht de regering de inzet van deze middelen ook noodzakelijk voor de hogere inkomens? Met andere woorden: is de verhoging van de arbeidskorting niet meer een instrument voor inkomensbeleid dan voor arbeidsmarkt beleid? Graag een reactie. Zijn nog mogelijkheden overwogen om de arbeidskorting gerichter in te zetten?
De leden van de PvdA-fractie hebben bij het belastingplan van 2003 al laten weten geen voorstander te zijn van een generieke verhoging van de arbeidskorting. Zij zien meer in het invoeren van een werkbonus, die is opgenomen in de tegenbegroting van de PvdA. Een dergelijke bonus levert meer banen op dan een generieke verhoging van de arbeidskorting.
Deze leden maken zich over de gevolgen van de verhoging van de arbeidskorting voor enkele groepen meer in het bijzonder zorgen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of voor mensen met een bijstandsuitkering die naast de uitkering in deeltijd werken de arbeidskorting met de uitkering verrekend wordt? Wat is de arbeidskorting van een alleenstaande ouder met kinderen die tegen het minimumloon 18 uur per week werkt?
Heeft de minister overwogen om voor alleenstaande ouders en arbeidsgehandicapten met een uitkering die in deeltijd werken en waarvoor voltijdswerk in beginsel niet is weggelegd de arbeidskorting te verhogen? Zo niet waarom niet?
Hoeveel alleenstaande ouders met kinderen onder 16 jaar hebben een deeltijdbaan met een inkomen onder het 90% minimumloon en hoeveel arbeidsgehandicapten? Wat zouden de kosten zijn indien aan hen een 10% verhoogd arbeidskorting wordt gegeven en met welk bedrag zou de maximum arbeidskorting moeten worden verlaagd om dat te kunnen financieren?
De leden van de fractie van de PvdA constateren tot hun grote teleurstelling dat de arbeidskorting tot 50% WML niet verhoogd wordt. Deze leden hebben altijd de voorkeur gegeven aan een arbeidskorting die afhankelijk is van het aantal gewerkte uren. Vanwege de moeilijke uitvoerbaarheid hiervan kunnen zij leven met het procentuele verschil tussen onder en boven 50% WML. Zij hebben er echter grote moeite mee dat het verschil tussen mensen die minder dan 50% WML verdienen en mensen die meer verdienen door de voorstellen van de regering alleen maar groter worden. Deze leden zijn van mening dat mensen die tot 50% WML verdienen in ieder geval ook moeten profiteren van de hogere arbeidskorting. Deze leden willen daarom graag weten welke invloed de voorgestelde arbeidskorting (in euro's en percentages) de komende vier jaar heeft op de inkomens van werkenden op 50% WML, 70% WML en 100% WML.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom bij de verhoging van de arbeidskorting niet tot een meer gerichte verhoging is besloten? Een substantiële verhoging van de arbeidskorting voor een bepaalde groep zet meer zoden aan de dijk dan een algemene verhoging met 112 euro per jaar. Daarbij valt te denken aan een arbeidskorting gericht op werkenden met lage lonen maar ook aan ouderen boven de 62 jaar.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn zoals bekend kritisch tegenover een verhoging van de arbeidskorting. Zij menen al jaren dat een gerichtere inzet van, zeker in deze tijd, dure euro's mogelijk is als er gekozen wordt voor een inkomensafhankelijke arbeidskorting. Zo'n vormgeving levert betere effecten op om de armoedeval te bestrijden en daarmee het arbeidsaanbod op een sociale manier te verhogen. Deze leden constateren dat er nu, redelijk arbitrair zo lijkt het, gekozen wordt voor een minieme verhoging van het opbouwtraject waarbij het maximum van de arbeidskorting wordt bereikt. Kan de regering aangeven met verschillende varianten wat het effect is op de replacement rate als budgettair neutraal geschoven wordt tussen het bedrag van de maximale arbeidskorting en verlenging van het opbouwtraject?
De leden van de D66-fractie zien graag toegelicht wat precies de redenering is achter de verlenging van het inkomenstraject waarover de arbeidskorting wordt opgebouwd tot iets boven 100%WML. Is de regering met de leden van de fractie van D66 van mening dat het uiteindelijk beter is de arbeidskorting om te zetten in een zgn. Earned Income Taxcredit (EITC), teneinde het effect van de korting echt optimaal te maken? Net als voorgaande jaren vragen deze leden bovendien naar de inzichten van de regering omtrent de ideale hoogte van de arbeidskorting. De leden van deze fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de arbeidskorting meer en meer is verworden tot louter een instrument ter beïnvloeding van de inkomensplaatjes in plaats van de oorspronkelijk bedoelde functie van bevorderaar van de overstap van niet naar wel werken.
De leden van de ChristenUnie-fractie informeren hoeveel mensen volgens de CPB-prognoses aan het werk zullen gaan als gevolg van de nu voorgestelde verhoging van de arbeidskorting.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens wat het effect in termen van extra werkgelegenheid is wanneer het beschikbare budget voor de arbeidskorting zou worden verhoogd met € 200 miljoen waarbij het inkomenstraject waarover de arbeidskorting wordt opgebouwd wordt uitgebreid tot 150% van het minimumloon incl. vakantiegeld (WMLvg), en het maximum van de arbeidskorting op 1400 euro wordt gesteld.
Intensivering combinatiekorting
De leden van de PvdA-fractie zien op zich de waarde van de combinatiekorting, maar vragen zich wel af of de regering nu voor de meest voor de hand liggende intensivering heeft gekozen. Op zich is het goed de minst verdiende partner, meestal de vrouw, extra te stimuleren betaalde arbeid te verrichten. Maar waarom dan niet de gehele combinatiekorting aan de minst verdienende partner uitkeren? Of de combinatiekorting alleen reserveren voor mensen die inderdaad op individueel niveau arbeid en zorg combineren? Zij denken dat hiervan en stimulans uit kan gaan voor beide partners om arbeid en zorg te combineren. Deze leden vragen welke gegevens bekend zijn over de gedragseffecten van dergelijke varianten. Ook willen deze leden graag inzicht in de administratieve lasten die verbonden zijn met de gekozen variant van de intensivering.
Deze leden vragen of de aanvullende combinatiekorting ook geldt voor een alleenstaande ouder met een (bijstands-)uitkering en een kleine deeltijdbaan. Gaat ook daar de regeling pas werken bij een arbeidsinkomen van € 4206? Nu in de WWB de vrijlating verboden is en alle inkomsten verrekend worden hoe kan dan worden vastgesteld of de bijverdienste voldoende is om een combinatiekorting en een aanvullende combinatiekorting te krijgen? Deze leden vragen een uitvoerige toelichting.
De leden van de SP-fractie constateren dat de combinatiekorting op dit moment ook wordt gebruikt door alleenstaande moeders met een deeltijdbaan en aanvullende bijstand. Door de WWB kunnen zij niet meer een deel van hun door werk verkregen inkomen behouden. Vandaar dat deze leden de regering vragen of de combinatiekorting als inkomen wordt gezien.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren met genoegen de introductie van een gerichte combinatiekorting. Deze leden willen weten of deze combinatiekorting ook tot uitkering komt indien er geen belasting betaald wordt? Vooral voor het stimuleren van het arbeidsaanbod van alleenstaande ouders lijkt dat zeer relevant. Kan de regering aangeven hoeveel inkomen uit arbeid een alleenstaande ouder moet verdienen voor er gebruik gemaakt kan worden van de combinatiekorting? De leden van de fractie willen weten of de regering heeft overwogen om de gehele combinatiekorting om te vormen in deze meer gerichte fiscale ondersteuning om arbeid en zorg te combineren?
Het zal niet verbazen dat de leden van de D66-fractie voorstander zijn van een steeds steviger verankering van de combinatiekorting in de inkomstenbelasting. Deze korting beoogt immers recht te doen aan het feit dat werkenden met de zorg voor jonge kinderen extra kosten hebben om deze combinatie op verantwoorde wijze mogelijk te maken, ongeacht de wijze waarop zij dat invullen. De leden van deze fractie willen er wel op wijzen dat met de keuze voor een aanvullende combinatiekorting voor de minst verdienende partners en werkende alleenstaande ouders afgeweken wordt van de oorspronkelijke bedoeling, namelijk dat het hier om een individuele korting gaat ongeacht het samenlevingsverband. Kan de regering nog eens toelichten waarom het nodig is de bestaande systematiek te doorbreken en of de voordelen daarvan werkelijk opwegen tegen de extra administratieve lasten bij de Belastingdienst, zoals beschreven op blz. 36/37 van de Memorie van Toelichting? Voorts krijgen de leden van de D66-fractie graag antwoord op de vraag of het klopt dat iemand die gedeeltelijk werkt en gedeeltelijk in de bijstand zit geen voordeel ondervindt van de voorgestelde verhoging van de combinatiekorting.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoeveel mensen volgens de CPB-prognoses aan het werk zullen gaan als gevolg van de nu voorgestelde aanvullende combinatiekorting.
Over de vormgeving van de combinatiekorting vragen de leden van de ChristenUnie-fractie zich af waarom deze niet inkomensafhankelijk is vormgegeven.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens wat het effect in termen van minder werkgelegenheid is wanneer het beschikbare budget voor de aanvullende combinatiekorting zou worden verlaagd met € 200 miljoen.
Zoals reeds eerder in dit verslag aangegeven hebben de leden van de SGP-fractie twijfels bij de verwezenlijking van het evenwichtige inkomensbeleid in dit Belastingplan. Met name hebben deze twijfels betrekking op de effecten van de verschillende maatregelen op het gezinsinkomen. Klopt de indruk van deze leden dat de voorgenomen maatregelen, zoals de toename van de (aanvullende) combinatiekorting, vooral ten goede komen aan gezinnen met twee inkomens? Wil de regering inzicht geven in de effecten van deze maatregelen op qua inkomen en samenstelling verschillende gezinssituaties?
Waarom is ervoor gekozen de kinderkorting slechts beperkt te verhogen? Wat is de achterliggende reden dat er naast de verhoging van de kinderkorting tevens een forse intensivering van de combinatiekorting en een aanvullende combinatiekorting is voorgesteld? Is het niet eenvoudiger om de hiervoor beschikbare gelden in te zetten voor een substantiëlere verhoging van de kinderkorting?
De leden van de SGP-fractie hebben zich gestoord aan de zinsnede «positieve effecten op de arbeidsparticipatie van thuiszittende partners en partners met een kleine baan» in paragraaf 2.3. Op zijn minst had deze opmerking moeten worden gerelativeerd door het belang van de opvoeding en de daaraan verbonden overdracht van waarden en normen te benadrukken. Thuiszitten is niet identiek aan niets-doen. De door de regering bedoelde niet-betaalde arbeid kan positieve effecten hebben op de aandacht voor opvoeding, (mantel)zorg en vrijwilligerswerk.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de verhoging van de ouderenkorting met € 63 voldoende is om de koopkrachtdaling vanwege de huursubsidiemaatregelen, de kosten van zorg (eigen bijdragen, de verhoging van de ziektekostenpremie en de nominale-premie), de huurverhoging sec en de stijging van de gemeentelijke lasten te bekostigen? Wat zijn de koopkrachteffecten in geld van deze maatregelen op de 400 000 huishoudens waarvan sprake is? Hoeveel van deze personen/echtparen voeren een zelfstandige huishouding? Zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Voorts vragen deze leden of voor de 20% AOW-ers met een laag inkomen de categoriale bijzondere bijstand, die in stand blijft, voldoende is om de koopkrachtknelpunten te compenseren? Is de gemeente na het korten van het bijstandbudget met 45% in 2004 genoeg middelen gelaten om voor deze ouderen categoriale bijstand te verstrekken? Om hoeveel ouderen gaat dit dan? Met welk budget en welke vergoeding is rekening gehouden?
Daarnaast hebben deze leden nog de volgende vragen. Bij hoeveel ouderen zijn de verschillende heffingskortingen op dit moment niet effectief, omdat zij te weinig belastingcapaciteit hebben om de heffingskortingen geldend te maken? Overigens zijn de leden van de PvdA-fractie ook benieuwd voor hoeveel mensen in andere groepen zoals Wajongers en andere mensen met lage inkomens dit ook geldt? Welk bedrag aan niet uitbetaalde heffingskortingen is hiermee gemoeid? Welke gevolgen heeft de verhoging van de ouderenkorting op het aantal ouderen dat van deze verhoging geen voordeel heeft en om welke bedrag gaat het dan? Vindt de regering het wenselijk dat heffingskortingen komen te vervallen door een te lage belastingcapaciteit? Zo nee, welke maatregelen neemt de regering hiertegen?
De verhoging van de ouderenkorting wordt gemotiveerd met de doelstelling om de armoede onder ouderen terug te dringen. De leden van de SP-fractie onderschrijven deze doelstelling. Waarom kan de aanvullende ouderenkorting niet worden verlaagd of worden afgeschaft om de inkomensafhankelijke ouderenkorting verder te verhogen?
De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich vinden in de verhoging van de ouderenkorting.
De leden van de D66-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de ontwikkeling van de aanvullende ouderenkorting sinds de introductie bij de belastingherziening 2001 en toe te lichten wat de reden is geweest van de achterblijvende ontwikkeling ervan in vergelijking tot de «gewone» ouderenkorting, gegeven de inkomenspositie van de alleenstaande ouderen.
De leden van de ChristenUnie-fractie nemen met instemming kennis van de voorgestelde verhoging van de ouderenkorting, zij het dat zij zich afvragen of deze niet meer effect zou sorteren op de bestrijding van armoede bij (alleenstaande) ouderen wanneer deze inkomensafhankelijk zou worden vormgegeven. In tegenstelling tot fiscale kortingen voor werknemers kan een inkomensafhankelijke vormgeving van de ouderenkorting nauwelijks een dempend effect hebben op de prikkel om de eigen inkomenspositie te verbeteren, zo merken deze leden op.
De leden van de SGP-fractie zijn positief over de voorgenomen verhoging van de ouderenkorting. Kan inzicht gegeven worden in de effecten van deze maatregel op de inkomens van ouderen? Profiteert elke oudere van het maximale bedrag?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering heeft besloten om het glijdend maken van de kinderkorting, zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord intergraal te bezien in het kader van de stroomlijning van de kinderregelingen in 2006. Graag zouden deze eden hierover meer uitleg tegemoet zien van de regering.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het tijdelijk afzien van het glijdend maken van de kinderkorting zoals in het Hoofdlijnen akkoord was voorzien een financiële oorzaak heeft of dat andere overwegingen hebben gegolden? Zo ja welke?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn verbaasd over de keuze van de regering om de inkomensondersteuning voor gezinnen met kinderen niet sterker te richten op de onderkant. Met een gerichtere inzet kan op een effectievere manier de armoede onder gezinnen met kinderen worden bestreden. Waarom zo willen deze leden weten heeft de regering gekozen voor verhoging van de algemene kinderkorting in plaats van verhoging van de (extra) aanvullende kinderkorting?
De leden van de fractie van GroenLinks menen met de regering dat een stroomlijning van de verschillende kinderregelingen zeer gewenst is: er is inmiddels een onoverzichtelijke lappendeken aan regelingen ontstaan. Kan de regering aangeven welke regelingen tegelijkertijd integraal bekeken gaan worden?
Het is de leden van de fractie van D66 niet helemaal duidelijk wat wordt bedoeld met de opmerking in de memorie van toelichting op blz. 8 dat de regering heeft besloten «het glijdend maken van de kinderkorting zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord integraal te bezien in het kader van de stroomlijning van de kinderregelingen in 2006». De leden van de D66-fractie vragen derhalve de regering dit toe te lichten.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het inkomensbeleid ten aanzien van gezinnen met kinderen in de afgelopen jaren weinig consistentie vertoont. Zij roepen in herinnering dat in het Strategisch Akkoord nog was voorzien dat per 2005 een inkomensafhankelijke kinderkorting zou worden ingevoerd waarvoor een jaarlijks budget van € 550 miljoen was gereserveerd. In het Hoofdlijnenakkoord verdween deze weer, maar werd wel weer voorzien in een verhoging van de aanvullende kinderkorting in het kader van het flankerend inkomensbeleid met € 200 miljoen in 2004, en € 300 miljoen in de navolgende jaren. In de Miljoenennota 2004 verschrompelden deze bedragen tot 100 respectievelijk 150 miljoen euro. Bovendien constateren deze leden dat de regering € 10 miljoen, oplopend tot € 60 miljoen in 2007 bezuinigt op de kinderbijslag door de bijzondere verhoging voor het eerste kind af te schaffen en de hoogte van de kinderbijslag niet langer aan het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie te koppelen. Deze leden vragen naar het effect van dit laatste en naar de geprognotiseerde getallen voor beide indexcijfers door het CBS.
Met dit alles moet geconcludeerd worden dat gezinnen met kinderen in de hoek zitten waar de klappen vallen, zo merken de leden van de ChristenUnie-fractie op. Onlangs constateerde ook de Nederlandse Gezinsraad dat «Nederland niet kindvriendelijk is, in de zin dat jongvolwassen zich ondersteund voelen in de keuze om aan kinderen te beginnen.» Zij vragen de regering om een reactie op deze stellingname. Tevens vragen deze leden of de regering in de richting van deze leden wil bevestigen dat de aangekondigde stroomlijning van de kinderregelingen in 2006 er in ieder geval niet toe zal leiden dat gezinnen met kinderen er nog slechter af zullen komen.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er op, dat het inkomensbeeld als gevolg van de regeringsbeleid een toename van de ongelijkheid in koopkracht tussen alleenverdieners en tweeverdieners laat zien (zie CPB, Macro Economische Verkenning 2004, p.109). Sterker nog, van alle inkomensgroepen gaan tweeverdieners tussen 150% en 250% WML in 2004 als enige groep in koopkracht vooruit. Zij vragen of de regering een gedetailleerder inkomensbeeld kan presenteren waarin de koopkrachtontwikkeling wordt vergeleken tussen alleenverdieners met kinderen en tweeverdieners met kinderen (uitgesplitst naar de drie inkomenscategorieën). Tevens vragen zij de regering om een absolute inkomensvergelijking tussen alleenverdieners met kinderen en tweeverdieners met kinderen op te stellen.
De leden van de SGP-fractie missen een uitwerking van de alinea over de extra aanvullende kinderkorting en zouden graag een nadere toelichting zien. Verder vragen zij zich af waarom ervoor is gekozen de door de regering noodzakelijk geachte temporisering juist bij deze maatregel door te voeren en niet bij de combinatiekorting.
Aanpassing afdrachtvermindering kinderopvang
De leden van de CDA-fractie constateren dat de aanpassing van de afdrachtsvermindering kinderopvang maar een tijdelijke regeling is. Kan worden verzekerd dat werknemers die gebruik maken van deze regeling er niet in inkomen op achteruit gaan als deze tijdelijke maatregel per 1 januari 2005 weer wordt ingetrokken in verband met de invoering van de WBK?
De leden van de PvdA-fractie voelen een zekere wrevel bij de voorgestelde aanpassing in de afdrachtvermindering voor de kinderopvang. Zij constateren dat de hele maatregel, die het in 2004 voor werkgevers aantrekkelijker moet maken om (een deel van de) kinderopvang te bekostigen, helemaal niet nodig zou zijn geweest als de regering niet zo had getreuzeld met de Wet Basisvoorziening Kinderopvang. Kan de regering toelichten wat deze tijdelijke maatregel oplevert indien ze meteen weer zou worden afgeschaft zodra de WBK wordt ingediend? Klopt de conclusie dat de maatregel dan inderdaad wordt ingetrokken, aangezien ze niet past in de systematiek van de WBK? De leden van de PvdA-fractie wijzen op de grote prijsstijgingen die zich de afgelopen tijd voordoen in de kinderopvang. Deze maken het nodig aanvullende maatregelen te treffen voor de vergoeding van de kinderopvang. Welke maatregelen heeft de regering in dezen overwogen die zich niet richten op de werkgever, maar op het kind? In welk stadium bevindt dat overwegen zich inmiddels?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering komend jaar als overbruggingsjaar ziet tot de invoering van de WBK en in dit jaar werkgevers in vooral het MKB wil stimuleren om meer kinderopvangplaatsen aan te bieden aan hun werknemers. Deze leden constateren tevens dat er een budgettair probleem is voor de invoering van de WBK in 2005, hetgeen al enkele keren reden is geweest tot uitstel. Hoe denkt de regering uitstel dit keer te voorkomen en wordt hierbij ook voorzichtig gedacht aan het verplicht stellen van een kinderopvangpremie voor alle werkgevers?
Vooralsnog geeft dit onderdeel van het belastingplan de leden van de D66-fractie geen aanleiding tot opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voorgestelde wetsartikel ook afdrachtvermindering behelst voor kinderopvang die bij de werknemer thuis plaatsvindt, waarbij niet meer dan € 9400 per kind per jaar in aanmerking wordt genomen voor afdrachtvermindering. Zij informeren of dit bedrag volledig in mindering kan worden gebracht op de afdracht loonbelasting. Tevens informeren zij of kinderopvang die bij de werknemer thuis plaatsvindt ook betrekking heeft op de opvang die door de partner wordt gegeven, en zoniet, op welke vormen van thuisopvang wordt gedoeld.
De leden van de SGP-fractie zien de noodzaak van de tijdelijke verhoging van de afdrachtvermindering kinderopvang niet in. Wat is het totale budgettaire beslag van deze en andere maatregelen op het gebied van de kinderopvang? Welk percentage van de ouders maakt gebruik van deze regeling?
Belastingtarief eerste en tweede schijf'
Nu het belastingtarief in de eerste schijf nog maar 1% bedraagt, zijn nauwelijks meer inkomensmaatregelen aan onderkant van het inkomensgebouw mogelijk via veranderingen van dit tarief. Gaan wij daarom nu verder op de weg van een negatieve inkomstenbelasting, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de SP-fractie merken op dat door de continue stijging van de AWBZ-premie het tarief van de tweede schijf volgend jaar naar meer dan veertig procent stijgt. Dit roept de vraag op waarom de regering de heffing van sociale premies niet verbreed naar alle vier schijven. Het is mogelijk om daarbij de tarieven in 2004 constant te houden door het belastingdeel in de eerste en tweede schijf te verhogen en in de derde en vierde schijf te verlagen. Is het de regering het met ons eens dat daarmee in de toekomst een meer eerlijke verdeling van de kostenstijging van AOW en AWBZ wordt verzekerd?
De leden van de fractie van GroenLinks zien in tabel 3 (het belastinggedeelte van de eerste schijf begint ongeveer de nul te benaderen) reden om de regering te vragen hoe zij denkt over fiscalisering van de volksverzekeringen? Ook willen deze leden weten of de sluipende fiscalisering van de AOW niet gewoon moet worden omgezet in daadwerkelijke (eveneens geleidelijk vormgegeven) fiscalisering? Is het vanuit het oogpunt van vergrijzing, eerlijke lastenverdeling tussen generaties en het feit dat er steeds meer rijke ouderen komen, niet veel voor te zeggen om ook ouderen aan de AOW mee te laten betalen? Zou zo vragen deze leden een (ongewenste) discussie over de financierbaarheid van de AOW hiermee niet vermeden kunnen worden en is dit niet een veel betere oplossing dan de instelling van een nep-AOW-fonds?
De leden van de D66-fractie krijgen de indruk dat de voorgenomen verandering van de terugsluis van de verhoging van de AWBZ-premie in 2004 ongunstig uitwerkt voor de laagste inkomensgroepen. Zij vragen de regering of dit juist is en, zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De AWBZ-premie wordt per 1 januari 2004 met 0,5% verhoogd, na de eerdere verhoging met 0,5% per 1 juli 2003. De regering stelt voor om deze verhoging «nagenoeg één op één» terug te sluizen via de eerste en tweede belastingschijf. De leden van de ChristenUnie-fractie concluderen echter op basis van tabellen 1 en 8 uit de Memorie van Toelichting dat de verhoging met een half procent van de AWBZ-premie jaarlijks in een lastenverzwaring van 1,02 miljard euro resulteert (in vier jaar dus 4,08 miljard euro), terwijl de gefaseerde aanpassing van de belastingtarieven per saldo in vier jaar slechts een lastenverlichting van 1,58 miljard euro oplevert. Per saldo houdt deze maatregel dus een lastenverzwaring in van 2,5 miljard euro. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of hun indruk juist is dat waar het tekstgedeelte suggereert dat sprake is van een budgetneutrale lastenschuif, uit de tabellen blijkt dat het om een forse lastenverzwaring voor burgers gaat.
Afschaffing faciliëring vut- en prepensioenregelingen
De leden van de CDA-fractie constateren met genoegen dat het Sociaal Akkoord d.d. 14 oktober jl. gevolgen zal moeten hebben voor de thans voorstelde maatregelen. In afwachting van de aangekondigde Nota van Wijziging hechten genoemde leden eraan een opmerking ten principale te maken. Onoverkomelijke moeite hebben genoemde leden namelijk met het oorspronkelijke en thans nog voorliggende voorstel om de VUT-aanspraken niet bij het ontstaan van de aanspraak te belasten, maar pas op het moment dat de uitkeringen ingaan en dan de gehele aanspraak in één keer in de heffing te betrekken. Zij hebben daar principiële argumenten voor en uitvoeringstechnische. Deze maatregel verhoudt zich namelijk niet met het pay-as-you-go principe. Inkomsten die, zoals de burger dat ervaart, niet «genoten» zijn, mogen nog niet in de belastingheffing betrokken worden. Daarnaast menen genoemde leden dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de draagkracht van de belastingplichtigen. Genoemde leden wachten derhalve de aangekondigde Nota van Wijziging met belangstelling af.
De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat als gevolg van het najaarsoverleg dat op 14 oktober plaatsvond, de voorgenomen afschaffing faciliëring VUT- en prepensioen voorlopig in de ijskast wordt gezet. Deze leden juichen dat toe. Zij hadden al eerder voorgesteld dit onderdeel uit het belastingplan 2004 te halen, omwille van een betere inhoudelijke, financiële en technische voorbereiding, temeer daar een en ander pas in 2005 ingaat. Met het feit dat op het najaarsoverleg besloten lijkt te zijn tot uitstel, zijn de voorliggende plannen echter nog niet definitief van de baan.
Deze leden horen graag wat het traject is dat met sociale partners en, naar zij aannemen, ook met de Kamer ingezet zal worden om tot alternatieve en naar zij hopen ook betere plannen te komen. Desalniettemin zien deze leden hun vragen over de voorliggende plannen graag beantwoord. Deze geven immers de principiële positie aan waar de regering voor gekozen heeft. Deze leden verwachten bovendien dat beantwoording van hun vragen tot meer duidelijkheid kan leiden over mogelijke gevolgen van deze en eventuele alternatieve plannen. Zij willen bovendien graag weten wat er gebeurt als de resultaten van het najaarsoverleg door een van de partijen worden afgewezen, zodat het niet tot een definitief akkoord. Wat gaat de regering dan doen?
De leden van de PvdA-fractie hebben grote twijfels bij het voorliggende voorstel en steunen de ernstige kritiek van de Raad van State. Deze leden zijn natuurlijk ook van mening dat de arbeidsparticipatie moet toenemen. Echter, er zijn andere maatregelen mogelijk die een minstens even groot effect op de arbeidsparticipatie hebben maar minder ingrijpend zijn en minder hard zijn voor jonge en oudere werknemers. Deze leden willen de VUT versneld ombouwen naar prepensioen en de prepensioenregeling inbouwen in de levensloopregeling. Vakbonden en werkgevers hebben al lang begrepen dat de arbeidsparticipatie van 55-plussers moet toenemen. Dit jaar zijn op grote schaal pensioenregelingen aangepast om ze ook in de toekomst betaalbaar te houden. In de metaal, zorg en bij de overheid hebben werknemers en gepensioneerden miljarden aan rechten ingeleverd. Zij zullen dus meer jaren moeten werken om hetzelfde pensioenresultaat te boeken. Massaal zijn in de afgelopen jaren VUT-regelingen omgezet in prepensioenregelingen. Als beloning voor dit verantwoorde gedrag van werkgevers en werknemers schaft de regering de VUT, prepensioen en flexpensioen af. Is hier geen sprake van een keiharde ingreep in de wet met een extreem korte overgangstermijn die tot veel uitvoeringsproblemen zal leiden, zo vragen deze leden. Wie had het ook al weer over de betrouwbare overheid?
De leden van de fractie van GroenLinks leveren geen inbreng op deze afschaffing aangezien het overleg met de sociale partners leidt tot uitstel en tot heroverweging van deze kabinetsvoornemens. Wel willen deze leden opgemerkt hebben dat de regeringsvoorstel voor deze leden onacceptabel was en menen zij dat de regering met een ondoordacht voorstel is gekomen. De brief van 9 oktober met enkele inkomensgevolgen van het voorstel ondersteunen deze leden in hun opvatting dat we te maken hadden met een onacceptabel voorstel. Staat de regering zelf nog wel inhoudelijk achter het ingediende voorstel of zijn ze blij dat ze het ingediende voorstel als wisselgeld aan de sociale partners hebben kunnen meegeven?
De leden van de D66-fractie zijn het eens met het streven van de regering meer mensen tot na hun 55-ste levensjaar aan het werk te houden. Dat heeft evenwel betrekking op meer zaken dan alleen de fiscale behandeling van VUTen prepensioenregelingen. De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven of het wel mogelijk is in zo algemene termen over de pensioengerechtigde leeftijd te praten. Met andere woorden: is er geen aanleiding uiteindelijk tot een meer genuanceerde invulling te komen van het principe dat iedereen liefst tot zijn 65-ste moet werken. Ligt dat bijvoorbeeld niet heel anders voor degenen die zwaar lichamelijk werk doen, vaak vanaf jonge leeftijd, en degenen voor wie dat niet geldt? En waarom vindt de regering het ook nodig niet langer toe te staan dat mensen op eigen kosten een deel van hun pensioen voor na hun 65-ste opnemen vóór hun 65-ste, zoals nu wordt voorgesteld rond de overbruggingslijfrente?
De leden van de ChristenUnie-fractie hadden met zorg kennis genomen van de wijze waarop de regering wilde komen tot afschaffing van de fiscale faciliëring van de vut- en prepensioenregeling. De leden van de ChristenUnie-fractie gaan ervan uit dat de regering als gevolg van het gesloten principeakkoord met de sociale partners op 14 oktober jl. de in het Belastingplan opgenomen afschaffing van de fiscale faciliëring van vuten prepensioen voorlopig van de baan is. Een aantal van hun vragen met betrekking tot dit voorstel vervallen dan ook, maar de volgende vragen en opmerkingen willen zij toch aan de orde stellen.
Op zichzelf ondersteunden en ondersteunen deze leden het streven van de regering om vervroegde uittreding van oudere werknemers tegen te gaan, zeker nu de situatie van massale jongerenwerkloosheid waarin de vut-regeling is ontstaan ver achter ons ligt. Zij achten het een ongezonde situatie dat de arbeidsparticipatie van werknemers tussen de 55 en 65 jaar is gedaald tot ongeveer 25%, en moedigen de regering dan ook aan om maatregelen te nemen oudere werknemers te stimuleren langer aan het werk te blijven. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in dit verband of de regering invoering van een specifieke afdrachtsvermindering gericht op oudere werknemers heeft overwogen, welke anders dan de huidige getrapte verhoging van de arbeidskorting vanaf 58 jaar, neerslaat bij de werkgever, namelijk via de loonbelasting. Ondanks hun steun aan het streven om vervroegde uittreding tegen te gaan, hebben de leden van de ChristenUnie-fractie wel vragen bij de slagingskans van dit streven in bepaalde, zeer arbeidsintensieve sectoren, zoals de bouw. Zij vragen of in sectoren waar sprake is van zware lichamelijke arbeid de werknemers ook daadwerkelijk tot hun 65e kunnen doorwerken zonder risico's voor hun lichamelijke conditie.
De Nederlandse regering heeft de Lissabon-doelstelling onderschreven om de arbeidsparticipatie van ouderen tussen de 55 en 65 te verhogen naar 50%. In Nederland is de arbeidsparticipatie sinds 1990 gestegen van 22% naar 35% in 2002. De leden van de PvdA-fractie zouden willen weten hoe door toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen, vermindering van het aantal WAO-ers en ombouw van VUT naar prepensioen deze trend van stijgende arbeidsparticipatie van ouderen zich de komende 20 jaar zou ontwikkelen zonder de voorgestelde maatregelen? Wat is het effect op de arbeidsparticipatie van 55-plussers van de door de sociale partners voorgenomen versoberde pensioenregelingen? Wat is volgens de regering de extra toename van de arbeidsparticipatie van de door haar voorgestelde maatregelen? Is er onderzoek gedaan naar de uitwerking van de voorgestelde regelingen op de arbeidsparticipatie waarvan de uitkomst deze overhaaste ingreep in VUT, prepensioen en flexpensioen rechtvaardigt?
Deskundigen verwachten dat door afschaffing van het prepensioen de kans bestaat dat ouderwetse VUT-regelingen, ondanks de fiscale maatregelen, weer ingevoerd worden. De VUT blijft in zekere mate aantrekkelijk omdat de premie aftrekbaar blijft, terwijl dat bij prepensioen niet het geval is. Jonge werknemers blijven dan betalen voor vervroegd uittreden van oudere werknemers en langer doorwerken loont niet. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop. Kan de regering in dit kader laten zien wat het effect op de arbeidsparticipatie is geweest van het ombouwen van VUT naar prepensioen in de afgelopen jaren? Hoeveel werknemers hebben nog een VUT-regeling en hoeveel werknemers hebben al een gecombineerde VUT-prepensioenregeling? Wat is het effect op de arbeidsparticipatie als de ombouw van VUT naar prepensioen versneld zou worden en het prepensioen fiscaal gefaciliteerd blijft?
De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat met het oog op de vergrijzing een hogere participatie van 55+-ers gewenst is. Ook onderschrijven wij de analyse dat hier op de arbeidsmarkt met name bij werkgevers een cultuuromslag nodig is. Deze leden zouden zich tevens kunnen voorstellen dat de regering werknemers op een positieve manier zou stimuleren met een hogere arbeidskorting voor deze groep. Het afschaffen van de scholingaftrek nadat vorig jaar al de 40+ toeslag was geschrapt heeft echter een omgekeerd effect op arbeidsparticipatie van ouderen. Kan de regering aangeven waarom deze aftrek niet effectief is en de verhoogde WBSO wel?
De leden van de CDA-fractie begrijpen waarom de pensioenrichtleeftijd verhoogd zal worden tot 65 jaar, maar vraagt aandacht voor een aantal problemen, die hiermee gepaard gaan. In andere EU lidstaten wordt bij pensioenhervormingen vaak de mogelijkheid geboden om na 40 of 42 dienstjaren met pensioen te gaan, ook als de pensioengerechtigde leeftijd nog niet is bereikt. Zo'n maatregel is dan vooral bedoeld voor hen, die zware lichamelijk arbeid verrichten. Overweegt de regering een dergelijke uitzondering ook in Nederland voor te stellen, zodat mensen met 42 dienstjaren wel fiscaal gefacilieerd met pensioen kunnen? Als voor genoemde groep 1,75% eindloon per jaar heeft opgebouwd, wordt zijn pensioen ook getroffen door de verlaging van het Witteveenkader van maximum 100% eindloon naar maximaal 70% eindloon. Op deze manier bouwt deze groep met extra doorwerken zwaar belaste extra rechten op en wordt deze dus ook op een tweede manier benadeeld.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat het effect is op de arbeidsparticipatie van 55-plussers van de maatregelen die dit kabinet neemt om, vanwege de evenwichtige leeftijdsamenstelling van het personeelsbestand bij de overheid, ouderen werknemers voor 1-1-2005 met een aantrekkelijke regeling vervroegd uit te laten treden? Hoe geloofwaardig is deze opstelling tegen het licht van de voorstellen om VUT en prepensioen af te schaffen en pensioenregelingen met uittredeleeftijd van onder de 65e onmogelijk te maken door de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen van 60 naar 65 jaar?
Werknemers in de bouw en zorg en andere zware beroepen die tussen hun 16e en 20e begonnen zijn met werken moeten nu 45 tot 49 jaren werken voordat zij met pensioen kunnen gaan. De leden van de PvdA-fractie achten het risico erg groot dat een groot aantal van deze werknemers niet meer voor zichzelf zullen kunnen sparen, omdat zij eerder dan hun 65e zullen uittreden via de WW, WAO en bijstand. Deze werknemers kunnen dan niet meer hun eigen verantwoordelijkheid nemen en worden gedwongen op kosten van de samenleving uit te treden. Hoe past dit in de opvattingen van dit kabinet over eigen verantwoordelijkheid?
Deze verwachting wordt ondersteund door een onderzoek dat het Verbond van Verzekeraars heeft laten uitvoeren. De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van de regering op deze redenering en het onderzoek van het Verbond van Verzekeraars.
Tevens willen de leden van de PvdA-fractie weten hoe de regering denkt dat de werknemers in zware beroepen 45 tot 49 jaar kunnen werken. Heeft de regering ook overwogen om werknemers die meer dan 40 of 42 jaar werken de gelegenheid te geven wel fiscaal gefaciliteerd vervroegd uit te laten treden? Tevens willen deze leden tegen deze achtergrond weten waarom flexpensioen wordt bestraft met een fiscale boete (actuariële herberekening)? Wat betekent het voor een werknemer met resp. 3/4, 1 en 2 keer modaal als hij of zij op 63-jarige of 60-jarige leeftijd wil stoppen?
Deze leden willen graag ook een reactie van de regering op de mogelijkheid grenzen te stellen aan het bedrag waarover je fiscaal aftrekbaar pensioen mag opbouwen. Nu mag je over ieder inkomen 70% van je laatstverdiende loon opbouwen als pensioen. Dat betekent dat dus ook mensen met een topinkomen in aanmerking komen om, fiscaal ondersteund, te sparen over miljoenen euro's. Zou het niet voor de hand liggen, zo vragen deze leden zich af, die opbouw te beperken tot een bepaald bedrag?
De abrupte en bij de VUT onredelijke wijze waarop fiscale faciliëring van vervroegde uitreding wordt afgeschaft maakt dat de leden van de SP-fractie niet met deze maatregelen kunnen instemmen. De maatregel is gericht op grotere arbeidsparticipatie. In de komende kabinetsperiode wordt echter een oplopende werkloosheid voorzien. Niet duidelijk is daarom waarom niet voor een (lange) overgangsperiode is gekozen. Kan de regering kwantificeren met hoeveel zij verwacht dat de arbeidsparticipatie door deze maatregelen in 2007 gegroeid zal zijn? Succesvolle toetreding van ouderen op de arbeidsmarkt zal ten koste gaan van jongeren. Kan de regering aangeven of zij jeugdwerkloosheid minder belangrijk vindt dan een hogere arbeidsparticipatie van ouderen?
De leden van de SP-fractie constateren verder dat met het afschaffen van de aftrek van de omkeerregel voor VUT en prepensioen belastinginkomsten naar voren worden gehaald. Immers, bij behoudt van de aftrek zouden de uitkeringen pas belast worden op het moment dat zij genoten worden. Juist vanwege de komende vergrijzing is dit naar voren halen van belastinginkomsten onverstandig. Tot slot zouden de leden van de SP-fractie een nadere onderbouwing willen zien van de budgettaire opbrengst van de maatregelen voor VUT en prepensioen. Welke gedragseffecten zijn hierbij voorzien?
De leden van de CDA-fractie betwijfelen de noodzaak de stamrechtvrijstelling – op grond waarvan de aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven inkomen zijn vrijgesteld – geheel af te schaffen. Feit is dat met deze maatregel ook veel belastingplichtigen geraakt worden die in het geheel niet doelen op een VUT-achtige regeling of pre-pensioenregeling. Zo worden veel ondernemingen gestart met behulp van de stamrechtvrijstelling. Hoe verhoudt zich dat tot de eerste doelstelling van dit belastingplan, het bevorderen van de economische structuur? Is een minder vergaande maatregel overwogen? Ook de Raad stelt zich op het standpunt dat als de stamrechtvrijstelling in het algemeen wordt afgeschaft er wel specifieke regelingen getroffen moeten worden. Graag een reactie.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat door de afschaffing van de stamrechtvrijstelling meer situaties worden getroffen dan alleen situaties van vervroegde uittreding. Kan de regering verduidelijken hoe vaak de stamrechtvrijstelling gebruikt wordt voor het vermijden van pensioengaten? Op welke andere situaties wordt hier gedoeld, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Wordt met deze plannen niet ook onnodig een streep gehaald door de bestaande praktijk met betrekking tot afvloeiingsregelingen van werknemers? Zeker nu de regering heeft aangekondigd dat het van plan is om ontslaguitkeringen te verrekenen met een WW-uitkering? Zullen loongerelateerde suppletie-uitkeringen bij een collectief ontslag straks nog wel te financieren zijn? Heeft het schrappen van de stamrechtvrijstelling ook niet ongewenste gevolgen voor de individuele exitregelingen? Met name daar waar mensen het geld dat zij ontvangen bij een afvloeiingsregeling, willen gebruiken voor het starten van een onderneming? Het is toch niet de bedoeling het starten van een eigen onderneming in dergelijke gevallen te ontmoedigen, temeer daar juist het kleinbedrijf toch als de banenmotor in onze economie wordt gezien.
De leden van de SP-fractie delen de ernstige kritiek van de Raad van State op het laten vervallen van de stamrechtvrijstelling. Deze mogelijkheid wordt ook gebruikt bij beëindiging van dienstverbanden met behulp van de Kantonrechtersformule. Deze leden vrezen dan ook dat het zal leiden tot extra belemmeringen op de arbeidsmarkt. Een beperking van de stamrechtvrijstelling voor bovenmatige vertrekbonussen kunnen deze leden zich overigens goed voorstellen. De leden van de SP-fractie vindt het teleurstellend dat het Belastingplan wat de fiscale aanpak van topinkomens betreft helemaal niet duidelijk en daadkrachtig is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering beter in beeld te brengen wat de overige gevolgen van het vervallen van de stamrechtvrijstelling zijn, zoals het belasten van afvloeiings- en saneringsuitkeringen. Welke gevolgen heeft dit voor reorganiserende bedrijven waarbij ontslagen vallen of reeds zijn gevallen, zo vragen deze leden.
De voorgestelde maatregelen brengen volgens de regering ruim 1.6 miljard op. De leden van de PvdA-fractie vragen dit bedrag te onderbouwen? Tevens vragen deze leden om de berekeningen van het CPB waarop deze 1.6 miljard gebaseerd is?
Tevens willen de leden van de PvdA-fractie weten hoeveel lager de belastingopbrengsten in 2020 zullen zijn door het wegvallen van belastingopbrengsten op prepensioen- en flexpensioenuitkeringen?
In hoeverre heeft de regering bij de berekening van deze opbrengsten rekening gehouden met verdringing naar WAO, WW en bijstand als deze werknemers met zware beroepen niet meer zelf kunnen sparen om vervroegd uit te treden. Zo nee, dan willen de leden van de PvdA-fractie dat dit alsnog in de berekeningen wordt meegenomen.
Heeft de regering bij deze berekening rekening gehouden met de mogelijkheid dat in het arbeidsvoorwaardenoverleg reeds ingezette versoberingen ten aanzien van de aanvullende pensioenen weer ongedaan worden gemaakt en/of collectief de maximale ruimte in de levensloopregeling benut zal worden? Zo nee, kan dit alsnog in de berekeningen worden meegenomen. Als er massaal gebruik gemaakt wordt van de levensloopregeling, wordt de regeling dan buiten werking gesteld als de gereserveerde € 200 miljoen wordt overschreden? Loopt de regering daarbij niet het risico nog meer als onbetrouwbare overheid gezien te worden waardoor het vertrouwen verder afneemt?
Spant de regering het paard niet achter de wagen als de geplande versoberingen van de pensioenregelingen bij PGGM, metaal, APB en vele andere fondsen weer ongedaan gemaakt worden ter compensatie van de voorstellen van de regering? Zijn per saldo de effecten op de arbeidsparticipatie en de betaalbaarheid van onze oude dag dan niet kleiner dan door extra stimulansen om VUT-regelingen versneld om te bouwen naar prepensioen, het doorvoeren van de pensioenversoberingen en een sociaal klimaat in stand te houden waar werknemers en werkgevers afspraken maken over maatregelen die arbeidsparticipatie vergroten in plaats van dat er afspraken worden gemaakt over reparatie van voorstellen van de regering.
Naar deze leden hebben begrepen is er ten behoeve van het najaarsoverleg met sociale partners door het ministerie van SZW een notitie opgesteld met 7 alternatieven ten aanzien van wijzigingen in de VUT-, prepensioen- en reguliere pensioenregelingen. Daarbij zijn de budgettaire consequenties van ieder van deze alternatieven gegeven. De leden van de PvdA-fractie zouden graag inzicht krijgen in deze alternatieven en de bijbehorende budgettaire consequenties.
Inmiddels is gebleken dat de vakbonden het overleg hebben opgeschort met betrekking tot de wijzigingen van de pensioenregeling bij het ABP en de financiering die nodig zijn voor het herstel van de financiële positie van het ABP. Kan de regering aangeven hoe hoog een kostendekkende pensioenpremie (in % van het loon) is indien de pensioenregeling niet wordt aangepast? Welke extra loonkosten brengt dit met zich mee? Welk deel hiervan komt ten laste van de rijksbegroting. Hoe hoog zou de kostendekkende pensioenpremie in % bedragen indien de pensioenregeling voor overheidspersoneel aangepast wordt conform het onderhandelingsresultaat van deze zomer? Hoeveel euro bespaart dat aan loonkosten voor rijk en andere overheden?
De leden van de fractie van de PvdA maken zich grote zorgen over de uitvoerbaarheid van de voorliggende voorstellen. Voor 1 januari 2005 moeten werkgevers en werknemers de arbeidsvoorwaarden en pensioenregelingen aanpassen om de gevolgen van de nieuwe fiscale behandeling van VUT, prepensioen en flexpensioen te vertalen naar nieuwe afspraken. Deze nieuwe afspraken moeten dan door de pensioenuitvoerders voor 1-1-2005 verwerkt zijn. Deze leden hebben ernstige twijfels bij de haalbaarheid hiervan. De overgangsregeling voor de invoering van het Witteveenkader bedroeg 5 jaar.
Hoeveel regelingen zijn inmiddels aangepast? Hoeveel regelingen zijn nog niet aangepast? De leden van de fractie van de PvdA willen inzicht krijgen in het tijdschema dat volgens de regering realistisch gehanteerd kan worden door werkgevers, werknemers en uitvoerders om de in dit wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen voor 1-1-2005 doorgevoerd te krijgen. Pensioen is iets van lange adem. Hoe oordeelt de regering tegen deze achtergrond over het zo snel wederom aanpassen van het fiscale pensioenstelsel? En hoe oordeelt de regering over de bij de uitvoerders breed levende gedachte dat de overheid zich een onbetrouwbare partner toont.
De wijziging in de fiscale kaders brengt een knip in de bestaande regelingen teweeg. Het gedeelte vóór 65 jaar wordt niet meer fiscaal gefaciliteerd, het andere wel. Vooral bij flexibele pensioenregelingen levert dit administratieve problemen op. Daarnaast kennen veel prepensioenregelingen een overgangsregeling voor diegene die te weinig jaren kunnen sparen. Deze regelingen hebben vaak de vorm van VUT. Het zal grote administratieve problemen opleveren als de fiscale regels voor de VUT en prepensioen niet gelijk oplopen. De leden van de PvdA-fractie willen van de regering een reactie op deze problemen. Ook willen de leden van de PvdA-fractie weten hoeveel mensen er, bij voortzetting van bestaand afspraken, per 1-1-2005 met de VUT of prepensioen gaan. En hoeveel mensen gaan naar verwachting bij het ontbreken van fiscale facilitering volgens de regering met de VUT of prepensioen? Deze leden willen graag de verdeling VUT-prepensioen hierbij weten.
De regering wil de administratieve lasten terugdringen. Heeft de regering onderzocht wat de kosten zijn die verbonden zijn aan het aanpassen van alle pensioenregelingen? De leden van de PvdA-fractie willen inzicht in deze kosten.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering een fiscaal juridische grondslag creëert voor de heffing ineens over de VUT-aanspraken. Het ineens belasten betekent in feite dat het nieuwe fiscale regime met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. De regering constateert in haar reactie op het advies van de Raad van State dat «deze uitwerking theoretisch niet de meest juiste is» (nader rapport blz. 6). Ook de Raad van State wijst dit af. Wat is de reden dat de regering toch doorzet op deze weg?
Een werknemer die met de VUT gaat moet in één keer afrekenen in Box 1, daarna gaat de aanspraak over naar box 3. Wat als de werknemer onverhoopt voor het einde van de VUT-uitkering overlijdt? Dan heeft de werknemer bij het afrekenen in Box 1 teveel betaald. Worden zijn nabestaanden dan alsnog gecompenseerd? Met welke sterftetafels gaat belastingdienst werken bij het in één keer afrekenen in Box 1? Welk rentepercentage wordt gehanteerd?
Kan de regering helder omschrijven wanneer een regeling een VUT-regeling is en wanneer een prepensioenregeling. In de praktijk bestaat hier veel onduidelijkheid over. De leden van de PvdA-fractie willen een reactie tegen de achtergrond van de circulaire van de PVK van 160 895 en de uitspraak PJ 2002, 124, 30 oktober 2002 arrondissementsrechtbank Den Haag.
In dit kader willen deze leden ook weten of de FPU bij het APB een VUT-regeling of een prepensioenregeling is. Dit is van belang gezien het verschillend fiscaal kader vanaf 31-12-2004.
Evenmin is de omkeerregel nog langer van toepassing op het overbruggingspensioen. In artikel 18 LB vervalt in het tweede lid onderdeel a en voorts wordt ook artikel 18e LB geschrapt. Door het vervallen van de omkeerregel vindt heffing onmiddellijk plaats bij het ontstaan van de aanspraak. Net als bij het prepensioen wordt de waarde van de aanspraak verminderd met de niet-aftrekbare eigen bijdrage die voor het overbruggingspensioen is betaald. Aanspraken op overbruggingspensioen maken onderdeel uit van de rendementsgrondslag in box 3. Als overgangsrecht voor het overbruggingspensioen wordt artikel 38f LB opgenomen. De huidige bepalingen blijven van kracht tot 31 december 2004. Na dat tijdstip is verdere opbouw van een overbruggingspensioen niet meer mogelijk. Anders dan bij de overgangsregeling voor prepensioen is met betrekking tot het overbruggingspensioen niet de bepaling opgenomen dat hetgeen aan overbruggingspensioen is opgebouwd voor 1 januari 2005 genoten kan worden conform de regels van het huidige regime. Weliswaar staat onder 2.8.4. in de memorie van toelichting gemeld dat (pre)pensioenrechten die reeds waren opgebouwd op het moment dat de fiscale faciliëring wordt afgeschaft nog ingezet kunnen worden voor het doel waarvoor ze zijn opgebouwd. De vraag is waarom dit niet net als bij het overgangsrecht voor het prepensioen expliciet voor het overbruggingspensioen is bepaald.
In het nieuwe lid 4 toegevoegd van artikel 18a LB wordt geregeld dat opbouw van meer dan 70% onmogelijk is. Langzaam maar zeker is volgens de leden van de PvdA-fractie eindelijk (conform de afspraken in het pensioenconvenant in het kader van opruimen witte vlekken) een trend waarneembaar tot verlaging van de toetredingleeftijd in pensioenregelingen. De periode waarin deelgenomen kan worden aan de regeling strekt zich daarmee over een langere periode uit dan 40 jaar. Werknemers die al vroeg betaalde arbeid zijn gaan verrichten worden geconfronteerd met het feit dat hun opbouw, althans om voor fiscale faciliëring in aanmerking te komen, moet stoppen. Zij krijgen vanaf bijvoorbeeld 58-jarige leeftijd geen opbouw meer. Is dit geen leeftijdsdiscriminatie?
Ook is het binnen een bedrijf niet zo wenselijk dat de ene oudere werknemer (die laat gestart is) wel zijn pensioen kan blijven opbouwen en de andere oude werknemer (die al heel vroeg aan de slag gegaan is) geen verdere opbouw gegund wordt, terwijl hij nu juist op de top van zijn inkomen zit. Met name in een middelloonstelsel lijkt dit grote verschillen te veroorzaken.
Overigens zal het, zeker in een middelloonregeling, administratief een hele klus zijn om bij te houden welke werknemer 70% van het laatstgenoten loon al bereikt heeft.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hier een reactie op te geven.
De overbruggingslijfrente maakt het mogelijk om een uitkering te genieten voor de 65-jarige leeftijd. Daarom wordt de fiscale faciliëring van die lijfrente afgeschaft. In artikel 3 125 Wet IB 2001 wordt in het eerste lid daartoe onderdeel c geschrapt. Aan de fiscale faciliëring van lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort wordt niet getornd, doch het is niet meer mogelijk het opgebouwde lijfrentekapitaal aan te wenden voor aankoop van een overbruggingslijfrente. Het blijft wel mogelijk een oudedagslijfrente aan te schaffen met een ingangsdatum die gelegen is voor de 65ste verjaardag. De leden van de PvdA-fractie vinden dit niet consistent. Evenmin is het erg consistent bij pensioenen de toezegging (in 2.8.4. van de memorie van toelichting) te doen dat al hetgeen opgebouwd is vóór de afschaffing van de fiscale faciliëring ingezet mag worden voor het doel waarvoor het bedoeld was, terwijl dit in de derde pijler rigoureus onmogelijk wordt gemaakt. Vindt de regering dit juist in het kader van de mogelijkheid van deeltijdpensioen in de nieuwe levensloopregeling niet erg inconsequent?
De leden van de PvdA-fractie willen graag inzicht in de inkomenseffecten van de voorstellen. Wat zijn de kosten voor een werknemer van 30, 40, 45, 50 en 55 jaar en een inkomen van resp. 3/4, 1 en 2 keer modaal en die allemaal al 5 jaar opgebouwd hebben aan prepensioen, bij invoering van onderhavige wetswijziging?
De leden van de PvdA-fractie maken zich ook zorgen over de positie van jongere werknemers. Zij worden wel geacht mee te blijven betalen aan de VUT voor werknemers die reeds uitgetreden zijn, maar mogen zelf niet meer fiscaal gefaciliteerd sparen voor flexpensioen voor de 65e leeftijd. Genoemde leden hechten veel waarde aan intergenerationele solidariteit ten behoeve van het opvangen van de kosten van de vergrijzing. Die wordt op deze wijze ondergraven met alle risico's van dien.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering met de sociale partners een pensioenconvenant had afgesloten. Dit convenant had tot doel de pensioenen te moderniseren en te versoberen. Als tegenprestatie is het huidige fiscale stelsel ingevoerd. Heeft dit convenant de afgesproken doelen gehaald en is het tegen deze achtergrond geoorloofd de nu voorgestelde aanpassing van het fiscale stelsel door te voeren?
De leden van de D66-fractie steunen het wegnemen van de fiscale stimulansen voor vervroegd uittreden zoals die nu nog bestaan. Er leven bij de leden van deze fractie evenwel grote twijfels over de voorgestelde vormgeving van deze maatregel, met name voor wat betreft de overgangssituatie. Hoewel deze leden begrijpen wat de theoretische redenering is achter de gedachte dat over een VUT-uitkering in één keer en bij aanvang afgerekend dient te worden, achten deze leden dat een maatregel die in de praktijk onredelijk uitwerkt. Het valt volgens de leden van de D66-fractie niet uit te leggen waarom niet toch gedurende de looptijd van de uitkering het verschuldigde bedrag voldaan kan worden, berekend op basis van de voldane premies. Het is toch niet te verkopen dat individuele werknemers en werkgevers, in complete tegenspraak met het pay as you earn principe, constructies moeten gaan verzinnen om een éénmalige kasschuif bij de overheid te realiseren? Kan de regering voorts aangeven wat de gevolgen van de voorgestelde afrekening in één keer zijn voor de aftrekmogelijkheden in Box I in het betreffende jaar voor betrokkenen en hoe de voorgestelde overgang van de VUT-rechten naar Box III al dan niet van invloed is op de mogelijkheid de eigenwoningaftrek te realiseren? Is het eigenlijk niet meer voor de hand liggend de mogelijkheid van VUT-regelingen gewoon te beëindigen, uiteraard met een redelijke overgangsregeling, zo vraagt de leden van de D66-fractie? Kortom, deze leden rekenen er op dat de regering alsnog komt met een realistischer vormgeving van de plannen rond de VUT.
De kabinetsvoorstellen rond de pensioenen roepen verder nog de volgende vragen op bij de leden van deze fractie. Nu er per 1-1-2005 het nodige gaat veranderen op grond van dit wetsvoorstel willen deze leden graag weten of het niet meer voor de hand ligt de inmiddels verplichte veranderingen als gevolg van de Wet fiscale behandeling pensioenen (Witteveen) per 1-7-2004 voor wat betreft de collectieve regelingen ook pas per 1-1-2005 verplicht te stellen.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie de regering te reageren op de commentaren van OPF en het Verbond van Verzekeraars over de onderhavige materie, inclusief de stamrechtvrijstelling en de onbelaste aanspraken.
De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen in het algemeen het uitgangspunt dat niet langer door middel van fiscale faciliëring door de overheid zal worden meebetaald aan het eerder stoppen met werken dan de pensioengerechtigde leeftijd. Deze leden hadden vragen over de abruptheid waarmee de fiscale behandeling van lopende vut- en prepensioenregelingen zal worden gewijzigd en pleiten voor een voldoende lange termijn om overgangsregelingen te kunnen treffen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met name vragen bij de heffing ineens van de aanspraak bij het ingaan van de uitkeringen van de VUT-regeling. Zij vragen de regering of de fiscale hoofdregel (aanspraken belast, uitkeringen belastingvrij) wel kan gelden bij niet-individueel toerekenbare opgebouwde rechten, zoals het geval bij de VUT-regeling. Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of het invoeren van een fiscaal regime met terugwerkende kracht juridisch houdbaar is, aangezien dit ongebruikelijk is bij fiscale regelgeving.
Na 31 december 2004 zouden vanwege de omslagfinanciering nog VUT-premies moeten worden afgedragen, zo begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie. Zij vragen bevestiging van hun vooronderstelling dat dit een belangrijke reden is dat VUT-premies nog aftrekbaar blijven. Ook vragen deze leden hoe lang de aftrekbaarheid van de VUT-premies in het voorstel gehandhaafd zou blijven. Deze leden vragen zich ook af welke prikkel werknemers na 31 december 2004 nog zouden hebben om VUT-premies af te dragen, als zij zelf toch niet meer fiscaal gefacilieerd met de VUT kunnen gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of het in alle bedrijfstakken zo is dat de VUT-uitkeringen worden betaald uit de lopende premieopbrengsten (omslagfinanciering), zoals de regering stelt. Heeft er in het geheel geen fondsvorming plaatsgehad, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Ook voor pre-pensioenregelingen moeten in verband met de gedeeltelijke omslagfinanciering nog premies worden afgedragen na 31 december 2004 voor op dat moment reeds lopende prepensioenuitkeringen. Voor hoe lang blijven deze fiscaal aftrekbaar, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich op dit punt eveneens af wat de werknemers die deze premies afdragen daarvan zelf terugzien als zij niet langer fiscaal gefaciliëerd gebruik kunnen maken van hun opgebouwde pre-pensioenrechten. Kan de regering toelichten waarom zij ervan uitgaat dat er ook na 31 december 2004 nog premies zullen worden afgedragen, zo vragen deze leden.
Welke mogelijkheden ziet de regering voor verrekening van de betaalde VUT-premies met afgedragen reguliere pensioenpremies of met een spaarregeling, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
BELEIDSINTENSIVERING KENNISECONOMIE
De leden van de CDA-fractie onderkennen het belang van de intensiveringen in de ontwikkeling van nieuwe kennis. De overheid dient hierin een faciliterende rol te hebben. Zij hebben dan ook met instemming kennis genomen van de uitbreiding van de afdrachtvermindering speur en ontwikkelingswerk. Echter, bekend is dat de regeling voor veel bedrijven zo een enorme administratieve last meebrengt dat veel – met name kleine bedrijven van de gehele faciliteit maar afzien. Genoemde leden zijn van mening dat dat niet de bedoeling van de regeling kan zijn. In dat kader vragen deze leden de regering of het mogelijk is de regeling eenvoudiger te maken. Een goed voorbeeld van de moeizame toepasbaarheid van de regeling is het feit dat in de eerste plaats SENTER aan moet geven of een bedrijf in aanmerking komt voor de S&O-verklaring, en vervolgens ook de Belastingdienst zelfstandig beoordeelt of er sprake is van S&O. Dit leidt in de ogen van genoemde leden tot onzekerheid voor het bedrijfsleven. Graag zien deze leden een reactie van de regering tegemoet.
De leden van de PvdA-fractie zijn bijzonder verheugd dat dit kabinet de bezuinigingen van het vorige kabinet van € 50 mln heeft teruggedraaid en daarbovenop nog een extra bedrag van € 50 mln heeft uitgetrokken voor WBSO. Zij constateren overigens dat ook met deze maatregelen de beloofde intensiveringen voor de kenniseconomie niet gehaald worden.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het eens met de aanscherping van de technostartersfaciliteit om oneigenlijk gebruik van deze faciliteit te voorkomen. De leden van de fractie van GroenLinks zijn evenwel kritisch over de verruiming van de algemene WBSO en S&O-aftrek. Het beoogde doel van de regering ondersteunen deze leden, maar zij hebben grote twijfels over de effectiviteit van de regeling. Kan de regering een reactie geven op dit onderdeel van het betoog van Leo Stevens in het Weekblad voor Fiscaal recht waarin hij zich eveneens zeer kritisch over deze fiscale faciliteit betoont.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben weinig begrip voor het feit dat de regering de WBSO-regeling alsmede de technostartersfaciliteit uitbreidt, ondanks het gebleken lage rendement en oneigenlijk gebruik. Gebleken is immers dat elke euro die de overheid via de WBSO «uitgeeft» slechts één euro en twee cent aan private S&O-middelen oplevert, en dat het oneigenlijke gebruik via de management-B.V. slechts in beperkte mate kan worden tegengegaan, zo brengen de leden van de ChristenUnie-fractie in herinnering. Wordt hier geen politiek van de goede sier bedreven, zo vragen deze leden. Het verbaast deze leden bovendien dat in de Memorie van Toelichting laconiek wordt gesteld dat een geraamde opbrengst van 2 miljoen euro niet kan worden ingeboekt omdat het oneigenlijk gebruik niet kon worden tegengegaan. Legt de regering zich dan bij dit oneigenlijk gebruik neer, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
Aanscherpen technostartersfaciliteit
De technostartersregeling wordt – met het oog op de afbakening van de doelgroep – «efficiënter» vormgeven. De indruk van de leden van de CDA-fractie is dat de toegang tot de regeling slechts is verscherpt. Deze leden zien graag een reactie van de regering tegemoet.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de poging van de regering om misbruik van de technostartersfaciliteit tegen te gaan. Is er zicht op het aantal gevallen waarin sprake is geweest van een dubbel gebruik van deze faciliteit? Welke stappen onderneemt de regering om alsnog op te treden tegen dit oneigenlijke gebruik van deze regeling?
Verruimen algemene afdrachtvermindering WBSO en S&O-aftrek
In het verlengde van de technostartersfaciliteit merken de leden van de CDA-fractie het volgende op. Er worden anti-misbruikmaatregelen genomen om te voorkomen dat S&O-activiteiten worden overgedragen aan een verbonden lichaam, om zodoende wederom de technostartersfaciliteit te claimen. Indien het nu wel gaat om het daadwerkelijk opzetten van nieuwe activiteiten, worden deze ondernemingen dan van de anti-misbruikmaatregelen ontzien?
Uiteraard stemmen de leden van de D66-fractie in met de verhoging van de WBSO. Vooralsnog hebben deze leden over dit onderdeel van het belastingplan slechts de vraag of de regering nog eens kan voorrekenen hoe de € 31 mln. in tabel 1 zich verhoudt tot de € 9,5 mln. die volgens de memorie van toelichting op blz. 15 moet worden afgetrokken van de voor intensivering beschikbare € 50 mln.
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de administratieve vereenvoudiging die door de wijzigingen in het autodossier zijn bewerkstelligd.
De leden van de PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens naar de voorstellen over de autokostenvergoeding gekeken. Het is zonder meer toe te juichen dat is gekomen tot een aanzienlijke vereenvoudiging en dat een vermindering van de administratieve lasten tot stand komt door het schrappen van het onderscheid tussen woon-werkverkeer en zakelijke kilometers. De voorstellen die nu gedaan worden zijn echter niet bevredigend.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met geweldige versimpeling van regelingen. Daarmee wordt een belangrijk resultaat bereikt inzake de verlaging van de administratieve lastendruk. Hoe groot is de financiële waardering van deze administratieve lastenverlichting in relatie tot de taakstelling van – 25% in deze regeerperiode?
Vorig jaar is de motie Hofstra c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht onderzoek te doen naar de herziening van de fiscale regels op het terrein van verkeer en vervoer en de Kamer hierover te rapporteren voor 1 september 2003. Inmiddels is het medio oktober 2003 en de leden van de VVD-fractie vragen zich af wanneer het rapport is te verwachten, te meer omdat de motie op veel meer aspecten in gaat dan nu in het Belastingplan 2004 zijn opgenomen.
Wanneer zal de regering de beprijzingstudie voor de transportsector, zoals aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord, hebben afgerond?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn met de regering van mening dat vereenvoudiging van de regelgeving voor woon-werkverkeer en de fiscale regeling voor de auto van de zaak noodzakelijk is. Deze leden menen dat er met het pakket inderdaad een vereenvoudiging wordt gerealiseerd maar dat het door de regering zelf gehanteerde uitgangspunt van budgettaire neutraliteit niet wordt gerealiseerd. Bij het saldo van 0 in tabel 5 staan diverse structurele maatregelen en één incidentele maatregel waardoor deze leden menen dat er sprake is van een pakket waarmee 175 miljoen structurele lastenverlichting wordt weggeven. Is de regering met deze leden van mening dat het voorgestelde autopakket leidt tot een structurele jaarlijkse inkomstenderving van 175 miljoen euro?
De leden van de LPF-fractie hebben de volgende vragen. Hoe worden de opbrengsten van het «Kwartje van Kok» de komende jaren uitgegeven, onderverdeeld naar uitgaven voor onderhoud huidige infrastructuur(I) voor weggebruikers, aanleg nieuwe infrastructuur(II) voor weggebruikers, OV(III) en overige(IV)? Komen de uitgaven van de opbrengsten van het Kwartje van Kok aan weginfrastructuur bovenop(intensivering) de reeds gereserveerde- en geplande uitgaven aan infrastructuurprojecten voor weggebruikers?
Wat zijn de totale belastingopbrengsten van autogebruikers na invoering van de belastingmaatregelen en hoeveel wordt hiervan besteed aan onderhoud bestaande infrastructuur(I) voor weggebruikers, aanleg nieuwe infrastructuur(II) voor weggebruikers, OV(III) en schatkist/toevoeging algemene middelen(IV)?
Hoeveel procent legt de staat bij op een treinkaartje(I) en buskaartje(II), na invoering van het belastingpakket in 2004? Hoeveel is dat in miljoenen euro's per jaar?
De leden van de D66-fractie zijn de eerste om te erkennen dat de door o.a. haar eigen partij twee jaren geleden voorgestelde wijzigingen in de fiscale behandeling van de auto van de zaak de administratieve lasten verbonden aan het bezit van zo'n auto hebben vergroot voor diegenen die willen aantonen dat ze voor minder dan de maximale bijtelling in aanmerking komen. Dat nadeel woog voor de leden van de D66-fractie evenwel niet op tegen het voordeel dat eindelijk werd erkend dat woon-werkverkeer ook voor de bezitters van dergelijke auto's privé-verkeer is, zoals dat op dat moment ook het geval was voor mensen met een eigen auto. Deze stellingname van de leden van de D66-fractie komt niet voort uit weerzin tegen auto's, maar uit het streven op alle mogelijke manieren te proberen de files op de wegen in Nederland te verminderen. Het principe van de auto van de zaak leidt niet tot het selectieve gebruik van de auto dat wenselijk zou zijn, juist als het gaat om de meest filegevoelige momenten van de dag: de woon-werkspitsen. Met de huidige bijtellingsregeling is wat deze leden betreft een eerste poging gedaan het systeem beter toe te snijden op de verkeersproblematiek in Nederland. De bedoeling was dat vervolgens verder zou worden nagedacht over integrale verbetering van de fiscale behandeling van de auto. Het pakket dat nu door de regering wordt voorgesteld gaat niet bepaald in de richting die de leden van deze fractie voor ogen stond. Het ontmoedigingsbeleid voor wat betreft het gebruik van de auto voor woon-werkverkeer wordt helemaal losgelaten door dat verkeer niet langer als privé, maar voor iedereen als zakelijk en daarmee vergoedbaar aan te merken. Deze leden vernemen graag van de regering wat het daar op andere fronten tegenover denkt te stellen om toch de gewenste selectiviteit in het gebruik van de auto te houden. Deze fractie wijst daarbij graag op het inmiddels brede draagvlak voor het meer en beter benutten van het instrument van beprijzing. Zonder zo'n alternatief hebben de leden van de fractie van D66 grote moeite met deze breuk in het nog niet zo lang gelden ingezette beleid, ondanks de charme van de grotere administratieve eenvoud van het voorstel.
Afgezien van het feit dat «het niet aansluiten bij de maatschappelijke beleving» als argument voor een beslissing inzake regelgeving vragen oproept (wat is «maatschappelijke beleving», hoe meet je die, klopt die beleving met de werkelijkheid, is beleving een zelfstandig argument), zijn de leden van de ChristenUnie-fractie verheugd dat de regering een einde wil maken aan de administratieve rompslomp die de regeling voor woon-werkverkeer met zich meebracht. Zij ontvingen hier klachten over.
Vereenvoudiging van de regelgeving inzake mobiliteit heeft de steun van de leden van de SGP-fractie. De tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen toegezegde toelichtende brief biedt nog onvoldoende duidelijkheid. Wanneer is er sprake van zakelijke kilometers? Is hiervoor een dienstbetrekking vereist, of zijn er andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan? Welke regeling geldt voor overige groepen, niet zijnde vrijwilligers?
Deze leden hebben er waardering voor dat de nieuwe regels geen betrekking hebben op vrijwilligers. Is hun constatering dat werkelijk gemaakte, integrale kosten altijd vergoed worden? Hoe is de relatie met de genoemde bedragen van €20 per week en €700 per jaar? Hoe worden de werkelijk gemaakte kosten boven deze bedragen getoetst?
De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de maatschappelijke onrust die is ontstaan door de voorgenomen maatregelen. Kan de regering een overzicht geven van de lastenverdeling bij de bestuurders, verdeeld in bestuurders van eigen auto's en lease-auto's en in welke mate deze groepen erop voor- of achteruit gaan? Meer specifiek zien zij graag een nadere kwantificering tegemoet van de effecten van deze maatregelen voor met name werknemers in de thuiszorg, klassieke alfahulpen en vrijwilligers. De inkomenseffectenmatrix in de brief van de staatssecretaris d.d. 9 oktober jl. schept hierover onvoldoende duidelijkheid.
De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennis genomen van de maatregelen voor de (lease) auto. Het verminderen van de administratieve lasten door de kilometerregistratie is een doel waar deze leden mee in kunnen stemmen. Wat deze leden echter niet begrijpen is waarom dat gepaard moet gaan met een fiscaal douceurtje voor grote groepen leaserijders. De leden van de SP-fractie vinden een uniform bijstellingspercentage van 25 procent daarom meer voor de hand liggen. Wat zijn de budgettaire consequenties daarvan? Kan een meer gedetailleerd budgettair overzicht geven worden van de maatregelen rond de (lease) auto waarin in ieder geval de volgende vragen beantwoord worden:
– Hoe is de verlaging van de onbelaste vergoeding verdeeld tussen lease-auto's en eigen auto's?
– Wat kost de verhoging van de onbelaste vergoeding van 15 eurocent naar 17 eurocent?
– Wat kost het afschaffen van vrijstellingen voor het vergoeden van woon-werk verkeer?
– Hoeveel belastingplichtigen komen door het vervallen van de bijtelling van het woon-werkverkeer onder de 500 km grens terecht? Welke budgettaire kosten zijn hiermee gemoeid?
Uniforme onbelaste kilometervergoeding
De leden van de PvdA-fractie merken op dat ten aanzien van de nieuwe regeling voor onbelaste kilometervergoedingen eveneens geldt dat er vreemde effecten uit voortkomen. Het is, zo blijkt uit de antwoorden van de regering naar aanleiding van vragen bij de algemene financiële beschouwingen, voordelig voor mensen met weinig zakelijk verkeer en een grote woonwerk-afstand, terwijl mensen die dichterbij het werk wonen en veel zakelijk moeten rijden of vanwege het ambulante karakter van hun werk alleen maar zakelijke kilometers rijden, er juist sterk op achteruit gaan. Hoe kan de regering dit rijmen met gevoelens van rechtvaardigheid en het milieu- en mobiliteitsbeleid? Ook vragen deze leden de regering naar de gevolgen voor ambulante werknemers, zoals alphahulpen, thuiszorg, wijkverpleegkundigen en anderen, die niet meer de onbelaste 28 euro cent vergoeding krijgen. Met name zijn deze leden benieuwd om hoeveel mensen en in welke sectoren het gaat? En welke kosten zullen hun werkgevers en opdrachtgevers moeten maken als zij nieuwe afspraken moeten maken om te zorgen dat de nettovergoeding voor de werknemer gelijk blijft en niet 4 tot 6 cent netto afneemt? Zij wijzen in dit verband onder andere op een brief van de Unie van Waterschappen die constateert dat de voorstellen van de regering naar verwachting een kostenopdrijvend effect zullen hebben en tot meer administratieve rompslomp zullen leiden. Heeft de regering al met vertegenwoordigers van (sector) werkgevers over de ontstane problematiek gesproken en is het bereid de Kamer hierover te rapporteren? Is de regering bereid de werkgevers en andere opdrachtgevers die afhankelijk zijn van de collectieve sector, zoals in zorg en onderwijs, extra budgettaire ruimte te geven om deze kosten te compenseren? Kan de regering daarenboven nog eens precies motiveren waarop de redenering dat 17 cent voldoende zou zijn voor het dekken van de variabele kosten? Is hier overleg over gevoerd met organisaties als de ANWB? De leden van de PvdA-fractie lezen de tabellen van deze organisaties zo, dat voor een normale middenklasse auto aanzienlijk hogere bedragen nodig zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de 17 cent in de toekomst geïndexeerd zal worden? Zo neen, waarom niet? Hoe is één en ander in andere landen geregeld, in het bijzonder in de EU en de VS?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de beperking van de kilometervergoeding voor alfahulpen. Kan de regering hier nader op ingaan? Kunnen de gevolgen hiervoor gecompenseerd worden met een hoger uurloon zoals ook bij het schrappen van de invorderingsvrijstelling gebeurt?
Afgezien van deze principiële kant van de zaak roept het voorgestelde fiscale autopakket als zodanig bij de leden van de fractie van D66 ook nog de nodige vragen op. Verreweg de grootste kostenpost in dit hele autopakket is het als zakelijk aanmerken van alle woon-werkverkeer met de privé-auto. De leden van de fractie van D66 vragen de regering antwoord te geven op de vraag of deze prijs niet erg hoog is alleen maar om rond de auto van de zaak tot een overzichtelijker regeling te kunnen komen. Dekking voor deze kostenpost wordt primair gevonden in de verlaging van de maximum onbelaste vergoeding voor zakelijke kilometers van € 0,28 naar € 0,17. Deze leden vinden het in principe een goede gedachte om bij de vergoeding van het zakelijk gebruik van de eigen auto voornamelijk uit te gaan van de variabele kosten. Is er geen onderscheid nodig naar degenen die veel en weinig van dat soort kilometers rijden, zo vragen deze leden? Deze leden denken daarbij bijvoorbeeld aan de werkers in de thuiszorg die misschien niet zo veel kilometers maken, maar voor wie de kilometervergoeding een belangrijk element in de beloning is. Acht de regering het denkbaar, wenselijk en uitvoerbaar om in de onbelaste vergoeding voor zakelijke kilometers een opstapje in te bouwen, zodat voor de eerste x kilometer een hoger maximum geldt dan voor de overige?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het eens met keuze van de regering om te komen tot een uniforme onbelaste kilometervergoeding van € 0,17 waarmee meer wordt aangesloten bij de gemiddelde variabele kosten van een middenklasse auto. Deze leden constateren dat hiermee ook de fietsers een onbelaste vergoeding kan krijgen die aansluit bij de gemiddelde variabele kosten van een middenklasse auto.
De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering weten of er bij de keuze om het woon-werkverkeer geheel als zakelijk aan te merken ook gekeken is naar de financiële prikkels voor werknemers om dichterbij het werk te wonen. Deze leden menen dat deze er met de voorgestelde wijziging niet meer zijn of in ieder geval minder worden hetgeen er wellicht voor zorgt dat minder mensen dichtbij hun werk gaan wonen. Dit rijst naar de mening van deze leden de vraag wiens verantwoordelijkheid het is om dichtbij het werk te wonen, is dat de verantwoordelijkheid van de werkgever of werknemer. Geeft de regering met de keuze om deze kilometers als zakelijk aan te merken niet het verkeerde signaal af? Het enthousiasme van de leden van de ChristenUnie-fractie werd door het voorliggende voorstel sterk getemperd vanwege de onrechtvaardige uitwerking naar beroepsgroepen die relatief veel zakelijk gebruik maken van de eigen auto, terwijl aanschaf van een lease-auto uit kostentechnisch oogpunt voor hen geen begaanbare weg is. Uit de brief die de staatssecretaris in reactie op vragen van de ChristenUnie-fractie tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen aan de Kamer heeft gestuurd blijkt dat het voorgestelde autopakket voor alfahulpen (ca. 60 000 personen) een fiscaal voordeel oplevert, maar niet voor ambulante thuiszorgmedewerkers (m.n. kraamhulpen, wijkverpleegkundigen, ziekenverzorgenden, ca. 100 000 personen). De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat het standpunt van de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg (LVT) onjuist is weergegeven in deze brief: het is niet zo dat ambulante thuiszorgmedewerkers veelal op de fiets gaan. Ambulante thuiszorgmedewerkers gaan in tegendeel voor het merendeel met de auto naar de cliënten thuis, vanwege het grote rayon en soms nachtelijke tijdstippen waarop zij werken. Uit berekeningen van de LVT blijkt dat de gemiddelde ambulante thuiszorgmedewerker ca. 40 km per dag rijdt. Voorheen werd voor de eerste 10 km een netto kilometervergoeding van € 0,15 gegeven, en over de kilometers daarboven een netto vergoeding van € 0,27. De belastingheffing kwam voor rekening van de werkgevers. De voorgestelde regeling levert vanwege het verlaagde aftrekbare bedrag van € 0,17 bij overigens gelijkblijvende CAO-voorwaarden een nadeel voor de werkgever op van 40 km x (€ 0,27- € 0,17 – € 0,05) na belastingheffing = € 2 per dag per medewerker op. Het voordeel vanwege de aftrekbaarheid van de vergoeding over de eerste 10 kilometer levert een voordeel op van 10 km x € 0,15 – € 0,075 belastingheffing = € 0,75 per dag per medewerker op. Per saldo ondervindt de werkgever € 1,25 nadeel per dag per medewerker. Uitgaand van 200 werkdagen per jaar is dat een kostenpost van € 250 per jaar per medewerker, die de thuiszorginstellingen naar alle waarschijnlijkheid niet kunnen verwerken zonder dit ten laste te brengen van de arbeidsvoorwaardenruimte van de werknemers in de thuiszorg.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering daarom opnieuw of zij bereid is om voor deze en vergelijkbare beroepsgroepen een sluitende regeling te treffen, bijvoorbeeld door het aftrekbare bedrag voor ambulante medewerkers van thuiszorginstellingen te verhogen tot € 0,27. Kan de regering bevestigen dat het budgettaire beslag van zo'n regeling bij gelijkblijvende CAO-afspraken zou neerkomen op 100 000 x 200 x € 2 = € 40 miljoen voor verhoging van het aftrekbare tarief van € 0,17 naar € 0,27. Deze leden gaan er daarbij vanuit dat de gederfde belastingopbrengst van € 15 miljoen als gevolg van de vrijstelling van de eerste 10 kilometer al in de regeringsplannen was verwerkt.
Uniforme bijtelling auto van de zaak
Ziet de regering mogelijkheden om het hebben van een geleasde auto bereikbaar te maken voor medewerkers van thuiszorg- en vrijwilligersorganisaties, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk waarom bij de bijtellingsregeling de veelrijders met een leaseauto er zo sterk op vooruit moeten gaan en de rijders met minder kilometers er soms zeer sterk op achteruit gaan. Is dat de ijzeren consequentie van het schrappen van iedere kilometerregistratie? En hoe valt dit te rijmen met het rechtvaardigheidsgevoel en het beleid ten aanzien van milieu en beheersing van onnodige mobiliteit? Immers de nieuwe regeling zet geen enkele rem meer op het onbeperkt rijden; in tegendeel het véél rijden wordt zelfs bevorderd, want het kost de rijder geen euro extra als hij/zij méér gaat rijden; de bijtelling blijft altijd gelijk aan 20%. Deze leden achten deze situatie niet alleen maatschappelijk ongewenst. Verwacht de regering dat de bedrijven grenzen zullen gaan stellen, mede uit kostenoverweging, door afspraken met de werknemers te maken? Los daarvan bestaan er vanzelfsprekend voor het onderhoud en beheer van het wagenpark kilometerregistraties. Deze leden kunnen zich dan ook voorstellen dat er een fiscale regeling blijft bestaan die is gebaseerd op een staffeling van het aantal gereden kilometers, zodat veelrijders een hoger bijtellingspercentage hebben, dan weinig-rijders. De administratieve winst blijft dan aanwezig omdat het onderscheid woon-werkverkeer en zakelijk verkeer kan vervallen. Deze leden vragen de regering of hieraan is gedacht en of voor- en nadelen en berekeningen kunnen worden gegeven?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het uniforme bijtellingspercentage (20%) ook zal gaan gelden voor de bestelauto. Wat zijn de budgettaire effecten als het bijtellingspercentage van 10 gehandhaafd blijft voor deze categorie? Het is mogelijk voor bestelauto's een lager bijtellingspercentage te hanteren, dat door de ondernemer voor een bepaald bedrag zou kunnen worden afgekocht. Staat de regering positief tegenover een lager bijtellingspercentage voor de bestelauto? Zo ja, welk percentage, en staat zij positief tegenover een afkoopmogelijkheid van de bijtelling? Indien ja, tegen welk bedrag, zo willen de leden van VVD-fractie weten?
De leden van de fractie van GroenLinks erkennen ook de noodzaak om te komen tot een uniforme bijtelling van de auto van de zaak waarmee veel rittenadministraties kunnen komen te vervallen. Deze leden zijn echter niet gelukkig met het feit dat deze maatregel gepaard gaat met een lastenverlichting voor de groep met een auto-van-de zaak. Deze leden zouden juist vanwege de milieu-effecten en de gewenste variabilisering van de autokosten graag zien dat de overheid het geven en ontvangen van een lease-auto onaantrekkelijker maakt. Tenslotte zien de leden van de D66-fractie graag toegelicht waarom de regering het een goede balans vindt als dankzij de nieuwe regeling 50% van de auto-van-de-zaakbezitters er op vooruit gaan, 25% gelijk blijft en 25% er op achteruitgaat. Waarom is niet gekozen voor een uniform bijtellingspercentage dat meer balans brengt in de voor- en tegenvallers binnen deze groep, zo vraagt deze leden?
De leden van de LPF-fractie vragen de regering hoe de leaseautorijder na invoering van de vaste 20%-bijtelling financieel wordt gestimuleerd zo min mogelijk privéautokilometers te rijden met zijn leaseauto?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tevens vragen bij het verlaagde bijtellingspercentage voor automobilisten die veel privé-kilometers maken. Zij hebben begrepen dat ongeveer de helft van de betrokken leaserijders die tot nu toe in aanmerking kwamen voor het bijtellingspercentage van 25% nu een stevig belastingvoordeel incasseren van 110 mln euro. Anderzijds worden leaserijders die door minder privé-kilometers te maken in aanmerking kwamen voor een lager bijtellingstarief van 10 of 15% nu gestraft met een hoger bijtellingspercentage van 20%. Zij vragen de regering of dit per saldo een nadelig milieueffect heeft en derhalve onwenselijk is.
Stimuleringsregeling laagzwavelige brandstoffen
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welke precieze accijnsverhogen voor diesel en benzine per 1 januari 2004 van kracht worden? Hoe hoog zijn de accijnzen in centen per liter en per soort brandstof (inclusie BTW) op 31 december 2003 en hoe hoog op 1 januari 2004? En welk deel is het gevolg van de automatische prijsindexatie en welk deel is het gevolg van de beëindiging van de regeling zwavelarme brandstoffen?
Tot slot zou de leden van de SP-fractie op dit onderwerp nogmaals uitgelegd willen krijgen hoe het financieren van een structurele lastenverlaging voor (lease) auto's gefinancierd kan worden met het afschaffen van een tijdelijke stimuleringsmaatregel voor laagzwavelige brandstof zonder dat dit tot een structurele lastenverlichting leidt. De leden van de SP-fractie vermoeden dat de regering hier de vierkante cirkel gevonden heeft.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn voorstander van het vroegtijdig beëindigen van de stimuleringsregeling laagzwavelige diesel. Deze leden waren immers al kritisch over de invoering van deze stimuleringsregeling die zij eerder zagen als kadootje voor de dieselrijders. Of de regeling ook effectief is geweest of dat het gehele aanbod ook zonder deze stimuleringsregeling vervangen zou zijn door laagzwavelig laten zij dit keer maar liever in het midden.
De leden van de CDA-fractie menen dat de voorgestelde regeling op een aantal punten ook een extra administratieve last mee brengt. Kan in dat kader de regering in de eerste plaats aangegeven wat de verhoging van de administratieve lasten zal zijn vanwege de benodigde loonbelastingadministratie wanneer zoals zij stelt de werkgever wel de 28 cent zal blijven vergoeden?
Voorts zullen alle werknemers die geen auto van de zaak hebben wel degelijk een rittenadministratie moet bijhouden van hun gereden woon-werk-kilometers om voor vergoeding in aanmerking te komen. Is het de bedoeling dat rekening wordt gehouden met ziekte- en vakantiedagen? Dit zou met name voor mensen die met het openbaar vervoer reizen een administratieve lastenverzwaring betekenen. Voor hen geldt thans immers een forfait.
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of bij het vormgeven van de regeling wel in ogenschouw is genomen dat werknemers die rijden in de bestelbus van de baas nog steeds een rittenadministratie moeten bijhouden om aan te tonen dat zij de auto niet voor privé-ritten gebruiken. Hoe beoordeelt de regering de administratieve lasten voor deze groep?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de belastingplichtige met een rittenadministratie zal moeten aantonen dat hij onder de 500 kilometer voor gereden privé-kilometers blijft, maar dat daarnaast ook is voorzien in de mogelijkheid van een verklaring van de werkgever. Kan nader worden ingegaan op de voorwaarden waaraan in dat laatste geval moet zijn voldaan? Dat zou immers een fikse administratieve lastenverlichting kunnen betekenen. Is deze verklaring ook te gebruiken voor de hierboven bedoelde groep werknemers die rijden in een bestelbus van de baas? Hoe beoordeelt de regering de fraudegevoeligheid van een dergelijke verklaring?
De leden van de LFP-fractie vragen de regering hoe eigenaren(I) en gebruikers/werknemers(II) van bestelauto's kunnen aantonen dat de bestelauto alleen voor zakelijk- en woon-werkverkeer wordt gebruikt, zonder een kilometeradministratie te hoeven invullen, en deze wordt geaccepteerd door de belastingdienst?
Automatische indexering motorrijtuigenbelasting
De leden van de CDA-fractie merken op dat voorgesteld wordt om een indexeringsbepaling in de MRB op te nemen, waardoor in het vervolg automatische indexering van de motorrijtuigenbelasting plaatsvindt. Genoemde leden vragen waarom deze indexeringsregeling nooit eerder in de wet is opgenomen als daarmee uitholling voorkomen wordt en wanneer de tarieven voor het laatst geïndexeerd zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn positief over de automatische indexering van de MRB en over de aanpassing van de accessoireregeling BPM.
De leden van de D66-fractie zijn stomverbaasd over het gebrek aan historisch besef bij de toelichting op het voorstel om de motorrijtuigenbelasting weer automatisch te gaan indexeren. Het zal de regering toch bekend zijn dat dit een bewuste keuze is geweest in het kader van de variabilisering van de autokosten, waarbij de vaste lasten steeds lager en de variabele steeds hoger zouden moeten worden. Deze leden zijn nog steeds voorstander van die variabilisering. Deze leden vraagt de regering derhalve af te zien van deze maatregel en suggereert als dekking een (lichte) verhoging van het voorgenomen bijtellingspercentage voor de auto van de zaak.
Aanpassing accessoireregeling BPM
De leden van de D66-fractie kunnen instemmen met dit deel van het belastingplan. Wel vragen deze leden de regering in te gaan op de vraag of het niet voor de hand ligt de nu nog uniforme BPM-toeslag voor auto's met dieselmotoren ad € 907 budgetneutraal te gaan differentiëren nu er steeds meer kleine auto's met dieselmotoren op de markt gaan komen. Zo een uniform tarief drukt immers onevenredig zwaar op zulke kleinere, goedkopere auto's.
De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat het gebruik van de financieringsmogelijkheden voor de eigen woning ruimte biedt voor consumptief gebruik van deze middelen. Hiervoor is de hypotheekrenteaftrek in de inkomstenbelasting niet bedoeld. Genoemde leden zien de noodzaak maatregelen te treffen dit oneigenlijk gebruik aan te pakken. Hierover nog wel enkele opmerkingen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel de hypotheekrenteaftrek niet meer toe te staan over de «overwaarde» die kan zijn ontstaan door de waardestijging van een eigen woning. De regering beperkt daarmee terecht de mogelijkheid om bij verhuizing naar een nieuwe woning deze woning met een volledig aftrekbare hypotheekschuld te financieren, en daarmee de overwaarde vrij te spelen voor consumptieve aanwending of beleggingen. Kan de regering toelichten in welke mate de huidige overwaarde werd benut voor andere doelen – zoals beleggingen – dan de financiering van een nieuwe woning? Is de indruk van deze leden juist dat banken actief beleid hebben gevoerd om cliënten op deze mogelijkheid te wijzen en heeft het daar een oordeel over? Deelt de regering de mening van de deze leden dat daarmee banken bewust hebben bijgedragen aan financieringsconstructies die niet passen bij de oorspronkelijke bedoeling van de hypotheekrenteaftrek om een eigen woning te financieren, zoals nog eens expliciet is bevestigd tijdens de behandeling van de belastingherziening in 2001?
De regering kiest bij de aanpak van het oneigenlijk gebruik van de hypotheekrenteaftrek voor een variant die aansluit bij de bijleenregeling voor zittende eigenaren. Deze mogen alleen bijlenen met aftrekbare rente indien daarmee de woning wordt verbeterd of uitgebreid, bijvoorbeeld met een serre. De leden van de PvdA-fractie onderkennen de logica van deze gelijke behandeling. Toch vragen deze leden of ook verdergaande varianten zijn onderzocht en overwogen. Immers in de kabinetsvoorstellen blijft het aantrekkelijk, en wordt het zelfs nog aantrekkelijker, om bij de eerste aankoop van een eigenwoning (of bij aankoop nog in 2003) de woning met een maximale hypotheek te financieren, omdat men de bestaande hypotheekschuld mag meenemen naar de nieuwe woning. Staat dit voorstel, zo vragen deze leden niet haaks op de implementatie van het initiatief wetsvoorstel Hillen waarin de regering het argument hanteert dat er een prikkel tot aflossen moet zijn? Is overwogen om de eigenaar-bewoner te stimuleren de hypotheekschuld geleidelijk af te lossen, lineair of met annuïteiten, zodat de fiscale begunstiging niet langer duurt en niet groter is dan nodig is om het eigen huis te verwerven. De nieuwe regeling blijft naast de bevordering van het woningbezit zelve ook financiële vermogensvorming bevorderen. Daar is niks op tegen, maar waarom, zo vragen deze leden zich af, wordt dat fiscaal begunstigd? Is bijvoorbeeld als mogelijkheid overwogen om het verschil tussen de aankoopprijs van de oude woning – eventueel vermeerderd met de aanwijsbare verbeteringen aan de woning – en de verkoopprijs van deze woning, dus de werkelijk gerealiseerde marktwinst, te beschouwen als bijdrage aan de financiering van de nieuwe woning. Deze winst zou dus niet meer mogen worden aangewend voor fiscaal begunstigde financiering van de nieuwe woning. De regering werpt als bezwaar op, dat daardoor liquiditeitsproblemen kunnen ontstaan. Maar, zo willen deze leden graag weten, geldt dit niet alleen indien men verhuist naar een duurdere woning? Immers bij overstap naar een huis in dezelfde prijsklasse ontstaan die problemen niet.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen in de hypotheekregeling. Deze leden willen graag een toezegging van de regering dat de hypotheekregeling in deze regeerperiode, na de voorgestelde wijziging, onaangetast blijft.
Mede naar aanleiding van de CPB notitie over de economische effecten van de bijleenregeling hebben deze leden nog enkele vragen. Onderschrijft de regering het standpunt dat het wenselijk is het eigenwoningbezit te bevorderen? Het stimuleren van de aflossing van hypotheken vormt hierbij een wezenlijk onderdeel. Welke effecten verwacht de regering ten aanzien van de aflossing van hypotheken door de invoering van de bijleenregeling? Zijn deze effecten in overeenstemming met de stimulering van de aflossing op hypotheken? Indien de aflossing van hypotheken onder druk komt te staan door de bijleenregeling; welke maatregel, naast de implementatie van het wetsvoorstel «Hillen», verwacht de regering in te voeren om de aflossing te stimuleren?
De leden van SP-fractie onderschrijven de analyse van de regering dat de kosten van de hypotheekrenteaftrek uit de hand lopen. Ook in relatie tot de gestegen inkomsten van het eigenwoningforfait. Een verlaging van het eigen woningforfait zoals de regering voorstelt past daar dan ook niet bij. Deze leden steunen de invoering van de bijleenregeling. Dat Nederland verworden is tot hypotheekschuld kampioen van Europa is zorgelijk. De leden van de SP-fractie zien de maatregel als passend in een historische ontwikkeling waarbij vanaf 1997 de aftrek met kleine stappen is beperkt. Onderschrijft de regering deze analyse? In de memorie van toelichting wordt geconstateerd dat met de voorgestelde maatregel de stijgende trend van de hypotheekrenteaftrek slechts licht wordt omgebogen. Betekent dit dat de regering het wetvoorstel «Hillen» intrekt? Kan de regering zich voorstellen dat na 2007 de aftrek verder beperkt dient te worden?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn gelukkig met het kiezersbedrog van de regeringspartijen dat deze partijen uiteindelijk toch, zij het in zeer beperkte mate, hebben gekozen voor een inperking van de hypotheekrente-aftrek. Uiteindelijk zo menen deze leden heeft Wouter Bos hiermee gelijk gekregen en kan deze regeling slechts in achterkamertjes van onderhandelingen aangepast worden. De leden van de GroenLinks-fractie vinden de gang van zaken uitermate ongelukkig maar zijn blij met de uitkomst. Deze leden hebben zelf in 1999 een volledig plan voor een totale aanpassing voorgesteld die paste binnen de Belastingherziening 2001 en waarmee het grootste probleem van de hypotheekrente-aftrek, dat de hoogste inkomens het grootste voordeel ontvangen, wordt aangepakt. Deze leden menen dat de eigen woning hoort te verhuizen naar box 3 waarmee het subsidiepercentage van de hypotheekrente voor iedereen gelijk is en waarmee ongewenst fiscaal gedreven gedrag (het oppompen van de hypotheekschuld) wordt voorkomen. Hoe staat de regering tegenover deze wijziging die door de fractie van GroenLinks en steeds meer economen wordt voorgestaan als dé structurele oplossing voor de onevenwichtigheden in de huidige fiscale behandeling van het eigen huis. Deze leden hebben tevens het concept van de «noodzakelijke hypotheek» geïntroduceerd: slechts dat deel van de hypotheek wordt in aftrek toegestaan waar burgers zelf geen vermogen tegenover hebben staan. Daarmee krijgt de faciliteit weer de werking zoals deze is bedoeld en kan de stijgende kostenpost voor de overheid worden beperkt.
Bij de totstandkoming van het Hoofdlijnenakkoord hebben de leden van de D66-fractie van harte ingestemd met de principes achter de voorgestelde bijleenregeling. Nu de exacte vormgeving aan de orde is, hebben deze leden nog wel een aantal vragen. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor de samenleving als geheel niet goed is als er onder de bevolking zo'n grote schuld in onroerend goed is als thans. Naar de mening van de leden van deze fractie zou voorkomen moeten worden dat de lust tot aflossen van de hypotheek de kop in wordt gedrukt. Zij vragen de regering eens in te gaan op de mogelijkheid om in vervolg op het voorliggende voorstel te denken over de introductie van een fictief aflossingspercentage voor de hypotheekschuld aan de hand waarvan wordt bepaald wat, gegeven de oorspronkelijke hypotheekschuld, de maximaal toegestane renteaftrek in enig jaar is.
De leden van de ChristenUnie-fractie achten het juist dat kritisch wordt gekeken naar de fiscale behandeling van hypotheekschulden. Zij constateren met enige teleurstelling dat de maatregel in het Belastingplan zich beperkt tot het wegnemen van de fiscale bevoordeling van verhuizende ten opzichte van zittende eigenaar-bewoners. Zij merken op dat de huidige vormgeving van de hypotheekrenteaftrek hogere inkomens sterker bevoordeeld dan de lage. De overheid stimuleert op deze wijze de aankoop van een eigen woning relatief sterker voor mensen met een hoger inkomen dan voor mensen met een lager inkomen. Gesteld kan worden dat sprake is van een omgekeerde solidariteit tussen inkomensgroepen. Het stelt deze leden dan ook teleur dat de regering geen verderstrekkend maatregelen heeft aangekondigd om tot een rechtvaardiger en meer gelijke behandeling van de eigen woning de hypotheekrenteaftrek te komen. De leden van de ChristenUnie-fractie denken hierbij aan een (stapsgewijze) aftopping van het geleende bedrag waarover de hypotheekrente mag worden afgetrokken. Zij informeren naar de effecten die de regering hiervan verwacht. Zij informeren voorts welke effecten de regering verwacht van een stapsgewijze aftopping van het rentebedrag dat in mindering mag worden gebracht op het belastbaar inkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of Nederland op termijn zich niet gedwongen zal zien tot beperking van de hypotheekrenteaftrek over te gaan, gezien de snel groeiende belastingderving (ca. 25 miljard euro in 2007!) die ermee gepaard gaat.
De intentie van de bijleenregeling is volgens de leden van de SGP-fractie positief. Zij hebben – zoals tevens blijkt uit hun bijdrage aan het verslag over wetsvoorstel 29 209 – wel bezwaren bij de slechts beperkte strekking van deze regels. De regering geeft terecht aan dat de forse groei slechts licht wordt omgebogen. Gezien het grote financiële beslag van de hypotheekrenteaftrek – oplopend tot €27,2 miljard in 2007 – zijn deze leden van mening dat de huidige riante regeling niet altijd kan blijven bestaan. Waarom is er niet voor gekozen om bijvoorbeeld een maximum te stellen aan de af te trekken hypotheekrente?
Stimulering van de aflossing van hypotheken is noodzakelijk. De voorgestelde regeling bevordert juist dat starters een extra hoge hypotheek nemen of dat er vrijwel niet wordt afgelost. Deze constatering is als zodanig niet voldoende. Impliciet blijft de mogelijkheid van aftrek van rente over consumptief krediet dus toch bestaan. Wat is naast de beperkte impact van wetsvoorstel 29 209 de inzet van de regering om aflossing te stimuleren?
Gelijke fiscale behandeling bij verhoging hypotheek
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het aangepaste wetsvoorstel Hillen en de bijleenregeling stimuleren volgens de memorie van toelichting de financiering van eigen woningen met eigen vermogen. In de toelichtingen van beide wetsvoorstellen wordt echter niet aangegeven waarom financiering met eigen vermogen de voorkeur zou hebben boven financiering met een hypothecaire lening.
Kan de regering alsnog aangeven waarom zij financiering met eigen vermogen wenselijk vindt, en wel in die mate dat zij daarvoor een belastinguitgave van Euro 250 miljoen per jaar wil doen? Wat zijn de effecten voor de economie, en in het bijzonder voor de consumptieve bestedingen, indien eigenaren van woningen de aankoop meer gaan financieren met eigen vermogen c.q. bestaande hypotheken gaan aflossen?
Grootste kritiekpunt van de leden van de CDA-fractie is dat de bijleenregeling zoals thans is vormgegeven de belastingplichtige niet stimuleert om zijn hypotheekschuld af te lossen. De definitie van «overwaarde» houdt namelijk geen rekening met het eigen vermogen dat de belastingplichtige in zijn eigen huis heeft gestoken. Genoemde leden begrijpen dan ook de kritiek van de Raad van State dat het voorstel van de bijleenregeling niet strookt met de filosofie van het initiatief Hillen. In de ogen van genoemde leden is het echter van wezenlijk belang om wel zo'n prikkel om de hypotheekschuld af te lossen in het belastingstelsel op te nemen. Genoemde leden zijn namelijk van mening dat – ter reductie van de collectieve hypotheekschuld – belastingplichtigen beter gestimuleerd kunnen worden om hun hypotheekschuld af te lossen, dan hen te straffen van het hebben van een schuld. Kan de regering van haar kant aangeven wat de samenhang is van de maatregelen in het belastingplan ten aanzien van het eigenwoningregime en de maatregel zoals deze in het wetsvoorstel Hillen voorligt. Ook de NOB is van mening dat de fiscus niet op stoel van de belastingplichtige moet gaan zitten door te bepalen hoe deze een vermogensbestanddeel moet financieren.
De leden van de CDA-fractie hebben nog de volgende vragen over de praktische uitwerking van de overwaardeberekening:
Kan de regering van een aantal scenario's aangeven wat de gevolgen zullen zijn van het volledig financieren met vreemd vermogen? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de overheidsbegroting?
Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van het partnerregime in de Wet IB 2001 in combinatie met de overwaarderegeling? Wat zijn de effecten van het jaarlijks opteren voor het partnerregime?
Aan wie wordt de overwaarde toegerekend bij toetreden, of verbreken van een huwelijksgemeenschap, of bij opteren, dan wel niet meer opteren voor het partnerschap?
Kan de regering aangeven hoe een belastingplichtige die een woning heeft aangeschaft voordat zijn huidige woning is verkocht, kan weten wat de hoogte van de hypotheek mag zijn waarvoor hij een aftrek in box 1 kan krijgen?
Kan de regering tevens aangeven hoe de bijleenregeling uitwerkt bij verkrijging door schenking? Is hier sprake van ongelijke behandeling ten opzichte van het geval waarbij de woning eerst wordt verkocht en vervolgens de verkoopprijs wordt geschonken?
Kan zij bovendien ingaan op het door de NOB genoemde voorbeeld waarbij de eigen woning uit de nalatenschap van een overleden ouder wordt verkregen en een deel van de overbedelingsschuld, cq. inbrengschuld aan de woning wordt toegerekend? Is hier een latent vervreemdingssaldo gecreëerd?
In de memorie van toelichting(p. 19) staat t.a.v. de bijleenregeling dat de betaalde rente waarvan de aftrek geschrapt wordt, materieel betrekking heeft op consumptief krediet. Graag zouden de leden van de VVD-fractie van de regering een algemene uiteenzetting krijgen op welke wijze naar haar oordeel toerekening van rentebetalingen voor fiscale doeleinden dient plaats te vinden indien een belastingplichtige verschillende uitgaven heeft gefinancierd. Geldt deze methodiek ook in de vennootschapsbelasting wanneer het gaat om de vraag of er sprake is van kosten van buitenlandse deelnemingen? Zo niet, waarom wordt dan in de inkomstenbelasting voor een andere methode van toerekening gekozen?
Kan de regering een reactie geven op de voorstellen van Vereniging Eigen Huis (brief oktober 2003) met betrekking tot de inbreng en inzet van eigen middelen in de financiering van de eerste eigen woning?
Voorts verwachten de leden van de VVD-fractie een moeizame uitvoerbaarheid van de bijleenregeling in de sfeer van het fiscale partnerbegrip en in geval van minderjarige kinderen die panden gaan aankopen. Graag een reactie van de regering.
De leden van de SP-fractie merken op dat de bijleenregeling als ongewenst bijeffect heeft dat het aflossen van schulden ontmoedigd wordt. Deze leden zouden zich daarom kunnen voorstellen dat ook een fictief aflossingschema wordt ingevoerd. Aflossen is dan geen plicht maar niet-aflossen leidt wel tot een lagere aftrek. Hoe denkt de regering hierover? De regering stelt dat bij de financiering van de eigen woning nu al grotendeels wordt gekozen voor volledige financiering. Kan dit cijfermatig onderbouwd worden?
De nu voorgestelde bijleenregeling is naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks een eerste stap op weg naar het concept van de noodzakelijke hypotheek. Hoe staat de regering tegenover dit concept waarbij ook bij starters wordt gekeken of zij de volledige hypotheekschuld nodig hebben voor de financiering van hun huis. Indien dit volledige concept wordt gehanteerd wordt ook het negatieve bij-effect van de bijleenregeling, dat de regering zelf ook onderkend, namelijk dat mensen in het begin hun schuld zo hoog mogelijk maken en tussentijds een negatieve prikkel hebben om af te lossen, voorkomen.
Voorts willen de leden van de D66-fractie graag de mening van de regering over de implicaties van de voorgestelde regeling in het geval de huizen minder waard worden en er een restschuld ontstaat. Is het een goede gedachte voor dit soort situaties het recht op aftrek van (hypotheek)rente nog gedurende 10 jaar intact te laten, bijv. met een aflopende aftrekruimte, zo vragen de leden van de D66-fractie?
In dezelfde sfeer ligt wat deze leden betreft de vraag of het wel terecht is om voor degenen die, na een koophuis te hebben gehad, gaan huren de eigenwoningschuld gedurende 10 jaar op hetzelfde niveau te houden. Het lijkt de leden van de D66-fractie redelijker gedurende die 10 jaar deze eigenwoningschuld geleidelijk aan af te laten nemen, zodat iemand die pas na zo een lange periode weer gaat kopen als het ware als nieuwe toetreder op de koopwoningmarkt wordt gezien.
Tenslotte willen de leden van de D66-fractie graag weten of de regering met haar van mening is dat er aanleiding is een forfaitair te bepalen bedrag extra in aftrek toe te laten met het oog op de kosten die mensen maken bij het wisselen van woning (stoffering e.d.).
Op de implementatie van het initiatiefwetsvoorstel Hillen gaan deze leden in bij het desbetreffende zelfstandige wetsvoorstel (29 209).
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben bij de voorgestelde bijleenregeling enkele vragen. Zij kunnen zich in belangrijke mate vinden in de redenering van de regering dat door een nieuwe woning volledig te financieren met een hypothecaire lening zonder de overwaarde van de verkochte woning te gebruiken voor de woningfinanciering indirect fiscaal gefacilieerd geld wordt vrijgespeeld voor consumptie of voor sparen dan wel beleggen.
Zij vragen de regering of er geen verminderde prikkel uitgaat van dit voorstel tot aflossing van de eigenwoningschuld. Immers, iedere eigenaar heeft er als deze bijleenregeling van kracht wordt baat bij zijn openstaande hypotheekschuld zo hoog mogelijk te doen zijn, teneinde zo weinig mogelijk «eigen geld» (het verschil tussen de oude openstaande hypotheekschuld en de opbrengst van de oude woning) te moeten steken in de financiering van de nieuwe woning. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of deze zienswijze juist is. Voorts vragen zij of hiermee niet een effect wordt opgeroepen dat tegengesteld is aan de doelstelling van de regering om financiering van de eigen woning met eigen middelen zo veel mogelijk te bevorderen (MvT, p. 21). Dit doel wordt onder meer nagestreefd met de implementatie van het initiatiefwetsvoorstel-Hillen.
De leden van de ChristenUnie-fractie informeren voorts naar de effecten op de woningmarkt. Zal de nieuwe regeling vanwege de huidige krapte op de woningmarkt niet leiden tot een stagnatie in de doorstroming, en derhalve tot verder stijgende prijzen van woningen in het starterssegment, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat met het oog op ontwijkconstructies is gekozen voor een wettelijke termijn van 10 jaar waarin de zogenaamde eigenwoningschuld blijft staan. Zij vragen hoe en door wie deze eigenwoningschuld zal worden geregistreerd. Vervolgens vragen zij of een onwenselijke consequentie hiervan niet is, dat iemand die zijn woning verkoopt om van de opbrengst voor een periode laag betaald of vrijwilligerswerk in het buitenland te gaan verrichten zoals bijvoorbeeld voor hulpverlening en ontwikkelingsorganisaties, en na vijf jaar terugkeert in Nederland waarschijnlijk geen nieuwe woning kan financieren ondanks terugkeer naar een vaste baan, zelfs wanneer hij een woning koopt van gelijke waarde als welke hij verkocht heeft.
De leden van de CDA-fractie constateren dat maatregelen zullen worden getroffen om te voorkomen dat door tijdelijke verhuizing naar een goedkopere woning de effectiviteit van de maatregel wordt beperkt. De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een uitleg hieromtrent: hoe zullen deze aanvullende maatregelen eruit zien en kunnen die aan de Tweede Kamer worden voorgelegd?
Kan de regering ingaan op het commentaar van de redactie van VakstudieNieuws, wat betreft de ongelijke termijn van herziening van de beschikking van de eigenwoningreserve voor belastingplichtige en inspecteur?
De leden van de CDA-fractie vragen of in aanvulling op de CPB-notitie 2003/74 kan worden aangegeven wat de budgettaire effecten zijn als alle belastingplichtigen naar aanleiding van de invoering van de voorliggende maatregel alsnog de eigen woning eenmalig geheel met vreemd vermogen financieren? Kan voorts worden aangeven wat de budgettaire opbrengsten zijn van het feit dat voor belastingplichtigen die hun eigen woning (gedeeltelijk) met eigen vermogen hebben gefinancierd de hypotheekrente van een volledige financiering met vreemd vermogen van het nieuwe huis niet meer voor aftrek in aanmerking komt?
De leden van de PvdA-fractie stellen voorts vragen over de sterke stijging van de belastingderving door hypotheekrenteaftrek. Is deze vooral veroorzaakt door de sterke stijging van de huizenprijzen en door het feit dat hogere inkomensgroepen relatief de hoogste aftrek hebben (door de tariefstelling, en omdat zij de duurste woningen betrekken en de grootste leencapaciteit hebben)? Kan de regering cijfermatig aangeven in hoeverre de enorme stijging van de belastingderving met betrekking tot de eigen woning – van € 3.44 mld in 1995 tot € 7.59 mld in 2004 – het gevolg is van de prijsstijging en in hoeverre deze wordt veroorzaakt door de hoge leningen van de hogere inkomensgroepen?
De regering pakt met de bijleenregeling een symptoom aan van de huidige hypotheekrente-aftreksystematiek. Deze is niet alleen relatief voordeliger voor hogere inkomens, maar heeft ook een sterk prijsopdrijvend effect. De aftrek is reeds zeer groot, maar door de rentedaling van de laatste jaren nog deels beperkt, maar de leden van de PvdA-fractie zijn geschrokken van het antwoord op hun vraag welke belastingderving het gevolg zal zijn van een rentestijging van 1%. De regering antwoordde bij deze vraag naar aanleiding van de Miljoenennota dat een 1%-rentestijging de overheid al in 2007 met een extra derving van € 1.3 mld te maken krijgt, met een oploop daarna. Bij een zeker niet denkbeeldige rentestijging van enkele procenten neemt deze derving vanzelfsprekend nog grotere vormen aan. Is de regering zich hierop aan het voorbereiden? Worden nieuwe bezuinigingen in zorg, onderwijs en dergelijke reeds voorbereid, of wordt het probleem bij de wortel aangepakt en wordt de hypotheekrenteaftrek zelf duurzamer gemaakt? Wat is de reactie van de regering op de kritiek van het Platform Woningmarkt in het Financiële Dagblad van 23 september jl. Kan de regering aangeven welke invloed de voorgestelde maatregel heeft op de doorstroming op de woningmarkt? Wat is de reactie van de regering op de plannen van het Platform Woningmarkt met betrekking tot het matigen van de wildgroei van hypotheken?
Wat de budgettaire gevolgen betreft is het de leden van de VVD-fractie niet duidelijk hoe de regering de opbrengst van de bijleenregeling heeft geschat. Welk bedrag aan hypothecaire leningen zal volgens hem, bij ongewijzigde wetgeving, worden opgenomen bij verhuizing om daarmee in materiële zin consumptieve bestedingen of beleggingen in Box III te financieren? Op welke manier is dit bedrag bepaald? Aan welke bronnen zijn de cijfers over het bijleen-gedrag ontleend? Van welk marginaal belastingtarief, welke ontwikkeling van de huizenprijzen en welk tarief van de hypotheekrente is de Regering hierbij uitgegaan? Verwacht de regering niet dat belastingplichtigen die een huis met overwaarde hebben, en die een ander huis willen kopen, meestal op zoek zullen gaan naar het grootste c.q. duurste huis dat nog binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden ligt? Of anders gezegd: is het wel reeel te veronderstellen dat belastingplichtigen de overwaarde van hun oude woning zullen gaan beleggen of consumptief gaan besteden, nu dat tot gevolg heeft dat ze minder kunnen aan de aanschaf van een nieuwe woning? Is het in dit licht wel realistisch om een grote budgettaire opbrengst van de bijleenregeling te verwachten? De opbrengst van de bijleenregeling wordt in de CPB notitie lager ingeschat dan de opbrengst die in het Belastingplan 2004 vermeldt staat. Op welke wijze denkt de regering het verschil in opbrengst te kunnen compenseren?
De leden van de fractie van GroenLinks menen dat tabel 6 en figuur 1 en 2 een schrikbarend beeld laten zien van de verdere oploop van de hypotheekschuld en de daarmee stijgende belastingderving voor de overheid. Overigens menen deze leden dat juist vanwege de samenhang met het wetsvoorstel Hillen is het logisch om tabel 6 met dit voornemen aan te vullen. Is de regering niet met deze leden van mening dat het met het oog op de vergrijzing van het grootste belang is om nu daadwerkelijk een halt toe te roepen aan deze stijgende kostenpost? En is zij niet met deze leden van mening dat de bijleenregeling slechts een zeer beperkte bijdrage daartoe levert? Kan de regering aan het CPB vragen of het concept van de «noodzakelijke hypotheek» wél een halt toe kan roepen aan deze stijging?
Maatregelen pensioenfondsen en woningcorporaties
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering erkent dat de scheiding van commerciële en niet-commerciële activiteiten misbruikt kan worden door verliesgevende niet-commerciële activiteiten te verpakken als commerciële activiteiten, waardoor verliesverrekening mogelijk is? Zo ja, wat is haar antwoord hierop?
Belasten commerciële activiteiten pensioenfondsen
De leden van de CDA-fractie begrijpen de afweging commerciële activiteiten van pensioenfondsen te belasten. Echter het begrip commerciële activiteit is nog niet nader ingevuld. Genoemde leden hebben grote moeite met de gekozen procedure om dit begrip later in te vullen. Genoemde leden vinden het ongelukkig dat de commissie Staatsen pas in een later stadium haar bevindingen zal presenteren. Nu moet over de contouren van het voorstel geoordeeld worden, zonder dat de invulling bekend is. Nog bezwaarlijker echter achten de leden van de CDA-fractie het voornemen van de regering om het begrip «commerciële activiteit» zelf in te vullen indien de commissie niet tijdig met haar bevindingen komt. Wat zal het gevolg zijn wanneer de regering een andere invulling geeft aan het begrip commerciële activiteit dan de commissie Staatsen? Ook de Raad van State geeft aan dat het thans al formuleren van de regeling nog voordat de Commissie Staatsen tot een eindoordeel is gekomen, druk legt op de besluitvorming, omdat aangenomen moet worden dat eerst ver in de parlementaire behandeling de nota van wijziging zal worden ingevoerd. Is overwogen om de definitieve regeling – eventueel met terugwerkende kracht – pas in werking te stellen als het eindoordeel van de Commissie Staatsen bekend is? Zo ja, waarom is hier dan van af gezien
Kan nader worden ingaan op het risico dat de budgettaire opbrengst die is ingeboekt niet gerealiseerd zal worden, omdat commerciële activiteiten nu al veelal in Vpb-plichtige dochters plaatsvinden?
De leden van de PvdA-fractie hebben bedenkingen bij de manier waarop de regering het voorstel om commerciële activiteiten van pensioenfondsen Vpb-plichtig te maken. Deze leden vinden het vanzelfsprekend dat pensioenfondsen vennootschapsbelasting moeten betalen over hun commerciële activiteiten. Voor zover deze leden weten vinden de commerciële activiteiten van pensioenfondsen reeds plaats in aparte dochterondernemingen die reeds Vpb-plichtig zijn. De kerntaken van pensioenfondsen blijven vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Tegen die achtergrond zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd waar de regering de verwachte extra belastingopbrengst van € 104 miljoen op baseert. In een Nota van Wijziging zal pas duidelijk worden welke taken de regering Vpb-plichtig wil maken. De regering komt pas met deze Nota van Wijziging als het advies van de Commissie conglomeraatvorming Pensioenfondsen gereed is of komt met eigen voorstellen als deze commissie niet snel genoeg gereed is. In overeenstemming met het advies van de Raad van State willen de leden van de PvdA-fractie hier niet op wachten. Voor een zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel willen genoemde leden van de regering weten welke activiteiten de regering overweegt Vpb-plichtig te maken.
De leden van de PvdA-fractie willen opmerken grote waarde te hechten aan de beleggingsvrijheid van pensioenfondsen. De pensioenfondsen hebben immers de taak om voor de huidige en toekomstige gepensioneerden het maximale resultaat te behalen. Het gaat om de koopkracht van gepensioneerden. Het is tegen die achtergrond ongewenst dat bepaalde beleggingsactiviteiten Vpb-plichtig worden. Beleggen is de kernactiviteit van pensioenfondsen en moet dus vrijgesteld blijven van vennootschapsbelasting. Bovendien is het in strijd met de Europese fiscale mededeling omtrent pensioenen. Deelt de regering deze zienswijze?
Is het juist – zo vragen de leden van de PvdA-fractie – dat pensioenfondsen bij het vervallen van de vrijstelling voor het betalen van vennootschapsbelasting over (een deel van) hun beleggingsactiviteiten, ook niet meer in aanmerking zullen komen voor de vrijstelling voor het betalen van dividendbelasting over hun Amerikaanse beleggingen op grond van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen de Verenigde Staten en Nederland? Hoeveel kost dit de gezamenlijke pensioenfondsen? Wat zouden de consequenties hiervan zijn voor de pensioenpremies bij PGGM en ABP, daar deze kosten te laste van de fondsreserves gaan?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel XI van het Belastingplan 2004 art. 5 Vpb zodanig wordt gewijzigd dat een pensioenfonds geen Vpb vrijstelling meer geniet indien «zij voordelen behalen uit werkzaamheden die niet rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van [pensioenregelingen]».
In de memorie van toelichting (pag. 28) staat dat dit betekent «commerciële activiteiten ... alsmede dienstverlenende activiteiten..» Op dit moment is echter nog geen invulling gegeven aan deze begrippen, de Kamer wacht nog op het rapport van de Commissie Staatsen. Op welke wijze denkt de regering bij afwezigheid van genoemd rapport invulling te geven aan deze begrippen? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie van de regering een nadere afbakening van het begrip «beleggen».
De leden van de VVD-fractie willen graag een antwoord van de regering op onderstaande vragen. Mag een pensioenfonds in aandelen handelen? Mag een pensioenfonds in derivaten handelen? Mag een pensioenfonds in goederen handelen? Waar ligt de scheidslijn? Is de regering zich bewust van het mogelijke effect op de pensioenfondsen bij onduidelijkheid c.q. onvolkomenheden in de formulering van genoemde begrippen?
Het plan zou in strijd zijn met de Europese fiscale mededeling omtrent pensioenen. Deze propageert immers dat landen geen belasting mogen heffen op beleggingsinkomsten van pensioenfondsen. Kan de regering hier commentaar op geven?
Kan de regering ook commentaar geven op de stelling dat met het introduceren van de Vpb-plicht voor pensioenfondsen, zal betekenen dat de 0%-vrijstelling op dividenden uit de VS zal worden verpeeld? Op dat moment zal waarschijnlijk altijd 15% bronbelasting op VS-dividenden moeten worden betaald. De leden van de VVD-fractie ontvangen gaarne commentaar van de regering hierop.
Verder merken deze leden op dat de Pensioen- en Spaarfondsenwet in het Belastingplan niet zodanig wordt aangepast dat voortaan alleen levenslang ouderdompensioen zou mogen worden verzekerd. Pensioenfondsen zijn dus bevoegd om pensioenregelingen uit te voeren die fiscaal als bovenmatig worden aangemerkt. Ook een netto-netto pensioentoezegging is immers een pensioentoezegging die valt onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet. De uitvoering van netto-netto pensioentoezeggingen lijkt dientengevolge tot de kerntaken van een pensioenfonds te behoren. Kan de regering hier commentaar op geven?
Artikel 5 wet Vpb 1969, in het bijzonder het nieuwe derde lid, lijkt aan deze uitvoering in de weg te staan. Volgens het bepaalde in het derde lid sub a geldt de vrijstelling van Vpb alleen voor zover pensioenfondsen een pensioenregeling uitvoeren in de zin van de wettelijke bepalingen van de loonbelasting.
De uitvoering van de netto-regelingen zou zoals boven gesteld tot de kerntaken van een fonds behoren. Dit zou dan niet in de Vpb-sfeer belast horen te worden. Kan de regering aangeven of zij het hiermee eens is en zo ja, waarom, zo nee, waarom niet, vragen deze leden?
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het van groot belang om te weten wanneer de regering verwacht dat de commissie Staatsen met haar conclusies zal komen. Kan de regering bij deze commissie informeren wanneer zij denkt haar werkzaamheden zorgvuldig te kunnen afronden?
Deze leden willen tevens weten of de regering kan aangeven hoeveel budgettair belang er gemoeid was met het voornemen om een heffing te leggen op vermogensoverschotten?
Voor wat betreft de voorgestelde maatregelen op het punt van het belasten van de commerciële activiteiten van pensioenfondsen en woningcorporaties geven de leden van de D66-fractie te kennen dat zij de doelstelling concurrentieverstoring op deze wijze tegen te gaan onderschrijven. Het is voor hen evenwel onduidelijk waarom de voorgestelde maatregelen beperkt blijven tot pensioenfondsen en woningcorporaties en niet eveneens worden toegepast op commerciële activiteiten van bijvoorbeeld gemeenten, zoals indertijd voorgesteld in de Contourenschets aanpassing belastingplicht van overheidsbedrijven uit 1999 en de belastingplicht van de vervoersbedrijven.
Belasten commerciële activiteiten woningcorporaties
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de passage in de memorie van toelichting dat «geen nieuwe steunregelingen of wijzigingen van goedgekeurde bestaande steunregelingen» bevat zich verhoudt met de toelichting op de begroting 2004 van VROM waarin wordt vermeld dat de bestaande compensatiemaatregelen van de staat aan de woningcorporaties in maart 2002 zijn gemeld bij de EC onder de regelingen voor steunmaatregelen? In het verlengde hiervan het volgende. Met betrekking tot het voornemen de commerciële activiteiten woningcorporaties te belasten, wijzen een aantal commentaren op het gevaar van de opening van een staatssteunprocedure tegen het resterende deel van de vrijstelling voor de woningcorporaties. Kan de regering dit gevaar inschatten en is deze afweging meegenomen in de overweging de vennootschapsbelasting-vrijstelling gedeeltelijk op te heffen? De leden van de CDA-fractie zien graag een reactie van de regering tegemoet.
Ook bij dit voorstel hebben de leden van de PvdA-fractie bedenkingen bij de manier waarop de regering de belastingheffng bij woningcorporaties vormgeeft. De regering kiest de route van aanpassing van de vennootschapsbelasting. Dit gaat gepaard met Brusselse notificatie. De bestaande vrijstelling van de sociale huuractiviteiten van de corporaties kan hierdoor in gevaar komen als bij de toets door de EU het gezien wordt als nieuwe steunmaatregel. Uit eerdere arresten (bv Altmark-arrest) blijkt dat belastingvrijstelling van de kernactiviteiten van corporaties niet automatisch voldoet aan de in het Altmark-arrest gestelde voorwaarden aan overheidssubsidies om buiten het EU-steunregime te vallen. De leden van PvdA-fractie willen dit risico niet nemen en vragen de regering waarom er niet gekozen is voor de veilige weg door aanpassing van het BBSH. Door in het BBSH helder aan te geven wat kernactiviteiten zijn en wat niet worden corporaties verplicht de commerciële activiteiten in aparte ondernemingen onder te brengen die dan Vpb-plichtig zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij aan kan geven hoe het voornemen om de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor corporaties te beperken tot hun kernactiviteiten zich verhoudt tot de notificatieprocedure (staatssteun) bij de Europese Commissie? In hoeverre acht de regering het gewenst om vooruitlopend op de uitkomsten van de notificatieprocedure veranderingen aan te brengen in het financiële regime t.a.v. woningcorporaties? Wanneer wordt de uitkomst van de notificatieprocedure verwacht?
Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat de wijziging van artikel 5, lid 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting, geen wijziging van een goedgekeurde bestaande steun regeling betreft?
Kan de regering aangeven hoe de geraamde toename van administratieve lasten van 1 miljoen euro voor woningcorporaties, als gevolg van de verplichting om een fiscale administratie te gaan voeren, opgebouwd is, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of de regering heeft overwogen om het financiële belang dat gemoeid is met het overgangsregime aan het budget voor stadsvernieuwing toe te voegen?
De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten hoe de verwachte opbrengst van deze maatregelen is bepaald. Voorts verzoeken deze leden de regering voor wat betreft de pensioenfondsen aan te geven wanneer er duidelijkheid zal zijn over de tot belastingplicht leidende activiteiten. Voor wat betreft de woningcorporaties vragen deze leden uit te leggen waarom hier een (veel beperktere) omschrijving van het begrip «kernactiviteiten» wordt gehanteerd dan door het ministerie van VROM, bijvoorbeeld in het BBSH. Hoe kijkt de regering aan tegen het gegeven dat in de huidige praktijk corporaties veelal de onrendabele top voor sociale woningbouw dekken uit de winst op koopwoningen en dat de voorgestelde maatregel de ruimte daarvoor lijkt te gaan beperken. Ligt het, zo vragen de leden van de D66-fractie, niet meer voor de hand om bij de woningcorporaties de investeringen in de sociale woningbouw aftrekbaar te laten zijn van de winst uit de commerciële activiteiten?
Voorts krijgen deze leden graag antwoord op de volgende vragen. Waarom zijn geen waarderingsregels opgenomen voor de vermogensbestanddelen die behoren tot de belaste sfeer? Mag een woningcorporatie die voor een deel belastingplichtig wordt zelfgevormde goodwill activeren? En wat zijn de administratieve lasten voor de betrokken instellingen als gevolg van deze maatregelen?
Voor zover in het voorgaande nog niet aan de orde geweest, verzoeken de leden van de D66-fractie de regering te reageren op de opmerkingen van de kant van Aedes.
Reparatie waardering pensioenverplichtingen in eigen beheer
Met betrekking tot de reparatie van de waardering van de pensioenverplichtingen in eigen beheer vragen de leden van de CDA-fractie zich af of het veronderstelde budgettaire tekort van € 350 miljoen zich wel zal voordoen in de periode 2005–2007. De methodes van waardering (premiekoopsom-methode en premie-bij-indiensttredings-methode) worden namelijk al sinds 1995 gebruikt en zijn na de Hoge Raad-arresten van vorig jaar als goedkoopmansgebruik geaccepteerd, zodat deze pensioenlasten al in voorgaande boekjaren genomen zullen zijn. Deelt de regering deze visie, en zo ja, kan zij dan uitleggen waarom bovengenoemde reparatiemaatregelen dan nog nodig zijn. Voorts vragen genoemde leden zich af of – indien levensterugstelling niet meer wordt toegestaan – niet meer mensen (dga's) zullen kiezen om hun pensioen onder te brengen bij verzekeraars. Zij lopen dan niet langer het risico oud te worden en hun pensioen opgegeten te hebben. Heeft de regering een schatting van het aantal mensen dat zich alsnog zullen verzekeren en hoeveel van de ombuigingsdoelstelling van 300 miljoen euro dan gemist wordt? Overweegt de regering niet de aankoop van een verzekeringspolis ofwel «de iure» ofwel «de facto» verplicht te stellen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het in de praktijk gebruikelijk is dat verzekeringsmaatschappijen een leeftijdsterugstelling toepassen bij de berekening van pensioenen en lijfrenten. In het belastingplan 2004 wordt voorgesteld om de leeftijdsterugstelling voor pensioen in eigen beheer af te schaffen met als argument dat bij verzekeringmaatschappijen een zogenaamde autoselectie plaatsvindt (personen die een lijfrente verzekeren leven langer) die in eigen beheer niet zou plaatsvinden. Deze leden zetten vraagtekens bij de juistheid van dit argument vraagt zich bovendien af of dit discriminatie op kan leveren.
De regering spreekt van een budgettair probleem, onder meer als gevolg van het feit dat de Hoge Raad de premie-koopsom-methode heeft aanvaard. Had de regering deze beslissing niet kunnen voorzien, nu de premie-koopsom-methode bij professionele verzekeraars niet ongebruikelijk is, en in dat licht volgens de memorie van toelichting ook bij eigen beheer aanvaardbaar is? Waarom wenst de regering de budgettaire last toch weer bij de BV's met een pensioen in eigen beheer te leggen, hoewel het gaat om de budgettaire gevolgen van een aanvaardbare methode van winstberekening? Brengt de voorgestelde maatregel (geen leeftijdsterugstelling bij eigen beheer) met zich mee dat de belastingopbrengsten in de toekomst lager zullen zijn? Zal de voorgestelde maatregel ertoe kunnen leiden dat pensioenen minder vaak in eigen beheer worden gehouden? Wat zouden dan de budgettaire gevolgen zijn?
Vooralsnog geeft dit onderdeel van het belastingplan 2004 de leden van de D66-fractie geen aanleiding tot vragen.
Afschaffing scholingsaftrek en afdrachtvermindering scholing
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt voorgesteld de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering scholing per 1 januari 2004 af te schaffen. De afschaffing wordt gemotiveerd met een beroep op de evaluatie «Scholing en werkenden» uitgevoerd door het Ministerie van Economische Zaken. In het rapport wordt opgemerkt dat enkele conclusies van het rapport gebaseerd zijn «op een beperkt aantal gesprekken en bovendien op percepties van de betrokkenen». Het rapport verder gaat met: «Een meer definitieve conclusie omtrent de effectiviteit is pas mogelijk na een meer grootschalige kwantitatieve toets». In het licht van deze conclusie vragen de leden van de VVD-fractie zich af of dit kwantitatieve onderzoek heeft plaatsgevonden, danwel gepland staat c.q. stond.
Deze leden merken op dat de afschaffing van de scholingsaftrek haaks staat op de doelstelling van de Lissabon-agenda en vraagt de regering om een reactie
Hoewel het zo langzamerhand bekend mag worden verondersteld dat de leden van de D66-fractie warme pleitbezorgers zijn van maximale inzet op onderwijs, wil dat niet zeggen dat deze leden niet kritisch kijken naar de werking van de middelen die daarvoor worden ingezet. Met de regering zijn de leden van de D66-fractie van mening dat de scholingsaftrek/afdrachtvermindering scholing voornamelijk leidt tot«free ridergedrag» en dat er dus alle aanleiding is deze regelingen af te schaffen.
De leden van de PvdA-fractie zijn hoogst ongelukkig met de voorstellen om de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering scholing af te schaffen. Zij menen dat een belangrijk deel van het leren op en vanuit de werkvloer plaatsvindt en vinden dat juist in een tijd waarin de werkloosheid weer oploopt uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht bij maatregelen die de kansen van mensen op de arbeidsmarkt kunnen verminderen. Zij constateren dat de regering erg luchtig reageert op deze problematiek. Welke onderzoeksgegevens ondersteunen de bewering dat veel bedrijven de financiële stimulans voor noodzakelijke scholing achteraf ervaren als «mooi meegenomen», maar dat deze geen rol speelt in de afweging? Welke aanwijzingen heeft de regering dat gegevens uit een tijd van hoogconjunctuur van dezelfde waarde zijn in deze tijd van economische neergang? Spreekt het bij scholing die bedrijven zelf nodig achten, niet voor zich dat de stimulans niet altijd een doorslaggevende speelt? Wat betekent de afschaffing van de scholingsaftrek en de afdrachtsvermindering scholing voor scholing die voor het bedrijf interessant is, maar van wezenlijk belang voor de arbeidsmarktkansen van de werknemer? Welke bedragen zijn de afgelopen jaren geïnvesteerd via deze regelingen in non-profit instellingen? Deze leden herinneren eraan dat drie jaar geleden er nog een breed draagvlak was om de regelingen uit te breiden, met name om werken in de zorg en onderwijs voor degenen met een arbeidsonderbreking, zoals herintreders, aantrekkelijker te maken. Kan de regering in VBTB-termen schetsen op welk peil de scholing door bedrijven en non-profitinstellingen de komende jaren moet blijven, wil de schade van de afschaffing van de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering binnen redelijke proporties zijn gebleven?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn ongelukkig met de afschaffing van beide regelingen. Zij menen dat afschaffing niet past bij de wens van de regering om een kenniseconomie te bevorderen en het levenslang leren te stimuleren. Deze leden menen dat werkgevers wel degelijk kijken naar de kosten van scholing indien zij een verzoek van werknemers krijgen om een scholing «op kosten van de baas» te mogen volgen. De bovengenoemde regelingen maken deze kostenafweging substantieel anders.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren een spanning tussen het streven uit het Hoofdlijnenakkoord om het opleidingsniveau van het personeel op de arbeidsmarkt te verhogen en het voorstel om de fiscale faciliëring van scholing van werknemers af te schaffen. Zij begrijpen dat uit de evaluatie «Scholing van werkenden» uit 2001 is gebleken dat de scholingsaftrek weinig invloed heeft op de scholingsuitgaven van bedrijven. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich echter af of ook de omgekeerde conclusie mag worden getrokken, namelijk dat de scholingsuitgaven niet zullen dalen wanneer de scholingsaftrek respectievelijk de afdrachtsvermindering scholing vervalt. Sluit de regering uit dat door deze maatregel de scholingsuitgaven zullen dalen, zo vragen deze leden, en indien het antwoord ontkennend luidt, hoe verhoudt zich dit dan tot het streven naar versterking van de kenniseconomie?
Heffings- en invorderingsrente
De leden van de PvdA-fractie constateren dat veel gepensioneerden worden geconfronteerd met het feit dat zij op basis van hun aangifte belasting bij moeten betalen. Dit wordt veroorzaakt doordat zij van de SVB hun AOW ontvangen en aanvullend pensioen ontvangen van het pensioenfonds, waardoor er te weinig belasting wordt ingehouden. Deze groep zal dus getroffen worden door de verhoging van de heffings- en invorderingsrente. Kan de regering aangeven wat dit voor de koopkracht van deze ouderen betekent? Welke andere groepen zullen een nadeel van deze verhoging ondervinden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de D66-fractie hebben op dit punt vooralsnog geen opmerkingen.
Verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten
De leden van de CDA-fractie merken op dat met betrekking tot het verlaagde Btw-tarief op arbeidsintensieve diensten, de regering bewust de mogelijkheid nog openhoudt dat de inspanningen van dit kabinet om voor deze groep het verlaagde Btw-tarief te handhaven beloond gaat worden. Wanneer is hierover meer duidelijkheid?
De leden van de PvdA-fractie waarderen het dat de regering en naar streeft de huidige mogelijkheden het verlaagde BTW-tarief te behouden te continueren. Zij constateren dat er ook in de samenleving een breed draagvlak is voor deze regeling. Deze leden willen graag nog eens uiteengezet hebben wanneer nu precies een besluit te verwachten valt over het richtlijnvoorstel, en hoe beleid wordt aangepast na bekend wording van het besluit. De leden willen ook graag weten of de regering meer duidelijkheid kan verschaffen wanneer de situatie nog lang onduidelijk blijft; hoe wil de regering dan de toepassing van het verlaagde tarief beëindigen?
Deze leden willen graag een overzicht van het budgettaire beslag per arbeidsintensieve dienst. Ook willen deze leden graag weten welke ideeën bij de regering bestaan over de besteding van het eventueel vrij te vallen bedrag van de arbeidsintensieve diensten die wellicht wederom onder het algemene tarief geplaatst zullen worden? Wil de regering de vrijvallende middelen dan op andere wijze inzetten om werkgelegenheid in deze sectoren te stimuleren De leden van de VVD-fractie vragen de regering meer duidelijkheid te verschaffen over het tijdschema dat in Europa nagestreefd wordt voor de besluitvorming over het richtlijnvoorstel m.b.t. arbeidsintensieve diensten? Kunt u de laatste stand van zaken geven?
De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering de huidige stand van zaken met betrekking tot de Europese stand van zaken in dit dossier. Kan de regering een inschatting geven over de kansen dat de Nederlandse inspanningen tot resultaat leiden en doet de regering haar best om naast de Europese commissie ook individuele lidstaten te overtuigen van de noodzaak tot verlenging van de regeling? Kan de regering aangeven wanneer er uitsluitsel aan de betreffende sectoren kan worden gegeven?
Kan de regering aangeven wat de budgettaire winst is indien de onderhandelingen niet het gewenste resultaat opleveren? Is de regering voornemens deze eventuele extra opbrengst in te zetten voor hetzelfde doel te weten het bevorderen van werkgelegenheid? Zo ja, hoe en zo nee waarom niet?
De leden van de fractie van D66 vragen de regering te verduidelijken wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de ontwikkelingen in Europa op het dossier van de BTW op arbeidsintensieve diensten. Welkopbrengstbedrag is overigens aan de orde in het onverhoopte geval dat het verlaagde tarief toch moet sneuvelen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de tabaksaccijns fiks wordt verhoogd. Heeft de regering kennis genomen van het voorstel van de tabaksindustrie om enerzijds een gefaseerde accijnsverhoging door te voeren in de periode 2004–2007 en anderzijds een minimumaccijns in te voeren. Wat is de reactie van de regering op deze voorstellen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de prijs van een pakje sigaretten van 25 stuks met 46 cent omhoog gaat. Graag willen zij weten wat de gemiddelde prijs van een dergelijk pakje in de EG bedraagt, en hoe de Nederlandse prijs zich daartoe verhoudt. Ook willen zij graag een overzicht van prijzen van sigaretten en shag per land. Allereerst verzoeken de leden van de D66-fractie de regering toe te lichten wat de inhoud is van die «reeds bekende voornemens» in België en Duitsland op het gebied van de tabaksaccijns. Voorts verzoeken deze leden de regering te reageren op het voorstel vanuit de tabaksbranches om de accijnsverhoging te faseren in de periode 2004–2007 en een minimumaccijns te introduceren.
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de verhoging van de tabaksaccijns. Wel zouden zij graag een nadere toelichting willen bij de gemelde verhoging met 46 cent en de prijsstijging van 55 cent. Hoe is de verhouding van de Nederlandse tabaksaccijns ten opzichte van andere Europese landen dan België en Duitsland?
Vervallen bijzondere tarieven duurzame elektriciteit en duurzaam gas
De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de nadelige effecten van de vorig jaar geschrapte EPR-regeling voor de positie van met name zonne-energie. Genoemde leden hechten eraan dat duurzame energie gestimuleerd blijft. Hoe beoordeelt de regering het voorstel om zonne-energie te stimuleren, te bekostigen door de tarieven van de REB lichtelijk te verhogen. Is de regering bereid om ook naar andere manieren te zoeken om duurzame elektriciteit te bevorderen?
De leden van de PvdA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de voornemens om de bijzondere tarieven voor duurzame elektriciteit en duurzaam gas volledig te laten vervallen. Deze leden kunnen zich vinden in het streven om de weglek van belastinggeld naar het buitenland verder te beperken, maar maakt zich grote zorgen over de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor duurzame energie in Nederland. Het overhevelen van het bijzondere tarief maar de MEP vrijstelling garandeert, anders dan door de regering wordt gesuggereerd, géén gelijk stimuleringsniveau. Een studie van het ECN (ECN-C-03-50) wijst uit dat het rendement op geïnvesteerd vermogen bij bijvoorbeeld windmolens door deze maatregel zakt van 18% naar 11%. Daarmee zakt het rendement tot onder de 15% die onder andere door Brussel, maar ook het Ministerie zelf als uit uitgangspunt wordt genomen.
Extra zorgelijk is het dat deze maatregel gepaard gaat met een forse bezuinigingsoperatie. Hierdoor vermindert niet alleen de stimulering per geproduceerde eenheid energie, maar ook het totaalbudget voor de MEP-regeling. Overschreiding hiervan dreigt al in 2005 plaats te vinden. Hierdoor komt de duurzame energiedoelstelling in gevaar.
De maatregel is ook niet voorgesteld door de motie van de leden Crone, Hofstra en Giskes zoals de memorie van toelichting stelt. Deze motie vroeg slechts om een notitie waarin de gevolgen van afschaffing van hetbijzondere tarief wordt onderzocht. Juist uit de te verwachten gevolgen had de regering volgens de leden van de PvdA-fractie moeten concluderen dat de volledige afschaffing niet wenselijk is. In plaats daarvan zou gekozen moeten worden voor het handhaven van een vrijstellingsniveau van 1 Ect/kWh.
Deze leden stellen in dit verband graag ook nog een vraag over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet op de Accijns (implementatie richtlijn Energiebelasting, 29 207). Klopt het, zo vragen deze leden zich af dat de vrijstelling van accijns op brandstoffen voor energieopwekking zich beperkt tot minerale oliën? Behoort deze vrijstelling zich conform de richtlijn niet uit te strekken tot alle energieproducten, dus ook tot de plantaardige oliën? Zo neen, waarom wordt wel voor minerale en niet voor plantaardige oliën vrijstelling verleend?
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of genoemd voorstel in overleg met de binnenlandse producenten van duurzame electriciteit tot stand is gekomen. Verder willen deze leden weten of het juist is dat de regering nu al besluit tot afschaffing van het bijzondere tarief voor gas per 1 januari 2005, terwijl nog niet bekend is wat hiertegenover komt te staan in de vorm van verdere stimulering van initiatieven.
Zoals de leden van de D66-fractie ook al deed bij de behandeling van de Wijziging Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de bevordering van de opwekking van duurzame elektriciteit (28 782) wijst zij er graag op dat de motie Crone c.s. waarnaar in de Memorie van Toelichting op blz. 30 wordt verwezen, primair vroeg om een nadere beschouwing van de voor- en nadelen van afschaffen van de zgn. REB 36i-regeling voor duurzame energie. Dat is nadrukkelijk iets anders dan «een pleidooi voor het afschaffen van het bijzondere tarief»! De discussie over dit onderwerp maken de leden van de D66-fractie graag af in het kader van de Elektriciteitswet.
Verplichtstelling elektronische aangifte voor ondernemers
De leden van de CDA-fractie constateren dat het voorstel om ondernemers te verplichten om elektronisch aangifte te doen, afwijkt van de lijn zoals die is uitgezet in het voorstel Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, waarin regels worden gesteld voor het verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen en tussen bestuursorganen onderling. De rode draad daarbij is dat noch de burger, noch de overheid verplicht wordt tot het gebruik van de elektronische weg. Als de regering van mening dat de gegeven hoofdlijn in dit geval ruimte laat voor een uitzondering, dient zij dat naar het oordeel van deze leden beter te onderbouwen. De notie dat vrijwel alle ondernemers gebruik maken van fiscaal intermediairs onderschrijven deze leden niet.
De leden van de PvdA-fractie staan positief tegenover de verplichting (maar met een ontsnappingsmogelijkheid voor wie de verplichting «onredelijk bezwarend» is) van het elektronisch aangifte doen door ondernemers. Zeker gezien het feit dat door de Belastingdienst een standaardstructuur wordt vastgesteld voor het aanleveren van winstgegevens welke gratis ter beschikking worden gesteld. Zij juichen het toe dat met het doen van elektronisch aangifte een verlichting van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven wordt bereikt en een aanzienlijke besparing voor de belastingdienst optreedt. Deze leden willen graag weten of de regering zicht heeft op de redenen waarom ondernemers die nog papieren aangifte doen dit doen? Op welke wijze wil de regering deze groep ondersteunen bij de overgang naar elektronische aangifte? Ziet de regering een groep ondernemers voor wie elektronische aangifte ook op termijn «onredelijk bezwarend» zal zijn? Kan men deze groep omschrijven?
De leden van de VVD-fractie merken op dat volgens de memorie van toelichting de verplichte elektronische aangifte voor ondernemers tot een structurele administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven leidt. Deze leden vinden dit een niet geheel zuivere voorstelling van zaken. De reeds in de AWR voorziene mogelijkheid om desgewenst elektronisch aangifte te doen kan voor ondernemers tot minder administratieve lasten leiden. Genoemde leden zien niet in welke aanvullende lastenverlichting er ontstaat wanneer men die bevoegdheid omzet in een verplichting.
Volgens de memorie van toelichting zal door de Belastingdienst een vaste structuur voor het aanleveren van winstgegevens worden vastgesteld. Hoe verhoudt dit zich tot de vrijheid die art. 52 AWR aan de ondernemer gunt bij de inrichting van zijn administratie?
De leden van de VVD-fractie vraagt zich af of de rechtspositie van ondernemingen door deze verplichtstelling niet verslechtert, doordat de Belastingdienst zich, na het alsnog opvragen van deze bijlagen, kan beroepen op een nieuw feit. Hoe wordt deze verslechterde rechtspositie door de regering ondervangen?
Heeft de regering zicht op de redenen van ondernemers die nog papieren aangifte doen, waarom zij geen elektronische aangifte doen? Welke inspanning zal de regering leveren om deze kleine groep ondernemers bij te staan in de overstap naar elektronische aangifte?
Kan de regering de toezegging doen dat alle ondernemers hun eventueel zelf ontwikkelde software kunnen blijven gebruiken en dat geen extra kosten hoeven te worden gemaakt voor het aanpassen van deze thans gebruikte software om de aangifte in de toekomst elektronisch te kunnen indienen?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het niet eens met de keuze van de regering om de elektronische aangifte voor ondernemers verplicht te stellen. Deze leden menen dat de regering in haar argumentatie stimulering tot zoveel mogelijk elektronische aangifte en het verplicht stellen door elkaar haalt. De beantwoording van de regering ten aanzien van het advies van de Raad van State overtuigt deze leden dan ook niet. Deze leden vragen de regering uitleg over het feit dat bij de verplichtstelling ook de belangen van ondernemers hebben meegewogen terwijl de ondernemers zelf negatief zijn over de verplichtstelling.
De leden van de fractie van D66 vraagt zich af of met deze maatregel niet wel heel gemakkelijk een bijdrage aan de administratieve lastenverlichting wordt geclaimd. Immers, bedrijven die zo hun lasten willen verlichten kunnen dat toch, d.w.z. ook zonder dat daar een plicht toe bestaat! Wil de regering hier eens op ingaan? En wil de regering daar dan bij betrekken het feit dat de kosten van omschakeling naar een voorgeschreven vaste standaard voor de aanlevering van winstgegevens hier niet bij zijn betrokken?
De leden van de fractie van GroenLinks menen zoals eerder aangegeven dat de 0 als het budgettaire effect van het vereenvoudigen van de regelgeving woon-werkverkeer incorrect is. Kan de regering aangeven of dit inderdaad het gevolg is van het verkeerd in de belastingraming opnemen van de voorgenomen afschaffing per 1 januari 2005. Meent de regering met deze leden dat indien dit het geval is dat het dan beter zou zijn om eerst deze fout te herstellen en daarna de correcte weergave van het budgettaire belang dat gemoeid is met voorgenomen vereenvoudiging aan te geven. Deze leden menen dat de regering met deze handelswijze haar glazen ingooit om niet als boekhouderskabinet te boek te staan.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
De leden van de fractie van GroenLinks menen dat ook hier een verkeerde weergave wordt gegeven van het verplicht stellen van de electronische aangifte. Hoe zouden de cijfers wijzigen als er geen verplichtstelling plaatsvindt maar er wel wordt gestimuleerd dat zoveel mogelijk ondernemers electronisch aangifte doen?
Kan de regering aangeven of een toets op een noodzakelijke hypotheek eenvoudiger is en minder werkzaamheden bij de Belastingdienst vergt dan de bijleenregeling aangezien box 3 vermogen sowieso al wordt opgegeven en door de Belastingdienst gecontroleerd?
Administratieve lasten bedrijven
De leden van de fractie van GroenLinks menen dat ook hier een verkeerde weergave wordt gegeven van het verplicht stellen van de electronische aangifte. Indien de weergave van de regering klopt waarom zou het bedrijfsleven dan tegen deze verplichtstelling zijn, zo vragen deze leden?
De leden van de SP-fractie merken op dat de premieheffing bij zelfstandigen zonder personeel leidt tot veel irritatie en ongewenste administratieve lasten. Waarom neemt de regering de suggesties van de PZO niet bij de hand om dit probleem aan te pakken?
De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van de regering op de brieven van het NOB d.d. 9 oktober 2003 en het VNO-NCW d.d. 10 oktober 2003, voorzover deze vragen nog niet zijn beantwoord.
De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van de regering op de brieven van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen en de Stichting voor ondernemingspensioenfondsen d.d. 10 oktober 2003 en het Verbond van Verzekeraars d.d. 10 oktober 2003, voorzover deze vragen nog niet zijn beantwoord.
Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie in te gaan op het commentaar van NOB en VNO/NCW, voorzover nog niet aan de orde geweest in het voorgaande
De leden van de SP-fractie onderschrijven de kritiek van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs dat belastingwetgeving soms onder (te) grote tijdsdruk tot stand moet komen. Het lijkt ons dan ook een goede suggestie om in het vervolg met consultatiedocumenten te werken zoals ook gebeurt met de Wet Financiële Dienstverlening (Wfd). Is het juist dat artikel 25a van de Wet op de Raad van State hiervoor niet in de weg staat? Kan deze suggestie overgenomen worden bij de voorbereiding van het Belastingplan 2005?
Artikel I, onderdeel N, Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB'01)
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het commentaar van de NOB dat de huidige vormgeving van het voorgestelde artikel 3 119a Wet IB 2001 dermate technisch en ingewikkeld is en niet eenvoudig te doorgronden. Zou de regering willen overwegen de afdeling 3.6 van de Wet IB 2001 te herzien en hierbij tevens de afdeling 3.6a te integreren?
De Orde stelt voor om de mogelijkheid in te bouwen om in ieder geval het vervreemdingssaldo te corrigeren met de inflatiecijfers. De leden van de CDA-fractie zien graag een reactie tegemoet.
Uit voorbeeld nr. 8 blijkt dat de eigenwoningreserve vervalt bij overlijden. Hoe blijkt dit uit de wettekst?
Artikel 3 119a, tweede lid Wet IB'01
De leden van de VVD-fractie vragen of de termijn van zes maanden in het voorgestelde tweede lid van art. 3 119a voldoende is om te kunnen spreken van een reële eigen woning?
Aan de hand van voorgestelde wijzigingen hebben deze leden onderstaand voorbeeld bij artikel 3 119a lid 2 Wet IB'01:
Belastingplichtige heeft een eigen woning gekocht voor 150. Het gehele bedrag is gefinancierd middels een schuld. Op deze schuld vinden geen aflossingen plaats. Op enig moment verkoopt belastingplichtige deze woning voor 100. Hij koopt een nieuwe woning voor 100. Na deze transacties resteert per saldo een (vernieuwde) schuld ad 150. Wat is zijn eigenwoningschuld na deze laatste koop?
Op basis van lid 2 is de nieuwe eigenwoningschuld het laagste van de volgende twee bedragen:
Eigenwoningschuld van vorige eigen woning, i.c. 150. Gezamenlijk bedrag van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de nieuwe woning, i.c. 100. De nieuwe eigenwoningschuld bedraagt derhalve 100 (was voorheen 150), terwijl de waarden van beiden woningen identiek is. Is deze uitwerking juist? Zo ja, is deze uitwerking gewenst?
Artikel 3 119a, vijfde lid Wet IB'01
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er een doelmatigheidsdrempel is opgenomen en om welke redenen is deze vastgesteld op € 5 000?
De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele opmerkingen bij artikel 3 119a lid 5 Wet IB'01: In lid 5 onder a wordt gesproken over «kosten van verwerving van een eigen woning». Wordt hier niet bedoeld «uitgaven terzake van de verwerving van een eigen woning»? «Kosten» en «uitgaven» zijn verschillende bedrijfseconomische begrippen met een verschillende bedrijfseconomische betekenis. Wordt een limiet aan deze «kosten» c.q. «uitgaven» gesteld? Hoe staat de regering tegenover het buiten beschouwing laten van de verhuiskosten bij de vaststelling van de eigenwoningreserve?
Artikel 3 119a, zesde lid Wet IB'01
De leden van de VVD-fractie constateren dat het zesde lid van art. 3 119a het nodig maakt om gedurende een periode van 10 jaar gegevens met betrekking tot de eigen woning bij te houden. Wat zijn hiervan de administratieve gevolgen? Krijgt de belastingplichtige een verplichting om gegevens 10 jaar te bewaren? Zal de belastingdienst aangiftedossiers van eigenwoningbezitters nu gedurende 10 jaar gaan bewaren? Bestaat hier niet het risico dat de administraties van inspecteur en belastingplichtige uiteen gaan lopen, waardoor veel discussies en procedures zullen ontstaan?
Wat voor maatregelen zijn te verwachten, zo vragen deze leden, om te voorkomen dat door tijdelijke verhuizing naar een goedkopere woning de effectiviteit van de maatregel wordt beperkt?
Op welke wijze is keuze voor een termijn van 10 jaar in het kader van remigratie tot stand gekomen? Is deze termijn strijdig met Europees recht?
Artikel 3 119a, tiende lid, Wet IB'01
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het tiende lid een algemene bevoegdheid is opgenomen tot het stellen van nadere regels voor de toepassing van artikel 3 119a van de Wet IB'01. Kunnen deze aanvullende regels in dat geval dan aan de Tweede Kamer worden voorgelegd?
In het tiende lid van het voorgestelde art. 3 119a wordt een vergaande delegatie aan de Minister opgenomen. De leden van de VVD-fractie zijn er niet van overtuigd dat maatregelen op dit gebied op zo korte termijn genomen moeten worden, dat het normale wetgevingsproces daarvoor niet gevolgd zou kunnen worden. Ook voor de invoering van de bijleenregeling volgt de regering het normale wetgevingsproces, zonder daarbij terugwerkende kracht voor te stellen. Kan de regering toelichten waarom zij voor toekomstige situaties een zo ver gaande delegatie van wetgevende bevoegdheid nodig acht?
Artikel 3 119b Wet IB'01 (beschikking eigenwoningreserve)
De leden van de VVD-fractie constateren dat volgens lid 2 (slotzin) de verzoeker niet kan terugkomen op zijn verzoek. Is dat ook niet mogelijk voordat de beschikking van de inspecteur onherroepelijk is geworden? In de rest van het belastingrecht kan de belastingplichtige op verzoeken bij de aangifte terugkomen zolang de daarop volgende aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Lid 3 t/m 5 bevat een regeling over herziening van de beschikking. Heeft de mogelijkheid tot herziening van beschikkingen wel een wettelijke grondslag nodig? Zo ja, waarom is deze materie dan her en der op adhocbasis in de belastingwetgeving geregeld? Verdient het niet de voorkeur om hierover een algemene regeling te treffen in de AWR of de AWB?
Over lid 3 vragen de leden van de VVD-fractie het volgende: Uit de memorie van toelichting blijkt dat de leden 3,4 en 5 zijn ontleend aan artikel 3 151 Wet IB'01. Verdient het derhalve niet de aanbeveling om wat betreft de formulering van artikel 3 119b lid 3 Wet IB'01 exact aan te sluiten bij de formulering van artikel 3 151 lid 4 Wet IB'01 (net zoals bij artikel 3 119b lid 4 en 5 Wet IB'01 is gedaan)?
Artikel V, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)
Onderdeel A, artikel 10 Wet LB
In een nieuw vierde lid wordt een mogelijkheid gecreëerd om aanspraken te belasten indien blijkt dat een regeling niet «zuiver» blijkt te zijn. Vanwege het feit dat al geruime tijd de omkeerregel is toegepast, is de navorderingstermijn van 5 jaar in dergelijke gevallen te kort, zo stelt de regering. De voorgestelde regeling lijkt een ongeclausuleerde uitbreiding van de navorderingstermijn. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie. Kan de regering aangeven op welke gevallen zij nog meer doelt, wanneer zij schrijft: «dit probleem speelt met name bij pensioenen»?
Onderdeel S, artikel 18i Wet LB
De leden van de CDA-fractie constateren dat artikel 38c, tweede lid Wet LB voorschrijft dat artikel 13b Wet LB eveneens van toepassing is voor aanspraken op VUT die zijn ontstaan na 1 januari 2005. Maar na die datum is artikel 18i Wet LB vervallen en is er dus geen sprake meer van fiscaal gefaciliteerde opbouw. Is dat de bedoeling?
Onderdeel FF, artikel 38a Wet LB
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het huidige artikel 38a Wet LB als één van de voorwaarden voor de fiscale facilitering van prepensioen is opgenomen dat de opbouw in ten minste tien jaren «onmiddellijk voorafgaand aan de ingangsdatum van het prepensioen» moet plaatsvinden. Aan deze voorwaarde kan voor regelingen die nog in opbouw zijn niet meer worden voldaan als na 1 januari 2005 de fiscale faciliteiten zijn geschrapt. Dat zou dus betekenen dat het voorgestelde overgangsrecht een lege huls is en bestaande aanspraken op 1 januari 2005 in eens belast zijn. Is dat de bedoeling, zo vragen deze leden?
Onderdeel KK, artikel 38f Wet LB
In tegenstelling tot artikel 38d LB waarin de overgangsregeling voor prepensioen is geregeld is in artikel 38 f LB inzake het overgangsregime voor overbruggingspensioen niet opgenomen dat op 1 januari 2005 reeds opgebouwde rechten nog onder de oude regeling vallen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dat inhoudt dat bestaande overbruggingspensioenrechten alleen na 1 januari 2005 kunnen worden ingebracht in de regeling voor ouderdomspensioen? Op die manier worden tijdelijke rechten omgezet in levenslange rechten, waardoor de jaarlijkse uitkering lager wordt. Hoe verhoudt zich dat tot een andere passage uit de memorie van toelichting waarin wordt gezegd «voor (pre)pensioenrechten die reeds waren opgebouwd op het moment dat de fiscale facilitering wordt afgeschaft geldt dat zij nog kunnen worden ingezet voor het doel waarvoor zij zijn opgebouwd»?
Artikel XI, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB)
Onderdeel A, artikel 5 Wet VPB
In Artikel XI, onderdeel A (wijziging artikel 5) staat nu: onderdeel 3 (aanvulling lid 1 onder d): toevoegen «, voorzover hun werkzaamheid bestaat uit de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van anders dan tijdelijk door hen verhuurde woningen».
De leden van de VVD-fractie stellen het volgende voor: toevoegen «, indien en voorzover hun werkzaamheid bestaat uit de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van anders dan tijdelijk door hen verhuurde woningen».
Graag zien de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering op dit voorstel tegemoet.
De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie merken nog iets op over de buitengewone uitgaven
Verheugd zijn de leden van de CDA-fractie met de aankondiging van de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven (Kamerstuknr. TK 28 608, nr. 65), waarmee tegemoet wordt gekomen aan de kamerbreed aanvaarde motie Van Vroonhoven-Kok c.s. (Kamerstuknr TK 28 608, nr. 39) en aan de vragen die de heer Verhagen geeft gesteld tijdens het debat over de Regeringsverklaring. Kan nader worden toegelicht hoe deze wordt vormgegeven en waarom geen nadere uitwerking van deze regeling is opgenomen in het Belastingplan? Genoemde leden maken zich echter zorgen over het complete inkomensbeeld van het huidige stelsel van buitengewone uitgaven. De voorgestelde tegemoetkomingsregeling doet aan die zorgen niets af, zolang geen fundamentele doorlichting van de aftrekpost plaatsvindt en de vraag of de opbrengsten van de aftrekpost wel op de juiste plaats terechtkomen, beantwoord wordt. Leidt het inkomensbegrip dat geldt voor deze regeling wel tot evenwichtige toekenning van deze buitengewone lastenaftrek? Immers, wanneer men nog andere aftrekposten heeft, zoals een eigen woning of aftrekposten voor zelfstandigen, kan de drempel voor de buitengewone uitgaven aanzienlijk worden verlaagd. Dit gegeven komt niet tot uiting in de tabellen in de brief van de regering d.d. 16 september jl. Deze effecten werken overigens door in de nieuwe tegemoetkomingsregeling. Onderschrijft de regering de noodzaak van een ingrijpende wijziging van het huidige stelsel van buitengewone uitgaven?
De leden van de PvdA-fractie hebben ook enkele vragen naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris over de buitengewone uitgavenregeling van 16 september 2003 (AFP 2003–00627, kamerstuk 28 607, nr. 65). Deze leden constateren dat premies ziektekosten-verzekering, macro gezien, meer dan de helft van de buitengewone uitgaven vormen die worden opgevoerd als aftrekpost. Is ooit overwogen en nagerekend of het haalbaar is een regeling voor aftrek van ziektelasten te hanteren waarbij de ziektekostenpremies niet meetellen en waarbij dan een navenant lagere drempel wordt gehanteerd?
In allerlei standaardsituaties blijkt dat het met standaardziektekosten snel mogelijk is de drempel te halen voor aftrek buitengewone lasten. Met name gehuwden met een eigen huis kunnen met geringe ziektekosten de drempel halen en zo na twee jaar in aanmerking komen voor de chronisch zieken aftrek. Huurders en alleenstaanden hebben meer moeite om de drempel te halen. Is het juist dat daardoor een scheeftrekking ontstaat in die zin dat belastingplichtigen in aanmerking komen voor aftrek ziektekosten die eigenlijk tot de standaarduitgaven behoren terwijl grote groepen chronisch zieken en gehandicapten hoge lasten hebben en niet in aanmerking komen voor aftrek. Schiet de regeling buiten gewone uit-gaven zo niet zijn doel voorbij? Is het technisch mogelijk de regeling aftrek buitengewone uitgaven zo in te richten dat uitsluitend de hoogte van de ziektekosten van invloed is en niet het hebben van een eigen huis met aftrekmogelijkheid voor hypotheekrente of het al dan niet gehuwd zijn?
De premies voor ziektekostenverzekeringen kunnen op dit moment uiteenlopen, afhankelijk van ziekterisico en leeftijd, en gezinssamenstelling. Voor verzekerden met een particuliere polis is ook de hoogte van het eigen risico bepalend voor de polisprijs. Tegelijkertijd geldt dat diegenen met een chronische ziekte of handicap die zich particulier verzekeren, doorgaans alleen voor de wettelijke standaardpakketpolis worden geaccepteerd. Zullen dergelijke verschillen in de te betalen polisprijs verminderen indien het nieuwe verzekeringsstelsel zoals door de regering beoogd wordt ingevoerd?
Zal de beoogde acceptatieplicht door verzekeringsmaatschappijen ertoe leiden dat ziekterisico geen rol meer speelt in de te vragen polisprijs? Zo ja, is het dan meer voor de hand liggend om de premies ziektekostenverzekering niet langer op te nemen als aftrekpost buitengewone uitgaven, onder gelijktijdige verlaging van de drempel? Is het juist dat langs die weg beter zicht wordt verkregen op ziektekosten die werkelijk uitgaan boven het gemiddelde en die rechtstreeks samenhangen met een hogere ziektelast dan gebruikelijk?
Is in tabel 3 bij de opgevoerde bedragen voor ziektekostenpremies bij particulier verzekerden uitgegaan van standaardpakketpolisprijs?
Acht de regering het voorstelbaar dat chronisch zieken en gehandicapten, in het bijzonder diegenen die jonger zijn dan 65 jaar, regelmatig meer dan gemiddeld hogere ziektelasten hebben maar de drempel niet halen of niet elk jaar waardoor ze hooguit incidenteel gebruik kunnen maken van de aftrekmogelijkheid en in ieder geval geen beroep kunnen doen op de vermenigvuldigheidsfactor. Hoe groot is deze groep? Is het juist dat in deze categorie zich vooral alleenstaanden bevinden en huurders. Heeft de regering overwogen om voor 65-minners een chronisch ziekenforfait vast te stellen dat een tegemoetkoming garandeert voor de extra kosten van ziek zijn en gehandicapt zijn en die wel worden aangeduid als«ongrijpbare kosten»? Uit recent onderzoek is gebleken dat de groep chronisch zieken en gehandicapten met hogere kosten van levensonderhoud die rechtstreeks samenhangen met ziekte en handicap voor het overgrote deel is te identificeren door uit te gaan van een combinatie afgegeven indicaties voor bijvoorbeeld TOG-regeling, thuiszorg en WVG-hulpmiddelen.
Is het fiscaal technisch mogelijk een forfait te introduceren voor de groep chronisch zieken en gehandicapten uitgaande van zo'n combinatie van indicaties?
Wordt het ouderdomsforfait gerekend tot de Buitengewone uitgavenregeling? Is het juist dat het overgrote deel van de 65-plussers in aanmerking komt voor de ouderdomsforfait, in ieder geval vrijwel alle ouderen met een aanvullend pensioen tot 34 000 euro? Is de conclusie dan juist dat de ouderdomsforfait vooral een algemene inkomensmaatregel is voor ouderen met lage en middeninkomens en niet een maatregel die specifiek een tegemoetkoming geeft voor kosten die samenhangen met ziekte of handicap?
Zal de regering in de aangekondigde Tegemoetkomingsregeling Buitengewone Uitgaven (waarmee aftrek kan worden verzilverd) rekening houden met gezinssamenstelling zodanig dat niet vooral gehuwden maar ook alleenstaanden met hoge ziektekosten en een laag inkomen er gebruik van kunnen maken?
Geconstateerd wordt dat de kostenstijging in de zorg de komende jaren zullen doorwerken naar de buitengewone uitgavenregeling. De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een gedetailleerde schatting van het extra beroep (macro) op de buitengewone uitgavenregeling, uitgaande van de huidige regels als gevolg van achtereenvolgens het schrappen van fysiotherapeutische hulp uit het fondspakket, het schrappen van tandartshulp, het beperken van de vergoeding van IVF-behandeling en de anticonceptiepil, het beperken van psychotherapie en de invoering van eigen bijdrage geneesmiddelen, c.q. het schrappen van de vergoeding van zelfzorgmiddelen. Daarbij komt nog dat medicijnen die niet vergoed worden door het ziekenfonds niet kunnen worden afgetrokken via de buitengewone uitgaven. Deze medicijnen vallen dan onder de huisapotheek van € 23 per persoon per jaar. Heeft de regering zich dit gerealiseerd? Welke compensatie krijgen chronisch zieken hiervoor?
De leden van de PvdA-fractie vragen tevens enkele rekenvoorbeelden te geven van het theoretische extra beroep op de regeling voor een aantal standaardhuishoudens met verschillende inkomens (minimum, modaal, anderhalf keer modaal), uitgesplitst naar samenlevingsvorm (gehuwd, ongehuwd, al dan niet met kinderen) en tevens naar leeftijd (onder en boven 65 jaar).
Kan tevens worden aangegeven wat het enkele effect van de introductie van eigen risico is in 2005 op het beroep op de buitengewone uitgavenregeling opnieuw macro en voor microsituaties zoals boven genoemd, zowel bij een eigen risico van 200 euro per verzekerde per jaar als voor een eigen risico van 250 euro?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Eurlings (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Van Loon-Koomen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Mosterd (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Rambocus (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA) en Douma (PvdA) en De Vries (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29210-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.