29 205
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht met het oog op verbetering van de kwaliteit van examens van beroepsopleidingen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 27 mei 2003 en het nader rapport d.d. 11 september 2003, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 februari 2003, no. 03.000913, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A.D.S.M. Nijs, MBA mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op verbetering van de kwaliteit van examens van beroepsopleidingen.

Het voorstel beoogt de kwaliteit van de examens in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) te verbeteren. Om dit te bewerkstelligen wordt de controle op de kwaliteit van de examens in handen gelegd van een nieuwe organisatie, het kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE). Op basis van een negatief oordeel van het KCE kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een school of een andere instelling die examens afneemt voor een periode van drie jaar het recht ontnemen om examens af te nemen.

De Raad van State kan zich vinden in het voorstel, maar maakt een opmerking over de voorgestelde rechtsgang in geval van beroep. Gelet hierop is enige aanpassing van het voorstel wenselijk.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 februari 2003, nr. 03.000913, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 mei 2003, nr. WO5.03.0079/III, bied ik U hierbij, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan.

De Raad van State geeft u in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het onderstaande aandacht zal zijn geschonken.

1. Rechtsgang

Tegen een besluit van de minister om een bekostigde opleiding, een niet-bekostigde opleiding, of een exameninstelling het recht te ontnemen om examens af te nemen2, staat volgens het voorstel de rechtsgang van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) open. De Raad wijst erop dat tegen een aantal vergelijkbare besluiten in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)3 en in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek1 voor bekostigde instellingen beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State openstaat. Deze discrepanties zijn ongewenst. De Raad is van oordeel dat in beginsel de voorkeur moet worden gegeven aan de normale rechtsgang volgens de Awb. Hij adviseert daarom de vergelijkbare bepalingen in deze en de desbetreffende andere wetten zo te herzien dat een consistente regeling van de beroepsmogelijkheden ontstaat.

De Raad merkt terecht op dat er geen discrepanties dienen te ontstaan tussen de besluiten waarvoor de normale Awb-rechtsgang openstaat en waarvoor beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (technische herziening WEB) (Kamerstukken II 2002/03, 28 745, nrs. 1–3) is dit uitgangspunt eveneens gehanteerd. In dat voorstel is artikel 10.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zodanig aangepast dat voor alle besluiten over het onthouden en ontnemen van rechten, bedoeld in de artikelen 1.3.1 en 1.4.1, van de WEB beroep in één instantie is geregeld. In artikel 71 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 72 van de Wet op de expertisecentra, artikel 190 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 14.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs is dezelfde lijn gevolgd. Ik zie geen aanleiding om deze lijn terug te draaien.

De besluiten van de minister om het recht op examinering te ontnemen, vallen inderdaad ook in deze categorie. Anders dan de Raad voorstelt, ben ik na heroverweging echter tot het oordeel gekomen dat voor deze besluiten niet de gewone Awb-procedure, maar beroep in één instantie dient te worden geregeld. Ten eerste is hierdoor voor deze besluiten de rechtsbescherming op dezelfde manier geregeld als de overige besluiten inzake het ontnemen van rechten. Ten tweede speelt hierbij een rol dat het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE) jaarlijks verklaringen afgeeft over de kwaliteit van de examinering en de minister dus jaarlijks beoordeelt of er aanleiding bestaat het recht op examinering te ontnemen. Indien er beroep in twee instanties geregeld is, is het mogelijk dat het volgende kwaliteitsonderzoek van het KCE al weer is afgerond, terwijl er nog een procedure over een besluit van de minister naar aanleiding van een eerder afgegeven verklaring, loopt.

Dit zou geen effectieve werkwijze zijn.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de volgende wijzigingen door te voeren. Ten eerste is in artikel 7.4.9a een vierde lid toegevoegd om de noodzaak van proportionaliteit in het onderzoek van het KCE te benadrukken. Daarnaast is in het voorgestelde artikel 7.4.9g, derde lid, duidelijker aangegeven dat het KCE de vergoeding berekent aan de hand van door de minister vastgestelde tarieven.

Een ander punt is dat het voorgestelde artikel 3, onderdeel d, van de Wet op het onderwijstoezicht om systematische redenen is verplaatst naar artikel 15b, eerste lid. Ten slotte zijn in onderdeel 8 van het algemene deel van de memorie de gegevens over de informatieverplichtingen aangevuld en gekwantificeerd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

D. Dolman

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde, gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs,

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 mei 2003, no. W05.03.0079/III, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Voorstel van wet

– In het opschrift tot uitdrukking brengen dat het voorstel tevens een wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht inhoudt.1

– In artikel I, onder B, eerste onderdeel, de woorden «voor de slotpunt» vervangen door: in de tweede volzin voor de slotpunt.

– In artikel I, onder DD, na «artikel 11.2» toevoegen: , eerste lid,.

Memorie van toelichting

– In het algemeen deel van de toelichting, in het tekstblok onder het kopje «Stand van zaken van de kwaliteit van de examen en tekortkomingen in de bestaande examensystematiek» het begrip ondersteuningsinstellingen uitleggen.

– In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting, de afkorting CREBO de eerste keer volledig uitschrijven.

– Artikel I, onder M, afzonderlijk toelichten.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), artikelen 6.1.5b, eerste lid, 6.2.3b, eerste lid, 6.3.2, eerste lid.

XNoot
3

WEB, artikelen 10.1, tweede lid, 6.1.3, 6.1.6 en 6.1.4.

XNoot
1

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 6.5 juncto artikel 14.1.

XNoot
1

Zie aanwijzing 107 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Naar boven