29 209
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van het bevorderen van de financiering van de eigen woning met eigen middelen (materiële implementatie initiatiefwetsvoorstel Hillen)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 oktober 2003

Algemeen

Allereerst dankt de regering de leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, de SP, GroenLinks, D66 en de SGP voor hun inbreng bij dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel beoogt – evenals de in het Belastingplan 2004 opgenomen maatregelen rondom de eigen woning – bij te dragen aan het streven de fiscaal relevante eigenwoningschuld in Nederland in de toekomst beheersbaar te houden.

Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA verzoeken naast enkele aanvullende vragen hun inbreng bij het initiatiefwetsvoorstel Hillen1 in de beantwoording te betrekken. Deze opmerkingen komen in essentie overeen met enkele bij dit wetsvoorstel in het verslag aan de orde gestelde vragen en zullen dan ook daar in de beantwoording worden betrokken.

De leden van de fractie van de SGP zouden graag een nadere beschrijving zien van de afweging om te komen tot de in het wetsvoorstel voorgestelde regeling. Daarbij zijn zij in het bijzonder geïnteresseerd in de argumentatie om een directe subsidie af te wijzen. Ook de leden van de fractie van GroenLinks vragen naar deze argumentatie. De regering ziet zich geconfronteerd met twee zaken. Aan de ene kant is de maatschappelijke beleving van het eigenwoningforfait als genoten inkomsten in natura in de vorm van woongenot, niet erg groot. Dit klemt te meer wanneer sprake is van geen of slechts een geringe eigenwoningschuld door de dan per saldo resulterende bijtelling. Aan de andere kant blijkt de huidige fiscale behandeling van de eigen woning weinig fiscale prikkels te bevatten om de eigenwoningschuld af te lossen. Het initiatiefwetsvoorstel Hillen bevat wel een dergelijke prikkel door middel van een gerichte lastenverlichting. Deze doelstelling wordt dan ook door de regering in het voorliggende wetsvoorstel overgenomen.

Als instrument voor die gerichte lastenverlichting verdient in dit geval de voorgestelde vormgeving de voorkeur boven een subsidie. De bijtelling voor de eigen woning ontstaat immers in het fiscale systeem. Het zoeken naar een oplossing in de fiscaliteit ligt dan ook voor de hand, daarnaast is ook vanuit efficiencyoogpunt de uitvoering van een subsidieregeling onwenselijk. Alle benodigde gegevens zijn immers bij de Belastingdienst bekend, zodat uitvoerbaarheid, controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld goed gewaarborgd zijn. Hetzelfde geldt voor de inpasbaarheid in de fiscale structuur.

De leden van de fracties van D66 en de SGP vragen welke groepen voordeel van dit wetsvoorstel hebben. In het verslag bij het initiatiefwetsvoorstel hebben de leden van de fractie van de PvdA een eensluidend verzoek gedaan. Er zijn ongeveer 722 000 huishoudens met een eigen woning zonder of met een geringe eigenwoningschuld. In bijgaande tabel is een uitsplitsing gegeven van de groepen die profijt hebben van dit wetsvoorstel.

Tabel 1 Overzicht verdeling voordeel over de inkomens (aantallen x 1 000, bedragen in mln euro's)

Inkomen65-min  65+ alleenst65+ gehuwdTotaal
VanTotAantal(*1000)Bedrag(*€ mln)Aantal(*1000)Bedrag(*€ mln)Aantal(*1000)Bedrag(*€ mln)Aantal(*1000)Bedrag(*€ mln)
 061000081
05 0001011010141
5 00010 0001631523656610
10 00020 00061199217641221748
20 00040 0001916741165622288105
40 00060 000633010716128950
60 00080 000161022662418
80 000100 00064002297
100 000 7601i23910
Totaal 3751421614518262722250

De leden van de fractie van de SGP vragen voorts naar een beoordeling van dit wetsvoorstel in relatie met de gedeeltelijke afschaffing van de OZB, ook de leden van de PvdA-fractie vragen hiernaar in het verslag bij het initiatiefwetsvoorstel. Van de afschaffing van de OZB voor bewoners (in 2005) zullen alle huishoudens (kopers en huurders) profiteren, dus ook de groep die profijt heeft van de maatregelen in dit wetsvoorstel.

Initiatiefwetsvoorstel Hillen

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de ratio van het huurwaardeforfait, ook de leden van de fractie van de SGP vragen hiernaar en verzoeken tevens de hypotheekrenteaftrek in de beantwoording te betrekken. De Wet op de inkomstenbelasting 1964 werd, evenals het daaraan voorafgaande Besluit op de Inkomstenbelasting 1941, gekenmerkt door de zogenoemde bronnentheorie. Deze theorie houdt, kort gezegd, in dat de zuivere inkomsten van een bron van inkomen in de heffing worden betrokken. Bedoelde zuivere inkomsten zijn gelijk aan de bruto inkomsten van de bron verminderd met de hierop drukkende aftrekbare kosten. Deze systematiek is onder meer voor wat betreft de belastbare inkomsten uit eigen woning onder de werking van de Wet inkomstenbelasting 2001 gecontinueerd. Het eigenwoningforfait, sinds 1 januari 2001 de benaming voor het «oude» huurwaardeforfait, is een forfaitaire benadering voor de inkomsten uit en een deel van de kosten van de eigen woning. Het eigenwoningforfait bevat dus enerzijds de positieve inkomensbestanddelen, zijnde het woongenot dat een voordeel in natura oplevert. Het voornoemde voordeel wordt in beginsel gelijkgesteld aan de huurpenningen die men zou hebben ontvangen in het geval de eigen woning zou worden verhuurd. Anderzijds ziet het eigenwoningforfait op negatieve bestanddelen, welke bijvoorbeeld kosten voor onderhoud aan de eigen woning betreffen. De omvang van de hiervoor bedoelde positieve en negatieve inkomensbestanddelen is voor de individuele belastingplichtigen moeilijk vast te stellen en fluctueert daarbij van jaar tot jaar. Daarnaast zou een vaststelling van de werkelijke voor- en nadelen uit eigen woning een onevenredig hoge last voor de uitvoering opleveren. Een forfaitaire benadering, die met ingang van 1971 is gekozen, is dan ook uit het oogpunt van eenvoud goed te verklaren. Een heroverweging ten principale omtrent de vormgeving van het eigenwoningforfait, zoals de leden van de D66-fractie voorstellen, ligt dan ook niet in de rede.

De leden van de VVD-fractie vragen zich naar aanleiding van de ratio van het eigenwoningforfait af, of het binnen genoemde ratio past de bijtelling alleen van toepassing te laten zijn in het geval de eigen woning met een lening is gefinancierd. Het antwoord hierop is ontkennend. De (eventuele) financieringslasten ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning hebben zoals hiervoor beschreven geen betrekking op het eigenwoningforfait. De werkelijke financieringslasten mogen dan ook in mindering worden gebracht op de overige inkomsten uit eigen woning. Het nu voorliggende wetsvoorstel handhaaft het uitgangspunt dat iedere belastingplichtige met een eigen woning ongeacht de financieringsvorm wordt geconfronteerd met de toepasselijkheid van het eigenwoningforfait. De redenering van de leden van de fractie van het CDA dat het eigenwoningforfait zijn rechtvaardiging vindt in het feit dat er een (fictieve) inkomstenbron nodig was om de aftrekbaarheid van kosten in verband met de eigen woning te kunnen verdedigen, wordt, zoals hierboven uiteengezet, dan ook niet gedeeld. De leden van de D66-fractie delen, ondanks hun verzoek tot een heroverweging ten principale, de zienswijze van de regering wel. Zij merken terecht op dat het eigenwoningforfait en de aftrek van financieringslasten ter zake van de eigen woning twee op zichzelf staande elementen zijn in de in afdeling 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001 neergelegde bepalingen inzake de eigen woning. Van het laten vervallen van het eigenwoningforfait voor zover het forfait het bedrag van de aftrekbare financieringslasten overtreft, zoals de leden van de CDA-fractie voorstellen, kan dan ook geen sprake zijn. Het betekent immers een directe correctie op het eigenwoningforfait en tast het bronkarakter van de eigen woning aan, en daarmee de systematiek van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vormgeving als aftrekpost op het totale belastbare inkomen uit werk en woning laat daarentegen de omvang van de belastbare inkomsten uit eigen woning in het algemeen, en de hoogte van het eigenwoningforfait in het bijzonder, ongemoeid. De door de regering voorgestelde vormgeving heeft de voorkeur boven de vormgeving in het initiatiefwetsvoorstel Hillen aangezien eerstgenoemde regeling geen wijziging brengt in de primaire heffingsstructuur van de Wet inkomstenbelasting 2001. Om die reden valt de aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld, zoals de Raad van State in zijn advies erkent, te kenmerken als een belastinguitgave. Deze belastinguitgave laat de systematiek van de bepalingen rondom de omvang van de belastbare inkomsten uit eigen woning onaangetast. De belastinguitgave beoogt enkel een gerichte lastenverlichting te zijn voor belastingplichtigen die hun eigen woning, al dan niet via aflossing van de eigenwoningschuld, hebben gefinancierd met eigen middelen. Het aangehouden initiatiefwetsvoorstel Hillen draagt door de eerdergenoemde inbreuk op de fiscale systematiek aangaande de eigen woning een aanzienlijk risico met zich. In het bijzonder de aantasting van het bronkarakter van de eigen woning maakt de in het initiatiefwetsvoorstel neergelegde maatregel erg kwetsbaar. In het geval dat de juridische houdbaarheid van het bronkarakter komt te vervallen, volgt vrijwel zeker de vraag naar de redengeving voor het in stand laten van de aftrek van financieringslasten met betrekking tot de eigen woning. De financieringslasten bezitten in een dergelijk geval immers, door het ontbreken van een bron van inkomen, het karakter van een persoonlijke verplichting. Aangezien de zogenoemde aftrek voor «persoonlijke verplichtingen»-rente per 1 januari 2001 is afgeschaft, kan de aantasting van het bronkarakter in het slechtste geval tot gevolg hebben dat de eigen woning niet meer in box I in de heffing kan worden betrokken. In het bijzonder doordat bepaalde groepen belastingplichtigen, die geen eigen woning bezitten maar wel zogenoemde «persoonlijke verplichtingen»-rente betalen, zich mogelijk zouden kunnen beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Het voorgaande heeft niet alleen tot gevolg dat niet meer zou kunnen worden geheven over het eigenwoningforfait maar tevens dat de aftrekmogelijkheid van de hypotheekrente zou kunnen komen te vervallen. Hiermee is de vraag van de leden van de fractie van het CDA, waarom de regering met een eigen wetsvoorstel is gekomen dat materieel volledig overeenkomt met het initiatiefwetsvoorstel Hillen, beantwoord. Hetzelfde geldt voor de hiermee in essentie overeenkomende vraag van leden van de PvdA-fractie naar de achtergrond van de verandering in vormgeving ten opzichte van het initiatiefwetsvoorstel. Het niet ondenkbeeldige risico heeft er toe geleid dat voortzetting van het initiatiefwetsvoorstel Hillen door de regering als te riskant werd beschouwd. De regering acht het eigen wetsvoorstel in de huidige vormgeving veel minder kwetsbaar. In het verlengde hiervan stellen de leden van de VVD-fractie de vraag of de nu voorgestelde vormgeving alsnog in strijd kan worden geoordeeld met het gelijkheidsbeginsel. De regering is van mening dat de voorgestelde regeling niet in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel en is overtuigd van de juridische houdbaarheid van de voorgestelde maatregel.

De leden van de CDA-fractie stellen zich vervolgens op het standpunt dat de maatregel die de regering voorstelt ingewikkelder is en derhalve de charme van de eenvoud ontbeert die het initiatiefwetsvoorstel Hillen wel bezat. Tevens, zo vinden deze leden, is het regeringsvoorstel in fiscaal-theoretische zin onzuiverder dan het initiatiefwetsvoorstel. De regering doet graag nog een poging deze leden te overtuigen van haar zienswijze. De regering wil in dit kader nogmaals benadrukken dat zij de doelstelling onderschrijft die het voormalige lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hillen met zijn initiatiefwetsvoorstel beoogde. Het bevorderen van de financiering van de eigen woning met eigen middelen is dan ook, in tegenstelling tot wat de leden van de fractie van GroenLinks menen, door het kabinet Balkenende I in het Strategisch Akkoord opgenomen als voorgenomen kabinetsbeleid. Het kabinet Balkenende II heeft dit overgenomen en geeft nu invulling aan dit voornemen door de materiële implementatie van het initiatiefwetsvoorstel Hillen in voorliggend wetsvoorstel. Het feit dat de maatregel in het initiatiefwetsvoorstel Hillen eenvoudiger is vormgegeven, is onweerlegbaar. De eenvoud ging echter ten koste van de consistentie van de wet en droeg daardoor aanzienlijke juridische en vervolgens ook forse budgettaire risico's in zich. Dit risico, zoals ook hiervóór reeds is beschreven, zou er met name uit bestaan dat het eigenwoningforfait niet meer in de heffing zou kunnen worden betrokken, ook bij degenen die wel een eigenwoningschuld hebben. Daarnaast had de maatregel in het initiatiefwetsvoorstel tot gevolg dat enkele fiscaal-theoretische vraagpunten onbeantwoord bleven. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in een oplossing voor deze in het initiatiefwetsvoorstel kwetsbare punten, hetgeen ontegenzeglijk een (noodzakelijke) uitbreiding in regelgeving tot gevolg heeft gehad. Desalniettemin is de oorspronkelijke doelstelling van het initiatiefwetsvoorstel Hillen steeds leidend geweest bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. De regering spreekt hierbij dan ook de hoop uit dat de leden van de fractie van het CDA zich, gezien de juridische risico's welke kleefden aan het initiatiefwetsvoorstel en de overeenkomsten tussen beide voorstellen in materialiteit, kunnen verenigen met de gekozen vormgeving. Dit ook in antwoord op de vraag van deze leden in het kader van het Belastingplan 2004 met betrekking tot de plaatsing van de regeling in de afdeling 3.6 of 3.6a van de wet.

Ten slotte vragen de leden van de fractie van de SGP in dit kader in hoeverre het huidige stelsel van hypotheekrenteaftrek inclusief de in het Belastingplan 2004 voorgestelde wijziging blijvend houdbaar is. De oploop van de netto aftrek voor de eigen woning is opgenomen in het meerjarenbeeld van het huidige kabinet. Dat meerjarenbeeld is consistent met houdbare overheidsfinanciën op langere termijn.

De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

De leden van de fractie van het CDA betreuren het dat voor een omslachtige vormgeving van de regeling is gekozen. Zij vragen de regering dan ook hoe dit zich verhoudt tot het kabinetsstreven om tot vereenvoudiging van regelgeving te komen. Hoewel de regelgeving in het huidige voorstel door genoemde leden als omslachtig wordt ervaren en minder eenvoudig is vormgegeven, is er in de ogen van de regering voor de belastingplichtigen weinig verschil met de oorspronkelijke vormgeving van het initiatiefwetsvoorstel Hillen. In beide gevallen hoeft de belastingplichtige ten opzichte van de huidige situatie geen extra gegevens te verzamelen en is enig rekenwerk noodzakelijk. De belastingplichtige moet in beide gevallen aangeven hoeveel rente hij aftrekt en hoe hoog zijn eigenwoningforfait is, zonder toepassing van de voorgestelde regeling. In het oorspronkelijke voorstel moet hij dan zijn eigenwoningforfait bijstellen en in het huidige voorstel moet hij de additionele aftrekpost berekenen. Indien hij gebruik maakt van de mogelijkheid tot elektronische aangifte zal dit rekenwerk in beide gevallen door de computer worden verricht.

De leden van de SGP-fractie stellen zich op het standpunt dat het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek na invoering van de voorgestelde maatregel tegen elkaar weg te strepen grootheden zullen blijken te zijn, waardoor, zo menen ook de leden van de fractie van de VVD, het eigenwoningforfait verwordt tot een forfaitaire beperking van de hypotheekrenteaftrek. De leden van beide fracties verzoeken de regering te reageren op deze visie. De bepaling van de hoogte van het eigenwoningforfait wordt, zoals al in het voorgaande is betoogd, niet beïnvloed door de voorgestelde maatregel in het wetsvoorstel. Na invoering van deze maatregel blijft de bijtelling volgens het eigenwoningforfait voor hetzelfde huis op een gelijk niveau gehandhaafd als voor invoering van deze maatregel, ongeacht de wijze van financiering van de eigen woning. De regering deelt de visie van deze leden ten opzichte van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, die in relatie tot het initiatiefwetsvoorstel Hillen wel opgeld zou doen, derhalve niet.

De regering is het niet eens met de leden van de fractie van GroenLinks dat deze maatregel duur is en tot niets leidt. De leden van de fractie van de PvdA hebben een in essentie overeenkomende vraag gesteld in het verslag bij het initiatiefwetsvoorstel Hillen. De doelstelling van de maatregel is echter duidelijk aangegeven, te weten de bevordering van de financiering van de eigen woning met eigen middelen door middel van het verlenen van lastenverlichting aan eigenaar-bewoners zonder of met een geringe eigenwoningschuld.

De leden van fracties van de SP en GroenLinks vragen naar de door de regering verwachte kwantitatieve effecten op de kosten van de hypotheekrenteaftrek en de hypotheekschuld als gevolg van dit wetsvoorstel. In antwoord hierop kan worden gemeld dat een dergelijk effect zich kan voordoen wanneer huizenbezitters door dit wetsvoorstel hun individuele aflossingsschema van hun hypotheek aanpassen (meer aflossen) en daardoor minder gebruik zullen maken van de fiscale mogelijkheid voor hypotheekrenteaftrek. Deze afweging zal echter sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden waarin de individuele eigenaar-bewoners verkeren. De regering is wel overtuigd dat een dergelijk gedragseffect na invoering van de voorgestelde maatregel op zal treden, echter, gezien de vele onzekerheden waarmee het is omgeven, is kwantificering in deze niet goed mogelijk. De leden van de fractie van GroenLinks vragen daarnaast de effecten van dit wetsvoorstel, in aanvulling op hetgeen in de memorie van toelichting bij het Belasting 2004 inzichtelijk is gemaakt, grafisch weer te geven. In bijgevoegde grafiek treft u de gevraagde aanvulling aan.

Grafiek 1 Ontwikkeling Hypotheekrenteaftrek en Eigenwoningforfaitkst-29209-7-1.gif

De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts waar de inkomensvoordelen van de regeling terecht komen. In tabel 2 treft u de indicatieve inkomenseffecten van een gemiddelde eigenwoningbezitter aan.

Tabel 2 Inkomenseffecten

 Gem. Eigenwoning-bezitter
WML alleenstaande0,0%
Modaal alleenstaande0,0%
2x modaal alleenstaande0,0%
3x modaal alleenstaande0,0%
WML alleenverdiener0,0%
Modaal, alleenverdiener0,1%
2x modaal, alleenverdiener0,1%
3x modaal av0,1%
Modaal tweeverdiener0,1%
2x modaal tweeverdiener0,0%
3x modaal tweeverdiener0,0%
AOW alleenstaand0,4%
AOW as +20 0000,3%
AOW as +40 0000,6%

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de achterliggende reden is voor het gebruik in het voorbeeld in de memorie van toelichting van een aankoopprijs van de eigen woning van € 125 000, terwijl in de memorie van toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel in het voorbeeld een aankoopprijs van f 500 000 is gehanteerd. De regering merkt op dat zij met het gebruik van verschillende bedragen, geen enkele bijbedoeling heeft gehad. Zij kan deze leden dan ook geruststellen dat de regering ook aan de hand van de «beduidend hogere waarde uit het initiatiefwetsvoorstel» de werking van de voorgestelde maatregel had kunnen demonstreren.

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering een reactie te geven op het door hen voorgestelde alternatief. Hetzelfde alternatief is ook tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel aan de orde gesteld door D66. Zij stellen voor het bedrag waarmee het eigenwoningforfait het bedrag aan aftrek van hypotheekrente overtreft aan te merken als te conserveren inkomen. Betaling over voornoemd geconserveerd inkomen komt pas aan de orde op het moment dat de eigen woning wordt verkocht. Het alternatieve systeem van deze leden is gericht op het voorkomen van betalingsproblemen als gevolg van de belastingheffing over het eigenwoningforfait. Met betrekking tot het na te streven doel bestaat evenwel geen verschil van inzicht met de regering. De leden van de D66-fractie kenschetsen de doelstelling, het bevorderen van de financiering van de eigen woning met eigen middelen, als sympathiek. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de bevordering van de financiering van de eigen woning met eigen middelen, al dan niet door (gedeeltelijke) aflossing van de eigenwoningschuld, te bereiken door middel van een individueel bepaalde effectieve verlaging van de te betalen belasting. Het door deze leden voorgestelde alternatief tracht dezelfde doelstelling te realiseren door het verlenen van een betalingsregeling. Afgezien van het feit dat ten aanzien van het door deze leden aangedragen alternatief vooralsnog tal van fiscaal-technische vragen onbeantwoord blijven, is de keuze voor ofwel een betalingsregeling ofwel een gerichte lastenverlichting het relevante onderscheid. Naar de mening van de regering wordt de bevordering van de financiering van de eigen woning het beste gewaarborgd door middel van een gerichte lastenverlichting. De individuele eigenaar-bewoner verkrijgt op deze wijze een definitieve verlaging van het te betalen bedrag aan inkomstenbelasting (onder overig gelijkblijvende omstandigheden). In het alternatief van deze leden realiseert de individuele eigenaar-bewoner slechts een kasvoordeel maar tevens wordt hij geconfronteerd met een jaarlijks groeiende inkomstenbelastingclaim. Dit laatste kan vervolgens weer tot gevolg hebben dat eigenaar-bewoners op basis van de alsmaar groeiende claim besluiten de woning op een later moment te verkopen, hetgeen onbedoelde en ongewenste effecten voor de woningmarkt kan betekenen (lock-in effect). Op basis van het voorgaande wordt de voorkeur gegeven aan de in het wetsvoorstel neergelegde maatregel.

Toetsingskader nieuwe belastinguitgaven

De regering deelt niet het oordeel van de leden van de CDA-fractie, dat een andere vormgeving van de maatregel de toekomst ervan beter zou waarborgen. Een andere vormgeving van de maatregel zou, indien het parlement dat zou willen, even moeilijk of gemakkelijk terug te draaien zijn. Daartoe zou een wetsvoorstel volstaan dat op dit punt de dan van kracht zijnde wettekst terug zou draaien. De regering benadrukt in dit kader nogmaals haar, in het hier voorgaande onderdeel «initiatiefwetsvoorstel Hillen» uiteengezette, zienswijze in relatie tot het gelijkheidsbeginsel. Zij is van mening dat de maatregel in de huidige vormgeving, in tegenstelling tot de oorspronkelijke vormgeving uit het initiatiefwetsvoorstel Hillen, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het wel consistent is de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld als belastinguitgave aan te merken, terwijl de hypotheekrenteaftrek als zodanig geen belastinguitgave is. Het antwoord hierop is dat dit inderdaad consistent is. Bepalend voor het oordeel of een regeling als belastinguitgave dient te worden gekenmerkt, is of de regeling in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet. Onderdeel van de primaire heffingsstructuur van de inkomstenbelasting is dat de voordelen uit eigen woning belast zijn en de daarop drukkende kosten aftrekbaar. De aftrek van hypotheekrente, voorzover althans aan te merken als renten van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning, is dus in overeenstemming met de primaire heffingsstructuur en valt om die reden niet als belastinguitgave valt aan te merken. Tegenover de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld staan geen aanwijsbare kosten. Daarom is deze aftrek niet in overeenstemming met de primaire heffingsstructuur. Om deze reden valt de thans voorgestelde regeling inzake de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld als belastinguitgave aan te merken.

De regering verschilt van mening met de leden van de fractie van de SGP over de opmerking dat de kosten voor de maatregel inzake de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld worden gedekt uit de algemene middelen. De maatregel is ingepast in het financiële kader bij het Hoofdlijnenakkoord. Daardoor kan feitelijk niet gesproken worden van een generieke of specifieke dekking.

De leden van de fractie van de VVD vragen zo nauwkeurig mogelijk te kwantificeren welke gevolgen de regering met de voorgestelde regeling hoopt te bereiken met het oog op de aangekondigde evaluatie. Ook de leden van de fractie van GroenLinks willen weten wanneer de regeling door de regering als succesvol wordt bestempeld met betrekking tot de (hoofd)doelstelling om de aflossing van de eigenwoningschuld te bevorderen. De regering streeft ernaar dat het aantal eigenwoningbezitters zonder of met geringe eigenwoningschuld in 2008 gestegen zal zijn ten opzichte van 2003. Dit zal worden bekeken aan de hand van cijfers van de Belastingdienst.

Inwerkingtreding en budgettaire aspecten

De leden van de PvdA-fractie vragen of de ingeboekte budgettaire derving, gezien de waardestijgingen van de huizen de afgelopen twee jaar, nog wel correct is. Hierbij kan worden opgemerkt dat de bijtelling van het eigenwoningforfait vierjaarlijks wordt aangepast aan de gemiddelde ontwikkeling van de huizenprijzen. De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2005 , hetgeen tevens het begin vormt van een hernieuwd WOZ-tijdvak. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat het eigenwoningforfait neerwaarts zal worden bijgesteld naar rato van de gemiddelde prijsstijging van huizen. Per saldo zal de bijtelling voor eigenaar-bewoners dan ook nominaal niet stijgen als gevolg van de prijsontwikkeling van huizen.

Op de vraag van de leden van de fractie van de VVD waarom de inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet is voorzien per 1 januari 2004, antwoordt de regering dat in het financiële kader bij het Hoofdlijnenakkoord de budgettaire ruimte voor eerdere invoering dan 1 januari 2005 ontbreekt. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering in het verlengde hiervan aan te geven wat de eventuele uitvoeringstechnische bezwaren zouden zijn indien het wetsvoorstel anders dan voorzien wel per 1 januari 2004 in werking zou treden. Bij een eventuele inwerkingtreding per 1 januari 2004 zullen belastingplichtigen zelf een verzoek moeten doen om de faciliteit ook al in de loop van het kalenderjaar te effectueren. Bij een te verlenen voorlopige teruggaaf 2004 of een op te leggen automatische voorlopige aanslag kan de faciliteit namelijk niet worden meegenomen. Bij de toezending van het aangiftebiljet zal wel in algemene zin voorlichting kunnen worden gegeven.

De samenhang van het voorliggende voorstel en het Belastingplan 2004, de leden van de fractie van GroenLinks vragen daarnaar, is vooral beleidsmatig. De regering hecht eraan om beide voorstellen uit het Hoofdlijnenakkoord met betrekking tot de eigen woning, de in het Belastingplan 2004 opgenomen maatregel (de zogenoemde bijleenregeling) en de voorliggende maatregel, tegelijkertijd in te dienen. Daarbij speelt eveneens een rol dat de voorliggende maatregel een bijdrage kan leveren aan het tegengaan van een neveneffect van de bijleenregeling in de vorm van een mogelijk geringere neiging tot aflossing van de eigenwoningschuld. De keuze voor een afzonderlijk wetsvoorstel is ingegeven door de wens tot verbinding van dit wetsvoorstel met het initiatiefwetsvoorstel van het voormalige lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hillen. De regering dankt hem voor zijn inzet om een regeling te introduceren die het financieren van de eigen woning met eigen middelen bevordert en hoopt het initiatiefwetsvoorstel Hillen hiermee materieel te kunnen invoeren.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XNoot
1

Kamerstukken II, 2001/2002, 28 056, nr. 6.

Naar boven