29 206
Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie spaarrenterichtlijn)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 9 oktober 2003

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

InhoudsopgaveBlz.
  
ALGEMEEN2
  
• Aanhef2
• Spaarrenterichtlijn nader belicht2
• Budgettaire aspecten en administratieve lasten4
  
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING5
  
• Artikel I (WIB)5
• Onderdeel C, artikel 4b5
• Onderdeel C, artikel 4d5
• Artikel II6
• Onderdeel C, artikel 4j WIB6

ALGEMEEN

Aanhef

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de Spaarrichtlijn. Zij hebben nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat na een decennialange discussie eindelijk de spaarrichtlijn lijkt te kunnen worden geïmplementeerd.

Spaarrenterichtlijn nader belicht

De leden van de CDA-fractie zijn er met de regering van overtuigd dat het streven naar harmonisatie van de belasting op spaarrente hoogst noodzakelijk is in het licht van de beoogde verbetering van de interne markt en het voorkomen van schadelijke concurrentie.

Een verplichte uitwisseling van inlichtingen tussen lidstaten is een belangrijke stap op weg naar de introductie van gelijkwaardige heffingsmaatregelen op spaarrente. De leden van de CDA-fractie zijn echter van mening dat het functioneren van deze Richtlijn nog met vele onzekerheden omsluierd is. Zo is nog een aantal voorwaarden gesteld wil de richtlijn op 1 januari 2005 in werking kunnen treden. In de ogen van deze leden is nog geenszins zeker of aan bovengenoemde voorwaarden voldaan gaat worden, temeer nu Liechtenstein en Zwitserland veel moeite blijken te hebben met de uitvoering van de richtlijn, mede vanwege het kostenaspect. Genoemde leden vragen de regering naar haar mening hieromtrent. In het verlengde hiervan wijzen zij op de risico's van het implementeren van regels die nog niet definitief zijn vastgelegd in Brussel. De kans is groot dat de regels die nu in de nationale wetgeving worden geïmplementeerd niet stroken met de tekst van de definitieve Richtlijn. Deelt de regering de zorg van deze leden? Dit te meer daar in EU-verband de Spaarrenterichtlijn nog samen met de Rente & Royalty-richtlijn als één samenhangend pakket werd behandeld, maar thans bij de implementatie van de regelgeving in de nationale wetgeving separaat behandeld worden.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven hoe zeker het is dat deze wetgeving op 1 januari 2005 zal ingaan? Deze leden vragen dit in het licht van de afwijzende houding van Liechtenstein. Is er een inschatting te maken hoe de lidstaten – en dan met name België, Luxemburg en Oostenrijk – op deze dissidente geluiden zullen reageren? Zal nog op tijd worden voldaan aan de voorwaarden die aan de implementatie worden gesteld?

De leden van de D66-fractie zijn blij dat met de Europese Spaarrenterichtlijn er eindelijk effectieve belastingheffing lijkt te gaan komen op inkomsten uit spaargelden zowel in de hele Europese Unie als in enkele op dit dossier belangrijke landen buiten de EU en in de VS. Kan de regering aangeven hoe reëel de verwachting is dat de bedoelde landen buiten de EU hun toezeggingen gaan waarmaken en wat de stand is qua invoeringsdatum?

De leden van de CDA-fractie merken op dat, omdat België, Luxemburg en Oostenrijk voorlopig nog bronbelasting mogen inhouden op de spaarrente, er een bepaling in de nationale wetgeving nodig is ter voorkoming van dubbele belasting. Gekozen is om niet aan te sluiten bij het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting, maar om de ingehouden bronbelasting aan te merken als voorheffing en te verrekenen. Nog onvoldoende duidelijk is waarom deze fundamentele keuze gemaakt is. Deze leden ontvangen graag een nadere uiteenzetting van de regering. Deze leden vragen zich voorts af wie controleert of België, Luxemburg en Oostenrijk daadwerkelijk bronbelasting inhouden op de spaarrente van Nederlandse ingezetenen, en of ook daadwerkelijk driekwart van de opbrengst naar de Nederlandse schatkist wegvloeit?

De leden van de SP-fractie betreuren het dat België, Luxemburg en Oostenrijk uiteindelijk niet bereid waren het bankgeheim op te geven. Deelt de regering het standpunt van deze leden dat door deze oncollegiale opstelling van onze EU-broeders belastingontduikers de hand boven het hoofd wordt gehouden?

Het is de leden van de SP-fractie opgevallen dat definitieve invoering van de richtlijn pas geschiedt als derde landen gelijkwaardige maatregelen hebben genomen. Kan de regering een overzicht geven van hoe het daar in de verschillende landen mee staat? Is invoering per 1 januari 2005 überhaupt nog reëel? Wat betekent een Europees besluit om de richtlijn niet per 1 januari 2005 in te voeren voor dit wetvoorstel? Hoe staat de regering tegenover het nemen van sancties tegenover fiscale roversnesten als derde landen niet zouden willen meewerken? Is het daarbij nog van belang dat sommige van die landen geheel zijn omringd door de EU?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het advies van de Raad van State wordt opgemerkt dat er een onvoldoende scherp onderscheid wordt gemaakt tussen spaargelden en ondernemingsvorderingen, daar iemand die handelt namens een eenmanszaak ook onder de reikwijdte van de richtlijn valt. De regering erkent dit in haar reactie, maar stelt dat dit doorgaans geen Nederlandse entiteiten betreft. Deze leden zouden graag vernemen op welke informatie de regering haar uitspraak baseert. Daarnaast erkent de regering dat deze categorie van entiteiten voor een verzwaring van de administratieve lasten kan komen te staan. Kan de regering een onderbouwde schatting hiervan geven?

De leden van de D66-fractie vernemen graag waarom de regering meent de suggestie van de Raad van State om een duidelijker onderscheid te maken tussen spaargelden en ondernemingsvorderingen af te kunnen doen met de opmerking dat dit doorgaans geen Nederlandse entiteiten betreft.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de rentegegevens die Nederland vanuit de andere lidstaten ontvangt in een aanzienlijk deel niet direct toepasbaar zijn voor de aanslag Inkomstenbelasting. Immers, voor het berekenen van de hoogte van de verschuldigde fictieve rendementsheffing zijn niet de rentegegevens maar de saldigegevens van belang. Blijkt hieruit niet dat Nederland met zijn fictieve rendementsheffing uit de Europese pas loopt als het gaat om het belasten van particuliere vermogens? Deze leden ontvangen graag een reactie hierop van de regering. Na het advies van de Raad van State heeft de regering de memorie van toelichting op dit punt verduidelijkt. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de Nederlandse fiscus de rentegegevens zal gebruiken om de achterliggende saldi te achterhalen. Genoemde leden hebben behoefte aan een toelichting op de exactheid waarmee de fiscus met de aangeleverde gegevens de achterliggende vermogens kan achterhalen. Zal dit niet voor veel discussie met de fiscus aanleiding geven? Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting. Ter controle kan aan de desbetreffende lidstaat worden verzocht om nadere informatie te verstrekken over de achterliggende saldi. Is de andere lidstaat dan verplicht om deze informatie onverwijld aan te leveren. Ook hierop ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een reactie.

Budgettaire aspecten en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie missen nog een raming van de budgettaire opbrengst voor 2005. Kan die nog gegeven worden? Met welke exacte onzekerheden is de raming voor de opvolgende jaren exact omgeven? Deze leden constateren dat het wetsvoorstel een aanzienlijke lastenverzwaring voor de uitbetalende instanties teweegbrengt. Zij herinneren de regering eraan dat het bankwezen al per 1 januari 2001 te maken heeft gekregen met verzwaarde renseigneringsverplichtingen. De leden van de CDA-fractie vinden onderhavige lastenverzwaring echter acceptabel nu zij ook belangrijke voordelen voor het Nederlandse bankwezen verwachten op het gebied van het internationale kapitaalsverkeer.

Deze leden constateren eveneens dat onderhavig wetsvoorstel een behoorlijke administratieve lastenverzwaring teweeg kan brengen voor kleine ondernemers. Hoeveel kleine ondernemers zullen naar schatting geraakt worden door onderhavig wetsvoorstel en hoe verhoudt deze administratieve lastenverzwaring zich tot het regeringsbeleid?

De regering ontkent niet dat dit voorstel administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt. In welk opzicht is het begrip rentebetaling waarover moet worden gerenseigneerd ruimer dan de rente die de financiële instellingen al op grond van de bestaande nationale regelingen verplicht zijn te renseigneren? De geschatte administratieve lastenverzwaring bedraagt €50 000. Kan dat bedrag nader worden gepreciseerd? Genoemde leden vermoeden namelijk dat het bedrag hoger moet zijn. Ook de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) stelt dat de administratieve lasten een veelvoud van het genoemde bedrag moeten bedragen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar het oordeel van de regering over het pleidooi van de NVB om voor financiële instellingen de deadline voor het aanleveren van de gegevens te verschuiven van 1 maart naar 1 april. Dit uitstel zal ten goede komen aan de kwaliteit van de aangeleverde gegevens.

Alhoewel het wetsvoorstel pas per 1 januari 2005 kracht van wet hoeft te hebben, zal – op advies van de Raad van State – een aantal wijzigingen van de WIB al op 1 januari 2004 ingaan. De leden van de CDA-fractie zijn mening, dat hierbij onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat het nog geenszins zeker is of de Spaarrenterichtlijn überhaupt wel van kracht zal gaan. Ter voorkoming van een onnodige administratieve lastenverzwaring stellen genoemde leden voor om alle bepalingen per 1 januari 2005 in te laten gaan.

De leden van de PvdA-fractie zijn tevens benieuwd waaruit de toename van de administratieve lasten voor de financiële instellingen precies zal bestaan? Kan een inzicht worden gegeven om hoeveel extra handelingen dit gaat?

Kan de regering een onderbouwing geven van de extra kosten die het bedrijfsleven moet maken op grond van deze wet? Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat er een grote discrepantie zit tussen de extra kosten voor de Belastingdienst en die voor het bedrijfsleven. Kan de regering hier een reactie op geven?

Naar de mening van deze leden zullen met name kleine ondernemers (eenmanszaken) te maken krijgen met een onevenredige administratieve lastenverzwaring. Kan de regering een reactie geven op de brief van de NVB van 7 oktober jl. voorzover deze vragen nog niet zijn behandeld? Kan de regering een schatting geven om hoeveel kleine ondernemers het gaat? Hoe worden deze ondernemers voorgelicht? Hoe verhoudt deze administratieve lastenverzwaring zich tot het regeringsbeleid?

De leden van de VVD-fractie willen graag van de regering een onderbouwde schatting ontvangen om hoeveel kleine ondernemers het gaat die een administratieve lastenverzwaring tegemoet kunnen zien. Zij vragen zich ook af in hoeverre deze lastenverzwaring zich met het regeringsbeleid inzake de vermindering van de administratieve lastendruk verhoudt.

De leden van de fracties van de VVD en van de PvdA vragen zich af hoe deze administratieve lastenverzwaring zich verhoudt tot het regeringsbeleid?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Richtlijn in artikel 8 lid 2 bepaalt welke gegevens over de rentebetaling dienen te worden verstrekt. Hierbij biedt de Richtlijn in een aantal onderdelen de keuze tussen twee gegevens. Bij implementatie van de Richtlijn door de regering wordt in artikel 4j, lid 2 onderdeel b gesproken over «en». Dit heeft tot gevolg dat de uitbetalende instantie meer gegevens moet verstrekken dan waartoe de Richtlijn verplicht. De leden van de PvdA-fractie wil graag van de regering vernemen op grond van welke overwegingen is besloten deze lastenverzwarende implementatie door te voeren.

De leden van de D66-fractie vragen de regering te reageren op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (WIB)

De Raad van State adviseert de bepalingen die worden opgenomen in de WIB over te hevelen naar de AWR. De regering heeft besloten dit advies niet op te volgen. Welke concrete overwegingen – zo vragen de leden van de VVD-fractie – liggen ten grondslag aan de keuze de reikwijdte van de AWR niet te vergroten?

Onderdeel C, artikel 4b

De leden van de CDA-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel bewust afwijkt van de tekst in de Richtlijn. Waarom is hiervoor gekozen?

Onderdeel C, artikel 4d

De leden van de fractie van het CDA constateren dat aan een entiteit de eis wordt gesteld dat deze winstbelasting moet afdragen. Waarom is er niet voor gekozen om het uitgangspunt van de «onderworpenheid» in de Nederlandse wettekst te gebruiken en zodoende aan te blijven sluiten bij de tekst van de Richtlijn in andere talen en de te verwachten dienovereenkomstige implementatie in de lidstaten waar die taal als uitgangspunt wordt gehanteerd?

In de Richtlijn lezen de leden van de CDA-fractie een mogelijkheid om de 15% drempel ook van toepassing te laten zijn op entiteiten die ingevolge artikel 4d WIB als uitbetalende instantie worden aangemerkt. Waarom wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt in het Nederlandse wetsvoorstel?

Artikel II

Onderdeel C, artikel 4j WIB

Hoe verhouden de in Nederland gestelde vereiste renseigneringsgegevens zich tot de verplichtingen die andere lidstaten stellen? De leden van de fractie van het CDA verzoeken de regering om een overzicht.

Uit de memorie van toelichting, alsmede uit artikel 15 van de Richtlijn, blijkt dat het woord «geen» in de achtste regel weggelaten zou moeten worden. Dit in combinatie met artikel 4c voor de van toepassing van de tijdelijk uitgezonderde schuldvorderingen na 1 januari 2011. Deze omissie dient naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie te worden hersteld.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Eurlings (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Van Loon-Koomen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Mosterd (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Rambocus (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA) en De Vries (VVD).

Naar boven