29 201
De Staat van de Europese Unie

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DE STAATSSECRETARIS VOOR EUROPESE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2003

Met genoegen bieden wij U de «Staat van de Europese Unie» aan. Hierin is beschreven de Europese agenda 2003–2004 vanuit Nederlands perspectief.

In de bijlage is de Europese Verkenning inzake «Sociaal Europa» opgenomen. Deze Europese Verkenning bevat de visie van het Centraal Plan Bureau en het Sociaal Cultureel Planbureau die dan ook uitsluitend verantwoordelijk zijn voor de inhoud ervan.

Over de Nederlandse inzet in de Intergouvernementele Conferentie voor een grondwettelijk verdrag zal de Kamer een afzonderlijke notitie ontvangen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

A. Nicolaï

INHOUDSOPGAVE

 Inleiding5
   
1De Europese agenda op hoofdlijnen9
1.1Intern beleid9
1.1.1Herstel van groei en werkgelegenheid9
1.1.2Veiligheid en bescherming13
1.1.3Bescherming van het milieu16
1.2Extern beleid19
   
2Contouren van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in 200426
2.1Voorzitten26
2.2Inhoudelijke contouren27
   
3Stand van zaken in de toekomstdiscussie30
3.1Inleiding: het fenomeen Conventie30
3.1.1Verloop en werkwijze Conventie30
3.1.2Rol Nederland in Conventie32
3.2Appreciatie van het resultaat van de Conventie34
3.2.1Een Grondwet voor Europa34
3.2.2Het institutionele debat35
3.2.3Waarden en Grondrechten36
3.2.4Bevoegdheidsverdeling, subsidiariteit en rol nationale parlementen37
3.2.5Rechtspersoonlijkheid, juridische continuïteit en rechtsinstrumenten37
3.2.6Hof van Justitie38
3.2.7Financiën van de Unie39
3.2.8Sociaal-economisch beleid40
3.2.9Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid42
3.2.10Extern beleid44
3.2.11Positie overzeese gebiedsdelen van de Unie45
3.3Vooruitblik naar de IGC45
   
4Stand van zaken in het uitbreidingsproces48
4.1Terugblik: onderhandelingen met tien landen voltooid48
4.2Vooruitblik: ratificatie van het toetredingsverdrag en aandacht voor de overige kandidaat-lidstaten52
   
5De financiën van de Europese Unie54
5.1De begroting54
5.2Beheer en controle60
   
6Raadsagenda's64
6.1Europese Raad64
6.2Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen67
6.2.1Institutionele onderwerpen68
6.2.2Uitbreiding70
6.2.3Externe Betrekkingen71
6.2.4Relaties met derde landen73
6.2.5Handelsbetrekkingen81
6.2.6Ontwikkelingssamenwerking83
6.3Raad Economische en Financiële Zaken85
6.3.1Ecofin Raad86
6.3.2Begrotingsraad90
6.4Raad Justitie en Binnenlandse Zaken92
6.4.1Asiel, migratie en buitengrenzen alsmede integratie92
6.4.2Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken97
6.4.3Civielrechtelijke samenwerking100
6.4.4Civiele bescherming101
6.5Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken102
6.5.1Werkgelegenheid en Sociaal Beleid103
6.5.2Volksgezondheid105
6.6Raad voor het Concurrentievermogen110
6.7Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie119
6.7.1Vervoer119
6.7.2Telecommunicatie123
6.7.3Energie125
6.8Landbouw- en Visserijraad128
6.8.1Landbouw128
6.8.2Visserij132
6.9Milieuraad135
6.10Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur139
   
 Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen147
   
 Stand Implementatie Europese Regelgeving161
   
 Lijst van Afkortingen162
   
 Trefwoordenregister165
   
   
   

Inleiding

De Europese Unie is steeds in ontwikkeling. Ook in de komende periode speelt een aantal belangrijke veranderingen. De uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten krijgt op 1 mei 2004 haar beslag. Daarnaast zal een Intergouvernementele Conferentie zich buigen over de toekomst van de Unie. Hierbij zullen de resultaten van de Conventie als basis dienen.

Parallel aan deze processen zal de Unie – in de uitgebreide samenstelling – het hoofd moeten bieden aan actuele uitdagingen, zoals herstel van economische groei en werkgelegenheid, zorg voor veiligheid en bescherming van inwoners, versterking van het externe optreden en bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 1 gaat in op de hoofdlijnen van de Europese beleidsdiscussies en de Nederlandse inzet daarin. Het beleid komt meer in detail aan de orde in hoofdstuk 6. Dat hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de Raadsagenda's gedurende vier voorzitterschappen: de twee voorgaande voorzitterschappen – het Deense en het Griekse voorzitterschap – en het huidige en het komende voorzitterschap – het Italiaanse en het Ierse voorzitterschap.

Drie horizontale onderwerpen krijgen aandacht in aparte hoofdstukken. Hoofdstuk 3 gaat in op de toekomstdiscussie. Het blikt terug op de Conventie en kijkt vooruit naar de Intergouvernementele Conferentie. Hoofdstuk 4 behandelt de voorbereiding van de uitbreiding van de Unie. Hierin komt de toetreding van de tien kandidaat-lidstaten waarmee reeds een toetredingsverdrag is getekend aan de orde en wordt ingegaan op de ontwikkelingen ten aanzien van de andere kandidaat-lidstaten, Bulgarije, Roemenië en Turkije. Hoofdstuk 5 bespreekt de financiën van de Unie.

Hoofdstuk 2 is gewijd aan het Nederlandse voorzitterschap. Het besteedt aandacht aan de plaats die de belangrijkste beleidsdiscussies tijdens het Nederlandse voorzitterschap naar verwachting zullen krijgen. Uiteraard kan hiervan, ongeveer tien maanden voor het voorzitterschap, alleen een indicatie worden gegeven.

Bijlage bij deze Staat van de Europese Unie is Europese Verkenning nr. 1. Deze bijlage is onder verantwoordelijkheid van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau tot stand gekomen. Het onderwerp van de eerste volwaardige Europese Verkenning is sociaal beleid in Europa. In de notitie aan de Tweede Kamer over de positionering en coördinerende rol van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het Europese en internationale beleid (september 2001) is vastgelegd dat het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau jaarlijks zal worden gevraagd een gezamenlijke Europese Verkenning op te stellen van Europese trends en ontwikkelingen die voor Nederland van belang kunnen zijn. Zo wordt ingespeeld op de wens tot «vermaatschappelijking» van het beleid van de Unie. Door voor onderscheiden vraagstukken duidelijk te maken hoe Europese ontwikkelingen van invloed zijn op de speelruimte voor nationaal beleid, wordt aanschouwelijk en aannemelijk gemaakt dat «Europa geen buitenland meer is»1: binnenlands beleid kan vrijwel niet meer worden gevormd zonder rekening te houden met de Europese inbedding ervan. Tevens voorziet de Europese Verkenning in de behoefte aan strategische analyse en voorbereiding van Europese dossiers die de positie van Nederland in Europa raken.

Met deze Staat van de Europese Unie licht de regering haar positiebepaling in Europese beleidsdiscussies toe. Tevens hoopt de regering het parlementaire en publieke debat over «Europa» en over de Nederlandse positie ten aanzien van het beleid van de Unie te stimuleren.kst-29201-1-1.gif

1 DE EUROPESE AGENDA OP HOOFDLIJNEN

1.1 Intern beleid

1.1.1 Herstel van groei en werkgelegenheid

Vrijwel alle lidstaten van de Europese Unie ervaren de negatieve gevolgen van het huidige economische klimaat. De economische groei is laag en sommige lidstaten hebben te maken met een economische recessie. De werkloosheid stijgt.

De Europese Raad van Lissabon heeft in maart 2000 besloten tot modernisering van de economieën van de lidstaten. Meer concreet heeft de Unie zich ten doel gesteld voor 2010: «de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden, die in staat is tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.» De Europese Raad heeft met het formuleren van deze doelstelling een gemeenschappelijke visie opgesteld voor het hele sociaal-economische beleid van de Europese Unie en een verband gelegd tussen reeds bestaande instrumenten daarvoor, gericht op verbetering van de concurrentiekracht van de Unie.

Modernisering van de economie is van essentieel belang voor het concurrentievermogen en is dan ook een taak van de lidstaten én van de Europese Unie. Door de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de interne markt zijn de economieën van de lidstaten sterk met elkaar verweven geraakt. Het beleid van een lidstaat heeft directe effecten op andere lidstaten. Tegelijkertijd zijn de lidstaten zelf het beste in staat hun eigen economie in te richten. Echter, een effectieve coördinatie van het sociaal-economisch beleid, die voortbouwt op de bereidheid van lidstaten om zich extra in te spannen voor het behalen van de Lissabon-doelstellingen, is hierbij van groot belang. De Lissabonstrategie overbrugt het spanningsveld tussen het Europese en het nationale sociaal-economische beleid. De lidstaten zijn vrij in de eigen sociaal-economische invulling van de gezamenlijke Lissabon-doelstelling. Zij leren daarbij van elkaars prestaties en tekortkomingen.

Om prestaties van de lidstaten en de Unie te meten en te evalueren op de effecten van beleid is het noodzakelijk om over vergelijkbare beleidsindicatoren en statistische gegevens te beschikken. Dit vergt een geïntegreerde beleidsanalyse, waarvoor door de lidstaten moet worden geïnvesteerd in de onderliggende statistische infrastructuur. Onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheid van een modulair statistisch systeem in plaats van een lijst van los van elkaar staande structurele indicatoren. Nederland streeft naar een beter gebruik van structurele indicatoren en de ontwikkeling van betere analytische instrumenten bij de evaluatie van de voortgang van de Lissabonstrategie en de toepassing van de open coördinatiemethode op diverse beleidsterreinen.

Achtereenvolgende Europese Voorjaarsraden hebben de Lissabonstrategie vorm gegeven en daarmee de basis gelegd voor een modernere economie. Het komt nu aan op uitvoering van de maatregelen. Hierdoor zal herstel van groei en werkgelegenheid sneller optreden. Mede op grond hiervan verdienen vier elementen van het sociaal-economische beleid bijzondere aandacht in de komende periode:

• Implementatie en voortzetting van de economische en sociale hervormingen;

• Verdere vervolmaking van de interne markt;

• Een houdbaar begrotingsbeleid; en

• De totstandkoming van de kenniseconomie.

Economische en sociale hervormingen

De Europese Raad heeft in maart 2003 geconstateerd dat er veel maatregelen zijn genomen in de drie jaar sinds het begin van de Lissabonstrategie. Hij heeft echter ook opgemerkt dat er nog veel te doen blijft. Economische en sociale hervormingen moeten sneller worden doorgevoerd om duurzame groei te bevorderen en meer en betere banen te scheppen.

De Europese Raad heeft daarom termijnen gesteld voor hervorming van spoorvervoer, energiemarkten, het Europees luchtruim, financiële markten, overheidsopdrachten, de informatiemaatschappij, uitzendarbeid, sociale zekerheid voor grensoverschrijdende arbeid, energiebelasting, aansprakelijkheid voor milieuschade en klimaatverandering. Nederland steunt deze actietermijnen en zal zich in de Raad inzetten om hen op tijd te verwezenlijken.

Voorts heeft de Europese raad een werkgroep opgericht onder leiding van de Nederlandse oud-premier Wim Kok om praktische hervormingen te identificeren die de lidstaten kunnen helpen bij de modernisering van hun arbeidsmarkten en vergroting van de werkgelegenheid. De werkgroep zal eind 2003 advies uitbrengen over de maatregelen die de lidstaten op korte termijn kunnen nemen. Het advies van deze Employment Taskforce zal tevens als input dienen voor de Europese Voorjaarsraad van 2004.

Verder werken aan de interne markt en ...

Een dynamische en goed functionerende interne markt bevordert productiviteit en groei, zeker in een grotere Unie. Daarom moeten Europese markten opener worden en verder integreren. Het werk eraan heeft een nieuwe impuls nodig om de voordelen van de uitbreiding volledig te realiseren, de slechtere, economische conjunctuur het hoofd te bieden en de ambities van de Lissabonstrategie te verwezenlijken. De Commissie wil zo'n impuls geven door zich te concentreren op de fundamenten van de interne markt.

Niet goed functionerende (deel)markten moeten worden aangepakt. Vier markten verdienen bijzondere aandacht:

• De interne markt voor diensten moet beter werken om het potentieel ervan volledig te benutten. De regering acht het mitigeren van belemmeringen op deze markt van groot belang gegeven de samenstelling van de Nederlandse economie.

• Het bevorderen van zoveel mogelijk openen van netwerkindustrieën waarbij de hoogwaardige kennisindustrieën prioritair zijn.

• Het stimuleren van ondernemerschap. Voor een snel en krachtig economische herstel is Nederland het meest gebaat bij een innovatief en dynamisch ondernemersklimaat.

• Vereenvoudiging van wet- en regelgeving. Hiertoe dient onder meer het in 2002 verschenen Actieplan Kwaliteit Regelgeving van de Commissie. Momenteel wordt een aantal sectoren op hun potentieel tot vereenvoudiging onderzocht. De Commissie zal vervolgens concrete voorstellen doen om de betrokken wetgeving te vereenvoudigen. De regering zal dit onderwerp in 2004 hoog op de Europese agenda houden.

De lidstaten moeten voorts de bestaande regels beter toepassen. Er lopen 1600 inbreukprocedures van de Commissie tegen lidstaten omdat deze de Europese voorstellen voor de interne markt niet op tijd hebben omgezet in nationale wetgeving of niet op de juiste manier.

... aan de hervorming van arbeidsmarkten

Hervorming van de nationale arbeidsmarkten is van belang. Dynamischer arbeidsmarkten moeten ertoe leiden dat de arbeidsparticipatie aanzienlijk toeneemt (Lissabon-doelstelling van 70%). Dat kan onder meer door aanpassing van de belasting- en uitkeringsstelsels, een activerend arbeidsmarktbeleid, het creëren van een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid en door te investeren in menselijk kapitaal (een leven lang leren).

... en aan hervorming van de stelsels van sociale bescherming

In dit verband speelt de vergrijzingsproblematiek een belangrijke rol. Zij noopt tot vergaande maatregelen met als belangrijke componenten duurzame overheidsfinanciën en het verhogen van de arbeidsparticipatie, ook van oudere werknemers. Om de sociale functie van toereikende pensioenen te waarborgen, moet de pensioenvoorziening een solide financiële basis hebben. De methode van open coördinatie op pensioengebied wordt voortgezet. In 2003 wordt de aanzet gegeven voor het uitvoeren van studies over de financiële en sociale houdbaarheid van de verschillende pensioenstelsels in de lidstaten. Zo wordt een vergelijkende beoordeling ervan mogelijk en kan de Raad best practices identificeren en desgewenst gezamenlijke doelen en benchmarks vaststellen.

Een tweede belangrijke uitdaging voor de modernisering van de sociale beschermingsstelsels vormt de noodzaak om de sociale samenhang in de Unie te versterken en de overgang naar de kenniseconomie niet gepaard te laten gaan met nieuwe vormen van sociale uitsluiting. De samenwerking tussen de lidstaten met behulp van de methode van open coördinatie moet ertoe leiden dat sociale uitsluiting effectief wordt bestreden en het activerende vermogen van de stelsels van sociale bescherming wordt vergroot.

Houdbare overheidsfinanciën van lidstaten en Unie

Een verstandig begrotingsbeleid is de basis voor een gezond economisch beleid. Dit geldt zowel voor de Unie als voor de lidstaten.

Volgens het verdrag moeten de lidstaten een begrotingstekort van 3 procent van het BBP of meer voorkomen. Verder moeten zij volgens het Stabiliteits- en Groeipact op de middellange termijn streven naar een begroting die nabij evenwicht of in overschot is. Begrotingsdiscipline is nodig ter ondersteuning van het Europese monetaire beleid, maar ook om de budgettaire gevolgen van de vergrijzing op te kunnen vangen. Veel lidstaten hebben echter vanaf 2001 hun begrotingstekorten laten oplopen. De oorzaak daarvan is enerzijds een daling van economische groei, soms gecombineerd met lastenverlichting. Anderzijds hebben veel lidstaten tijdens de gunstige economische situatie van eind jaren '90 te weinig gedaan aan uitgavenbeperking. Dit heeft geleid tot buitensporige tekorten in Portugal in 2001 en in Duitsland en Frankrijk in 2002. De Ecofin Raad heeft deze landen daarom aanbevolen maatregelen te nemen om de tekorten terug te dringen en een deadline gesteld waarvoor de tekorten onder de 3% gebracht moeten zijn. Het begrotingstekort van Italië is eveneens zorgelijk.

Om de begrotingen structureel te verbeteren hebben alle lidstaten met een betalingspositie die niet nabij evenwicht of in overschot is, met uitzondering van Frankrijk, toegezegd de begrotingstekorten vanaf 2003 per jaar structureel met ten minste 0,5 procentpunt van het BBP te verminderen, conform de in de Eurogroep gemaakte afspraak die in de Europese Raad is bevestigd. Lidstaten met een buitensporig tekort moeten meer doen dan een verbetering van 0,5 procentpunt. De Ecofin Raad beoordeelt het begrotingsbeleid van de lidstaten naar de letter van het Stabiliteits- en Groeipact. Binnen dit kader wordt rekening gehouden met de specifieke economische situatie in lidstaten. Het komende jaar zal Nederland zich blijven inzetten voor een zorgvuldig begrotingsbeleid dat recht doet aan de afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact.

Ook in Europa wil de regering een behoedzame ontwikkeling van de uitgaven. Zij meent dat de plafonnering van de steun aan de landbouw, die werd afgesproken in Brussel in oktober 2002, een stap in de goede richting is. Daarmee is het structuur- en cohesiebeleid de grootste openstaande budgetpost van de volgende financiële perspectieven. Nederland is voorstander van een zogenoemde «cohesiebenadering»: door bij de selectie rekening te houden met de nationale welvaart (in plaats van de nu geldende regionale welvaart) kunnen de structuurmiddelen geconcentreerd worden op de minst welvarende lidstaten. Dit maakt tevens een einde aan het rondpompen van structuurmiddelen tussen Brussel en de welvarende lidstaten. Wel dient op Europees niveau sprake te zijn van het voortzetten van structuurbeleid, hoewel niet vergelijkbaar in financiële omvang, met een werkelijk toegevoegde communautaire waarde. Eind 2003 zal de Commissie haar Derde Cohesierapport uitbrengen. Daarin komen voorstellen voor de hoofdlijnen van het toekomstig structuurbeleid. Nederland zal, samen met gelijkgezinde lidstaten, trachten daarop invloed uit te oefenen.

In 2004 gaan de onderhandelingen over de nieuwe financiële perspectieven (2007–2013) van start. De huidige Financiële Perspectieven lopen van 2000 tot en met 2006. Het volgende meerjarig financieel kader moet derhalve vanaf 2007 ingaan. Eind 2003 zal de Commissie voorstellen doen over de werking van het Eigen Middelen Besluit, de inhoudelijke en financiële kaders voor de nieuwe Financiële Perspectieven en voor het toekomstige structuurbeleid (zgn. derde cohesierapport). In de eerste helft van 2004 zullen de bijbehorende wetgevingsvoorstellen door de Commissie worden gepresenteerd. Om op tijd klaar te zijn voor 2007 zal een akkoord over de nieuwe Financiële Perspectieven uiterlijk in 2005 tot stand moeten komen. Dat zal de Europese Raad doen. Hij stelt daarmee vast de brede beleidskaders voor de Unie voor een periode van 5 tot 7 jaar, de daarvoor benodigde financiële middelen en de verdeling van deze middelen, zowel in termen van ontvangsten als bijdragen, over de lidstaten.

Kenniseconomie

Op de middellange termijn is de totstandkoming van een kenniseconomie essentieel om welvaart en welzijn van alle burgers in Europa te garanderen. De overgang naar die kenniseconomie zal geruime tijd vergen. De aandacht hiervoor mag ook in het komende jaar niet verslappen. Twee aspecten spelen daarbij een belangrijke rol: vergroting van de productiviteit en voorrang voor innovatie en ondernemerschap.

Europa heeft een groot innovatiepotentieel, maar zet te weinig ideeën om in toegevoegde waarde. Het moet dat potentieel onderhouden door hoogwaardig onderwijs en onderzoek en het exploiteren door de wisselwerking tussen bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen te stimuleren. Het bedrijfsleven is een bron van groei en werkgelegenheid en moet in de totstandkoming van de kenniseconomie een belangrijke rol spelen. Maatregelen die in 2004 in gang gezet kunnen worden om de innovatie te bevorderen zijn:

• voorwaarden scheppen om research & development-uitgaven zo efficiënt mogelijk in te zetten en, vooral die van bedrijven, te verhogen, zodat de Unie toegroeit naar haar doelstelling van 3 procent;

• het voor ondernemingen makkelijker maken om markten te betreden en te verlaten;

• het voor ondernemingen in het algemeen eenvoudiger maken toegang te verkrijgen tot (commerciële) financiering en kennis;

• het verbeteren van de kennisoverdracht en de innovatie in het MKB in het bijzonder;

• verlichting van regeldruk en de administratieve lasten en

• ondernemerschap bij jongeren stimuleren.

De kenniseconomie moet leiden tot groei van de productiviteit en een duurzame stijging van de productieve capaciteit van de Europese economieën. Daarvoor zijn structurele hervormingen en gerichte maatregelen nodig. Op die manier kan Europa de uitdagingen van internationale concurrentie en vergrijzing de baas blijven.

1.1.2 Veiligheid en bescherming

Grensoverschrijdende problemen moeten gezamenlijk worden aangepakt

Burgers hebben recht op veiligheid en vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag hebben recht op bescherming. Europese samenwerking bij de bestrijding van ernstige, grensoverschrijdende en al dan niet georganiseerde criminaliteit, waaronder terrorisme, is onmisbaar voor een effectieve aanpak ervan. Dit geldt ook voor vraagstukken van asiel en migratie. Immers, deze verschijnselen zijn bij uitstek grensoverschrijdend. Europese burgers vragen om een veilige Unie, waarin zij hun rechten vanwege de ruimte zonder binnengrenzen die de Europese Unie grotendeels is, vrijelijk kunnen doen gelden.

Het is daarom van groot belang dat de Unie verder werkt aan de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, zoals in Tampere in 1999 besloten en in het Verdrag van Amsterdam vastgelegd. Effectiviteit van beleid en het waarborgen van de kwaliteit van de Nederlandse rechtsstaat moeten daarbij volgens de regering hand in hand gaan. De aanslagen van 11 september 2001 hebben het tempo van politiële en justitiële samenwerking aanmerkelijk verhoogd. Daarnaast kwamen ook de strijd tegen illegale immigratie en mensensmokkel hoog op de Europese agenda te staan, doordat zich de afgelopen jaren schrijnende incidenten voordeden waarbij illegale migranten onder erbarmelijke omstandigheden om het leven kwamen bij pogingen Europa binnen te komen. Dergelijke incidenten doen zich nog steeds voor.

De regering verwacht dat de immigratiedruk op Europa hoog zal blijven. Dit vraagt om een gemeenschappelijk Europees beleid voor de verschillende, maar onderling verweven vraagstukken van asiel en immigratie alsmede integratie. Kader daarvoor vormen de internationale verplichtingen onder het VN Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De lidstaten zijn het eens over de doelstelling: de Unie moet bescherming bieden aan wie dat echt nodig heeft, maar moet tegelijkertijd ongewenste bijverschijnselen als «asielshoppen», asielzoekers met economische motieven en mensensmokkel tegengaan. Op die manier kan het asielstelsel blijven functioneren voor diegenen voor wie het bedoeld is.

Terugblik eerste helft 2003

De totstandkoming van gemeenschappelijke normen verloopt langzamer dan voorzien, hoewel op sommige punten voortgang is geboekt. Lidstaten zijn gehecht aan hun eigen beleid en nemen besluiten met unanimiteit. De Europese Raad heeft in Sevilla (juni 2002) een nieuw politiek momentum gecreëerd. Over verschillende, complexe asiel- en immigratiedossiers heeft de Raad sedertdien overeenstemming bereikt, zoals de gemeenschappelijke normen voor de opvang van asielzoekers, de criteria om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het behandelen van een asielverzoek (Dublin II), gemeenschappelijke normen voor gezinshereniging en de status van langdurig verblijvende derdelanders. De lidstaten hebben sinds juni 2002 bovendien hun praktische samenwerking bij de bewaking van de buitengrenzen van de Unie geïntensiveerd.

Daarnaast zijn in Sevilla belangrijke stappen genomen om het asiel- en migratiebeleid beter te integreren in het externe beleid van de Unie. Samenwerking met landen van herkomst en doorreis van migranten staat daarin centraal. Zo maakt de Unie onder meer afspraken over terug- en overname van illegale migranten. De Europese Commissie boekt voortgang bij de onderhandelingen daarover. Het gaat hierbij om de landen rondom de uitgebreide Unie (Middellandse Zee, westelijke Balkan en de nieuwe buren in Oost-Europa) en verder weg gelegen landen van waaruit grote stromen migranten komen. Ook wordt samen met deze landen onderzocht hoe onderliggende oorzaken van migratie als gewapende conflicten en extreme armoede aan te pakken.

Mede naar aanleiding van ideeën van de Britse premier Blair bespreekt de Europese Unie de mogelijkheden asielzoekers en vluchtelingen beter te beschermen in de regio van herkomst. Goede regionale opvang kan vermenging van vluchtelingen en economische migranten in de asielprocedure tegengaan en de druk op deze procedure verlichten. De United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) moet hierin een leidende rol spelen.

Ook de Europese Raad van Thessaloniki heeft topprioriteit toegekend aan asiel- en migratiebeleid. De Europese Raad besprak de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie, buitengrenzen, de terugkeer van illegale immigranten en samenwerking met derde landen. Versterking van bescherming in de regio hoort daarbij. De Europese Commissie is gevraagd voor juni 2004 met voorstellen voor Europese maatregelen te komen.

Bij politiële en justitiële samenwerking zijn belangrijke maatregelen tot stand gekomen, zoals het Europees Aanhoudingsbevel en afspraken over de definitie en de strafbaarstelling van terroristische delicten. Daarnaast zijn voor (andere) ernstige delicten van grensoverschrijdende aard, zoals mensenhandel, mensensmokkel en seksuele uitbuiting van kinderen stappen genomen tot onderlinge aanpassing van strafrechtelijke bepalingen. Wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen is verder uitgebreid. De regering meent dat wettelijke en praktische belemmeringen voor de samenwerking bij de rechtshandhaving dienen te verdwijnen met behoud van voldoende nationale beleidsvrijheid zoals bijvoorbeeld bij het drugsbeleid.

Zoals gezegd heeft, na de aanslagen van 11 september 2001, de samenwerking tussen de Europese Unie en derde landen op politie- en justitiegebied aan belang gewonnen. Zo is er een samenwerkingsovereenkomst tussen Europol en de Verenigde Staten gesloten en zullen de overeenkomsten tussen de Unie en de Verenigde Staten over rechtshulp en uitlevering spoedig worden ondertekend.

Vooruitblik 2004

2004 wordt een belangrijk jaar voor de Europese JBZ-agenda. Op 1 mei 2004 loopt de termijn in het Verdrag van Amsterdam af, waarbinnen de wettelijke basis voor een gemeenschappelijk asielen migratiebeleid moet zijn gelegd. In oktober 2004 zal het vijf jaar geleden zijn dat de Europese Raad het Tampere-actieprogramma voor het JBZ-beleid opstelde. Het ligt in de rede in 2004 tijdens het Ierse en zeker ook het Nederlandse voorzitterschap de balans op te maken van het Tampere-actieprogramma en de follow-up voor te bereiden met de huidige en de nieuwe lidstaten.

Voor asiel en migratie moet allereerst de wetgevingsagenda van Amsterdam worden afgerond. Vervolgens komt verdergaande harmonisatie van met name het asielbeleid aan de orde. De regering wil dat de Unie de stap van minimumharmonisatie naar daadwerkelijk gemeenschappelijk beleid neemt en voortgang boekt op het terrein van de bescherming in de regio van herkomst. De Conventie stelt voor in een nieuw verdrag de besluitvormingsprocedures te versoepelen en de rol van het Europees Parlement te versterken om zo'n gezamenlijk beleid te vergemakkelijken. Het Verdrag van Amsterdam voorziet in de mogelijkheid van overgang naar gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming en co-decisie voor het asiel en migratiebeleid. Nederland zal zich daarvoor ook in de IGC inzetten. Voor een aantal onderwerpen, zoals illegale immigratie en terugkeer, geldt dat het Verdrag van Nice bepaalt dat vanaf 1 mei 2004 met gekwalificeerde meerderheid zal worden besloten.

Een geïntegreerd migratiebeleid, gericht op de gehele migratieketen en onderliggende oorzaken, vergt intensievere samenwerking met landen van herkomst om migratie als gevolg van conflicten, armoede en schending van mensenrechten tegen te gaan en duurzame terugkeermogelijkheden te bevorderen. De regering wil de ideeën over versterking van de bescherming van vluchtelingen in hun eigen regio verder uitwerken met Europese partners en UNHCR. Ook een meer gemeenschappelijk terugkeerbeleid moet aan de orde komen, inclusief uitbreiding van het aantal terug- en overnameovereenkomsten met landen van herkomst en doorreis van migranten. Het aanpakken van onderliggende oorzaken van migratie, waaronder conflicten en armoede, vergt onder meer een geïntegreerd buitenlands beleid. De regering wil ten slotte de mogelijkheden bezien voor Europese samenwerking op het gebied van het integratiebeleid. Enerzijds worden de lidstaten van de Unie hier met een gelijksoortige problematiek geconfronteerd en kunnen zij van elkaars ervaringen leren, anderzijds hoort dit bij de eerder genoemde ketenaanpak. De Europese Raad van Thessaloniki heeft opgeroepen tot een alomvattend multidimensionaal beleid voor de integratie van legaal verblijvende derdelanders. De regeringsleiders van de Europese Unie gaan ervan uit dat een succesvolle integratie van migranten bijdraagt tot sociale cohesie en economische welvaart. Dit betekent dat de discussie in Europa moet ingaan op zowel de rechten als de plichten van migranten én gastlanden. Integratiebeleid blijft in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid, maar dient wel in een samenhangend Europese kader tot stand te komen.

Op politie- en justitiegebied is aandacht nodig voor de implementatie door de lidstaten van de reeks maatregelen die de afgelopen jaren genomen zijn. De praktische, operationele samenwerking tussen de lidstaten is voor verbetering vatbaar. Criminele organisaties opereren steeds internationaler en met steeds meer geavanceerde middelen. In dat licht is het belangrijk dat de politie- en justitiediensten van de lidstaten intensiever gaan samenwerken. Daarvoor zijn wederzijdse kennis en vertrouwen nodig en een verdere ontwikkeling van Europol en Eurojust om hun ondersteunende rol naar behoren te kunnen vervullen. Een punt van aandacht bij dit laatste blijft de democratische en rechterlijke controle, ook op Europees niveau. In de Europese Conventie zijn daarvoor voorstellen gedaan.

De nieuwe lidstaten

Per 1 mei 2004 zullen naar verwachting tien nieuwe lidstaten toetreden. Om hen goed voor te bereiden op hun toetreding wordt volop aandacht besteed aan de overname van het acquis op het gebied van asiel en migratie (inclusief buitengrensbewaking), op het gebied van justitie en politie en wat betreft hun vermogen de regels naar behoren toe te passen. Dat geschiedt door monitoring en technische bijstand. Hoewel deze landen zich ten volle inspannen om aan de verplichtingen te voldoen, is het niet uitgesloten dat eind 2003 nog tekortkomingen worden geconstateerd. De Unie kan in een dergelijk geval besluiten voor wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen op het gebied van civiel- en strafrecht vrijwaringsclausules in te stellen. Hierdoor zouden nieuwe lidstaten tijdelijk worden uitgesloten van de toepassing van de Europese regels op deze gebieden. Onderling vertrouwen in de kwaliteit van elkaars rechtssysteem is immers een voorwaarde voor de wederzijdse erkenning.

1.1.3 Bescherming van het milieu

Milieudruk

De regering kiest in haar milieubeleid voor een pro-actieve en ambitieuze inzet in Europees verband. Om aan milieuproblemen nu en in de toekomst het hoofd te bieden, streeft zij naar een hoog niveau van bescherming van veiligheid en gezondheid van bevolking en milieu. De specifieke omstandigheden in Nederland maken zo'n inzet alleen maar noodzakelijker; ons land kent een hoge bevolkingsdichtheid, een intensieve landbouw, industrie en druk verkeer. De druk op het milieu, die daarvan het gevolg is, vereist een actieve aanpak in de vorm van beperking van emissies en lozingen, kwaliteitseisen aan water en lucht, hergebruik van afval, energiebesparing en bevordering van nieuwe technologieën. Milieu-eisen kunnen een positief economisch effect hebben; de ervaring heeft uitgewezen dat ze een prikkel kunnen zijn voor technologische innovatie, waardoor de concurrentiepositie verbetert.

Europese regelgeving

Een nationale aanpak is niet voldoende. Veel milieuproblemen hebben een grensoverschrijdend karakter en kunnen alleen in samenwerking met andere landen effectief worden aangepakt. De regels van de interne markt maken dat lidstaten veel maatregelen gezamenlijk moeten nemen. Zij verzekeren een «level playing field» op EU-niveau waardoor de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in de verschillende lidstaten niet wordt aangetast. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verreweg de meeste Nederlandse milieuregelgeving in «Brussel» haar oorsprong vindt. De regering kent grote waarde toe aan een integraal milieubeleid. Zij hecht dan ook aan het «Cardiff proces», dat moet zorgen voor de integratie van milieu-doelstellingen in de verschillende beleidsterreinen van de Unie. Dit streven is verder uitgewerkt en geoperationaliseerd in de Europese Duurzaamheidsstrategie die door de Europese Raad van Götenborg (juni 2001) is aanvaard. De opzet van de Lissabonstrategie, die sinds de genoemde ER van Götenborg een milieu-dimensie kent, weerspiegelt de erkenning dat sociale en economische ontwikkelingen in samenhang met milieu moeten worden bezien.

Kyoto

De Unie heeft overeenstemming bereikt over een Europees stelsel van CO2-emissiehandel, waarmee de uitstoot van broeikasgassen op een kosten-effectieve manier wordt verminderd. Het handelssysteem treedt per 1 januari 2005 in werking. De Unie geeft onder andere hiermee uitvoering aan haar verplichtingen onder het Kyoto Protocol. De regering heeft zich er bij de onderhandelingen voor ingezet dat zoveel mogelijk van de grote CO2-producenten in Europa aan het stelsel deelnemen en dat er bij de allocatie van rechten op emissie geen concurrentieverstoring tussen lidstaten en bedrijven plaatsvindt. Voorts wil de regering dat bedrijven hun verplichtingen ook kunnen nakomen door Joint Implementation en het Clean Development Mechanism toe te passen. Deze initiatieven geven een belangrijke prikkel om in derde landen emissies te verminderen en bevorderen de kosten-effectiviteit. De Commissie heeft een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn die de koppeling legt tussen het EU-handelssysteem en Joint Implementation en het Clean Development Mechanism. In de Unie is tenslotte de discussie begonnen over welke verdere reductiemaatregelen er in VN-kader nodig zijn na de afloop van de eerste fase van het Kyoto Protocol (2012).

Biotechnologie

De Unie is de drijvende kracht geweest bij de totstandkoming van het Cartagena Protocol over bio-veiligheid. Dit stelt regels voor de internationale handel in genetisch gemodificeerde organismen (GGO). Daarnaast zijn nieuwe verordeningen in voorbereiding waarin de voorwaarden voor toelating tot de Europese markt van GGO-voedsel en GGO-diervoerders nader worden geregeld. Hierbij horen eisen aan traceerbaarheid en etikettering van producten waarin GGO's voorkomen of die daarvan zijn afgeleid. De regering meent dat deze regelgeving zo spoedig mogelijk tot stand moet komen. Dat vormt een voorwaarde voor een verantwoorde stimulans van de biotechnologie in Europa. Een goede beoordeling van risico's voor de volksgezondheid en het milieu moet voorop staan. De keuzevrijheid van de consument moet worden nagestreefd. Tevens onderstreept Nederland dat de Europese regels uitvoerbaar, handhaafbaar, fraudebestendig en WTO-conform moeten zijn.

Johannesburg

De Europese Unie bewerkstelligde een bevredigende uitkomst van de World Summit on Sustainable Development (WSSD, Johannesburg 2002). Tijdens de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (New York, mei 2003) is een werkprogramma ter uitvoering van de WSSD vastgelegd voor de komende 15 jaar. De eerstkomende jaren zal met name aandacht worden besteed aan water en energie. Ook de Unie zal zich de komende tijd op deze twee sectoren focussen, onder andere door een goede invulling te geven aan het EU-partnerschap voor Water en de EU-Duurzame Energie-Coalitie.

Milieurampen op zee

Ongelukken met schepen als de Erica, Prestige en Tricolor hebben de aandacht gevestigd op de kwetsbaarheid van het mariene milieu. Nederland heeft met het oog op het mondiale karakter van de zeevaart het besluit van de Europese transportministers ondersteund dat de International Maritime Organisation (IMO) het eerst aangewezen kader is om onveilige schepen geleidelijk te verbieden en het olieschadefonds te vergroten. De Transportraad moet wel een stimulerende rol houden. In mei 2003 heeft de IMO een akkoord bereikt over ophoging van het olieschadefonds. In de Unie heeft de Raad besloten versneld enkelwandige tankers uit te faseren en het vervoer van zware oliesoorten van en naar Europese havens in enkelwandige olietankers te verbieden. Nederland zal daarbij aandacht vragen voor de gevolgen van de versnelde sloop van dergelijke tankers. Daarbij wordt een evenwichtige benadering bepleit die recht doet aan bescherming van het kwetsbaar milieu en werknemers in de sloopsector en de mogelijkheden voor (nieuwe) werkgelegenheid in ontwikkelingslanden.

Milieuaansprakelijkheid

In de Milieuraad van 13 juni 2003 werd een politiek akkoord bereikt over de ontwerp-richtlijn milieuaansprakelijkheid. Het voorstel beoogt een beperkt aansprakelijkheidssysteem, dat gericht is op voorkoming en herstel van ernstige schade aan het milieu door risicovolle beroepsmatige activiteiten. De richtlijn is van toepassing op water, biodiversiteit in natuurgebieden en bodem en omvat in principe ook de schade die door genetisch gemodificeerde organismen kan worden aangericht. Mede wegens de toetreding van nieuwe lidstaten is de regering van oordeel dat harmonisatie van milieuaansprakelijkheid wenselijk is.

Het uiteindelijke compromis is minder ambitieus dan de Nederlandse inzet, met name op het gebied van de financiële zekerheid en de vangnetfunctie (subsidiaire verantwoordelijkheid) van de overheid. De verwachting is echter dat het Europees Parlement in tweede lezing zal proberen de richtlijn vanuit milieu-perspectief weer aan te scherpen.

1.2 Extern beleid

Het externe optreden van de Europese Unie maakt momenteel een sterke ontwikkeling door, die zich in de komende periode ongetwijfeld zal doorzetten. Algemene kritiek op de Unie vanwege haar «afwezigheid» op het politieke wereldtoneel wordt ter harte genomen en vertaalt zich in nieuwe dadendrang en institutionele aanpassingen in het kader van de Conventie. Een Unie die op dergelijke wijze verantwoordelijkheid wenst te nemen en ook neemt in de wereld, werkt eraan om een factor te worden die overeenkomt met haar economische gewicht en met haar politieke ambitie.

De Conventie heeft het voorstel opgeleverd tot instelling van een Europese Minister van Buitenlandse Zaken, die de functies van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB en die van Commissaris Externe Betrekkingen combineert. Hiermee kan een aanzienlijke «coherentie-winst» worden geboekt. Daarnaast ligt slagvaardiger besluitvorming voor de hand en wordt de externe vertegenwoordiging, door vereenvoudiging, versterkt.

De ontwikkeling in de richting van een versterkt extern optreden van de Europese Unie gaat niet zonder slag of stoot. De kwestie Irak heeft aangetoond dat er binnen de Unie verschillende oriëntaties bestaan over de wijze waarop een dergelijke crisis moet worden aangepakt en hoe de samenwerking in multilateraal verband, en met de VS, gestalte moet krijgen. Deze kwestie is mede aanleiding geweest een discussie te beginnen over een veiligheidsstrategie voor de Europese Unie. Op verzoek van de EU ministers van Buitenlandse Zaken heeft HV Solana een eerste versie van een EU-veiligheidsstrategie opgesteld die tijdens de ER van Thessaloniki is gepresenteerd. Deze strategie zal in de tweede helft van 2003 nader worden uitgewerkt.

Een operationeel Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB)

Belangrijke ontwikkeling betreft het in december 2002 bereikte akkoord tussen de EU en de NAVO op het terrein van militaire operaties van de EU met gebruikmaking van NAVO-middelen («Berlijn-plus»). Mede door deze regeling is de Unie nu in staat militaire operaties uit te voeren. Tevens vormt de regeling een goede basis voor verdere verdieping en verbreding van de samenwerking tussen de EU en de NAVO. De besluiten over militaire crisisbeheersingsoperaties in Macedonië en Congo en de bereidheid om de NAVO-operatie in Bosnië te zijner tijd over te nemen bewijzen dat het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) de overgang naar de operationele fase heeft gemaakt en in een behoefte voorziet. Deze en toekomstige activiteiten vragen bijzondere inspanningen op het gebied van de militaire capaciteiten en samenwerking, onder meer via het (vervolg op) het European Capabilities Action Plan. De Europese Raad heeft in lijn met de uitkomst van de Conventie besloten een intergouvernementeel agentschap op te richten op het gebied van de ontwikkeling van militaire capaciteiten en samenwerking, dat ertoe moet bijdragen de capaciteitsproblemen op te lossen door middel van multinationale oplossingen, coördinatie van defensieplannen en een kwaliteitstoets.

Met een (civiel en militair) in toenemende mate operationeel EVDB beschikt de Unie over een breder instrumentarium, naast economische, financiële en politieke middelen, dat een krachtiger en coherenter extern optreden mogelijk moet maken. Het is dan ook van belang dat de Unie haar veiligheidsuitdagingen aangaat met gebruikmaking van haar brede instrumentarium.

Het internationale netwerk

Naast het ontwikkelen van haar eigen instrumenten en het verstevigen van de relaties met haar directe omgeving, zal de Europese Unie een bijdrage moeten leveren aan de instandhouding en versterking van het multilaterale systeem. Verschillende dreigingen en uitdagingen, die in de afgelopen periode sterk naar voren zijn gekomen, zijn alleen tegemoet te treden door de gehele internationale gemeenschap daarbij te betrekken. Dit geldt bijvoorbeeld voor terrorisme en de proliferatie van wapens, in het bijzonder van massavernietigingswapens. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat nog veel werk moet worden verzet om de wereld voor deze dreigingen veilig te maken.

De Europese Unie kan daaraan een bijdrage leveren door dergelijke dreigingen hoog op haar agenda te plaatsen en een belangrijke plaats te geven in haar relaties met derde landen. Zo zullen de lidstaten van de Unie moeten aandringen op versterking van de wapenbeheersingsverdragen en- exportcontroleregimes. De multilaterale kaders moeten «tanden» krijgen om effectief te zijn en schenders aan te kunnen pakken. Terrorisme moet worden beteugeld door effectieve maatregelen, onder andere door het functioneren van (mantel-)organisaties moeilijker, zo niet onmogelijk, te maken. Betere en snellere afstemming binnen de EU, en tussen de Verenigde Naties (VN) en de EU, is daarbij aangewezen.

Het tegengaan van het ontstaan van «failing states» moet bij voorrang aandacht krijgen. De Unie, met haar brede instrumentarium, is in beginsel geschikt om daarbij een belangrijke rol te vervullen, ook in goede samenwerking met de VN.

Langslepende regionale conflicten eisen een zware tol van bevolkingen en economieën. De betrokkenheid van de Unie bij dergelijke politieke conflicten, bijvoorbeeld in Afrika, neemt toe. Daarbij is het, zoals hierboven aangegeven, sinds kort ook mogelijk om met militaire middelen (tijdelijke) stabiliteit te verzekeren om politieke toenaderingsprocessen een kans te geven.

Veel van deze Europese agenda valt samen met de agenda van de Verenigde Staten, waarmee in het kader van de transatlantische betrekkingen, zowel via de EU als via de NAVO, nauwe afstemming plaatsvindt. De samenwerking met de VS, waarmee de Unie essentiële waarden deelt, is even onvermijdelijk als noodzakelijk. Voor de EU betekent een gelijkwaardig partnerschap met de VS een grotere inzet en ambitie op het wereldtoneel – in politieke, militaire en financiële zin.

De Unie en haar buren

De Unie streeft naar de totstandbrenging van een zone van voorspoed en goed nabuurschap -een «kring van vrienden»- met wie de Unie nauwe, vreedzame en coöperatieve betrekkingen onderhoudt. De regering onderschrijft dat goede betrekkingen met de buurlanden in het belang zijn van zowel de uitgebreide Unie zelf als haar buurlanden. De buurlanden zijn in vijf groepen te verdelen:

(1) Zwitserland en de landen van de Europese Economische Ruimte (IJsland, Noorwegen en Liechtenstein). Deze landen kunnen het lidmaatschap aanvragen, maar zij hebben dit tot nu toe niet gedaan of hebben wegens binnenlandspolitieke redenen hun aanvraag niet doorgezet.

(2) de kandidaat-lidstaten Bulgarije, Roemenië en Turkije. De Unie onderhandelt met de eerste twee over toetreding. In december 2004 zal de Europese Raad bezien of toetredingsonderhandelingen met Turkije kunnen worden geopend.

(3) de landen die deelnemen aan het Stabilisatie- en Associatieproces en een geconditioneerd lidmaatschapsperspectief hebben gekregen (Kroatië, Servië-Montenegro, Albanië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië). Kroatië heeft in februari 2003 het lidmaatschap van de Unie formeel aangevraagd. Macedonië heeft aangekondigd later in 2003 het Kroatische voorbeeld te zullen volgen. Met deze landen kunnen, zoals ook voor andere aanvragers geldt, pas toetredingsonderhandelingen worden gestart als zij voldoen aan de politieke criteria voor toetreding zoals vastgesteld door de Europese Raad in Kopenhagen in 1993. Hieronder vallen bijvoorbeeld samenwerking met het Joegoslavië Tribunaal, bestrijding van georganiseerde misdaad en vluchtelingenterugkeer.

(4) Rusland en de nieuwe buren in Oost-Europa (Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland). Met deze landen heeft de Unie partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten afgesloten. Dit geldt echter niet voor Wit-Rusland. Besloten is de overeenkomst met dit land niet te ratificeren. Over de relatie met deze groep is binnen de Unie in de loop van 2002 een discussie ontstaan onder de noemer «Wijder Europa/Nieuwe buren», die begin 2003 is verbreed met de relatie tussen de Unie en de landen uit de Mediterrane regio. Daarbij wordt de Russische Federatie apart behandeld, gezien haar geopolitieke omvang en gezien het feit dat het reeds buurland van de Unie is.

(5) De landen uit de Mediterrane regio waarmee de Unie associatieakkoorden heeft afgesloten (Marokko, Algerije, Egypte, Tunesië, Israël, Palestijnse Autoriteit, Jordanië, Libanon) en waarmee zij in het kader van het Barcelona-proces samenwerkt (dezelfde landen plus Syrië, Libië heeft waarnemerstatus). De relatie met deze groep wordt vormgegeven door een ambitieus en vergevorderd instrumentarium, dat financieel wordt ondersteund door het Meda-programma. Via de zogenoemde Euromed associatieakkoorden en het Barcelona-proces streven de betrokken landen en de Unie onder andere naar een vrijhandelszone in 2010. Ook deze groep van landen valt zoals gezegd onder het zogenoemde Wijder Europa/Nieuwe Buren initiatief.

Door de uitbreiding komen de Unie en de nieuwe buurlanden dichter bij elkaar te liggen. Zij hebben elk belang bij het bevorderen van transnationale handels- en investeringsstromen en zullen meer belang moeten hechten aan een gezamenlijke aanpak van gevaren met een grensoverschrijdend karakter, van terrorisme tot luchtverontreiniging. De buurlanden en de Unie streven naar groei van de productie, de economie en de buitenlandse handel, het tot stand brengen van een grotere ruimte met politieke stabiliteit en rechtszekerheid, en uitwisseling van menselijk kapitaal, ideeën, kennis en cultuur. Voor de buren zonder toetredingsperspectief (de hiervoor genoemde categorieën 4 en 5) schetste de Commissie in maart 2003 in haar mededeling over Wijder Europa een ver toekomstbeeld met «een soort participatie» in de interne markt van de Unie, maar niet in de instellingen. Ook opperde de Commissie de mogelijkheid van «Nabuurschapsakkoorden», met nieuwe rechten en verplichtingen ter aanvulling op bestaande contractuele relaties. De Raad heeft in juni 2003 conclusies over Wijder Europa aangenomen. Daarin wordt de Commissie gevraagd op korte termijn actieplannen op te stellen voor de buurlanden van de uitgebreide Unie met doelstellingen en ijkpunten om de vooruitgang in de betreffende landen te meten. In juli 2003 heeft de Commissie een vervolgmededeling uitgebracht. In deze mededeling stelt de Commissie onder andere voor in de periode 2004–2006 de coördinatie tussen bestaande programma's (zoals Phare, Tacis, Interreg) aanzienlijk te verbeteren binnen de bestaande juridische en financiële kaders en per land zogenoemde nabuurschapsprogramma's op te stellen. Voorts doet de Commissie een eerste aanzet om voor de periode na 2006 tot een nieuw nabuurschapsinstrument te komen.

De regering onderschrijft de noodzaak van het voorkomen van nieuwe scheidslijnen in Europa. Zij is daarbij van mening dat de nadruk ten aanzien van zowel de ooster- als de zuiderburen voor de korte termijn moet liggen op betere implementatie van de huidige afspraken met deze landen. Actieplannen en ijkpunten kunnen nuttige instrumenten zijn bij het ondersteunen van hervormingen in de betreffende landen. Nieuwe financiële instrumenten kunnen pas ter sprake komen als onderdeel van de brede discussie over de meerjarenbegroting van de Unie (financiële perspectieven 2007–2013).

De regering meent dat de Unie de hand moet houden aan de grondslagen van de bestaande samenwerking. Daaraan hebben ook de nieuwe buren zich gecommitteerd. Indien verdragsverplichtingen inzake rechtsstaat of mensenrechten stelselmatig worden geschonden, zou overwogen moeten worden om samenwerkingsrelaties te herzien door bijvoorbeeld onderhandelingen over de uitbouw van de relaties op te schorten of landen en regio's de toegang tot specifieke vormen van samenwerking te ontzeggen.

Stabiliteit aan de grenzen van de uitgebreide Unie vergt meer dan duurzame verdragsrelaties. De samenlevingen en economieën aan weerszijden van de nieuwe grenzen van de Unie moeten zodanig met elkaar worden verweven dat van onderlinge spanningen geen sprake zal zijn. Daartoe moeten economische hervormingen en investeringen in de nieuwe buren alsmede intra-regionale samenwerking verder worden bevorderd. WTO-lidmaatschap van Rusland en Oekraïne zal hierbij een krachtige stimulans vormen. In de betrekkingen met Rusland vormt voorts energie een belangrijk aandachtspunt: de Unie heeft in toenemende mate behoefte aan Russische energie en vormt een aanzienlijke en stabiele afzetmarkt voor Rusland.

De situatie in het Midden-Oosten is van groot belang voor de Europese Unie. Voor het eerst in lange tijd is er weer een concreet perspectief op onderhandelingen over vrede in het Midden-Oosten. De Unie heeft daaraan als lid van het Kwartet, samen met de Verenigde Naties, de Verenigde Staten en Rusland, een belangrijke bijdrage aan geleverd, onder andere door middel van de zogenaamde routekaart voor vrede. In nauwe samenwerking met de andere leden van het Kwartet zal in de komende tijd worden gewerkt aan implementatie van de routekaart, die moet leiden tot een duurzame vrede tussen Israël, de Palestijnen en de Arabische buurlanden van Israël. Nederland zal zich binnen de Unie actief blijven inzetten voor voortgang in het vredesproces en zal waar mogelijk een bijdrage leveren aan het bereiken van een duurzame oplossing voor het conflict.

De ontwikkelingen in de Arabische wereld op het terrein van goed bestuur zal in de nadrukkelijke aandacht van de Unie blijven staan. De Commissie-mededeling van mei 2003 «Nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met Mediterrane partners« en het «Arab Human Development Report 2002» van UNDP zullen hierbij belangrijke referentiepunten zijn.

De Unie en haar buurlanden hebben een gezamenlijk belang bij effectieve bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad. Terwijl illegale migratie dient te worden bestreden aan beide zijden van de grens, moet legaal verkeer juist gefaciliteerd worden. Een voorbeeld is klein grensverkeer. De Unie werkt momenteel aan een regeling hiervoor met de nieuwe buurlanden. Samenwerking op basis van gedeelde waarden betekent ook dat de Unie actief bijdraagt aan opbouw van rechtstaat, democratie en mensenrechten in de buurlanden. Hierbij spelen de hulpprogramma's Tacis, Cards en Meda een belangrijke rol.

Het creëren van een ruimte van veiligheid en stabiliteit in Europa vergt actieve samenwerking met de buren inzake het GBVB en het EVDB. Met deze landen wordt ook nauw samengewerkt in andere kaders, zoals OVSE, NAVO en Raad van Europa. Nederland zal zich blijven inspannen voor afstemming van het optreden van de Unie met andere internationale organisaties.

Ontwikkelingssamenwerking

Naast het bevorderen van de stabiliteit aan de directe grenzen van de Unie, wordt door de Unie ook gestreefd naar bevordering van welvaart en welzijn in de landen die geografisch verder van ons af liggen, met name waar het de minder ontwikkelde landen betreft. Het Europese ontwikkelingsbeleid heeft in dat verband de laatste jaren een aantal belangrijke veranderingen ondergaan, waardoor verder vorm is gegeven aan de betrekkingen tussen de Unie en de ontwikkelingslanden. Genoemd kunnen worden de ondertekening van het Verdrag van Cotonou, de aanname van de EU-Beleidsverklaring inzake Ontwikkelingssamenwerking, de integratie van de Raad Ontwikkelingssamenwerking in de RAZEB en de start van het hervormingsproces van de Commissie. De komende jaren staan er nog meer veranderingen op stapel, onder meer als gevolg van de uitkomst van de Conventie, de uitbreiding van de Unie en de voltooiing van het reorganisatieproces van de Commissie.

Binnen deze veranderingsprocessen is het van groot belang de centrale doelstellingen van het beleid niet uit het oog te verliezen. Duurzame armoedevermindering en verdere integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie, met name van de minst ontwikkelde landen (MOL's), rekent de regering tot de hoofddoelstellingen van het beleid van de Unie op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Leidend daarbij zijn de afspraken die de Europese Raad in Barcelona (14 maart 2002) maakte om een substantiële bijdrage te leveren aan de internationale conferentie over Financing for Development (Monterrey, Mexico, 18–22 maart 2002). Die afspraken betreffen de omvang van de official development aid (ODA, 0,7%), harmonisatie, ontbinding, globale publieke goederen, innovatieve financieringsbronnen, handelsgerelateerde technische assistentie, hervorming van het internationale financiële systeem en schuldenverlichting. Voortgang op deze onderwerpen in EU-kader is noodzakelijk voor het voldoen aan de Millennium Ontwikkelings Doelstellingen in 2015. Met name de 0,7-doelstelling, die door Nederlandse inspanning (weer) op de beleidsagenda is gezet, is een belangrijke afspraak. De voortgang is inmiddels al van dien aard, dat de huidige 15 EU-lidstaten in 2006 volgens de Commissie gemiddeld 0,44% van hun Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan ontwikkelingssamenwerking zullen besteden. Dat is een grote stap vooruit ten opzichte van het gemiddelde over 2002, dat 0,34% bedroeg.

Van de nieuwe lidstaten wordt verwacht dat zij in 2006 minimaal 0,33% van hun BNI aan ODA uitgeven. De nieuwe lidstaten zitten echter nog ver onder dit gemiddelde, waardoor het gemiddelde van de EU-25 in 2006 iets lager zal uitkomen. Gegeven het feit dat een aantal toetredende landen zelf op de Development Assistance Committee (DAC) lijst staat van landen die hulp ontvangen (DAC-II: transitielanden), lijkt het tijdpad naar 0,33% in 2006 voor hen weinig realistisch. Nederland heeft er begrip voor dat de nieuwe lidstaten meer tijd nodig zullen hebben, maar vindt ook dat deze landen te zijner tijd de EU-afspraken wel moeten naleven.

De regering is ingenomen met de afspraak dat de Commissie de voortgang op de Monterrey-afspraken zal monitoren en daarover jaarlijks zal rapporteren aan de Raad.

Nederland zal daarnaast blijven aandringen op het verbeteren van de kwaliteit en de effectiviteit van de Europese hulp. De hervormingen die de Commissie heeft ingezet (delegatie van bevoegdheden naar het veld, vereenvoudiging en stroomlijning procedures, budget based planning) zullen in de loop van 2004 tot resultaten moeten leiden, onder meer tot uiting komend in hogere uitgavenpercentages. Dit wordt versterkt door de in 2003 in werking getreden sunset clause, die bepaalt dat niet bestede gelden drie jaar na vastlegging komen te vervallen. De Europese hulp kan in Nederlandse ogen ook verbeteren door nauwe samenwerking tussen de Commissie en andere grote donoren (VN, International Financial Institutions (IFI's)) en door nauwe aansluiting van de Country Strategy Papers (CSP's, de landenbeleidsdocumenten van de Commissie) bij de Poverty Reduction Strategy Papers, opgesteld door de hulp ontvangende landen zelf.

Voorts zal Nederland in de Unie aandacht blijven vragen voor coherentievraagstukken. Besluitvorming over een aantal «interne» dossiers (herziening landbouwbeleid, herziening Tampere-afspraken) heeft ook gevolgen voor ontwikkelingslanden. In de afweging van belangen dienen daarom ook de gevolgen voor de ontwikkelingslanden meegewogen te worden.

Nederland behoort tot de kleine groep Europese landen die het coherentieartikel actief in praktijk wil brengen. Met het opnemen van een coherentieartikel in het concept-verdrag zoals dat door de Intergouvernementele Conferentie besproken zal worden, is een juridische basis voor meer coherent beleid gelegd. Nederland streeft vooral naar praktische uitwerking van coherentievraagstukken en naar uitwerking van het artikel in het beleid van de Unie en in de opstelling van de Unie in internationale onderhandelingen. Voortgang in de Doha-ontwikkelingsronde en in de besluitvorming van de Unie op de coherentiethema's katoen, suiker, rijst, groente, fruit, productnormen en visserijakkoorden blijft de Nederlandse inzet. Daarnaast betekent coherentie ook dat er prioriteit wordt gegeven aan coherentiethema's in de Nederlandse multi- en bilaterale inzet.

De uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten heeft ook gevolgen voor de Europese ontwikkelingssamenwerking. De nieuwe lidstaten zullen moeten voldoen aan het acquis communautaire. In dat verband gaat het, naast de eerdergenoemde kwantitatieve doelstelling, vooral om de Algemene Beleidsverklaring van november 2000, de Barcelona/Monterrey-afspraken, het belang van coherent beleid en het bijdragen aan het Europees Ontwikkelings Fonds (EOF).

Uit interventies van de nieuwe lidstaten blijkt dat ontwikkelingssamenwerking er vooralsnog laag op de beleidsagenda staat, hetgeen niet alleen blijkt uit de geringe omvang van de ODA-budgetten, maar ook uit hun beperkte institutionele capaciteit. Daarnaast is er nauwelijks publiek draagvlak. De (mentale) omschakeling van hulpontvanger naar de rol van donor zal nog de nodige tijd vergen. De bestaande OS-relaties zijn veelal nog gebaseerd op de verhoudingen van voor 1989.

Nederland wil een bescheiden bijdrage leveren aan het ondersteunen van de nieuwe toetreders op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. De meeste nieuwe lidstaten hebben behoefte aan ondersteuning op het gebied van evaluatie van ontwikkelingsactiviteiten, de werking van de EU-coördinatie en implementatie van beleid in het veld, met name in Afrika. Die ondersteuning zal waar mogelijk worden ingebed in bestaande samenwerkingskaders met de nieuwe lidstaten.

2 CONTOUREN VAN HET NEDERLANDSE VOORZITTERSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE IN 2004

Een eerste verkenning van de inhoud van het voorzitterschap

Inleiding

Op 1 juli 2004 begint het volgende Nederlandse voorzitterschap van de EU. Gedurende een half jaar ligt bij Nederland de taak om alle bijeenkomsten in het kader van de Raad en van de Europese Raad voor te zitten en de taak om de Unie naar buiten toe te vertegenwoordigen1. Het wordt een bijzonder voorzitterschap, in meerdere opzichten. Allereerst zullen de tien nieuwe lidstaten, die nu al meevergaderen, vanaf 1 mei 2004 ook formeel meebeslissen. Dat betekent een andere dynamiek en nieuwe verhoudingen waarin coalitievorming een grote rol speelt. Hieraan wordt in de aanloop naar het voorzitterschap veel aandacht besteed. Verder vinden in juni 2004 de verkiezingen plaats van het Europees Parlement en zal per 1 november 2004 een nieuwe Europese Commissie aantreden. De Raad – en met name het voorzitterschap daarvan – draagt dus een bijzondere verantwoordelijkheid waar het gaat om het verzekeren van de institutionele continuïteit. Ook met dit aspect wordt in de voorbereiding van het voorzitterschap terdege rekening gehouden.

De contouren van de inhoud van het voorzitterschap beginnen enigszins zichtbaar te worden. Voor precieze invulling ervan is het beslist te vroeg. Er zijn immers nog twee andere voorzitterschappen voordat Nederland het stokje overneemt. Anderzijds is het in verband met de afstemming met andere voorzitterschappen nuttig een eerste indruk te hebben van de inhoudelijke aspecten op hoofdlijnen. In dit hoofdstuk vindt een eerste oriëntatie plaats op de onderwerpen die mogelijk tijdens het Nederlandse voorzitterschap aan de orde komen.

2.1 Voorzitten

«Voorzitten» betekent meer dan het feitelijk leiden van vergaderingen. In de eerste plaats bereidt het voorzittende land in samenwerking met andere voorzitterschappen, het Secretariaat-Generaal van de Raad en de Commissie een werkprogramma voor. Gelet op de besluiten van de ER van Sevilla betekent dat in wezen twee programma's: een strategisch meerjarenprogramma met Ierland, Luxemburg, het VK, Oostenrijk en Finland (2004–2006) en een «operationeel jaarplan» samen met Ierland (2004).

Voor een nauwkeurig beeld van hetgeen het Nederlandse voorzitterschap te wachten staat, geldt dat de resultaten van het huidige Italiaanse en het komende Ierse voorzitterschap moeten worden afgewacht. Verder is de verwachting dat ook in de tweede helft van 2004, met andere woorden tijdens de rit, nog aanpassingen in het programma worden aangebracht. Een voorzitterschap moet immers snel kunnen inspelen op actuele en veranderende omstandigheden. Flexibiliteit is even belangrijk als een zorgvuldige en tijdige voorbereiding.

In de tweede plaats betekent «voorzitten» de coördinatie van de werkzaamheden, de kalender en de agenda van de verschillende fora binnen de Raad. Het is een belangrijke taak van het voorzitterschap de machinerie van besluitvorming in de Unie draaiende te houden. Hiertoe dient het voorzitterschap namens de Raad intensieve contacten te onderhouden met de andere Instellingen, m.n. de Europese Commissie en het Europees Parlement. De voorbereidingen hiertoe zijn reeds begonnen. Het is essentieel dat de voorzittende lidstaat zijn rol van neutraal voorzitter scherp onderscheidt van de eigen, nationale standpuntinname in de Raad. Juist in dit tijdsgewricht dient een zorgvuldige balans te worden gevonden tussen de rol van de voorzitter enerzijds en de eigen ambitie en wensen anderzijds. Goed laten functioneren van de uitgebreide Unie is een uitdaging op zichzelf.

Externe vertegenwoordiging

De vertegenwoordiging naar buiten toe, met name op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, is een zeer in het oog springende taak van het voorzitterschap. Als gevolg van met derde landen en andere organisaties gemaakte afspraken en in reactie op de dagelijkse actualiteit zullen de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken, de staatssecretaris voor Europese Zaken en waar van toepassing ook andere ministers de Unie naar buiten toe vertegenwoordigen. Ook op ambtelijk niveau zal een veelvoud van contacten plaatsvinden in het kader van de politieke dialoog, de gestructureerde dialoog in het kader van bijvoorbeeld Samenwerkings- en Associatieovereenkomsten van de Unie met derde landen en in het kader van het Verdrag van Cotonou.

2.2 Inhoudelijke contouren

Zoals gesteld zal de Europese agenda zich niet alleen tijdens het lopende Italiaanse en het komende Ierse voorzitterschap, maar ook tijdens het voorzitterschap zelf blijven ontwikkelen. De grote Europese agenda, die ook voor het Nederlandse voorzitterschap richtinggevend is omvat in de eerste plaats de verwerking van de resultaten van de Conventie en de IGC die een aanvang zal nemen in oktober a.s. In de tweede plaats zal de Unie bezig blijven met de uitbreiding, zowel in de zin van de daadwerkelijke uitbreiding met tien lidstaten per 1 mei 2004, als in de zin van de verdere onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië en de nadere besluitvorming eind 2004 inzake Turkije. In het interne reilen en zeilen van de Unie zal vooral aandacht blijven uitgaan naar de implementatie van het Lissabonproces, innovatie en onderwijs, duurzame ontwikkeling, de verdere ontwikkeling van het JBZ instrumentarium in het bijzonder de voortzetting van het proces van Tampere, het hervormingsproces van het landbouw-, visserijen structuurbeleid en de vormgeving van de nieuwe financiële perspectieven. Op het externe terrein zal de Unie zich met name blijven richten op verdere ontwikkeling van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid, de relatie met de (nieuwe) buurlanden van de Unie, de follow-up van de conferenties van Johannesburg en Monterrey, de afsluiting en implementatie van de WTO-ronde van Doha en belangrijke bilaterale betrekkingen zoals die met de VS en Rusland. Ook het behoud van het multilaterale stelsel, het gezag van de VN en de positie van ontwikkelingslanden in het algemeen blijven onderdeel van de grote Europese agenda.

Vanuit die Europese agenda en nationale beleidslijnen zoals onder meer neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord dienen zich voor het Nederlandse voorzitterschap in de tweede helft van 2004 de volgende overkoepelende thema's als contouren aan:

• duurzame groei;

• verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid; en

• een actief, betrokken en slagvaardig extern beleid.

Daarnaast zullen, naar het zich laat aanzien, de financiële houdbaarheid en het functioneren van de Europese Unie op zich een horizontaal thema vormen.

Duurzame groei

De economische situatie in 2004 zal niet rooskleurig zijn. Leidraad bij het thema van duurzame economische en werkgelegenheidsgroei is het uitvoeren van de Lissabonstrategie. Centrale onderwerpen hierbij zijn het nakomen van gemaakte afspraken, economische hervormingen ter versterking van het concurrentievermogen, energie, telecommunicatie, kennis en innovatie, arbeidsmarkten, volksgezondheid, sociale bescherming, uitvoering van milieu-actiepunten, houdbare overheidsfinanciën en transport en infrastructuur. Daarnaast zal veel aandacht bestaan voor onderwerpen op het terrein van water, landbouw, visserij, cultuur en sport.

Verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

Veiligheid – in de brede zin des woords – zal in de komende jaren een prominente plaats blijven innemen op de Europese agenda. Het gaat daarbij onder meer om de veiligheid van de burger op straat, een veilige woon- en leefomgeving, een veilig milieu en veilig voedsel.

Op de beleidsterreinen van Justitie en Binnenlandse Zaken speelt in de eerste plaats een evaluatie met conclusies van het Tampere-actieprogramma, vijf jaar na de zogenoemde Europese Raad. Op het gebied van asiel en migratie dient een omslag teweeg te worden gebracht van minimum harmonisatie naar een daadwerkelijk gemeenschappelijk beleid. Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de EU zal de nadruk liggen op de tweede fase van harmonisatie asiel en migratie en gemeenschappelijke normen voor asielprocedures. Op het gebied van politiële samenwerking gaat het om een intensivering van de politiële en strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten en een verbeterde informatieuitwisseling. Concreet richt de aandacht zich op een strategie voor de aanpak van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en voorts op internationaal terrorisme. De justitiële samenwerking op het gebied van straf- en civiele zaken richt zich op dossiers van meer procesrechtelijke aard. Tenslotte zal JBZ onverminderd een integraal onderdeel van de externe betrekkingen van de EU zijn, in het bijzonder in de samenwerking met derde landen zoals bij terug- en overnameovereenkomsten.

Een actief, betrokken en slagvaardig extern beleid

Kernwoorden van het voorzitterschap op dit gebied zijn daadkracht, effectiviteit en geloofwaardigheid. Een aantal onderwerpen, zoals de follow-up van de WSSD-top in Johannesburg en de conferentie in Monterrey, de afsluiting van de Doha ronde en bijeenkomsten in het kader van de politieke dialoog maken deel uit van de lopende agenda. Daarnaast zal de Unie – onder het voorbehoud van de onvoorspelbaarheid van de internationale politieke ontwikkelingen – een aantal accenten zetten, bijvoorbeeld in de verdere ontwikkeling van het EVDB, de uitvoering van crisisbeheersings- en vredesoperaties, de betrekkingen met de Mediterrane regio en het midden en oosten van Afrika.

Over deze thema's zal, later dit najaar, de Kamer een brief toegaan met een vooruitblik op hoofdlijnen. Bij het realiseren van bovengenoemde ambities zal de regering rekening houden met het Hoofdlijnenakkoord en bezuinigingsdoelstellingen.

In het voorjaar van 2004 zal de regering de Kamer een brief sturen waarin nader wordt ingegaan op het Nederlandse EU voorzitterschap. Deze brief zal worden opgesteld mede aan de hand van het genoemde Iers-Nederlandse operationele jaarprogramma en het zgn. Meerjarenprogramma dat door de opeenvolgende voorzitterschappen 2004–2006 aan de Europese Raad van december 2003 zal worden voorgelegd.

3 STAND VAN ZAKEN IN DE TOEKOMSTDISCUSSIE

3.1 Inleiding: het fenomeen Conventie

Het «mandaat van Laken» bepaalde dat de Unie democratischer, transparanter en slagvaardiger moet worden. Teneinde te onderzoeken op welke wijze daaraan zou kunnen worden voldaan, werd de Conventie ingesteld. De Conventie kreeg in het bijzonder de taak opgelegd de wezenlijke problemen te bespreken die de toekomstige ontwikkelingen van de Unie met zich zouden brengen en verschillende mogelijke oplossingen aan te dragen. Daarbij werd de Conventie expliciet verzocht de weg naar een constitutioneel verdrag voor de Europese burgers te verkennen.

Zestien maanden lang heeft in de Conventie een dialoog plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van regeringen, nationale parlementen, het Europese Parlement, de Commissie en de burgermaatschappij. In deze dialoog zijn tekortkomingen geanalyseerd in de huidige verdragen en in het bijzonder in de huidige institutionele structuur. De discussies in de Conventie hebben geleid tot een resultaat dat beoogt de bestaande verdragen te vervangen door een grondwet voor de Unie waarin de institutionele structuur wordt hervormd. Het eindresultaat, waarin alle leden van de Conventie zich in grote lijnen konden vinden, was de eerste politieke daad van een herenigd Europa. De Voorzitter van de Conventie, Valéry Giscard d'Estaing, heeft het resultaat op 20 juni 2003 aan de Europese Raad van Thessaloniki aangeboden. De Europese Raad heeft geoordeeld dat het resultaat een goede basis is voor de start van een Intergouvernementele Conferentie tijdens het Italiaans voorzitterschap. De teneur van het debat met Giscard was positief; door niemand zijn veto's uitgesproken. Op sommige punten zagen lidstaten mogelijkheden voor verbetering. De gehele ontwerp-grondwet is op 18 juli 2003 door de (vice-) voorzitter(s) van de Conventie aan het Italiaans voorzitterschap aangeboden.

3.1.1 Verloop en werkwijze Conventie

Bijeenkomsten in drie fasen

De Conventie kwam 25 maal in plenaire zitting bijeen. De bijeenkomsten verliepen in drie verschillende etappes; van de «luisterfase» naar de «studiefase« en de «fase van voorstellen».

De luisterfase bood de leden van de Conventie de gelegenheid vast te stellen op welke punten de bestaande verdragen verbeteringen behoefden. In de daaropvolgende studiefase zijn elf werkgroepen geformeerd; enkele daarvan bespraken inhoudelijke beleidsterreinen (o.a. sociaal en economisch beleid, extern beleid en JBZ) en andere werkgroepen discussieerden over institutionele onderwerpen (o.a. Handvest Grondrechten, bevoegdheden, subsidiariteit). Later heeft ook nog een aantal expert-werkgroepen zich over specifieke thema's gebogen (o.a. Hof van Justitie en begroting van de Unie). In de derde fase heeft het Praesidium in zes afzonderlijke tranches ontwerp-artikelen aan de Conventie voorgelegd. De ontwerp-artikelen waren grotendeels gebaseerd op de aanbevelingen uit de eindrapporten van de (expert-) werkgroepen. Op iedere tranche zijn vervolgens door de Conventieleden amendementen ingediend (in totaal vele duizenden). De amendementen zijn steeds plenair besproken.

Niet alle onderwerpen zijn in de tranches aan de orde gekomen. Na de Europese Raad van Thessaloniki heeft nog een amenderingsronde plaatsgevonden over het beleidsgedeelte van het ontwerp-verdrag, maar deze heeft slechts geleid tot een zeer gering aantal aanpassingen van de verdragstekst. Het Praesidium heeft conform de conclusie van de Europese Raad hoofdzakelijk technische aanpassingen doorgevoerd. Dit betekent dat bepaalde beleidsterreinen (GLB, interne markt, mededinging, onderwijs) in de Conventie niet of alleen zijdelings aan de orde zijn gekomen.

Eindresultaat

Het eindresultaat van de Conventie is een ontwerp-Grondwet die uit vier delen bestaat:

Deel I: Fundamentele beginselen

Deel II: Handvest Grondrechten

Deel III: Politieken van de Unie (Beleidsgedeelte)

Deel IV: Algemene en slotbepalingen

Werkwijze Praesidium

Het twaalfkoppige Praesidium hield de regie strak en drukte een sterk stempel op het verloop van de werkzaamheden. Dat kwam ook pregnant naar voren bij de behandeling van de ontwerp-artikelen. De artikelen werden steeds onderworpen aan een lang en uitputtend onderhandelingsproces tussen de leden van het Praesidium, alvorens te worden voorgelegd aan de Conventie. Het Praesidium volgde niet altijd een zich in de plenaire vergadering aftekenende meerderheid.

Een krachtig optredend Praesidium is uit oogpunt van efficiëntie te waarderen. Een Conventie met 105 leden en hun plaatsvervangers – die zich wijden aan een zo complexe zaak als het schrijven van een nieuw verdrag voor de Unie – heeft behoefte aan sturing. Keerzijde daarvan was dat lidstaten die geen vertegenwoordiger in het Praesidium hadden, waaronder Nederland, duidelijk in een achterstandspositie verkeerden. Voorzitter Giscard heeft lange tijd vastgehouden aan zaken die hem na aan het hart lagen, zoals een Congres van Europese volkeren, ook als deze evident steun ontbeerden. Mede geïnspireerd door de visie van Giscard op de Unie, hadden sommige voorstellen een onversneden intergouvernementeel karakter. Pas in een later stadium is Giscard actief, en met succes, op zoek gegaan naar compromissen.

Methode Conventie

De methode van de Conventie kan om een aantal redenen als succesvol worden bestempeld:

• Ten eerste het openbare karakter van het debat; er heeft onafgebroken een uitwisseling van standpunten in de openbaarheid plaatsgevonden, met aandacht van de media en ruimte voor maatschappelijke debatten. Het secretariaat van de Conventie onderhield een zeer toegankelijke website, waarop alle relevante Conventie-documenten werden geplaatst. Dat is winst ten opzichte van conferenties achter gesloten deuren;

• Ten tweede de ruime beschikbare tijd en het uitgebreide deelnemersveld; 16 maanden lang waren vertegenwoordigers van regeringen en (Europese) parlementen, ieder opkomend voor eigen belangen en inzichten, intensief en op gelijke voet met elkaar in debat en in onderhandeling. Deelname van de vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten verdient daarbij aparte aandacht. Dat heeft ontegenzeggelijk tot versnelde, wederzijdse kennismaking én -verhoging geleid;

• Ten derde het onderwerp; er is niet alleen diepgaand gesproken over de Unie van morgen, maar ook over de Unie van vele jaren verder en niet alleen over één terrein, maar over de meest uiteenlopende onderwerpen. De Conventie heeft vertrouwen gegeven dat ook een Unie van 28 lidstaten kan werken.

Het feit dat de Conventie in de slotfase nog een groot aantal onderwerpen te behandelen had, vormde een zeker nadeel. Dit leidde, met name in de laatste maanden, tot een grote stroom aan tekstvoorstellen waarbij bijzonder korte termijnen voor het indienen van amendementen golden.

3.1.2 Rol Nederland in Conventie

Actieve rol

Leidraad voor de Nederlandse inbreng was de notitie «Europa in de Steigers» (september 2002). Van belang is dat bij de uitwerking van deze beleidslijn de regering zich geconfronteerd zag met twee complicerende «omgevingsfactoren». Ten eerste was, als gezegd, Nederland niet vertegenwoordigd in het Praesidium en ten tweede vonden in de periode waarin de Conventie werkzaam was tweemaal verkiezingen van de Tweede Kamer plaats, functioneerden ruwweg 7 maanden twee demissionaire kabinetten en vond er een wisseling plaats van de regeringsvertegenwoordiger. Niettemin kan met recht worden gesteld dat Nederland een actieve en relevante rol heeft gespeeld in de Conventie en een aandeel heeft gehad in de positieve resultaten die zijn geboekt. Centraal daarbij stond de Benelux-samenwerking.

Samenwerking met partners

De samenwerking ving aan met het opstellen van het Benelux-memorandum (4 december 2002). Hiermee werd beoogd een institutionele architectuur voor de toekomstige Unie te schetsen. Het memorandum kreeg veel aandacht en steun. Dat gold ook voor de gezamenlijke reactie op de Frans-Duitse voorstellen in januari 2003 voor een institutionele architectuur van de Unie en de ingediende alternatieve ontwerp-artikelen inzake de instellingen. De samenwerking was niet in zichzelf gekeerd; er zijn ook diverse bijeenkomsten gehouden met gelijkgezinde (kandidaat-)lidstaten. Daarnaast bestond er veel overeenstemming met het gedachtegoed van de Commissie. Al met al was de Benelux voor zowel grote als kleinere (kandidaat-)lidstaten een serieuze onderhandelingspartner. En wel tot het einde aan toe; tot aan de vooravond van het slotdebat is druk op het Praesidium uitgeoefend door een voorstel van 17 gelijkgezinde lidstaten inzake de instellingen in te dienen. Onmiskenbaar heeft de Benelux-samenwerking (en de daarop voortbouwende samenwerking met gelijkgezinden) het conceptuele proces en de uitkomst daarvan substantieel beïnvloed. Tot einde 2002 speelden de voorzitter (en zijn vice-voorzitters, het Praesidium en het secretariaat) en de grote lidstaten een bepalende rol. Zo anticipeerde de voorzitter met zijn «skelet» van het nieuwe verdrag op de Elysee-voorstellen van januari 2003. De Benelux, op zichzelf en in samenwerking met gelijkgezinden, heeft daar een derde factor ingebracht die door grote lidstaten en voorzitter/Praesidium serieus moest worden genomen. Verschillende elementen uit de Benelux-voorstellen, met name de versterking van de positie van de Commissie, de rotatie voor het voorzitterschap van de vakraden en de inperking van de Europese Raad en diens voorzitter, hebben hun weg gevonden naar het eindresultaat.

Niet zonder belang voor de toekomst is voorts dat Nederland in dat proces veel goodwill heeft gekweekt bij de nieuwe lidstaten. Met name in het institutionele debat is nauw opgetrokken met de nieuwe lidstaten, met als hoogtepunt een bijeenkomst van «gelijkgezinden» op het niveau van regeringsleiders en marge van de Europese Raad van Athene waarbij alle nieuwe lidstaten behalve Polen acte de presence gaven. De coalitie die aldaar gesmeed is heeft zijn vruchten afgeworpen in het eindspel van de Conventie, waarbij door de gelijkgezinden gezamenlijk is opgetrokken.

In de eindfase van de Conventie heeft er ook verschillende malen overleg plaatsgevonden tussen de «Oude Zes», dat wil zeggen de zes oorspronkelijke lidstaten. Daarin stonden voorstellen over de instellingen centraal. Hoewel de «Oude Zes» geen compromisvoorstel heeft gepresenteerd, is dit overleg nuttig geweest voor het overbruggen van tegenover elkaar staande posities van de Benelux en Frankrijk en Duitsland.

Bilaterale contacten

Nederland heeft tevens een aantal bilaterale initiatieven ontplooid. Verschillende bijdragen zijn tot stand gekomen; met Frankrijk (versterking Commissie), het Verenigd Koninkrijk en verschillende andere lidstaten (Handvest Grondrechten), Spanje (Hof van Justitie) en Zweden (begroting). Elementen van ieder van deze bijdragen hebben hun weg gevonden naar het eindresultaat van de Conventie. Hiermee is de Conventie ook een goede voorproef geweest voor het optreden van Nederland in een Unie van 25; meer dan voorheen zal het daarin erop aankomen per onderwerp met verschillende partijen gezamenlijk in te brengen voorstellen overeen te komen.

Contacten Nederlands Parlement

Het contact met het Parlement was intensief. Naast debatten over de notitie «Europa in de Steigers» en het Benelux-memorandum, is op 10 maart 2002 op basis van de brief aan de Kamer «De conventie; een tussenstand» gesproken over de ontwikkelingen in de Conventie. Tevens heeft op 10 juni 2003 een plenair debat met leden van de Eerste en Tweede Kamer plaatsgevonden op basis van de brief van de regering aan de beide Kamers «De Conventie: de eindfase». Daarnaast is herhaaldelijk over de Conventie gesproken in reguliere algemene overleggen (AO's). In het bijzonder verdienen daarbij aandacht het AO voorafgaand aan de Europese Raad van Thessaloniki en het plenaire debat na afloop op 24 juni 2003. De regering heeft haar voorstellen voor amendementen op de ontwerp-artikelen alle aan de Kamer verstuurd en de daarop betrekking hebbende schriftelijke Kamervragen zijn uitvoerig beantwoord. De Nederlandse regeringsvertegenwoordiger heeft regelmatig overleg gevoerd met de overige Nederlandse Conventieleden. Waar mogelijk is samen opgetrokken.

Maatschappelijk debat

De regering heeft getracht de belangstelling in de samenleving voor «de toekomst van de Unie» te bevorderen. Naast interviews en spreekbeurten van leden van het kabinet, is de regeringsvertegenwoordiger in de Conventie herkenbaar gebleken als aanspreekpunt voor maatschappelijke organisaties. In de afgelopen maanden zochten vertegenwoordigers van vakbonden, decentrale overheden, politie en verschillende geloofsovertuigingen de dialoog met hem. De belangstelling van deze organisaties bleek ook uit hun contacten met de Regeringsvertegenwoordiger en schriftelijke interventies om aandacht te vragen voor uiteenlopende deelonderwerpen. De regering heeft burgers onder andere via het internet en openbare debatten informatie ter beschikking gesteld. Het is geen eenvoudige opgave gebleken publieke aandacht te vinden. De discussies over waarden, doelstellingen en bevoegdheden blijken soms abstract en door het publiek moeilijk te doorgronden. Aandacht voor de dialoog met de samenleving blijft derhalve nodig. De regering meent dat debatten met het Parlement en actieve deelname van vertegenwoordigers van het Nederlandse parlement in onder meer maatschappelijke discussies over de Conventie en de IGC essentieel zijn om de belangstelling in de Nederlandse samenleving voor «de toekomst van Europa» ook in de komende periode te prikkelen. Als politici het thema prominent op hun agenda zetten, kan betrokkenheid van de kant van een brede(re) groep burgers worden verwacht.

In dit kader kan nog vermeld worden dat in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel is ingediend over de mogelijkheid tot het houden van een referendum over de Europese Grondwet. De Raad van State zal advies uitbrengen over dit voorstel. Het kabinet zal op het geëigende moment een reactie geven op dit voorstel.

3.2 Appreciatie van het resultaat van de Conventie

3.2.1 Een Grondwet voor Europa

Historische stap

Het ontwerp voor een constitutioneel verdrag is een historische stap in de steeds verdergaande integratie van de nationale rechtsordes in welk proces een Europese constitutionele rechtsorde wordt gevormd naast de bestaande nationale rechtsordes.

Kernelementen

Het ontwerp voegt de bestaande verdragen samen; de institutionele verhoudingen, de besluitvorming en de rechtsinstrumenten worden op één samenhangende manier in het verdrag geregeld. Gevolg is dat de pijlerstructuur wordt afgeschaft, waardoor de samenhang en integratie van verschillende beleidsterreinen sterk wordt bevorderd. Meerderheidsbesluitvorming en codecisie worden de regel bij het tot stand brengen van wetgeving. De Unie krijgt rechtspersoonlijkheid. De rol van nationale parlementen bij de subsidiariteitscontrole wordt versterkt. De openbaarheid van het wetgevingsproces wordt vergroot. De positie van de Commissie wordt op punten versterkt. Voor wat betreft de samenstelling van de Commissie wordt vastgehouden aan één onderdaan uit iedere lidstaat, waarbij het stemrecht op gelijkwaardige wijze roteert. Er komt een Europese Minister van Buitenlandse Zaken die de coherentie van het gehele externe beleid kan verbeteren. Er komt een vaste voorzitter van de Europese Raad, met een helder omschreven (en beperkt) takenpakket. Voor tal van beleidsterreinen wordt een expliciete rechtsbasis gecreëerd. Tot slot verdient aandacht dat het verdrag op bepaalde punten ruimte laat voor ontwikkeling. Voorbeelden daarvan zijn dat de Europese Raad op termijn kan besluiten dat de voorzitter van de Commissie tevens de voorzitter van de Europese Raad zal zijn («doppelchef») alsmede dat de Europese Raad kan besluiten dat op terreinen in het beleidsgedeelte van het verdrag waar vooralsnog met unanimiteit wordt beslist, voortaan besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid geldt (passerelle-bepaling). Het verdrag heeft met andere woorden «ontwikkelingsperspectief».

Het is de keuze van de Conventie geweest om grote delen van de bestaande verdragen (met name de beleidsgedeelten) ongemoeid te laten. Daarmee is de kans gemist om verouderde beleidsgedeelten te moderniseren. Het valt nog te bezien of de IGC er alsnog toe zal overgaan om dergelijke onbehandelde onderwerpen bij de horens te vatten.

Het Euratom-Verdrag blijft bestaan naast het nieuwe verdrag. In een protocol zal onder meer worden geregeld dat de institutionele en financiële bepalingen van het Verdrag tot vaststelling van de Grondwet ook van toepassing zullen zijn op de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

In de kern vergroot de ontwerp-grondwet het democratisch gehalte, de transparantie en de slagvaardigheid van de Unie. Dat is een positieve ontwikkeling die Nederland steunt en waaraan Nederland actief heeft bijgedragen.

3.2.2 Het institutionele debat

Speerpunt debat Conventie

Het debat over de instellingen trok verreweg de meeste aandacht in de Conventie. Dat is niet verwonderlijk; de rol van de instellingen raakt direct aan de invloed van lidstaten en onderscheiden instellingen op de Europese besluitvorming. De posities stonden aanvankelijk mijlen ver uit elkaar; de grote lidstaten, met steun van het Praesidium, kozen duidelijk voor een meer intergouvernementeel, institutioneel stelsel. Zij wensen de macht te concentreren bij de Europese Raad, terwijl de kleinere lidstaten, aangevoerd door de Benelux, een communautaire benadering kozen door juist een versterking van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad te bepleiten. Uiteindelijk is een evenwichtig compromis tot stand gekomen. Kern daarvan is dat enerzijds de Europese Raad een instelling wordt en een vaste voorzitter krijgt, zonder dat kan worden gesproken van een «instance suprême» of een «Président Européen» zoals aanvankelijk in de voorstellen was voorzien. Anderzijds zijn de bevoegdheden van de Commissie en het Europees Parlement aanzienlijk geëxpliciteerd en uitgebreid.

Het eindresultaat doet recht aan de drie basisuitgangspunten van de Benelux in het institutionele debat; de versterking van de communautaire methode, een evenwichtige machtsverdeling tussen de instellingen en het waarborgen van de gelijkwaardigheid van de lidstaten. De gelijkwaardigheid van lidstaten komt in het bijzonder tot uitdrukking in het feit dat zowel in de samenstelling van de Commissie als in het voorzitterschap van de raadsformaties het element van gelijkwaardige rotatie is opgenomen. De instellingen worden op bescheiden punten versterkt, waarbij de evenwichtige machtsverdeling is behouden. De Europese Raad krijgt geen wetgevende en uitvoerende bevoegdheden en de rol van de vaste voorzitter moet als een meer «technisch voorzitterschap» worden beschouwd. Hiermee is de positie van de voorzitter van de Europese Raad minder sterk dan aanvankelijk werd voorgesteld. Het zal nog moeten worden bezien en ervaren hoe de positie van de vaste voorzitter zich zal ontwikkelen. De positie van de Commissie wordt onder meer versterkt doordat de Commissie de beschikking krijgt over het recht van initiatief van wetgeving (was beperkt tot eerste pijler) en uitvoering van wetgeving (nu ook via gedelegeerde wetgeving). Ook is van belang dat de Voorzitter van de Commissie nauw wordt betrokken bij de voorbereiding van de Europese Raad en dat de Commissie een recht van initiatief heeft voor strategische meerjarenplannen. Het Europees Parlement krijgt volledig budgetrecht en zal als gevolg van de aanzienlijke uitbreiding van de codecisieprocedures (bijvoorbeeld op het terrein van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) een belangrijker rol in het Europese wetgevingsproces kunnen spelen.

3.2.3 Waarden en Grondrechten

Preambule

In de preambule wordt het karakter van de Unie als waardengemeenschap tot uitdrukking gebracht. In het bijzonder worden de culturele, religieuze en humanistische waarden van Europa genoemd. Veel leden van de Conventie meenden dat in plaats van religieuze waarden de preambule een verwijzing naar Joods-Christelijke waarden zou moeten bevatten. Zijdens de regering is in de Kamer betoogd dat een verwijzing naar het drieluik Joods-Christelijk-Humanistisch objectief verdedigbaar voorkomt. De regering zal het parlement op korte termijn nader informeren over haar inzet in de IGC ten aanzien van onder andere dit punt. De doelstellingen van de Unie worden in de preambule helder uiteengezet. Vermelding verdient ook dat de bepalingen inzake het democratisch leven worden verbeterd. Zo wordt expliciet bepaald dat besluitvorming op een zo open mogelijk wijze dient te geschieden en zo dicht bij de burger als mogelijk. Ook wordt het beginsel van openbaarheid van documenten uitgebreid naar alle instellingen.

Grondrechten

Opname van het Handvest Grondrechten binnen de verdragsstructuur en de mogelijkheid van toetreding van de Unie tot het EVRM past bij het streven van de regering naar verdere versterking van de Unie als waardengemeenschap en rechtsorde. Beide elementen horen ook thuis in een grondwettelijk verdrag. Voor Nederland was van belang dat de horizontale bepalingen verbeterd zouden worden, zodat in het verdrag meer duidelijkheid zou ontstaan over de reikwijdte van de bepalingen in het Handvest, dat verdrag het onderscheid tussen rechten en beginselen zou worden verduidelijkt en dat de Toelichting bij het Handvest zou worden aangepast en een stevigere status zou krijgen. Aan deze eisen is grotendeels voldaan. Wat betreft de Toelichting kan worden gewezen op de preambule bij het Handvest. Daarin wordt gesteld dat de rechtscolleges van de Europese Unie en van de lidstaten bij de uitlegging van het Handvest naar behoren met deze Toelichting rekening zullen houden. Deze uitnodiging verleent de Toelichting een belangrijke status als bron van uitlegging van het Handvest. Het gevolg dat aan deze preambulaire overwegingen wordt verbonden zal uit jurisprudentie van de genoemde rechterlijke instanties moeten blijken.

3.2.4 Bevoegdheidsverdeling, subsidiariteit en rol nationale parlementen

De verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten wordt verduidelijkt. In het bijzonder geldt dit voor de definitie van het attributiebeginsel. Bepaald wordt dat het attributiebeginsel alleen ziet op de afbakening van bevoegdheden, terwijl subsidiariteit en evenredigheid juist zien op de uitoefening van bevoegdheden. Een verbetering is ook dat het flexibiliteitsartikel, dat in huidige verdrag (art. 308) strikt genomen alleen betrekking heeft op de interne markt, wordt uitgebreid naar alle beleidsgebieden zoals opgenomen in het beleidsgedeelte van het ontwerp-verdrag. Daarmee kan beter worden ingespeeld op onvoorziene ontwikkelingen, hetgeen de flexibiliteit van het verdrag ten goede komt.

De regering juicht de grotere rol die de nationale parlementen wordt toebedeeld toe. Meest in het oog springende elementen zijn de sterke uitbreiding van de informatieplicht van de Commissie richting nationale parlementen. Ook de uitgebreidere rol van COSAC, meer in het bijzonder om de samenwerking tussen nationale parlementen onderling en met het EP te kunnen versterken, is conform Nederlandse wens. Kern van het Subsidiairteitsprotocol is de invoering van een «early warning» systeem; de verplichting die op de Commissie rust een wetgevingsvoorstel te heroverwegen indien een derde van de nationale parlementen van mening is dat het niet voldoet aan de vereisten van subsidiariteit.

3.2.5 Rechtspersoonlijkheid, juridische continuïteit en rechtsinstrumenten

De Europese Unie zal rechtspersoonlijkheid bezitten en als zodanig in het internationale verkeer en in interne situaties kunnen functioneren.

Het constitutioneel verdrag vormt een fase in de ontwikkeling van de Unie. Het betekent niet een nieuw begin, maar een verdere stap op weg naar de Europese integratie. De band met het bestaande acquis is behouden doordat artikel IV-3 bepaalt dat de Europese Unie in de plaats treedt van de Europese Gemeenschap en de Unie, voor alle rechten en verplichtingen daarvan.

De juridische continuïteit wordt verzekerd doordat de nieuwe Unie in de rechten en plichten treedt van de oude Unie en de EG. De bepalingen van eerder vastgestelde handelingen van de instellingen van de Unie blijven van kracht. De voorwaarden waaronder dat gebeurt zullen worden opgenomen in een nog op te stellen protocol. De jurisprudentie van het Hof van Justitie blijft gelden als bron voor de uitlegging van het recht van de Unie. Tegelijkertijd kleven er ook enige nadelen aan, omdat al doende afwijkingen uit het verleden, zoals het Schengen-protocol voor Ierland en het Verenigd Koninkrijk gehandhaafd blijven.

Op het gebied van het wetgevingsinstrumentarium brengt het ontwerp-verdrag een aantal vernieuwingen. De bestaande diversiteit aan besluiten wordt vervangen door een stelsel dat kan worden gekenschetst als een hiërarchie van normen. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan een oude wens van het Nederlandse parlement. Bovenaan in deze hiërarchie staan de Europese Wet (voormalige verordeningen) en de Europese Kaderwet (voormalige richtlijnen). Zij worden in de regel gezamenlijk vastgesteld door het EP en de Raad. De tweede laag wordt gevormd door Europese verordeningen en Europese besluiten. Europese verordeningen kunnen worden vastgesteld door de Commissie als behoefte bestaat aan uitwerking van Europese Wetten en Kaderwetten. Zowel het EP als de Raad kunnen na delegatie aan de Commissie deze bevoegdheid desgewenst weer aan zich trekken. Europese besluiten dienen ter vergemakkelijking van de uitvoering door de lidstaten. Verordeningen en Besluiten kunnen door de instellingen ook als zelfstandige instrumenten worden ingezet wanneer daarin wordt voorzien in bijzondere bepalingen van het verdrag.

3.2.6 Hof van Justitie

De hoge werklast van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg heeft een belangrijke rol gespeeld bij de vernieuwingen die het ontwerp-verdrag brengt in aanvulling op de mogelijkheden die het Verdrag van Nice al biedt tot versnelling en stroomlijning van de werkzaamheden van deze beide rechterlijke instanties. Niet alleen de uitbreiding van de Unie met ingang van 1 mei 2004, maar ook de uitbreiding van de bevoegdheden van het Hof van Justitie die wordt voorzien in het ontwerp-verdrag, alsmede de opname van het Handvest Grondrechten daarin, wettigen de verwachting dat deze werklast in de toekomst verder zal toenemen. Nederland heeft door middel van een gezamenlijk met Spanje opgestelde notitie en een eigen, aanvullende notitie toegespitst op de JBZ-problematiek aandacht gevraagd voor deze werkdruk. Nederland heeft dat gedaan binnen de door het Praesidium ingestelde studiegroep over het Hof van Justitie. Verscheidende Nederlandse voorstellen hebben hun weerslag gevonden in het ontwerp -verdrag. Andere, zoals de aanpassing van de vertaalregels en uitbreiding van het aantal rechters en vertalers bij het Gerecht van eerste aanleg, niet. Dat was ook al het geval bij het Verdrag van Nice.

Besluitvorming over het Hof zal in een Unie van 25 of meer lidstaten moeten worden vergemakkelijkt. In het ontwerp-verdrag wordt daarom bepaald dat besluitvorming (behalve die over het talenregime en immuniteiten van rechters) voortaan zal plaatsvinden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en volgens de wetgevingsprocedure.

Op twee punten voorziet het ontwerp-verdrag in een zekere versnelling van procedures. Allereerst betreft dat de gang van zaken bij de infractieprocedures. Als het gaat om te late nationale implementatie van een Europese kaderwet kan de Commissie in één procedure het Hof verzoeken de inbreuk vast te stellen en een boete of dwangsom op te leggen. Voor overige procedures ter vaststelling van een boete of dwangsom vervalt het vereiste van een voorafgaand met redenen omkleed advies.

Een tweede versnelling kan worden gevonden in de bepaling betreffende de prejudiciële procedure. Daarin wordt het Hof opgedragen «zo spoedig mogelijk uitspraak te doen» indien een vraag van uitleg wordt opgeworpen in een nationale procedure als het gaat om een gedetineerde persoon. Nederland had een dergelijke bepaling voorgesteld met een uiterste termijn van drie maanden. Overigens gaat het hierbij zowel om strafrechtelijke detentie als vreemdelingendetentie.

Het Hof zal één rechter per lidstaat tellen. In de Rechtbank, de opvolger van het Gerecht van eerste aanleg, zullen meer rechters dan het aantal lidstaten kunnen worden benoemd. Het ontwerp-verdrag baant de weg voor de instelling van een raadgevend comité op EU-niveau. Dit comité zal als taak hebben te adviseren over de geschiktheid van kandidaten voor de ambten van rechter en advocaat-generaal. De regeringen besluiten in onderlinge overeenstemming over hun benoeming.

Het ontwerp-verdrag bevat een aantal verruimingen van de mogelijkheid om rechtsvragen voor te leggen aan het Hof. Het gaat hier om de verruiming van de toegang van burgers, maar ook van nationale parlementen, het Comité van de Regio's, de Rekenkamer, de Europese Centrale Bank, agentschappen en organen van de Unie. Daarnaast zal het Hof met betrekking tot enkele aspecten van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid bevoegdheden krijgen en vindt een substantiële uitbreiding van de bevoegdheden plaats op het gebied van de JBZ-samenwerking.

Nederland is over het algemeen verheugd over de wijzigingen die in het ontwerp-verdrag zijn opgenomen met betrekking tot de bepalingen over het Hof van Justitie. Desalniettemin is Nederland van mening dat de bestaande verdragsrechtelijke mogelijkheden tot efficiencyvergroting van het Hof actiever kunnen worden benut. Daarenboven zijn concrete flankerende maatregelen onontbeerlijk, zoals betreffende de uitbreiding van het aantal rechters en de vertalingen van processstukken. Een serieus punt van zorg blijft vooralsnog het effect op termijn van de lange duur van prejudiciële procedures op het terrein van de asielprocedure en strafrechtspleging in ons land.

3.2.7 Financiën van de Unie

In het ontwerp-verdrag worden voor de gehele hiërarchie van financiële bepalingen – Eigen Middelen Besluit, financiële perspectieven en de jaarlijkse begrotingsprocedure – voorstellen gedaan. Het onderwerp is technisch en complex. Het institutionele evenwicht tussen Raad, Europees Parlement en Commissie is in het geding, alsmede de zeggenschap van de lidstaten over de ontwikkelingen en hoogte van de afdrachten aan en de ontvangsten vanuit de Unie. Als relatief grootste netto-betaler aan de Unie (uitgedrukt in percentage BNI), zijn ook voor Nederland de belangen groot.

Belangrijke elementen in het ontwerp-verdrag betreffen het invoeren van volledig budgetrecht voor het Europees Parlement over de uitgavenkant van de jaarlijkse begroting (inclusief de landbouwuitgaven), een vereenvoudiging van de begrotingsprocedure, opname van de financiële perspectieven in het verdrag en splitsing in de besluitvormingsprocedure voor het Eigen Middelen Besluit. Voor dit laatste besluit wordt voorgesteld om over de hoogte en de samenstelling van de «eigen middelen» de huidige regels (Art 269 EG) te handhaven: unanimiteit Raad, ratificatie door lidstaten en raadpleging Europees Parlement. Voor de uitvoeringsbepalingen wordt voorgesteld om gekwalificeerde meerderheid en instemmingsrecht van het Europees Parlement te introduceren.

In de Conventie heeft Nederland steeds betoogd dat versterking van de positie van het Europees Parlement in de begrotingsprocedure gekoppeld moet worden aan het behoud van het institutionele evenwicht. Dat kan door binnen het samenspel van eigen middelen, financiële perspectieven en begroting de posities van Raad, Europees Parlement en Commissie steeds goed in onderling verband te blijven zien. Op basis van dit uitgangspunt komt de regering tot de conclusie dat voor de financiële perspectieven de besluitvorming zoals in het ontwerp-verdrag voorzien (qualified majority voting (QMV) door de Raad, instemming EP) nietvoldoet. Nederland wenst unanimiteit te behouden. Voorts is Nederland van mening dat het artikel over het Eigen Middelen Besluit zoals oorspronkelijk door het Presidium voorgesteld duidelijker is in zijn reikwijdte en betekenis. Met de thans voorliggende bepaling onstaat onduidelijkheid over wat de (financiële) gevolgen voor Nederland kunnen zijn van een splitsing tussen hoogte en samenstelling van de eigen middelen en de uitvoeringsbepalingen zoals voorgesteld. Bovendien wenst Nederland in de jaarlijkse begrotingsprocedure een andere optie voor het geval dat Raad en EP in de conciliatie geen akkoord bereiken. Dan dient (per begrotingsonderdeel) het laagste bedrag van de voorstellen van Raad/EP te gelden.

3.2.8 Sociaal-economisch beleid

Sociaal beleid

In de Conventie heeft de regering ingezet op uitbreiding van co-decisie en besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid voor de artikelen die betrekking hebben op het sociaal beleid. Deze inzet is deels succesvol geweest. Voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers wordt unanimiteit vervangen door gekwalificeerde meerderheid, echter zonder de door Nederland gestelde randvoorwaarde dat het financiële evenwicht van nationale stelsels niet verstoord mag worden. Voor het overkoepelende artikel over sociaal beleid bleek echter handhaving van de besluitvormingsprocedure zoals in Nice afgesproken het meest haalbare. Verder was de algemene mening binnen de Conventie dat er ten aanzien van het sociale beleid geen nieuwe bevoegdheden voor de Unie noodzakelijk waren. De rol van de sociale partners, inclusief de rol als mede-wetgever, wordt in het verdrag verankerd. Verder wordt de methode van open coördinatie specifiek opgenomen in de artikelen over sociaal beleid, onderzoek en ontwikkeling, industriebeleid en volksgezondheid. Tenslotte wordt, in afwijking van de Nederlandse inzet, in het ontwerp-verdrag bepaald dat de beginselen en de voorwaarden van diensten van algemeen belang bij Europese wet zullen worden gedefinieerd.

Belastingen

Nederland is tevreden met de voorgestelde grondwetsartikelen inzake belastingen. Er vindt, naar Nederlandse wens, geen verschuiving naar belastingharmonisatie plaats. Voorts wordt het Nederlandse voorstel tot gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad inzake samenwerkingsmaatregelen ter bestrijding van belastingontduiking opgenomen in het grondwetsvoorstel. Nederlandse wens voor besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid voor fiscale milieumaatregelen is ten dele gehonoreerd door middel van een passerellebepaling in het verdrag.

Globale Richtsnoeren voor Economisch Beleid (GREB)

De Nederlandse inzet de coördinatie van sociaal-economisch beleid in de Unie te verbeteren door versterking van de positie van de Commissie wordt gedeeltelijk gerealiseerd in het ontwerp-verdrag. De Commissie krijgt het recht «directe» waarschuwingen te geven aan lidstaten als de Commissie oordeelt dat het economische beleid van een lidstaat niet in overeenstemming is met de GREB's. Verder wordt de betrokken lidstaat uitgesloten van stemming bij de beslissing aangaande aanbevelingen tot het nemen van maatregelen door de Raad. Niet overgenomen is de Nederlandse wens dat de Commissie het recht van voorstel krijgt voor het indienen van de GREB alsmede dat de Commissie bij overtreding door een lidstaat van de GREB een voorstel kan doen voor een Raadsaanbeveling waarin de betrokken lidstaat wordt opgeroepen tot het nemen van maatregelen.

Het Europees parlement krijgt co-decisierecht bij het opstellen van de regels voor de multilaterale surveillance procedure. Nederland heeft in de Conventie aangegeven voorstander te zijn van het handhaven van consultatie van het Europees Parlement in deze, omdat het om coördinatieprocedures gaat van beleid dat onder nationale bevoegdheid valt.

Buitensporige tekortprocedure

De Nederlandse wens de positie van de Commissie te versterken in de buitensporige tekortprocedure is gedeeltelijk gerealiseerd. Naar Nederlandse wens kan de Commissie een voorstel doen (in plaats van een aanbeveling) aan de Raad ter vaststelling van een buitensporig tekort (meer dan 3% van het BBP) in een lidstaat en tevens maatregelen voorstellen die de Raad aan de betrokken lidstaat kan aanbevelen ter terugdringing van het buitensporige tekort.

Nederland wenste tevens dat de Commissie in het verdere verloop van de buitensporige tekortprocedure ook het recht van voostel zou krijgen. Dit is echter niet gerealiseerd in het ontwerp-verdrag. Ook het Nederlandse voorstel alle lidstaten met een buitensporig tekort uit te sluiten bij besluitvorming inzake de buitensporige tekortprocedure heeft het niet gehaald. Wel wordt de betrokken lidstaat uitgesloten van stemming.

Europese Centrale Bank (ECB)

De Nederlandse inzet de taken, mandaten en het statuut van de Europese Centrale Bank ongewijzigd te laten, is gerealiseerd. De wens van de regering de bepaling te schrappen, waarin wordt geregeld dat een Europese wet of raamwerkwet de noodzakelijke maatregelen moet vastleggen voor het gebruik van de euro als enige munteenheid, is niet gerealiseerd. Deze bepaling laat de ruimte de onafhankelijkheid van de ECB te ondermijnen, hetgeen onwenselijk is.

Externe vertegenwoordiging van de EMU

Nederland was van mening dat de integratie in de Europese Unie nog onvoldoende is gevorderd om op korte termijn al over te stappen op één Europese stoel in bijvoorbeeld het IMF. Nederland hechte daarom veel waarde aan waarborgen. Dankzij de Nederlandse inzet wordt de bepaling gehandhaafd dat gemeenschappelijke standpunten alleen betrekking zullen hebben op onderwerpen van bijzonder belang voor de EMU. Tevens blijft dankzij de Nederlandse inzet de bepaling gehandhaafd dat lidstaten zelfstandig kunnen onderhandelen in internationale organisaties.

Voorzieningen ten behoeve van eurozone landen

De Nederlandse inzet was om een aantal onderwerpen op het gebied van wederzijds toezicht voortaan af te handelen tussen de eurolanden. Bij de eerste versie van het ontwerp-verdrag werd echter geen uitwerking gegeven aan deze wens. Mede door de Nederlandse inzet geeft het ontwerp-verdrag nu een duidelijkere inkadering. Het is echter nog steeds onduidelijk of de beperking van de rechten van de «outs» daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De inzet van de eurolanden in het EFC is daarom de inkadering verder aan te scherpen.

Eurogroep

De Nederlandse inzet was de Eurogroep niet te formaliseren. Hier is een compromis gevonden: de Eurogroep wordt meer geïnstitutionaliseerd, maar niet geformaliseerd: het protocol bij het ontwerp-verdrag aangaande de Eurogroep spreekt expliciet over een «informal body». Nederland wil echter ook graag een heldere procedure met een rol voor de Commissie in de voorbereiding van de Eurogroep. Voorts acht Nederland artikel 85c waar naar de Eurogroep wordt verwezen overbodig, omdat artikel 6 deel IV al vastlegt dat protocollen een integraal onderdeel zijn van het verdrag.

Europese Investeringsbank (EIB)

Met betrekking tot de EIB bevat het ontwerp-verdrag qualified majority voting (QMV) en co-decisie voor wijzigingen van onderdelen van het EIB-Statuut (onder andere kapitaalverhoging). De hele Nice-clausule met betrekking tot de wijziging van het EIB-Statuut was echter bedoeld voor de inmiddels bekrachtigde uitbreiding van de Unie. De Nederlandse inzet in Conventie was er dan ook op gericht deze clausue te schrappen en, indien niet mogelijk, in ieder geval de in het huidige verdrag geldende besluitvormingsprocedure (unanimiteit en advies EP) te handhaven.

3.2.9 Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid

De artikelen over Justitie en Binnenlandse Zaken betekenen vanuit Nederlandse optiek op verschillende punten een welkome vooruitgang. Op enkele belangrijke punten, met name de besluitvormingsmodaliteiten op strafrechtelijk terrein, de uniforme verblijfsstatus en de externe betrekkingen op JBZ-gebied had Nederland een andere uitkomst gewenst.

Grenscontrole, asiel en migratie

In het algemeen kan worden gesteld dat de bepalingen op het terrein van asiel- en migratiebeleid een belangrijke stap vooruit behelzen. Het perspectief op een gemeenschappelijk grensbewakings-, asiel- en immigratiebeleid neemt toe door invoering van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid en codecisie over de gehele linie. Op Nederlands voorstel wordt bovendien een bepaling over het belang van partnerschap met derde landen met het oog op migratiebeheer opgenomen, hetgeen een geïntegreerde benadering van de interne en externe aspecten van het migratievraagstuk ten goede komt. De verdieping en verbreding van het asiel- en immigratiebeleid doet tevens recht aan de conclusies van de bijeenkomsten van de Europese Raad in Tampere, Laken en Sevilla. Als uitgangspunt moet blijven gelden dat lidstaten primair zelf beleidsverantwoordelijk zijn. Dat moet ook in de financiering van het beleid tot uitdrukking blijven komen. Het is betreurenswaardig dat het Nederlandse voorstel voor invoering van één en dezelfde procedure en verblijfsstatus voor de verschillende categorieën vluchtelingen (zowel politieke vluchtelingen volgens de criteria van het Verdrag van Genève als personen die op subsidiaire gronden aanspraak maken op bescherming) niet is overgenomen. Dat had tot grotere rechtsgelijkheid en kostenbesparing kunnen leiden. Indien de desbetreffende bepaling in het ontwerp-verdrag blijft zoals ze nu luidt, leidt dit voor Nederland in ieder geval tot een aanzienlijke toename van de kosten.

Justitiële samenwerking in civiele zaken

De voorstellen voor herziening van het artikel over justitiële samenwerking in civiele zaken is conform de Nederlandse inzet: de reikwijdte van de civielrechtelijke samenwerking wordt beperkt tot onderwerpen die grensoverschrijdende gevolgen hebben en besluitvorming vindt plaats met QMV en co-decisie, behalve met betrekking tot familierecht. Nederland kan instemmen met de passerellebepaling, waardoor de Raad de mogelijkheid heeft om met unanimiteit over te gaan tot besluitvorming met QMV en co-decisie voor (onderdelen van) het familierecht.

Samenwerking op het gebied van materieel strafrecht en strafprocesrecht

Op strafrechtelijk terrein is sprake van verbetering ten opzichte van de huidige verdragen, zeker waar het operationele justitieen politiesamenwerking betreft, maar is op enkele belangrijke onderdelen de Nederlandse inzet onvoldoende gerealiseerd. In de definitieve versie wordt vastgehouden aan het voorstel om voor een aantal specifieke strafrechtterreinen besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid in te voeren. Nederland is daarvan, zoals bekend, vooralsnog geen voorstander. Het strafrecht is een van de beleidsterreinen waar Nederland vooralsnog de mogelijkheid wil behouden Europese regelgeving die tegen Nederlandse belangen en opvattingen indruist, tegen te houden. Dat wil niet zeggen dat Nederland meerderheidsbesluitvorming op dit terrein in de toekomst volledig uitsluit. Versoepeling van besluitvorming zou te zijner tijd onder bepaalde voorwaarden gestalte kunnen krijgen en gericht zijn op het ontwikkelen van een Europees strafrechtelijke ruimte die naast de nationale rechtsorden zou fungeren. In dat verband betreurt de regering het dat het Nederlandse voorstel, gesteund door België en Luxemburg, om in de bepaling over de rechtsbasis voor een Europees Openbaar Ministerie de mogelijkheid te scheppen voor de ontwikkeling van een specifieke Europese (straf-)rechtssfeer, niet is overgenomen.

Externe betrekkingen op JBZ-gebied

Nederland heeft zich op het standpunt gesteld dat in het nieuwe verdrag moest worden vastgelegd dat de lidstaten op JBZ-gebied, dat wil zeggen civielrechtelijke, strafrechtelijke en politiële samenwerking, het recht houden zelfstandig internationale overeenkomsten met derde landen of internationale organisaties te onderhouden of aan te gaan. Die bevoegdheid is ook op andere beleidsterreinen in het verdrag (te denken valt aan milieu, ontwikkelingssamenwerking, monetair beleid en internationaal vervoer) vastgelegd. Nederland heeft daarom een voorstel ingediend dat ertoe strekt een bepaling in het hoofdstuk over de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid op te nemen waarin deze bevoegdheid ook op JBZ-gebied uitdrukkelijk wordt vastgelegd, voor zover althans dergelijke overeenkomsten in overeenstemming zijn met het recht van de Unie en andere relevante internationale overeenkomsten. Het desbetreffende amendement is echter niet overgenomen door het Praesidium.

3.2.10 Extern beleid

Algemeen

Een geloofwaardig en coherent extern beleid is van onmisbaar belang in de uitgebreide Unie.

In het algemeen is Nederland tevreden over de resultaten van de Conventie. Positief is dat de artikelen over het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) uit het huidige EU-verdrag en de communautaire artikelen over het externe beleid uit het EG-verdrag (1ste pijler onderwerpen als hulp en handel) in één verdragstitel worden gebundeld. De regering is ook positief over de instelling van een Europese minister van Buitenlandse Zaken (de personele unie van de Hoge Vertegenwoordiger en de commissaris voor Externe Betrekkingen). De minister behoudt de bestaande bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger en is als minister lid van de Commissie voor zover het om communautaire onderwerpen gaat en in die gevallen gebonden aan de regels van collegialiteit. De minister zit de Raad Externe Betrekkingen voor, heeft een uitgebreid initiatiefrecht en is voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de uitvoering van het GBVB-beleid. In de dialoog met derde landen vervangt de minister de Trojka, hetgeen de zichtbaarheid van de Unie naar buiten toe vergroot. Bovendien zal de minister kunnen beschikken over een eigen ambtelijk apparaat in de vorm van een Europese diplomatieke dienst.

De eindtekst bevat een aantal bepalingen die de coherentie van het Uniebeleid ook inhoudelijk verder stimuleren. Voorts worden de lidstaten meer dan voorheen aangespoord om in GBVB-kader gezamenlijk te opereren. Nederland verwelkomt deze aanpassingen.

Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid

Het oorspronkelijke (en door Nederland gesteunde) voorstel van het Praesidium waarbij de Raad met gekwalificeerde meerderheid zou stemmen over gezamenlijke voorstellen van de Commissie en de Europese minister van Buitenlandse Zaken («QMV-bonus») op het gebied van extern beleid, is verdwenen. In de eindtekst blijft unanimiteit de regel in het GBVB. De Nederlandse voorstellen om voortaan met QMV te besluiten over sancties en Gemeenschappelijke Optredens met financiële gevolgen hebben het niet gehaald. Wel is een passerelle ingebouwd: de Europese Raad kan beleidsterreinen in het GBVB, waar de Raad met gekwalificeerde meerderheid stemt, uitbreiden. Voorts besluit de Raad voortaan met QMV op initiatieven van de minister van Buitenlandse Zaken, indien hij deze ontplooit op verzoek van de Europese Raad.

Europees Veiligheids- en Defensie Beleid

Nederland is tevreden over het merendeel van de aangepaste EVDB-bepalingen, met name de instelling van een agentschap voor capaciteitsversterking en materieel samenwerking, alsmede de introductie van versterkte samenwerking. Met veel andere lidstaten is Nederland geen voorstander van de bepaling, waarbij een wederzijdse bijstandsverplichting in het kader van versterkte samenwerking is opgenomen, al is er in tegenstelling tot eerdere versies van deze bepaling nu wel een verwijzing naar de NAVO.

Ontwikkelingssamenwerking

In de huidige tekst inzake ontwikkelingssamenwerking is conform Nederlandse wens de notie verwerkt dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstelling van ontwikkelingssamenwerking. Een versterking is ook dat in het hoofdstuk over ontwikkelingssamenwerking onder meer de juridische basis voor humanitaire hulpverlening wordt vastgelegd.

Gemeenschappelijke Handelspolitiek

Inzake de Gemeenschappelijke Handelspolitiek is er op de laatste dag van de Conventie, conform Nederlandse inzet, alsnog een proviso opgenomen die het mogelijk maakt voor lidstaten om internationale vervoersovereenkomsten te blijven sluiten. Nederland heeft op dit terrein aanzienlijke belangen. Hier staat tegenover dat besluiten over culturele en audiovisuele diensten nog steeds met unanimiteit zullen worden genomen. Dit wijkt af van de Nederlandse inzet, aangezien de slagvaardigheid van de handelspolitiek beter gediend zou zijn met besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid

3.2.11 Positie overzeese gebiedsdelen van de Unie

De recente herziening van het LGO-Besluit en de verwachte afbouw van de voor de Nederlandse Antillen en Aruba relevante handelspreferenties als gevolg van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het WTO-liberaliseringsproces hebben geleid tot een herbezinning van de Nederlandse Antillen en Aruba over hun relatie tot de Europese Unie. Parallel hieraan speelt de discussie over de verdieping van de integratie van de Europese Unie en de mogelijke gevolgen hiervan voor de Koninkrijksrelaties.

Het bovenstaande maakt een herbezinning nodig van de relatie van de Nederlandse Antillen met de EU. De Unie kent verschillende associatie-mogelijkheden voor de gebieden en landen die deel uitmaken van de lidstaten. Door de Nederlandse regering is in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen dat Nederland zal streven naar het toekennen van ultraperifere status aan de Nederlandse Antillen en Aruba binnen de Europese Unie. Momenteel worden in de drie landen verkennende onderzoeken gedaan naar de consequenties van een eventuele verandering in de relatie met de EU. Er wordt gestreefd naar duidelijkheid op dit terrein op zo kort mogelijke termijn. Een eventuele verandering in de status zal alleen nagestreefd worden indien de betrokken regeringen hiertoe gezamenlijk besluiten. Indien hiertoe wordt besloten zal dit via verdragswijziging moeten worden gerealiseerd. Nederland zal dan aansluiting zoeken bij bredere verdragswijzigingen in de (nabije) toekomst.

3.3 Vooruitblik naar de IGC

Tijdschema

Conform de conclusies van de Europese Raad van Thessaloniki heeft het Italiaanse voorzitterschap tijdens de Raadszitting van 21 juli de in artikel 48 van het verdrag neergelegde procedure voor de opening van een Intergouvernementele Conferentie ingeleid, zodat deze conferentie in oktober 2003 – na het laatste toetredingsreferendum en het Zweedse referendum over de Euro voor het eerst kan bijeenkomen. De IGC zal officieel van start gaan in Rome op 4 oktober 2003 met een bijeenkomst van regeringsleiders. Mogelijk kan de Europese Raad van 16 en 17 oktober, voor te bereiden door de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 13 en 14 oktober, worden gebruikt voor een eerste inhoudelijke discussie. De Europese Raad stelde voorts vast dat de IGC zo spoedig mogelijk haar werkzaamheden dient te voltooien en in ieder geval ruim op tijd voor de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement (juni 2004). Het Italiaanse voorzitterschap zet vooralsnog in op afronding van de IGC eind december 2003. Gegeven de grote mate van overeenstemming onder de leden van de Europese Raad over het eindresultaat van de Conventie ziet het voorzitterschap geen toegevoegde waarde in verlenging na december. De regering meent dat er geen vaste einddatum moet worden bepaald; doorslaggevend criterium voor de afronding van de IGC moet zijn de kwaliteit van het eindproduct. Het constitutioneel verdrag zal zo spoedig mogelijk na 1 mei 2004 – de datum waarop de tien kandidaat-lidstaten daadwerkelijk tot de Unie toetreden – worden ondertekend.

Procedure IGC

Het Italiaanse voorzitterschap heeft in juli een inventarisatie gemaakt van de procedurele en inhoudelijke wensen van de huidige en nieuwe lidstaten. Het voorzitterschap heeft zijn voorstellen voor de «spelregels» voor de IGC gepresenteerd tijdens het Gymnich overleg op 5 en 6 september 2003. Het voorzitterschap lijkt aan te sturen op een IGC op politiek niveau -staatshoofden en regeringsleiders, bijgestaan door de leden van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen – en derhalve geen diplomatieke conferentie op ambtelijk niveau. Het voorzitterschap lijkt vast te willen houden aan het ritme van de reeds geplande RAZEB-bijeenkomsten en geen wekelijkse of tweewekelijkse ministeriële bijeenkomsten te houden. Niet valt uit te sluiten dat toch extra bijeenkomsten zullen plaatsvinden. Het voorzitterschap lijkt niet voornemens een geïnstitutionaliseerd ambtelijk vooroverleg te entameren. Het voorzitterschap wil voorkomen dat de onderhandelingen ontaarden in een klassieke IGC.

De toetredende landen zullen ten volle en op voet van gelijkheid deelnemen aan de IGC. Ten aanzien van de drie kandidaat lidstaten – Bulgarije en Roemenië, waarmee reeds toetredingsonderhandelingen worden gevoerd, en Turkije – besloot de ER van Thessaloniki dat zij als waarnemers aan alle vergaderingen van de IGC zullen deelnemen.

Tijdens de plenaire slotzitting van de Conventie op 10 juli 2003 werd door menig Conventie-lid het belang onderschreven dat de (vice-) voorzitter(s) van de Conventie betrokken zouden blijven bij de IGC ten einde het conventieresultaat te kunnen toelichten. Het voorzitterschap is niet op voorhand tegen een rol voor Giscard of de vice-voorzitters Amato en Dehaene; deze kwestie is besproken tijdens de Gymnich-bijeenkomst. Mogelijk zal Giscard aan begin van de eerste IGC-bijeenkomst worden uitgenodigd de ontstaansgeschiedenis van Conventie-compromissen toe te lichten.

Het voorzitterschap staat eveneens open voor betrokkenheid van vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Vertegenwoordigers van de nationale parlementen in de Conventie hebben de wens geuit betrokken te kunnen blijven; zij zullen een ad hoc groep instellen die de ontwikkelingen in de IGC nauwlettend zullen volgen. Tijdens de plenaire slotzitting van de Conventie werd ook benadrukt dat het openbare karakter van de Conventie als een van de grootste verworvenheden diende te worden beschouwd. Door het voeren van openbare debatten en publiceren van openbare documenten werd ook de burger in de gelegenheid gesteld het proces van de Conventie op de voet te volgen. Het belang dat de IGC niet volledig achter gesloten deuren plaatsvindt werd door velen onderkend.

Het moment van afsluiting van de IGC heeft geen gevolgen voor de plaats van ondertekening; door de regering wordt ingestemd met de door Italië gewenste ondertekening in Rome. Nederland staat evenwel ook open voor een idee van het komende Ierse voorzitterschap om een tekenexemplaar van het grondwettelijke verdrag een ronde langs de 25 hoofdsteden te laten maken waarbij elke lidstaat de vrijheid heeft een ondertekeningsceremonie naar eigen wens te entameren.

Inhoud IGC

Over de inhoudelijke inzet van de Nederlandse regering in de IGC zal het parlement op korte termijn worden geïnformeerd. Het ligt in de bedoeling een notitie dienaangaand aan te bieden voor het begin van de IGC.

4 STAND VAN ZAKEN IN HET UITBREIDINGSPROCES

4.1 Terugblik: onderhandelingen met tien landen voltooid

Volgens een strak geregisseerd tijdschema werden onder Deens en Grieks voorzitterschap beslissende stappen gezet voor uitbreiding van de Unie met tien landen: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Tijdens het Deense voorzitterschap resteerden onderhandelingen over een aantal specifieke hoofdstukken, zoals transport met Tsjechië en mededinging met onder andere Polen. Daarnaast dienden de onderhandelingen over de financiële hoofdstukken (landbouw, regionaal beleid en begroting) te worden afgerond. De Europese Raad van Brussel (oktober 2002) concludeerde op voorspraak van de Commissie dat genoemde tien landen gereed waren om de onderhandelingen af te sluiten. De Unie bevestigde dat zij vastbesloten was de toetredingsonderhandelingen met deze landen af te sluiten in december 2002 tijdens de Europese Raad van Kopenhagen. Volgens plan werd in Kopenhagen overeenstemming bereikt over het uiteindelijke pakket. Nadruk lag daarbij op de financiële voorwaarden voor toetreding. De plechtige ondertekening van het toetredingsverdrag door staats- en regeringsleiders van de huidige en de nieuwe lidstaten vond ten slotte plaats tijdens het Griekse voorzitterschap, te Athene op 16 april 2003.

De Europese Raad van Brussel in oktober 2002 concludeerde ook dat Roemenië en Bulgarije meer tijd nodig hebben voor de onderhandelingen. De Unie wenst echter de dynamiek die in de onderhandelingen is ontwikkeld te handhaven. In de conclusies van Kopenhagen van december 2002 werd 2007 dan ook genoemd als streefdatum voor toetreding van deze landen, op voorwaarde dat zij voldoende vooruitgang zullen boeken bij het voldoen aan de criteria voor toetreding zoals vastgesteld door de ER van Kopenhagen in 1993.

Over Turkije, het land waarmee nog geen onderhandelingen worden gevoerd, werd in Kopenhagen besloten dat de Europese Raad in december 2004 zich zal uitspreken over het al dan niet voldoen aan de politieke criteria. Zo ja, dan zullen «zonder verwijl» de toetredingsonderhandelingen van start gaan. In Kopenhagen werd daarnaast besloten meer geld uit te trekken om Turkije dichterbij de Unie te brengen.

In het voorjaar van 2003 heeft de bevolking van zeven nieuwe lidstaten via een referendum steun uitgesproken voor toetreding. De steun was doorgaans groot, maar de opkomst van de bevolking liet soms te wensen over. In september zullen nog twee nieuwe lidstaten – Estland en Letland – een referendum houden. Cyprus organiseert geen referendum.

In februari 2003 diende Kroatië een aanvraag voor het lidmaatschap van de Unie in. De beoordeling daarvan door de Commissie zal enige tijd vergen en is pas medio 2004 te verwachten. Met nadruk zal daarbij aandacht uitgaan naar de toetsing van de politieke criteria, waarbij onder andere respectering van de rechten van minderheden en de medewerking van Kroatië aan het Joegoslavië Tribunaal aandacht zullen krijgen.

De Nederlandse regering heeft zich ingezet voor het welslagen van de laatste fase van het onderhandelingsproces met de tien eerdergenoemde landen. Bijzonder belang werd daarbij gehecht aan de financiële houdbaarheid van de Europese begroting, ook na uitbreiding, en aan de zorgvuldige toetsing van de criteria in de kandidaat-lidstaten. In verband met dat laatste is bedongen dat, indien nodig en in laatste instantie, speciale vrijwaringsmaatregelen kunnen worden ingeroepen. Het is immers in ieders belang dat de nieuwe lidstaten in theorie en praktijk zullen voldoen aan de vele verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap.

In het vervolg van deze paragraaf wordt nader ingegaan op het verloop van het toetredingsproces in het afgelopen jaar.

Kopenhagen

In 1993 werd te Kopenhagen door de – toen nog twaalf – staats- en regeringsleiders van de EU bepaald aan welke criteria kandidaat-lidstaten moeten voldoen alvorens zij tot de Unie kunnen toetreden. Om toe te treden dienen landen te voldoen aan politieke en economische criteria. Tevens dienen kandidaat-lidstaten bij toetreding in staat te zijn het acquis communautaire, met inachtneming van eventueel overeengekomen overgangstermijnen, te implementeren en handhaven. Denemarken heeft zich tot het uiterste ingespannen de finale toetsing van de politieke en economische criteria en het acquis voor de eerdergenoemde groep van tien kandidaat-lidstaten bijna een decennium later en andermaal onder zijn voorzitterschap te doen plaatsvinden. De Commissie is daarbij een grote steun geweest.

Overeenkomstig de eerder in 2000 door de regering gekozen benadering van snelheid en zorgvuldigheid (Stappen naar Toetreding: Een nieuwe fase in het EU-uitbreidingsproces, november 2000) werd de Nederlandse inzet in het slottraject gedomineerd door twee aspecten: een positieve houding tegenover de uitbreiding en aandacht voor zowel het financiële kader als de daadwerkelijke gereedheid van de kandidaat-lidstaten.

Voor Nederland hebben het politiek-historische belang en de economische voordelen van de uitbreiding steeds buiten kijf gestaan. Toetreding van nieuwe landen bestendigt de democratie, rechtstaat en functionerende markteconomie in Centraal-Europa en bevordert stabiliteit, veiligheid en welvaart op het Europese continent. Overname en tenuitvoerlegging van het «acquis communautaire» door de toetredende landen betekent ook dat Europese normen op het gebied van o.a. milieu, kwaliteit van leven en (voedsel-)veiligheid ruimere verspreiding krijgen.

Met 450 miljoen inwoners en consumenten wordt de Unie de grootste interne markt ter wereld. De economische baten van de toetreding zijn, zeker in potentie, evident.

Ten slotte is een grotere Unie goed in staat gemeenschappelijke uitdagingen (zoals asiel- en migratiebeleid en de strijd tegen mensensmokkel, drugs, fraude, terrorisme en corruptie) het hoofd te bieden. De toetredende landen zullen volledig betrokken worden bij de aanpak, c.q. oplossing van deze vraagstukken.

De uitbreiding noopt tot bestuurlijke hervormingen van de Unie, ten einde de slagkracht en effectiviteit na schaalvergroting tot 25 en later meer lidstaten, te waarborgen. Hoofdstuk 2 gaat nader in op de relatie uitbreiding en institutionele hervorming.

Financiële voorwaarden

In de afgelopen jaren heeft Nederland een eenduidige lijn gekozen ten aanzien van het financiële kader voor de kandidaat-lidstaten: een financieel verantwoorde uitbreiding, waarbij de financiële houdbaarheid van de Unie op lange termijn zou worden zeker gesteld. De (boven-)grenzen voor de onderhandelingen lagen wat Nederland betreft ondubbelzinnig vast in de financiële perspectieven (FP's) die in Berlijn voor de periode 2000 tot 2007 waren overeengekomen. Belangrijk bestanddeel van de FP's zijn de ramingen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Nederland hechtte veel waarde aan de aanname, destijds in Berlijn, dat inkomenstoeslagen niet van toepassing zouden zijn op producenten in de nieuwe lidstaten. Beleidsinhoudelijke en budgettaire redenen lagen daaraan ten grondslag; tezelfdertijd erkende de regering dat de inherent discriminerende behandeling gelegen in die benadering (wij wel, zij niet), onwenselijk was.

Teneinde discriminatie, dan wel een forse stijging van de kosten van het landbouwbeleid te voorkomen werd hervorming van het landbouwbeleid noodzakelijk geacht; hiertoe zou de bestaande steun aan de huidige lidstaten op den duur moeten worden verminderd. De financiële voorstellen van de Commissie die tijdens het Belgische voorzitterschap op tafel lagen gingen juist uit van infasering in directie inkomenssteun in nieuwe lidstaten. Nederland bleef, samen met een aantal gelijkgestemden, waaronder Duitsland, van mening dat geen inkomenstoeslagen zouden kunnen worden verstrekt aan boeren in de nieuwe lidstaten. Het Duits-Frans overleg aan de vooravond van de Europese raad van Brussel beperkte de speelruimte voor verdere onderhandelingen aanzienlijk, omdat infasering van de nieuwe lidstaten in het systeem van inkomenssteun werd aanvaard, terwijl de fondsen voor categorie 1A van de begroting van de Unie, waarvan directe inkomenssteun deel uitmaakt, voor de gehele – vanaf 2004 dus uitgebreide – Unie vanaf 2007 tot en met 2013 reëel constant zouden worden gehouden op het niveau van 2006. Tijdens de Europese Raad van Brussel werd deze afspraak op aandringen van Nederland aangescherpt door de maximale inflatiecorrectie vanaf 2007 te stellen op 1%. De afspraak is verwerkt in het in juni 2003 bereikte akkoord over de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Daarbij is overeengekomen dat de Commissie jaarlijks zal evalueren of de financiële plafonds van Brussel doorbroken dreigen te worden. Als dat het geval is, zal besloten worden tot kortingen op bestaande inkomenspremies.

Gereedheid

Vlak voor het starten van de onderhandelingen werd de kandidaat-lidstaten de maat genomen op het gebied van onder andere het juridische apparaat, het functioneren van de politie, de strijd tegen corruptie en discriminatie, en de behandeling van minderheden. Toetredingsonderhandelingen worden alleen geopend met landen die voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen (democratie, rechtsstaat, waarborging van mensenrechten en rechten van minderheden).

De economische criteria (1. functionerende markteconomie; 2. weerstaan concurrentiedruk en marktkrachten binnen de Unie) worden al geruime tijd aan monitoring onderworpen. De Commissie oordeelde in oktober 2002 dat de tien meest gevorderde landen op het moment van toetreding ook aan het tweede economische criterium zouden voldoen, mits zij het macro-economische beleid en hervormingsproces zouden continueren. De regering onderschreef dit oordeel en pleitte voor voortdurende monitoring van de voortgang van het hervormingsproces in de kandidaat-lidstaten, ook na toetreding. Dit resulteerde in een garantie van deze monitoring in de conclusies van de ER van Kopenhagen.

In de voortgangsrapportages van oktober 2002 stelde de Commissie vast dat de tien landen in de afgelopen jaren ook voldoende voortgang hadden geboekt bij de overname van het acquis communautaire en de ontwikkeling van het bestuurlijk vermogen om deze op het moment van toetreding in 2004 uit te voeren en te handhaven. Maar tezelfdertijd werd geoordeeld dat er nog een aanzienlijke inspanning nodig was om de finish te halen. Nederland heeft zijn zorgen hierover kenbaar gemaakt. Regering en parlement pleitten ervoor het momentum van de voortgang, met name de implementatie, ook na afsluiting van de onderhandelingen in december 2002 te behouden. Nederland heeft actief bijgedragen aan de extra inzet van pre-accessiesteun, zowel in EU verband (Phare Twinning) als via de bilaterale programma's Matra en Programma Samenwerking Oost-Europa Pre-Accessie (PSO-PA).

In de periode tussen Kopenhagen en toetreding wordt voortgang gecontroleerd. Vertragingen of problemen in het economische hervormingsproces, en het niet nakomen van verplichtingen worden tijdig gesignaleerd met behulp van «early warning» brieven; zes maanden voor toetreding, in het najaar van 2003, zal het slotrapport over de voortgang van implementatie worden opgesteld door de Commissie. De lopende pre-accessiesteun wordt in de periode 2004–2006 uitgefaseerd. Voor resterende knelpunten in- en ter consolidatie van het proces van institutionele opbouw stelt de EU gedurende drie jaar na toetreding de Transitiefaciliteit ter beschikking. Nederland zal ook daaraan actief bijdragen en volgt met de bilaterale instrumenten de fasering van de EU.

In februari werden voor de tien toetreders monitoringtabellen opgesteld. In mei werden de tabellen geactualiseerd en kwamen er ook tabellen voor Bulgarije en Roemenië. De meetlat werd gelegd langs alle toegezegde, maar nog niet vervulde, verplichtingen. Alle landen ontvingen waarschuwingsbrieven, waarbij vooral dringende aandacht werd gevraagd voor de verbetering van de bestuurlijke capaciteit, voor voedselveiligheid en voor het op orde krijgen van die instellingen die belast zullen worden met de uitbetaling van EU fondsen.

Het acquis voorziet in een uitgebreid stelsel van waarborgen die het niet naleven van verplichtingen sanctioneren. Mede op aandringen van Nederland kwamen additionele, scherpere waarborgen tot stand om de toetredende landen aan de gemaakte afspraken te kunnen houden. Op het gebied van de interne markt en van civielrechtelijke samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken werd een speciale vrijwaringsclausule in de Toetredingsakte opgenomen, op grond waarvan tot drie jaar na toetreding maatregelen kunnen worden afgekondigd als de nieuwe lidstaten hun verplichtingen niet nakomen of op een andere manier in gebreke blijven. Voor de clausule op interne markt gebied moet het dan wel gaan om een inbreuk of dreigende inbreuk op het functioneren van de interne markt, inclusief grensoverschrijdend beleid. Maatregelen worden pas opgeheven als de nieuwe lidstaat voldoet aan zijn verplichtingen. Nederland heeft met succes in Kopenhagen ervoor gepleit dat de huidige lidstaten betrokken worden bij de beslissing tot het nemen en het opheffen van maatregelen. Daarnaast is het op basis van het vigerende acquis uiteraard mogelijk maatregelen te nemen, bijvoorbeeld op het gebied van voedselveiligheid.

4.2 Vooruitblik: ratificatie van het toetredingsverdrag en aandacht voor de overige kandidaat-lidstaten

In de tweede helft van 2003 en het begin van 2004 staat, ook in de Nederlandse context, ratificatie van het toetredingsverdrag door het Parlement centraal. In vergelijking met andere lidstaten van de Unie vergt het parlementaire proces vrij veel tijd. Doelstelling is dat ratificatie ruim voor de voorziene datum van daadwerkelijke toetreding van de nieuwe lidstaten, 1 mei 2004, is voltooid.

Het Italiaanse voorzitterschap zal zich op uitbreidingsgebied voornamelijk toeleggen op de onderhandelingen met Roemenië en Bulgarije. In 2002 werd in Kopenhagen overeengekomen dat zij in de komende jaren meer fondsen zullen ontvangen voor de voorbereiding op toetreding. De onderhandelingen met de twee landen zullen worden voortgezet op dezelfde basis, in hetzelfde tempo en volgens dezelfde beginselen als in het geval van de tien toetreders. Nog niet afgerond zijn de onderhandelingen op het gebied van o.a. justitie en binnenlandse zaken, mededinging/staatssteun en de financiële onderwerpen, zoals landbouw en begroting. Bulgarije en Roemenië zullen elk op hun eigen merites worden beoordeeld. Nederland zal aandacht blijven vragen voor monitoring van werkelijke voortgang en het nakomen van gemaakte afspraken met de kandidaat-lidstaten.

Afhankelijk van de verdere voortgang bij het voldoen aan de criteria voor lidmaatschap is het de bedoeling dat Bulgarije en Roemenie in 2007 kunnen toetreden. In Thessaloniki bepaalde de Europese Raad dat hij de inspanningen van Bulgarije en Roemenië om de toetredingsonderhandelingen in 2004 af te ronden steunt. De onderhandelingen mogen de discussies over toekomstige beleidshervormingen of de nieuwe financiële perspectieven niet in de weg staan en zullen door deze discussies ook niet worden beïnvloed. De Europese Raad zal in december 2003 het kader vastleggen voor afsluiting van de toetredingsonderhandelingen met de twee landen. De voortgangsrapportage van de Commissie van november 2003 zal hierbij een belangrijk ijkpunt vormen. Mede met het oog op het Nederlandse voorzitterschap in de tweede helft van 2004 hecht de regering aan de totstandkoming van een concreet en realistisch tijdpad.

Tijdens het Nederlandse voorzitterschap dient zich voor de EU een belangrijke beslissing aan over de Turkse kandidatuur. De Europese Raad van Kopenhagen (2002) heeft immers besloten dat de Unie zonder verwijl toetredingsonderhandelingen met het land zal openen indien de Europese Raad in december 2004 op basis van het voortgangsrapport en een aanbeveling van de Commissie besluit dat Turkije aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoet. Tevens werd toen bepaald dat de toetredingsstrategie zal worden versterkt. Dat komt in de praktijk neer op intensivering van het doorlichtingsproces van de Turkse wetgeving, uitbreiding van de douane-unie en verhoging van de financiële steun ter voorbereiding van toetreding, gericht op institutionele ontwikkeling en implementatie van het acquis.

In algemene zin is door de Unie duidelijk gemaakt wat voor Turkije de resterende prioriteiten moeten zijn om te voldoen aan de Kopenhagen criteria, met name de politieke criteria. Veel aandacht zal uitgaan naar de grondrechten, naar de benadeling van minderheden, naar marteling en naar de rol van het leger.

Belangrijke mijlpaal tijdens het Italiaanse voorzitterschap is de jaarlijkse voortgangsrapportage over Turkije; dit rapport zal, samen met het voortgangsrapport dat in najaar 2004 zal verschijnen, als richtsnoer dienen voor het besluit dat eind 2004 moet worden genomen.

5 DE FINANCIËN VAN DE EUROPESE UNIE

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de financiële aspecten van het beleid van de Europese Unie. Eerst wordt ingegaan op de budgettaire kant van de Unie: systematiek Europese begroting, begroting 2004, de Nederlandse bijdragen aan de Unie; vervolgens op het beheer van de Europese middelen: financieel beheer, controle en fraudebestrijding.

5.1 De begroting

De Europese begroting bestaat uit drie schillen (zie schema). De buitenste schil wordt gevormd door het «eigenmiddelenplafond». Dit is het maximum van de inkomsten van de Unie. Het wordt uitgedrukt in een percentage van het bruto nationaal inkomen (BNI) van de lidstaten gezamenlijk en is door de Raad vastgesteld op 1,24%. De volgende schil wordt gevormd door de «financiële perspectieven» (FP's). Zij zijn door de Europese Raad van Berlijn, in maart 1999, vastgelegd voor de periode 2000–2006. In het interinstitutioneel akkoord tussen Raad, Europees Parlement en Commissie van mei 1999 zijn deze FP's als uitgavenmaxima overeengekomen. De begroting mag daar niet bovenuit gaan. De binnenste schil wordt gevormd door de werkelijke begroting.

Tussen het plafond van de eigen middelen en de FP's zit een marge voor onvoorziene uitgaven. Deze heeft twee functies. Hij dient als veiligheid om de gevolgen van een eventuele, lage economische groei op te vangen waardoor het maximum aan beschikbare middelen voor de Unie minder zou kunnen zijn dan verwacht. Ten tweede moet hij het mogelijk maken de verschillende maxima («plafonds») van de FP's te herzien ingeval onvoorziene uitgaven dat nodig mochten maken. Tot dusverre is dit niet nodig geweest.

Grafiek 1: De drie schillen van de EU-begrotingkst-29201-1-2.gif

Eigen Middelen Besluit

Het Eigen Middelen Besluit regelt de bijdragen door de lidstaten aan de Unie en de verdeling over de vier eigen middelen: landbouwheffingen, douanerechten, een deel van de BTW-ontvangsten in de lidstaten en bijdragen gebaseerd op het Bruto Nationaal Product (BNP) van de lidstaten. Bovendien legt het besluit het maximum aan middelen vast dat de Unie mag opvragen (1,24% van het BNI). Tenslotte regelt dit besluit de speciale compensatie voor het Verenigd Koninkrijk en de korting hierop van 75% voor Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Nederland.

Het Eigen Middelen Besluit zoals aangepast tijdens de Europese Raad van Berlijn in 1999 is per 1 maart 2002 van kracht geworden. Begin februari 2002 hadden de laatste lidstaten aan hun nationale ratificatie-eisen voldaan. Voor Nederland betekent dit dat er vanaf 2002 besparingen op de bijdragen optreden. Deze besparingen komen doordat Nederland hogere inningskosten bij de landbouwheffingen en douanerechten mag inhouden en de korting voor Nederland op de betaling van de Britse compensatie. Hiermee verbetert de Nederlandse nettopositie, het saldo van alle inkomsten uit en bijdragen aan de Unie.

Financiële perspectieven (prijzen 2004)

Tabel 1: Financiële perspectieven, x € 1 000 000, in prijzen 2004
Vastleggingskredieten2000200120022003200420052006
1.Landbouw41,73844,5346,58747,37849,30550,43150,575
2.Structuur maatregelen132,67832,72033,63833,96841,0354242,932
3.Intern Beleid6,0316,2726,5586,7968,7228,9679,093
4.Extern Beleid4,6274,7354,8734,9725,0825,0935,104
5.Administratieve Uitgaven4,6384,7765,0125,2115,9836,1546,325
6.Reserves906916676434442442442
7.Pretoetredingssteun3,1743,2403,3283,3863,4553,4553,455
8.Compensaties3    1,4101,2991,041
Totaal vastleggingskredieten293,79297,189100,672102,145115,434117,526118,967
Totaal betalingskredieten91,32294,730100,078102,767111,380112,26114,74
Betalingskredieten in % van het EU BNI1,07%1,08%1,11%1,09%1,08%1,06%1,06%

1Op basis van punten 16 en 18 van het interinstitutioneel akkoord zijn de vastleggingskredieten voor structuurbeleid aangepast

2Vastleggingskredieten geven de bovengrens aan voor de uitgaven waartoe de EU zich in de loop der jaren kan verplichten.

3Als gevolg van de afsrpaken rond de uitbreiding van de Unie hebben verschillende nieuwe lidstaten een tijdelijke compensatie toegewezen.

Begroting 2004

Op 30 april 2003 heeft de Commissie het voorontwerp van de begroting 2004 voorgelegd. Daarmee is de reguliere begrotingsprocedure van start gegaan met als mijlpalen:

– eerste lezing door de Raad Ecofin (begroting)1 van 16 juli 2003;

– eerste lezing door het Europees Parlement in oktober 2003;

– tweede lezing door de Raad Ecofin (begroting) van 24 november 2003; en

– tweede lezing door het Europees Parlement in december 2003 en aansluitend de vaststelling van de begroting door de voorzitter van het Europees Parlement.

In februari 2003 heeft de Commissie haar beleidsstrategie voor 2003 bekend gemaakt. Centraal thema is de uitbreiding: de instellingen van de Unie moeten zich gereed maken om per 1 mei 2004 tien nieuwe landen te verwelkomen. Daarnaast noemt zij stabiliteit en veiligheid en een duurzame en integratiegerichte economie als prioriteiten. De Commissie zal met voorrang menskracht en middelen inzetten voor deze drie doelstellingen. De Commissie heeft deze prioriteiten vertaald in concrete begrotingsvoorstellen. De aanstaande uitbreiding springt in het oog: de Commissie heeft een onderscheid aangebracht tussen de middelen voor de huidige 15 lidstaten van de Unie en die welke vanaf 1 mei 2004 nodig zijn, wanneer de tien nieuwe lidstaten zullen toetreden. Het gedeelte van de begroting bestemd voor de huidige 15 lidstaten zal in december 2003 door de Voorzitter van het Europees Parlement worden vastgesteld. Over het gedeelte bestemd voor de tien nieuwe lidstaten zullen Raad en EP tezelfdertijd een politiek akkoord moeten sluiten. De daadwerkelijke toekenning van die extra middelen zal vervolgens in april 2004 geschieden door een technische aanpassing van de begroting.

De Commissie heeft vastleggingskredieten (toewijzing van gelden voor nieuwe uitgaven) voor de EU-25 ter grootte van 112,2 miljard euro voorgesteld. De betalingskredieten (gelden voor betalingen in 2004) komen uit op 100,7 miljard euro. Voor de EU-15 zijn die bedragen respectievelijk 100,4 miljard euro (vastleggingen) en 95,6 miljard euro (betalingen). De Europese begroting uitgedrukt in betalingskredieten komt daarmee op 0,99% van het BNI van de vijfentwintig lidstaten van de Unie. Ten opzichte van de financiële perspectieven (bijgesteld voor de uitbreiding) bestaat er bij de vastleggingen een marge van 3,3 miljard euro en bij de betalingskredieten een marge van 10,8 miljard euro.

Bovengenoemde bedragen betekenen dat in 2004 (EU-25) de vastleggingskredieten met 12,6% en de betalingskredieten met 3,3% stijgen ten opzichte van de begroting 2003 (EU-15). De hoogste stijging is te zien bij de uitgaven voor het structuurbeleid (20,8% in vastleggingskredieten) en het plattelandsbeleid (39,1%, idem). Voor de nieuwe lidstaten worden op deze twee beleidsterreinen relatief veel middelen vrijgemaakt. Voor de EU-15 is sprake van een geringe stijging: het meest nog bij de categorieën intern en extern beleid respectievelijk van 3,2% en 3,9%.

Tabel 2: Voorontwerp van de Begroting 2004, x € 1 000 000
 BegrotingFinanciëleVoorontwerpVoorontwerpVerschilMarge
 2003Perspectievenbegrotingbegrotingin %(2)-(4)
  200420042004(1)/(4) 
   EU-15EU-25 (5)
 (1)(2)(3)(4)(5) 
Categorie 144 780.449 305.045 785.947 873.86.9%1 431.2
GLB40 082.442 769.040 982.941 337.83.1%1 431.2
Plattelandsbel.4 698.06 536.04 803.06 536.039.1%0.0
Categorie 233 980.041 035.034 326.041 035.020.8%0.0
Structuurfond.31 141.035 353.031 541.035 353.013.5%0.0
Cohesie Fond.2 839.05 682.02 785.05 682.0100.1%0.0
Categorie 36 795.88 722.07 006.08 639.527.3%82.5
Intern Beleid      
Categorie 44 949.05 082.04 996.04 996.03.9%86.0
Extern Beleid      
Categorie 55 360.16 157.06 112.26 112.214.0%44.8
Adm. Uitgaven      
Categorie 60 434.00 442.00 442.00 442.01.8%0,00
Reserves      
Categorie 73 386.03 455.01 732.31 732.3– 51.0%1 722.7
Pre-accessie      
Categorie 80.01 410.00.01 409.5nvt0.5
Tijdelijke compensatie      
Vastleggingskredieten      
Totaal99 685.7115 608.0100 400.4112 240.312.6%3 367.7
Betalingskredieten      
Totaal97 502.9111 55495 586.9100 675.83.3%10 878.2

De regering is over het algemeen ingenomen met het voorstel dat de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement heeft voorgelegd. Op sommige plaatsen is er nog ruimte om een aantal optimistisch geschatte uitgavenvoorstellen neerwaarts bij te stellen. De regering is van mening dat, indien bij een situatie van budgettaire krapte nieuwe prioriteiten worden gesteld, er sprake moet zijn van besparingen elders. Voorts moet rekening worden gehouden met onvoorziene ontwikkelingen gedurende het begrotingsjaar waardoor voldoende marges onder de verschillende sub-plafonds van de Financiële Perspectieven nodig zijn. Dit zal dan ook de inzet zijn bij onderhandelingen gedurende de rest van het jaar.

De Nederlandse bijdragen op de rijksbegroting

Deze paragraaf geeft een overzicht van de Nederlandse bijdragen aan de Europese Unie op rijksniveau. Omdat een belangrijk deel van de ontvangsten niet op rijksniveau plaatsvindt, maar op het niveau van lagere overheden en individuele bedrijven/instellingen, treft U de Nederlandse nettopositie niet hier aan, doch later in dit hoofdstuk. Tabel 3 geeft de verwachte ontwikkeling weer van de Nederlandse bijdragen aan de Unie tot en met 2006. De netto-bijdragen laten vanaf 2001 een gestage groei zien. In 2002 is sprake van een (tijdelijke) daling. In dat jaar werd het nieuwe Eigen Middelen Besluit van kracht en mocht Nederland voor het eerst de daarin afgesproken hogere vergoeding inhouden voor het innen van landbouwheffingen en douanerechten. Deze perceptievergoeding is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 verhoogd van 10% naar 25%. Eveneens als gevolg van het nieuwe Eigen Middelen Besluit zal de BNP-afdracht in 2006 ruim 60% van de netto bijdragen uitmaken. Toename van de BNP-afdracht betekent een steeds grotere financiering van de Unie naar rato van de relatieve welvaart van de lidstaten. De sterkste schouders gaan hierdoor de zwaarste lasten dragen. Nederland steunt deze ontwikkeling van harte; zij zorgt voor een billijker verdeling van lasten.

Tabel 3: De Nederlandse netto bijdragen aan de EU, x € 1 000 000
 20032004200520062007
Miljoenennota 2004 (bruto)5 5225 6936 4926 7416 859
Perceptiekostenvergoedingen408427446467487
Miljoenennota 2004 (netto),     
waarvan:5 1145 2666 0466 2746 372
Landbouwheffingen230230230230230
Invoerrechten1 4011 4761 5561 6361 719
BTW-afdracht1 302649748776803
BNP-afdracht2 5893 3383 9584 0994 107

De Nederlandse nettopositie

Tabel 4: De totale Nederlandse ontvangsten uit de EU-beleidsuitgaven in 2001 en 2000, x € 1 000 000
  2000 2001
  % EU-15 % EU-15
1.Landbouwbeleid1 441,93,60%1 111.82.7%
–Exportsteun730,912,90%445.813.1%
–Inkomenssteun246,51,00%304.71.1%
–Plattelandsbeleid59,61,40%54.8%1.3
–Overig404,911,20%306.58.4%
     
2.Structuurbeleid478,21,70%225.81.0%
–Doelstelling 123,50,20%0.70.0%
–Doelstelling 21503,90%104.13.3%
–Doelstelling 3240,47,80%61.33.8%
–Overig64.34,90%59.721.6%
     
3.Intern Beleid306,76,10%303.36.4%
–Onderzoek en Ontwikkeling225,67,10%196.76.7%
–Trans-Europese Netwerken29,56,00%49.810.6%
–Interne markt, consument en industrie82,20%11.83.3%
–Energie, Euratom, milieu6,74,60%9.85.0%
–Opleiding, jeugd en sociaal beleid294,00%27.44.0%
–Overig7,95,90%7.76.3%
TOTAAL2 226,73,00%1 640.92.4%

Elk jaar rapporteert de Commissie in september over haar beleidsuitgaven in de lidstaten in het voorgaande begrotingsjaar. Gegevens over het jaar 2002 zullen derhalve beschikbaar komen in september 2003. Tabel 4 geeft een overzicht van de ontvangsten uit de Europese begroting voor de laatste twee jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn (2000 en 2001). Dit zijn alle ontvangsten door de Commissie overgemaakt aan Rijk, decentrale overheden en bedrijven/instellingen. Het totale aandeel van Nederland in de EU-uitgaven is gedaald van 3% naar 2,4%. Voornaamste reden daarvoor is dat Nederland in 2001 minder geld ontving uit het Europees structuurbeleid en in het bijzonder uit het Europees Sociaal Fonds. De Commissie verklaart dat uit aanloopproblemen bij het starten van nieuwe programma's. Dit is overigens op alle lidstaten van toepassing. Er was over het jaar 2001 in totaal bij het structuurbeleid een onderuitputting van 10 miljard euro. Nederland heeft voorts traditioneel een relatief hoog aandeel in de exportrestituties van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid als gevolg van de rol van Rotterdam als doorvoerhaven. Dat speelde in 2001 een minder grote rol dan in 2000 door de hoge wereldmarktprijzen voor zuivelproducten. De Unie hoefde hiervoor dus minder aan restituties (exportsubsidies) uit te geven.

Het saldo van de Nederlandse bijdragen en de Nederlandse ontvangsten is de Nederlandse nettopositie. In de grafieken 2 en 3 worden respectievelijk de nettoposities van de verschillende lidstaten in 2001 en de Nederlandse nettopositie sinds 1970 weergegeven. In 2001 is de Nederlandse nettopositie ten opzichte van het voorgaande jaar licht verslechterd. Nederland blijft relatief de grootste nettobetaler aan de Europese Unie.

Grafiek 2: Netto posities EU-lidstaten in 2001, in % BNPkst-29201-1-3.gif

De verslechtering van de Nederlandse nettopositie in 2001 lag vooral aan de inkomstenkant. Er waren lagere ontvangsten uit het structuur- en landbouwbeleid. De verwachting voor het komende jaar is dat de ontvangsten uit de EU-begroting wederom lager zullen uitvallen vanwege de achterstanden bij de uitvoering van het structuurbeleid. Vanaf 2003 verwacht de Commissie een «inhaaleffect» waardoor geaccumuleerde betalingen uit de structuurfondsen versneld bij de lidstaten zullen komen. Aan de bijdragenkant zijn in 2001 de effecten van een lagere economische groei merkbaar geworden. Dit is vooral merkbaar bij de bijdragen van de zogenaamde traditionele eigen middelen en de BTW-bijdragen. De grotere vergoeding die Nederland krijgt voor het innen van landbouwheffingen en douanerechten heeft niet opgewogen tegen de tegenvallers aan de ontvangstenkant. Vanaf 2002 betaalt Nederland wel minder mee aan de compensatie van het Verenigd Koninkrijk. Het Nederlandse aandeel in de ontvangsten over de periode 2000–2006 zal niet veel veranderen. De bijdragen zullen stijgen vanwege de kosten van de uitbreiding. De inschatting is dat de Nederlandse netto-positie zich tussen 0,9% en 1% van het BNP zal stabiliseren.

Grafiek 3: Netto positie Nederland, 1970–2001, x € 100 000 0000kst-29201-1-4.gif

5.2 Beheer en controle

In het beheer- en controlebestel van de Unie is de Europese Commissie eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid en de juiste aanwending van de middelen. De uitvoering van het beleid vindt echter grotendeels in de lidstaten plaats. Die dragen daarvoor een eigen verantwoordelijkheid. Commissie en lidstaten moeten samen invulling geven aan de begrotingsuitvoering. De Commissie geeft de laatste jaren meer aandacht aan beheer en controle. Zij heeft daartoe ook administratieve hervormingen in gang gezet. Hieronder worden de belangrijkste ontwikkelingen beschreven.

Financieel beheer in de Europese Unie

Jaarverslag Europese Rekenkamer

Uit het jaarverslag van de Europese Rekenkamer (ERK) over 2001 blijkt dat het financieel beheer- en controlestelsel van de Commissie en de lidstaten nog te wensen over laat. De betrouwbaarheidsverklaring is wederom negatief. Bij de uitgaven voor landbouw- en structuurfondsen komen nog altijd te veel fouten voor. De ERK noemt net zoals voorgaande jaren geen foutenpercentages, waardoor jaar op jaar vergelijkingen niet mogelijk zijn. De meest opmerkelijke negatieve bevinding is de significante onderuitputting bij de uitgaven in 2001 (16% van het totale budget van 2001).

De ERK gaat uitgebreid in op de administratieve hervorming van de Europese Commissie. Er is volgens haar significante voortgang geboekt: in het bijzonder op het gebied van financieel management en interne controle. De hervorming heeft geleid tot herinrichting van de financiële functie in de Commissie. Elk directoraat-generaal (te vergelijken met een departement in Nederland) geeft vanaf 2002 jaarlijks over het voorgaande jaar een verklaring (management assurance statement) af over de rechtmatigheid en doelmatigheid van zijn beheer. De Commissie maakt daarover vanaf 2002 jaarlijks een samenvattend verslag.

De Ecofin Raad van 7 maart 2003 heeft het Europees Parlement een positief advies gegeven om kwijting te verlenen aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting in 2001. Nederland heeft verklaard het te betreuren dat de betrouwbaarheidsverklaring van de ERK wederom negatief moest zijn en dat er onvoldoende zicht is op precieze verbetering vanwege het ontbreken van kwantitatieve prestatiemeting. Het heeft voorts de Commissie, de Raad, het Parlement en de ERK opgeroepen om te bezien hoe zij in overleg en met inachtneming van ieders bevoegdheden kunnen komen tot een betere presentatie van de bevindingen van de ERK. Gezien de geboekte voortgang heeft Nederland wel ingestemd met een positief décharge-advies. Het Parlement heeft de Commissie vervolgens décharge verleend.

Financieel Reglement

Aan de verbetering van het beheer en de controle door de Commissie ligt ook een herziening van het Financieel Reglement ten grondslag. Het nieuwe Financiële Reglement is op 1 januari 2003 van kracht geworden en daarmee is de wettelijke basis voor de hervorming gelegd. Belangrijke vernieuwingen op het terrein van financiële controle en beheer zijn:

– decentrale structuur;

– scheiding tussen ex ante en ex post controles;

– introductie van de Internal Audit Service.

Het begrotingsproces zal hiermee transparanter en flexibeler worden. Activity Based Budgeting (ABB) is geïntroduceerd als algemeen principe van begrotingsopstelling en uitvoering. Met dit systeem van «ABB» is het niet alleen mogelijk om een beter beeld te krijgen van de input, maar ook van de output. Er kan dan meer gestuurd worden op outputcijfers. De ABB-systematiek moet ook leiden tot een meer op resultaten gerichte verslaglegging. In het voorontwerp van de begroting voor 2004 zijn indicatoren vastgesteld. Deze kunnen in de rapportage over de begrotingsuitvoering inzicht geven in de relatie tussen bestedingen (input) en resultaten (output).

Internal Audit Service: Single Audit

Een andere belangrijke administratieve hervorming is de oprichting van een Internal Audit Service (IAS) bij de Commissie. De ERK heeft opgemerkt dat de IAS in 2001 volwaardig is gaan functioneren. Deze dienst beziet de inrichting van het EU-beheeren controlebestel vanuit het concept van single audit. In dit concept blijft de Commissie eindverantwoordelijk voor de begrotingsuitvoering. Hiervoor heeft zij adequate verantwoordings- en controle-informatie van de lidstaten nodig. De Commissie kan meer gaan steunen op informatie van de lidstaten mits die aan kwaliteitseisen voldoet. De controle-instanties kunnen meer gebruik gaan maken van elkaars bevindingen. Nederland onderschrijft de single audit gedachte. Het heeft hiervoor tijdens de Ecofin Raad van 7 maart 2003 gepleit.

Fraudebestrijding

Een belangrijk onderdeel van financieel beheer en controle is de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie door het bestrijden van fraude. De capaciteit van het bureau voor de fraudebestrijding bij de Commissie (OLAF, Office Européen de Lutte Anti-Fraude) is uitgebreid. Het is hierdoor beter gaan functioneren.

In haar jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie beschrijft de Commissie welke maatregelen zij en de lidstaten in het afgelopen jaar hebben genomen. Zij presenteert tevens de cijfers over onregelmatigheden (aantallen, bedragen). De lidstaten zijn op grond van communautaire regelgeving verplicht (vermeende) gevallen van fouten, onregelmatigheden en fraudes met Europees geld te melden. Deze meldingsplicht geeft meer inzicht in onregelmatigheden en daartegen genomen correctiemaatregelen in de lidstaten.

Structuurfondssubsidies

In 2003 worden de Structuurfondsprogramma's uit de periode 1994–1999 afgesloten. Op basis van verantwoordingen opgesteld door de lidstaten bepaalt de Commissie welke bedragen definitief betaald worden. Het kan dus zijn dat de maximaal per lidstaat beschikbare bedragen niet volledig besteed zullen worden dan wel dat niet alle gedeclareerde bedragen daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komen. Vanwege het definitief afsluiten van de oude programma's is de aandacht voor verantwoording extra hoog. Het aantal audits kan tijdelijk toenemen waardoor meer (vermeende) onregelmatigheden aan het licht kunnen komen. Van de geleerde lessen uit de oude programma periode (1994–1999) wordt gebruik gemaakt bij de invulling en uitvoering van de nieuwe programmaperiode (2000–2006). De aandacht voor financieel beheer en controle is voor deze periode verder toegenomen.

Financieel beheer in Nederland

Wet Toezicht Europese Subsidies

Met ingang van 1 mei 2002 is de Wet Toezicht Europese Subsidies (TES) van kracht geworden. Deze wet definieert de bevoegdheden van ministers ten aanzien van decentrale bestuursorganen die Europese subsidies ontvangen dan wel belast zijn met het toezicht erop door derden. Het gaat hierbij om subsidies die door de Commissie aan bestuursorganen worden verstrekt en waarvoor de Nederlandse Staat aansprakelijk kan worden gesteld.

De Wet toezicht Europese subsidies creëert de volgende bevoegdheden:

• een inlichtingenrecht voor de minister en een kennisgevingsplicht voor het decentrale bestuursorgaan;

• de bevoegdheid voor de minister tot het geven van aanwijzingen aan het decentrale bestuursorgaan;

• een verhaalsrecht van de Staat op het decentrale bestuursorgaan voor zover de Staat aansprakelijk wordt gesteld voor het niet of onjuist naleven van communautaire verplichtingen door het bestuursorgaan.

Dit wettelijke kader is geschapen om de centrale overheid in staat te stellen voldoende zicht te krijgen op het financiële beheer van Europese subsidies tot op het niveau van de eindbestemming om de beheers- en controlevoorschriften te kunnen doen naleven. Omdat Nederlandse ministers niet beschikten over afdoende wettelijke bevoegdheden om op deze bestuursorganen invloed uit te oefenen, was er de facto sprake van een spanningsveld tussen de door het communautaire recht bepaalde aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat jegens de Europese Unie en de nationale bevoegdheden van de betrokken ministers jegens de decentrale bestuursorganen aan de andere kant. Door de nieuwe wet is in deze leemte voorzien.

Achtste wijziging Comptabiliteitswet

Tegelijkertijd met de Wet TES is de achtste wijziging van de Comptabiliteitswet ingegaan. Hierdoor heeft de Algemene Rekenkamer (ARK) per 1 mei 2002 de mogelijkheid gekregen in Nederland onderzoek te doen naar de invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de rechtmatige en doelmatige aanwending van Europese subsidies en wel tot op het niveau van de uiteindelijke ontvangers.

Omdat er vele, verschillende Europese geldstromen zijn en de Europese Unie een groot gebied bestrijkt, kan de Europese Rekenkamer zelf niet erg intensief controleren. Versterking van de samenwerking met de nationale rekenkamers is nodig. Zo kan de ERK in de toekomst een meer systeemgerichte – en daardoor een doelmatigere – aanpak kiezen. Voorwaarde is wel dat de bevoegdheden van de nationale rekenkamers parallel lopen aan die van de ERK. De bevoegdheden die de wijziging van de Comptabiliteitswet voor de ARK creëert, moeten het haar mogelijk maken beter met de ERK samen te werken.

Jaarlijks informeert de ARK de Staten-Generaal over financiële controle en beheer van Europese gelden in de vorm van het EU-Trendrapport. Het uitgebreide rapport van dit jaar bestaat uit drie delen. Het eerste deel geeft een beschrijving van de ontwikkelingen op het gebied van de Europese begroting en het financieel management in de Unie. Deel twee vergelijkt een aantal lidstaten en deel drie heeft betrekking op het financieel management van de Europese geldstromen in Nederland. Daarmee beschikt het Nederlands parlement over een waardevolle, aanvullende bron van informatie over de Europese geldstromen.

6 RAADSAGENDA'S

6.1 Europese Raad

Vergaderdata

16 en 17 oktober 2003Europese Raad in Brussel
12 en 13 december 2003Europese Raad in Brussel
25 en 26 maart 2004Europese Raad in Brussel
17 en 18 juni 2004Europese Raad in Brussel

De Europese Raad van Nice (december 2000) bepaalde dat vanaf 2002 per voorzitterschap één Europese Raad in Brussel zou worden gehouden en dat, zodra de Unie achttien leden telt, alle bijeenkomsten van de Europese Raad in Brussel zullen plaatsvinden. Het Italiaanse en het Ierse voorzitterschap hebben evenwel op voorhand besloten beide Europese Raden onder hun voorzitterschap al in Brussel te laten plaatsvinden.

Stand van zaken

De Europese Raad is samengesteld uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Commissie. Zij worden bijgestaan door de ministers van Buitenlandse Zaken (artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Bij EMU-gerelateerde onderwerpen zijn de ministers van Financiën aanwezig. De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en stelt de algemene politieke beleidslijnen vast. Formeel gesproken neemt de Europese Raad dus geen besluiten. Hij accordeert de conclusies die het voorzitterschap voor iedere bijeenkomst opstelt. De samenstelling en werkwijze van de Europese Raad zijn uitgebreid besproken in de Conventie over de toekomst van Europa en zal een belangrijk onderdeel zijn van de Intergouvernementele Conferentie die najaar 2003 zal beginnen. Hiervoor zij verwezen naar hoofdstuk 3.

Onder Deens en Grieks voorzitterschap is de Europese Raad in totaal vijf keer bijeengekomen. Eén van deze Raden betrof een informele bijeenkomst in Athene gewijd aan de Conventie over de toekomst van Europa.

De bijeenkomsten van de Europese Raad tijdens het Deense voorzitterschap (Brussel, Kopenhagen)

De Europese Raden onder Deens voorzitterschap stonden in het teken van de uitbreiding van de Europese Unie. De Europese Raad van Brussel op 24–25 oktober 2002 bepaalde de samenstelling van de groep kandidaat-lidstaten waarmee het slottraject van de toetredingsonderhandelingen zou worden ingezet: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Tevens werden de Gemeenschappelijke Posities over de onderhandelingshoofdstukken met belangrijke budgettaire gevolgen vastgesteld. Dit betrof met name het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Dankzij Nederlandse druk werd infasering van de nieuwe lidstaten in het systeem van directe inkomenssteun overeengekomen in combinatie met een maximale inflatiecorrectie vanaf 2007 van 1% van het budget voor categorie 1A van de begroting van de Unie, waaruit onder andere de directe inkomenssteun wordt betaald. Hierdoor ontstaat een zekere mate van degressiviteit van de directe inkomenssteun. Daarmee is het uitgavenkader van een groot deel van het GLB op beheerste wijze voor de komende jaren bepaald. De Europese Raad bereikte ook overeenstemming over de betrokkenheid van Europese niet-EU lidstaten van de NAVO bij het EVDB (het zgn. participatievraagstuk).

De Europese Raad van Kopenhagen op 12–13 december 2002 rondde de toetredingsonderhandelingen met de tien hierboven genoemde kandidaat-lidstaten af. Hij bepaalde dat deze landen, na hun toetreding op 1 mei 2004, als lidstaten kunnen deelnemen aan de verkiezingen van het Europees Parlement die zijn voorzien voor juni 2004. Ofschoon de twee Cypriotische gemeenschappen in de aanloop naar Kopenhagen geen doorbraak in het conflict konden bereiken is – gezien hun bereidheid om door te onderhandelen Cyprus toch als lidstaat toegelaten, evenwel met een sterke voorkeur voor toetreding van een verenigd Cyprus. Wat betreft de kandidaat-lidstaten Roemenië en Bulgarije is het streven vastgelegd deze landen in 2007 als lidstaat te verwelkomen, met de aantekening dat toetreding slechts mogelijk zal zijn al naar gelang hun voortgang bij het voldoen aan de lidmaatschapscriteria. Als in december 2004 wordt vastgesteld dat kandidaat-lidstaat Turkije aan de politieke criteria voldoet, zullen de toetredingsonderhandelingen met het land onverwijld worden geopend. Voorts werd in Kopenhagen een akkoord bereikt op basis waarvan een algemene overeenkomst tussen de Unie en de NAVO kon worden gesloten over permanente regelingen voor wederzijdse bijstand en samenwerking.

Tijdens beide Europese Raden onder Deens voorzitterschap gaf Conventievoorzitter Giscard d'Estaing een overzicht van de stand van zaken in de Conventie. Hierbij werd bevestigd dat de Conventie het resultaat van haar werk tijdig voor de Europese Raad van juni 2003 zou indienen, en dat de nieuwe lidstaten volwaardig bij de opstelling van het nieuwe verdrag moeten worden betrokken.

De bijeenkomsten van de Europese Raad tijdens het Griekse voorzitterschap (Brussel, Athene, Thessaloniki)

De Europese Voorjaarsraad op 20–21 maart 2003 was zoals gebruikelijk gewijd aan de Lissabonstrategie. De Raad gaf hierbij bijzondere aandacht aan het herstel van de economische groei en erkende de sleutelrol die ondernemerschap, kennis en innovatie spelen in de modernisering van de economie. Hij sprak vertrouwen uit in de Lissabonstrategie, bereikte overeenstemming over maatregelen ter versterking van de implementatie ervan en bevestigde de inzet van de Unie en de lidstaten om hun toezeggingen gestand te doen. De Voorjaarsraad stond evenwel in grote mate in het teken van de gebeurtenissen rond Irak. Ofschoon de inzichten van de lidstaten over deze kwestie uiteenliepen, kon een toekomstgerichte verklaring worden aangenomen met nadruk op een centrale rol voor de Verenigde Naties.

En marge van de plechtige ondertekeningsceremonie van het toetredingsverdrag in Athene op 16 april 2003 kwam de Europese Raad in een informele zitting bijeen teneinde de Conventie te bespreken. Tijdens de Europese Voorjaarsraad was dit onderwerp komen te vervallen in verband met de ontwikkelingen rond Irak. In de gedachtewisseling met de Conventievoorzitter Giscard d'Estaing bleken nog veel verschillen van mening te bestaan over onder andere de gekozen voorzitter van de Europese Raad en de samenstelling van de Commissie. Tijdens deze bijeenkomst werd door de Benelux en gelijkgezinde landen een eenduidig pleidooi gehouden voor evenwicht tussen de instellingen, gelijkwaardigheid van de lidstaten en voor versterking van de communautaire methode.

Tijdens de Europese Raad van Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003 werd het resultaat van de Conventie – een ontwerp voor een constitutioneel verdrag – officieel gepresenteerd. De Europese Raad besloot dat deze tekst een goede basis zou zijn voor de start van de Intergouvernementele Conferentie, waarvan de aanvang in oktober 2003 werd bepaald en het eind vóór de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2004. De Europese Raad wijdde veel aandacht aan het vraagstuk van het gemeenschappelijk Europees beleid inzake asiel en migratie, en stelde dat de ontwikkeling daarvan in alle opzichten moest worden bespoedigd. Tijdens de daags op de Europese Raad volgende EU-Balkan top werd het (geclausuleerde) perspectief op lidmaatschap van de vijf landen uit de Westelijke Balkan herbevestigd en werd het Stabilisatieen Associatieproces verrijkt met een aantal instrumenten uit de uitbreidingsmethodiek. De Europese Raad boog zich over de eerste versie van de door de Hoge vertegenwoordiger Solana opgestelde EU-veiligheidsstrategie en verzocht om nadere uitwerking ervan. Tevens nam de Europese Raad een verklaring aan over het belang van non-proliferatie van massavernietigingswapens in het externe beleid van de Unie. Ook vroeg een reeks regionale conflicten variërend van het vredesproces in het Midden-Oosten en Irak tot de situatie in de Democratische Republiek Congo – de aandacht van de Europese Raad in Thessaloniki. Tot slot sprak de Raad steun uit voor de inspanningen van Bulgarije en Roemenië om hun toetredingsonderhandelingen in 2004 af te ronden. De Europese Raad zal in december 2003 het kader vastleggen voor afsluiting van de toetredingsonderhandelingen met de twee landen.

De bijeenkomsten van de Europese Raad tijdens het Italiaanse en Ierse voorzitterschap

Onder het Italiaanse voorzitterschap zal in oktober 2003 de Intergouvernementele Conferentie, volgend op de Conventie over de Toekomst van Europa, worden bijeengeroepen. Andere prioriteiten van het Italiaanse voorzitterschap zijn de betrekkingen met de Westelijke Balkan en de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees beleid inzake asiel en migratie. Tevens zal aandacht worden besteed aan Europese veiligheidsstrategie, de relaties met de nieuwe buren van de Unie na de uitbreiding («Wijder Europa») en – indien internationale ontwikkelingen daartoe aanleiding geven – het vredesproces in het Midden-Oosten en de onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie.

In december zal de Commissie aan de Europese Raad de eerste voorstellen presenteren voor het toekomstig financieel kader van de Unie («Agenda 2007»). Dit zal de aftrap zijn voor de onderhandelingen over de financiën van de Unie en de bijdragen van de individuele lidstaten daaraan. Onder Italiaans voorzitterschap zal tevens een begin worden gemaakt met de bespreking van het derde Cohesierapport over de toekomst van het structuurbeleid.

Het Ierse voorzitterschap heeft nog geen informatie gegeven over onderwerpen op de agenda van de Europese Raden in het voorjaar van 2004. De Europese Voorjaarsraad zal in ieder geval traditioneel in het teken staan van de Lissabonstrategie.

Referenties

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Brussel op 24–25 oktober 2002 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 196)

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Kopenhagen op 12 en 13 december 2002 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 209)

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Brussel op 20–21 maart 2003 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 216)

• verslag van de informele bijeenkomst van de Europese Raad te Athene op 16 april 2003 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 218)

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 221)

• http://www.ue.eu.int/newsroom (Europese Raad)

6.2 Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Vergaderdata

22 juli 2003RAZEB in Brussel
5 en 6 septemberInformele bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken (Gymnich) in Riva del Garda
29 en 30 september 2003RAZEB in Brussel
4 oktober 2003Informele bijeenkomst van ministers van Defensie in Rome
13 en 14 oktober 2003RAZEB in Luxemburg
17 en 18 november 2003RAZEB in Brussel
8 en 9 december 2003RAZEB in Brussel
  
26 en 27 januari 2004RAZEB in Brussel
23 en 24 februari 2004RAZEB in Brussel
22 en 23 maart 2004RAZEB in Brussel
6 en 7 april 2004Informele bijeenkomst van ministers van Defensie
16 en 17 april 2004Informele bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken (Gymnich)
26 en 27 april 2004RAZEB in Luxemburg
17 en 18 mei 2004RAZEB in Brussel
14 en 15 juni 2004RAZEB in Luxemburg
28 en 29 juni 2004RAZEB in Luxemburg (eventueel)

Met ingang van het Deense voorzitterschap maakt de Algemene Raad onderdeel uit van de nieuwe Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB). Het onderdeel Algemene Zaken heeft drie taken. Hij bereidt de zittingen van de Europese Raad voor en waakt over de tenuitvoerlegging van de besluiten daarvan. Hij behandelt specifieke onderwerpen van de Algemene Raad, die vaak op het institutionele, horizontale vlak liggen (6.2.1). Tenslotte vervult hij een meer coördinerende rol voor het gehele beleid van de Unie, bijvoorbeeld op het gebied van uitbreiding van de Unie (6.2.2), handelsbetrekkingen (6.2.5) en ontwikkelingssamenwerking (6.2.6). Het onderdeel Externe Betrekkingen ziet op de externe betrekkingen van de Unie (6.2.3.) en de relaties met derde landen (6.2.4).

6.2.1 Institutionele onderwerpen

Stand van Zaken

Herziening Statuut EG-ambtenaren

Onder Deens en Grieks voorzitterschap is veel voortgang geboekt met de herziening van het Statuut (de rechtspositie) van de EG-ambtenaren. Dit moet leiden tot een modernere Europese «bestuursdienst» gebaseerd op transparantie en promotie op grond van merites en effectiviteit. De regering is ingenomen met veel elementen van het voorstel, maar wilde op sommige onderdelen, zoals bevorderingen en salaris- en pensioenstructuur, verbeteringen zien. Tijdens het Griekse voorzitterschap is een akkoord bereikt over een pakket. Dit akkoord kon tot stand komen omdat er mede door Nederlandse inzet enkele verbeteringen in het voorstel zijn aangebracht. Deze zien op het systeem van bevorderingen (nadruk op merite) en op de versobering van de pensioenrechten. De pensioengerechtigde leeftijd is verhoogd (voor nieuw personeel naar 63 jaar, voor zittend personeel geldt een overgangsregime) en het opbouwpercentage is verlaagd. Ook de bonus voor extra pensioenopbouw boven de pensioengerechtigde leeftijd is verlaagd. Op basis van dit pakket en het advies van het Europees Parlement zal onder Italiaans voorzitterschap besluitvorming over het Statuut moeten worden afgerond.

Europese Politieke Partijen

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice (februari 2003) is er een rechtsbasis gekomen voor het vaststellen van een Statuut voor en de financiering van Europese politieke partijen. De Commissie heeft hiervoor een voorstel ingediend, waarover de Raad onder het Griekse voorzitterschap een akkoord heeft bereikt. Het voorstel voorziet in de subsidiëring van Europese politieke partijen die aan bepaalde voorwaarden van representativiteit en democratisch gehalte voldoen uit de EU-begroting. Europese politieke partijen kunnen een subsidie krijgen indien ze vertegenwoordigd zijn in een kwart van de lidstaten of in die lidstaten ten minste 3% van de stemmen behaald hebben bij de laatste EP-verkiezingen. Nederland heeft met succes ervoor geijverd dat deze drempels ruimte laten ook voor kleinere partijen om zich te kwalificeren. Voorts zijn er afspraken gemaakt over openbaarheid en maxima van donaties.

Talen

Onder Deens en Grieks voorzitterschap heeft de Raad, conform het verzoek van de Europese Raad van Sevilla (juni 2002), de talenregeling in een uitgebreide Unie bestudeerd. De Raad onderzoekt met welke praktische maatregelen de huidige situatie kan worden verbeterd zonder aan de basisbeginselen van gelijkheid van talen te tornen. Tijdens de ER in Kopenhagen in december 2002 is een voortgangsrapport vastgesteld met verschillende voorstellen gericht op praktische aanpassingen op het niveau van de voorbereidende, ambtelijke werkgroepen. De regering meent dat aanpassing van de talenregeling op korte termijn noodzakelijk is. Onverminderde handhaving van de talenregeling in een uitgebreide Unie zou niet alleen leiden tot kostenstijgingen maar vooral tot nog grotere praktische problemen – het gebrek aan tolken en tolkencabines speelt nu ook al. Nederland wil dat in de Raad elke minister de eigen taal kan spreken en beluisteren; op ambtelijk niveau wil Nederland praktische aanpassingen die moeten leiden tot een talenregime dat de kosten beheersbaar houdt en een efficiënte communicatie à 25 mogelijk maakt.

Beleid in voorbereiding

Comitologie

Tegen het einde van het Deense voorzitterschap heeft de Commissie voorgesteld het huidige comitologiebesluit aan te passen. Dit voorstel vloeit voort uit het «Witboek Europees Bestuur» dat de Commissie in maart 2000 heeft gepresenteerd. De herziening ziet op twee aspecten:

• verduidelijken dat de Commissie verantwoordelijk is voor de uitvoering van besluiten op Europees niveau;

• het EP als medewetgever gelijkstellen aan de Raad als het gaat om de controle op uitvoeringsmaatregelen, wanneer de onderliggende besluiten met co-decisie tot stand zijn gekomen.

De Commissie ziet deze wijzigingen als tijdelijke maatregel in afwachting van ontwikkelingen in de Conventie en de IGC. De regering acht de stroomlijning van de comitologieprocedure wenselijk. De rol van de wetgever moet gewaarborgd blijven indien het essentiële onderdelen van het uitvoeringsbesluit betreft.

Europees Bestuur

In vervolg op het Witboek «Europees Bestuur» van juni 2001, heeft de Europese Commissie een aantal mededelingen en actieprogramma's opgesteld. Deze zien onder meer op:

– grotere openheid bij Europese beleidsvorming door versterking van de contacten met en vergroting van de inbreng van de burger en het maatschappelijk middenveld;

– het betrekken van decentrale overheden, o.a. door het afsluiten van tripartiete overeenkomsten;

– instelling van regelgevende agentschappen;

– verbetering van regelgeving en implementatie van regelgeving.

Nederland wil daar waar mogelijk bevorderen dat de afstand tussen Europa en de burgers wordt verkleind. Doel is de bewustwording en betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij onderwerpen die in Europees verband spelen, te vergroten. Daarbij zullen ook de decentrale overheden worden betrokken, omdat zij dicht bij de burger staan.

Daarnaast zullen primair de nationale overheden moeten worden ingeschakeld om de Europese maatregelen uit te voeren. Indien Europese regelgevende agentschappen worden ingezet, zal Nederland letten op voldoende democratische invloed en controle. Onder Grieks voorzitterschap is een akkoord bereikt over het Interinstitutionele Akkoord Betere Regelgeving. Raad, EP en Commissie hebben in dit akkoord afspraken gemaakt over vereenvoudiging van regelgeving, het gebruik van co- en zelfregulering, impactanalyses en grotere transparantie. Mede door Nederlandse inzet is afgesproken dat impactanalyses ook zien op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van voorgenomen Europese regelgeving. Veel onderwerpen uit het Witboek «Europees Bestuur» zijn tevens aan de orde gekomen in het kader van de Conventie en zullen worden besproken in de IGC. Nederland acht blijvende aandacht voor «Goed Europees Bestuur» van belang en zal zich in de follow-up van de voorstellen uit het Witboek hiervoor inzetten.

Statuut EP leden

De Raad en het Europees Parlement zullen in de komende periode moeten besluiten over een Statuut voor leden van het Europees Parlement. Knopen moeten worden doorgehakt over de bezoldiging, het belastingregime, de pensioenen en de onkostenvergoedingen. Onder het Griekse voorzitterschap is enige voortgang geboekt. Het EP heeft in juni 2003 zijn positie bepaald. Het voorstel van het EP bevat echter elementen die sterk afwijken van de positie van de Raad, zoals de pensioenleeftijd, de belastingregeling, het salaris en de opname van primairrechtlijke regels over privileges in het Statuut. De regering streeft ernaar dat voor de volgende Europese verkiezingen in 2004 een transparant en billijk statuut voor Europese parlementariërs wordt overeengekomen.

Europese Wet Openbaarheid van Bestuur (Eurowob)

Begin 2004 zal door de Commissie een evaluatie worden uitgevoerd van de Eurowob. Afhankelijk van de resultaten van deze evaluatie zal worden bezien of inhoudelijke wijzigingen van de Eurowob wenselijk zijn.

Referenties

• Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (COM (2002)213 definitief)

• Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen (COM (2003)77 definitief)

• Voorstel voor een besluit tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (COM(2002)719 definitief)

• Europese Governance – een witboek (COM(2001)428 definitief)

• Verslag over de goedkeuring van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (2003/2004(INI), 23 mei 2003) Rapporteur: Willy Rothley (A5–0193/2003)

6.2.2 Uitbreiding

Het onderdeel Algemene Zaken van de RAZEB besteedde in het afgelopen jaar ruime aandacht aan de uitbreiding van de Unie. De RAZEB bereidde de Europese Raden van Brussel (oktober 2002) en Kopenhagen (december 2002) voor, die beide cruciaal waren in het uitbreidingsproces. Met name aan de discussie over het al dan niet toekennen van directe inkomenssteun onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) aan de nieuwe lidstaten besteedde de RAZEB tijdens het Deense voorzitterschap veel aandacht. Dit leidde tot besluitvorming zoals beschreven in de paragrafen 4.1 en 6.1. Ook bediscussieerde de RAZEB de concept-conclusies van de ER's, die met ingang van het Deense voorzitterschap voorafgaand aan de ER in de RAZEB aan de orde worden gesteld. Deze systematiek heeft ertoe bijdragen dat de soms hectische discussie over de uitbreiding in het najaar van 2002 gestructureerder kon verlopen. En marge van de RAZEB vonden en vinden associatieraden met kandidaat-lidstaten plaats. De RAZEB bekrachtigde en bekrachtigt de gemeenschappelijke posities van de lidstaten over verschillende hoofstukken van het acquis voor de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten.

Tijdens de Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zullen de onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië worden voorgezet volgens de systematiek die tot nu toe werd gehanteerd, waarbij de onderhandelingen de besprekingen over de financiële perspectieven en over toekomstige beleidshervormingen niet in de weg mogen staan en deze besprekingen de onderhandelingen niet mogen beïnvloeden, zo bepaalde de Europese Raad van Thessaloniki. De RAZEB zal het besluit voorbereiden dat de Europese Raad in december 2003, tijdens het Italiaanse voorzitterschap, zal nemen over het kader voor afsluiting van de toetredingsonderhandelingen met de twee landen. Ook zal de RAZEB toezien op monitoring van de voortgang die met name de tien toetredende landen maken met de overname en implementatie van het acquis. Op deze monitoring wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1. De behandeling van de (jaarlijkse) voortgangsrapportages over Bulgarije, Roemenië en Turkije die de Commissie in november 2003 uitbrengt zal tijdens het Italiaanse voorzitterschap ten slotte de aandacht van de RAZEB op het gebied van de uitbreiding vragen.

Referenties

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Brussel op 24–25 oktober 2002 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 196)

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Kopenhagen op 12 en 13 december 2002 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 209)

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Brussel op 20–21 maart 2003 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 216)

• verslag van de informele bijeenkomst van de Europese Raad te Athene op 16 april 2003 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 218)

• verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad te Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003 (Kamerstuk 2002–2003, 21 501-20, nr. 221)

6.2.3 Externe Betrekkingen

Stand van zaken

Terrorisme

In 2003 heeft de Unie de implementatie van het EU-Actieplan terrorismebestrijding voortgezet en stappen gezet om te komen tot aanscherping van deze maatregelen. Daarbij is in het bijzonder gekeken naar de mogelijkheden om terrorismebestrijding een centrale plaats in het externe beleid van de Unie te geven. Aan de hand van specifieke dreigingsanalyses en als reactie op de aanslagen op Bali heeft de Unie besloten technische assistentie te verlenen aan landen waar de problematiek van terrorisme bijzonder sterk aanwezig is, zoals Indonesië, de Filippijnen en Pakistan. Met Libanon werd versterkte samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding overeengekomen middels een verklaring bij het associatieverdrag. Daarnaast staat terrorisme hoog op de agenda van bijeenkomsten van de Unie met derde landen of groepen van landen.

Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB)

De ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid (EVDB) gaat in gestaag tempo verder. Met een civiel en militair in toenemende mate operationeel EVDB beschikt de Unie thans over het brede instrumentarium, naast economische, financiële en politieke middelen, dat een krachtiger en coherenter extern optreden mogelijk maakt.

Met verschillende militaire crisisoperaties, waaronder in Macedonië en de Democratische Republiek Congo (DRC), heeft de Unie een krachtig signaal afgegeven dat ze bereid is ook op dit terrein een bijdrage aan vrede en veiligheid te leveren, zowel in haar directe omgeving als ver buiten de grenzen van Europa. De Unie zal ook de nabije toekomst deze rol invulling blijven geven. Zo heeft de Unie de bereidheid uitgesproken om de NAVO-operatie in Bosnië te zijner tijd over te nemen.

Ook op het terrein van civiele crisisbeheersing zijn belangrijke vorderingen gemaakt en zijn mechanismen ontwikkeld voor de inzet van middelen van de Unie op dit terrein. Met de politiemissie in Bosnië-Herzegovina levert de Unie een belangrijke bijdrage aan verdere stabilisering op de Balkan. Nederland is van mening dat dergelijke instrumenten ook elders ingezet zouden kunnen worden, bijvoorbeeld, in nauw overleg met de Coalitie en de VN, in Irak op het terrein van politie en justitie.

Hoge Vertegenwoordiger/Speciale Vertegenwoordigers

De Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de Raad, Javier Solana, speelt een belangrijke rol bij de verdere versterking van het buitenlands beleid van de Unie. Hij speelde een belangrijke rol als gezicht van de Unie in verschillende regionale conflicten. HV Solana vertegenwoordigde de Unie in het zogenaamde Kwartet (EU, Verenigde Naties, Rusland en Verenigde Staten) dat een routekaart voor vrede in het Midden Oosten opstelde. Nu de verschillende partijen de routekaart hebben geaccepteerd zal de Unie een bijdrage leveren aan de monitoring van de implementatie van de routekaart. Daarnaast bleef HV Solana een belangrijke rol spelen bij het proces van stabilisatie op de Balkan. Hij leverde tevens een bijdrage aan de versterking van de politieke en veiligheidsdialoog met landen in de Middellandse Zee-regio en hij was verantwoordelijk voor de opstelling van de eerste aanzet voor de EU-veiligheidsstrategie.

De Unie heeft momenteel zeven Speciale Vertegenwoordigers, voor het Grote Meren gebied, het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, het Midden-Oosten, FYROM, de Zuidelijke Kaukasus en Afghanistan. De Speciale Vertegenwoordigers vormen de ogen en oren van de HV in specifieke regio's en leveren een bijdrage aan oplossing van regionale conflicten, implementatie van vredesakkoorden en het onderhouden van de relaties van de Unie met omliggende landen. Het instrument van speciale vertegenwoordiger vormt een goede aanvulling op de positie van de HV.

Beleid in voorbereiding

Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), Europees Veiligheids- en Defensiebeleidbeleid (EVDB) en EU-Veiligheidsstrategie

Een belangrijk nieuw aspect van het buitenlands beleid van de Unie zal gevormd worden door de nieuwe EU-veiligheidsstrategie, die momenteel in ontwikkeling is. Deze strategie dient de ambities van de EU in de brede zin van het woord, zowel «hard» als «soft» security, te omvatten. Veiligheidsbeleid vergt geïntegreerd denken over doelen en middelen, waarbij alle instrumenten van de Unie, ook die van de eerste en de derde pijler, ingezet kunnen worden.

Terrorisme

Terrorismebestrijding blijft hoog op de agenda van de Unie staan. Recente aanslagen bewijzen eens te meer dat betere samenwerking op dit dossier noodzakelijk is. Daarbij gaat het niet alleen om preventie en bestrijding van concrete terroristische acties, maar ook om aanpak van ondersteunende activiteiten op het gebied van fondsenwerving en voorbereidende activiteiten. De Unie zal een bijdrage blijven leveren aan de bestrijding van internationaal terrorisme. In de dialoog met derde landen, onder andere de partners in het Barcelonaproces, zal de EU blijven streven naar versterking van de samenwerking. Waar mogelijk en noodzakelijk zal de Unie meewerken aan de noodzakelijke opbouw van capaciteit om terrorisme te bestrijden. Nederland zal blijven inzetten op versterking van het instrumentarium van de Unie ter bestrijding van terrorisme, waaronder ook de financiering van terrorisme.

Non-proliferatie

Mede naar aanleiding van ernstige zorgen over mogelijke nucleaire programma's in onder meer Noord-Korea en Iran, vormt versterking van het systeem van non-proliferatie het komende jaar een van de prioriteiten binnen het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Binnen de Unie bestaat overeenstemming over de noodzaak om verdergaande maatregelen te treffen tegen verspreiding van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen. De EU heeft hiertoe een actieplan ontwikkeld dat tijdens de RAZEB van juni 2003 is aangenomen. Het is de bedoeling in de tweede helft van 2003 een coherente EU-strategie ten aanzien van de dreiging van massavernietigingswapens overeen te komen. Samenwerking met andere landen, waaronder de Verenigde Staten en Japan, zal hierbij een belangrijke plaats moeten innemen.

Referenties

www.ue.eu.int/pesc (GBVB en EVDB)

www.ue.eu.int/solana (Hoge Vertegenwoordiger van het GBVB)

www.europa.eu.int/comm/externalrelations (Externe beleid Europese Commissie)

6.2.4 Relaties met derde landen

Westelijke Balkan

Onder Deens en Grieks Voorzitterschap werd het stabilisatie- en associatieproces verder verdiept. De (jaarlijkse) voortgangsrapporten van de Commissie uit maart 2003 sloten op veel gebieden aan bij de Nederlandse analyse: de regio boekt vooruitgang, maar het tempo van de hervormingen is traag. Met name bij de tenuitvoerlegging van bestaande afspraken (politiek, economisch, JBZ, regionale samenwerking) schieten veel landen tekort. De Commissie zag geen reden voor een vlucht naar voren door verdere stappen richting toetreding tot de Unie. De landen in de regio hebben het tempo van toenadering zelf in de hand.

In februari 2003 opende de Unie onderhandelingen met Albanië voor een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst.

In februari 2003 diende Kroatië een officiële EU-lidmaatschapsaanvraag in. De Raad zond deze aanvraag in april 2003 naar de Commissie voor avis. De Commissie zal naar verwachting onder Iers Voorzitterschap haar advies geven. Nederland ondersteunt de Kroatische ambities, maar meent ook dat het land nog onvoldoende samenwerkt met het Joegoslavië Tribunaal (International Criminal Tribunal for Former Yugoslavia - ICTY). Daarom besloot Nederland in november 2002 de afronding van de nationale ratificatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst EU-Kroatië aan te houden.

En marge van de Europese Raad van Thessaloniki vond op 21 juni 2003 een Balkan Top plaats op het niveau van regeringsleiders. Er werd onder meer besloten dat stapsgewijs instrumenten van de uitbreidingsmethodiek (twinning, toegang tot bepaalde gemeenschapsprogramma's) in het stabilisatie en associatieproces worden geïntroduceerd. Voorts werd overeengekomen meer aandacht te besteden aan samenwerking bij de bestrijding van illegale migratie en criminaliteit. Ook is afgesproken de samenwerking op onder andere de terreinen politieke dialoog, gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en parlementaire dialoog te versterken. De Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zullen in het teken staan van de implementatie van de afspraken van Thessaloniki. Nederland zal daarbij in het bijzonder aandacht vragen voor samenwerking met het Joegoslavië Tribunaal, intra-regionale samenwerking, intensivering van de handelscontacten en de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.

Oost-Europa en Centraal-Azië

Oost-Europa en Centraal-Azië komen met de uitbreiding van de Unie letterlijk dichterbij. De uitgebreide Unie zal via Finland, de drie Baltische staten, Polen, Slowakije en Hongarije grenzen aan Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne. Daarnaast wordt Moldavië buurland wanneer Roemenië toetreedt. Het spreekt voor zich dat de aandacht steeds meer uitgaat naar een duurzame en intensieve samenwerking tussen de Unie en deze landen.

Onder Deens voorzitterschap heeft de EU met Rusland overeenstemming gevonden over verkeer tussen de Unie en Kaliningrad, de Russische exclave die na toetreding van Polen en Litouwen geheel omsloten wordt door EU-grondgebied. Er komt een vereenvoudigd transitdocument. Dankzij goede medewerking van alle betrokken partijen lijken de afspraken tijdig te worden geïmplementeerd. Onder Grieks voorzitterschap kwamen de Unie en Rusland op hun Top te Sint-Petersburg overeen hun samenwerking te versterken door op termijn gezamenlijke ruimten van economische samenwerking, binnenlandse veiligheid en justitie, externe veiligheid en onderzoek, onderwijs en cultuur te creëren. Dit alles binnen de structuur van het bestaande samenwerkingsverdrag, de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst. Beide partijen zullen verder werken aan verbetering en stroomlijning van hun samenwerking.

De Europese Raad van Kopenhagen sprak het voornemen uit dat de uitbreiding van de Unie geen nieuwe scheidslijnen in Europa zal veroorzaken. Dit voornemen wordt inmiddels nader uitgewerkt het Wijder Europa/Nieuwe Buren initiatief, waarbij de Commissie haar ideeën voor de nadere uitwerking heeft neergelegd in de Commissiemededeling «Paving the way for a New Neighbourhood Instrument» (zie ook paragraaf 1.2.). Nederland kan zich op hoofdlijnen vinden in de voorstellen van de Commissie om per land zogenoemde nabuurschapsprogramma's op te stellen en de samenhang tussen bestaande programma's (als Phare, Tacis en Interreg) aanzienlijk te verbeteren. Naar verwachting zal de Commissie ideeën over een nieuwe nabuurschapsinstrument presenteren in het kader van de voorbereiding van de nieuwe financiële perspectieven. Met Oekraïne en Moldavië heeft de Unie reeds Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten. Met Wit-Rusland zijn de betrekkingen aanmerkelijk koeler, hetgeen moeilijk kan veranderen zolang Loekashenko daar aan de macht is.

Onder de Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zullen de banden met Rusland verder worden versterkt, onder andere via twee EU-Rusland Toppen. De slotverklaring van de EU-Rusland Top van mei 2003 in Petersburg over het creëren van gezamenlijke ruimten en verbetering van de samenwerking biedt hiertoe voldoende aanleiding. Russische WTO-toetreding zal naar verwachting hoog op de agenda blijven figureren. Daarnaast zal een topontmoeting met Oekraïne plaatsvinden, dat ook onderhandelt over WTO-toetreding. Ook zal de Commissie naar verwachting met concrete voorstellen komen om in het kader van de «grotere Europese nabuurschap» met de buurlanden aan actieplannen te kunnen gaan werken.

Met alle aandacht voor Rusland en de nieuwe oosterburen dient de Unie uiteraard de Kaukasus en Centraal-Azië niet uit het oog te verliezen. Met name in de zuidelijke Kaukasus wil de Unie een actievere rol spelen. Het heeft daarom in juli 2003 besloten een EU Speciale Vertegenwoordiger voor deze regio te benoemen, vooralsnog voor de periode tot 1 januari 2004.

Afrika, Caribische gebied en Stille Oceaan (ACS)

In de loop van het afgelopen jaar besprak de Commissie de opzet van de onderhandelingen en enkele algemene concepten inzake de Economic Partnership Agreements met alle ACS landen. Deze eerste «All ACP» fase zal vanaf september 2003 overgaan in specifieke onderhandelingen met verschillende regio's.

Eind 2002 ratificeerde Nederland het Verdrag van Cotonou, dat uiteindelijk per 1 april 2003 definitief in werking trad. Tegelijk met het Verdrag van Cotonou ging ook het negende Europees Ontwikkelings Fonds (EOF) van start per 1 april.

Eind december 2002 vroeg Cuba partij te worden bij het Verdrag van Cotonou in, die evenwel weer ingetrokken werd nadat de Commissie had aangegeven de behandeling van de aanvraag te zullen uitstellen in verband met de grootscheepse arrestatiegolf van dissidenten in Cuba.

De sancties tegen Zimbabwe werden in februari 2003 met een jaar verlengd, aangezien de situatie in dat land in de voorafgaande periode geenszins verbeterd was.

De ACS-EG Raad van medio mei nam een aantal joint papers aan, onder andere over de criteria voor Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's) om financiering te krijgen uit het EOF, en over de inhoud van de politieke dialoog op basis van artikel 8 van het Verdrag van Cotonou. Tevens had de Raad een vruchtbare gedachteuitwisseling met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld uit de EU en de ACS-landen over het onderwerp «Goed Bestuur». De ministers spraken ook over de follow-up van de WSSD en over conflictpreventie in het kader van het Verdrag van Cotonou. De Commissie presenteerde over deze onderwerpen voorstellen, die evenwel nog verdere uitwerking behoeven. Dit geldt ook voor het «Waterinitiatief», waar de Commissie met een voorstel zal komen om vanuit het EOF en met inachtneming van de bestaande regelgeving, een bijdrage te leveren aan het realiseren van één van de Millennium Development Goals.

Het afgelopen jaar toonde de Raad zich bezorgd over de situatie in verschillende Afrikaanse regio's, waaronder het Grote-Merengebied, West-Afrika (Ivoorkust) en de Hoorn van Afrika.

Vanaf september zal de Commissie de tweede fase van de Economic Partnership Agreements (EPA) onderhandelingen beginnen met in ieder geval de landen van de Economic Community of West African States (ECOWAS). In 2004 zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden van de voortgang in de onderhandelingen.

In het kader van het realiseren van de Millennium Development Goals zal de Commissie met een uitgewerkt voorstel komen voor steunverlening aan de watersector.

Voorts zal het Verdrag van Cotonou de komende periode ook op het gebied van de terug- en overnameovereenkomsten, anti-corruptiemaatregelen, mensenrechtenclausules en de politieke dialoog verder geïmplementeerd moeten worden. Nederland streeft ernaar deze afspraken in het kader van het Verdrag van Cotonou verder uit te werken en te zorgen dat ze worden nageleefd.

In 2004 vindt een algemene tussentijdse evaluatie van het Verdrag van Cotonou plaats, zodat mogelijkerwijs aanpassingen met voldoende draagvlak bij de betrokken partijen kunnen worden doorgevoerd.

De Raad zal het komende jaar naar verwachting wederom aandacht besteden aan de situatie in Zimbabwe, het Grote-Merengebied, West Afrika en de Hoorn van Afrika. Met de Centraal Afrikaanse Republiek zal zij consultaties voeren op basis van artikel 96 van het Verdrag van Cotonou.

Middellandse Zee en Midden-Oosten/Golfstaten

In 1995 is door de buurlanden van de Unie aan de Middellandse Zee de Barcelona Verklaring ondertekend, waarin ambitieuze afspraken zijn gemaakt over samenwerking op politiek, financieel-economisch en sociaal-cultureel gebied. Aan het Barcelona Proces nemen naast de EU-lidstaten inclusief toetreders de volgende landen deel: Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestijnse Autoriteit, Syrië, Tunesië en Turkije. Door middel van het multilaterale Barcelona Proces en het afsluiten van bilaterale Euromed associatie akkoorden bouwt de EU aan de strategische relatie met haar Arabische zuiderburen en Israël, die op lange termijn onder andere tot een vrijhandelszone moet leiden. Voortgang op het politieke vlak is echter sterk afhankelijk van de voortgang in het Midden-Oosten vredesproces. In de Golfregio worden op dit moment een handelsakkoord met de Gulf Co-operation Council (GCC) en een handels- en samenwerkingsakkoord inclusief een parallel akkoord voor de politieke dialoog met Iran uitonderhandeld.

Onder Deens voorzitterschap heeft de EU de onderhandelingen met Syrië over een associatieakkoord voortgezet. De landbouwonderhandelingen met Marokko stagneerden, terwijl die met Israël werden uitgesteld door de technische besprekingen over oorsprongsregels. In het Barcelona Proces werd vooruitgang geboekt bij de voorbereiding van de oprichting van de «Stichting voor de dialoog der culturen» en werd een Milieu Ministeriële Conferentie georganiseerd in Athene ter bevordering van de duurzame ontwikkeling in de Euro-Mediterrane Samenwerking.

Onder Grieks voorzitterschap werden de onderhandelingen met Syrië zonder veel succes voortgezet. Landbouwonderhandelingen met Marokko werden uitgesteld. Wel werd overeengekomen om een zestal sub-comités in het leven te roepen voor intensivering van de samenwerking op een aantal economische en sociale deelterreinen. In de landbouwonderhandelingen met Israël werden goede resultaten geboekt. Deze zouden spoedig moeten kunnen worden afgerond. Het Griekse voorzitterschap organiseerde een Energie Ministeriële bijeenkomst en een informele Ministeriële voor Ministers van Buitenlandse Zaken. De Commissie mededeling over de «grotere Europese nabuurschap», die zowel de nieuwe oosterburen als de zuiderburen regardeert, bracht nieuwe ideeën naar voren voor intensivering van de relaties met de zuiderburen. Daarnaast presenteerde de Commissie in mei een Mededeling over Mensenrechten en Democratisering in de Mediterrane regio, waarin aanbevelingen worden gedaan voor het verbeteren van de matige tot slechte situatie in de partnerlanden op deze gebieden. In de onderhandelingen met Iran over een handels- en samenwerkingsakkoord ging en gaat de meeste aandacht uit naar de politieke voorwaarden voor het akkoord, met name op het terrein van nucleaire non-proliferatie, die nauw worden verbonden met de concessies op economisch gebied. Met de GCC werd een Ministeriële top georganiseerd in Doha en werd verder onderhandeld over het handelsakkoord.

Onder Italiaans voorzitterschap zullen de onderhandelingen over de akkoorden met Syrië, Iran en de GCC worden voortgezet. Wellicht biedt de acceptatie van de routekaart voor vrede in het Midden-Oosten door Israël en de Palestijnse Autoriteit mogelijkheden voor de politieke samenwerking in de Euro-Mediterrane samenwerking. In oktober zal de evaluatie plaatsvinden van de in 2002 opgerichte investeringsfaciliteit voor de mediterrane regio van de Europese Investerings Bank (Faciliteit voor Euro-Mediterrane Investeringen en Partnerschap FEMIP) en zal worden besloten over de toekomstige vorm van deze faciliteit. Ministeriële bijeenkomsten staan gepland op het gebied van Handel en Sociale Integratie/Migratie. Daarnaast zal de formele Conferentie voor Ministers van Buitenlandse Zaken (Barcelona VI) worden georganiseerd in december 2003 te Napels, waar onder andere besloten zal worden over de oprichting van de «Stichting voor de dialoog der culturen». Het Italiaanse voorzitterschap zal ook de behandeling in de Raad van de Commissiemededeling over «Mensenrechten en democratisering in de Mediterrane regio» voorzitten.

Latijns-Amerika

In november 2002 is het associatieakkoord tussen de Europese Unie en Chili door beide partijen getekend. Het akkoord behelst onder andere een vrijhandelszone en een politieke dialoog. Het proces van parlementaire goedkeuring in de verschillende lidstaten is gaande.

De tweejaarlijkse EU-Rio Groep ministeriële bijeenkomst vond plaats in maart 2003 in Vouliagmeni. De bijeenkomst stond vooral in het teken van bevestiging van de banden tussen de Unie en Latijns-Amerika. De Raad had voorafgaand overeenstemming bereikt over de onderhandelingsmandaten voor samenwerkingsakkoorden met de Andes landen en de landen van Midden-Amerika.

De onderhandelingen voor een associatieakkoord met Mercosur vorderen langzaam en bevinden zich in de fase van tariefonderhandelingen.

Onder Iers voorzitterschap zal de derde topontmoeting tussen de landen van de Unie en Latijns-Amerika (Latin American Countries LAC) in Mexico plaatsvinden. Deze top zal onder Italiaans voorzitterschap worden voorbereid en zal in het teken staan van uitwerking en implementatie van de reeds gemaakte afspraken. Onder meer is overeengekomen een geïntegreerde analyse te maken van de verschillende vraagstukken die bestaan op het gebied van migratie tussen de twee regio's. Deze analyse zal het komende jaar worden uitgewerkt.

Daarnaast zullen de onderhandelingen van start gaan voor een samenwerkingsakkoord tussen de Unie en de landen van de Andes en de Unie en de landen van Midden-Amerika. Tijdens de EU-LAC Top in Madrid is overeenstemming bereikt over een intensivering van de samenwerking tussen de Unie en beide regio's. De samenwerking moet leiden tot goed functionerende economieën, een intensieve politieke dialoog en regionale integratie. Na afronding van de Doha-ronde wordt bezien of een WTO-conform vrijhandelsakkoord nog tot wederzijds voordeel kan strekken.

Transatlantische betrekkingen

De kwestie Irak heeft grote invloed gehad op de transatlantische betrekkingen. De relatie tussen de Unie en de Verenigde Staten is niet ongeschonden uit de strijd gekomen, maar ook de interne verhoudingen binnen de Unie zijn op scherp gezet. Tijdens de Europese Raad van Thessaloniki van 20 juni en de EU-VS Top van 25 juni zijn belangrijke stappen in het helingsproces gezet.

De ER besprak de bouwstenen van een EU-veiligheidsstrategie (zie ook paragraaf 6.2.3). Met een integrale veiligheidsstrategie kan de Unie een serieuze partner zijn van de VS en bijdragen aan veiligheid in de 21ste eeuw. Nederland pleit voor een brede geïntegreerde aanpak, inclusief OS, handel, mensenrechten en civil society.

De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Powell kwalificeerde de EU-VS Top van 25 juni als de meest cruciale EU-VS top ooit. Tijdens de top is het belang van een goede transatlantische relatie herbevestigd. De top is gebruikt om fricties te reduceren en voort te bouwen op voorbeelden van succesvolle samenwerking. Ook zijn onder andere voornemens voor versterkte samenwerking en dialoog in de strijd tegen het terrorisme, non-proliferatie en bestrijding van massavernietigingswapens en de tijdige afronding van de WTO-Doha Ronde vastgelegd. Daarnaast werd het Verdrag over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering ondertekend (zie ook paragraaf 6.4).

Op 28 mei vond een EU-Canada Top plaats, tijdens welke het toegenomen belang van het partnerschap werd bevestigd. Afgesproken werd dat de Unie en Canada beter gebruik zouden maken, met name in multilaterale fora, van de gelijke gezindheid op vele terreinen.

Tijdens de Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zullen de besluiten van de ER en de EU-VS top verder uitgewerkt worden. Hierbij zal tevens aandacht moeten worden besteed aan verspreiding van informatie in de Verenigde Staten over de Unie en de vele beleidsterreinen waar VS en EU nauw samenwerken. Daarnaast zal in het najaar naar verwachting een akkoord tussen de Unie en de Verenigde Staten kunnen worden gesloten over het zgn. Passenger Name Record (PNR). Dit akkoord regelt de verstrekking van bepaalde gegevens van vliegtuigpassagiers aan de autoriteiten in de VS. Het doorgeven van persoonsgegevens moet uiteraard voldoen aan de wetgeving waarin de bescherming van persoonsgegevens is vastgelegd.

Op economisch terrein zal de nadruk liggen op samenwerking tijdens en na de vijfde Ministeriële Conferentie van de WTO in Cancun (september 2003) en naleving van de bestaande WTO-regels door alle partijen. In september 2003 zal het Beroepsorgaan van de WTO uitspraak doen in de geschillenbeslechtingszaak over de sinds maart 2002 geldende importbeperkingen in de VS voor een groot aantal staalproducten. In de relatie met de VS spelen voorts het Foreign Sales Corporation geschil en de discussie over het beleid ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen, terzake waarvan de procedure is gestart die kan leiden tot de instelling van een panel. Met Canada ligt de ondertekening van een Verdrag over de export van wijn en sterke dranken in het verschiet.

Azië

De EU heeft de eind 2001 ingezette lijn voor een duidelijkere betrokkenheid bij Azië voortgezet. In aanvulling op de in september 2001 opgestelde de strategie voor Azië heeft de Commissie in juli 2003 een nieuwe mededeling voor Zuidoost-Azië gepubliceerd waarin zijeen nieuw partnerschap met Zuidoost-Azië voorstelt. Deze Mededeling zal in het najaar van 2003 door de Raad worden besproken. De betrekkingen tussen de Unie en Azië worden mede vormgegeven in een aantal fora, zoals de Asia-Europe Meeting (ASEM), de samenwerkingsovereenkomst van de EU met de Association for South East Asian Nations (ASEAN) en het ASEAN Regional Forum (ARF).

Op 27–28 januari 2003 kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en Zuidoost-Azië (ASEAN) bijeen in Brussel. Bij wijze van uitzondering was Birma voor het eerst uitgenodigd om aan een ministeriële bijeenkomst op grondgebied van de Unie deel te nemen. Dit gebaar was onderdeel van een pakket positieve maatregelen aangenomen bij Raadsconclusies van oktober 2001 in reactie op toenmalig positief gewaardeerde ontwikkelingen in het land. De ministeriële bijeenkomst keurde een gemeenschappelijke verklaring goed over samenwerking ter bestrijding van terrorisme.

Naast de betrekkingen in het kader van ASEM, ASEAN en ARF is de aandacht van de Unie vooral gericht op Indonesië, China, Afghanistan, de relaties tussen India en Pakistan, het vredesproces in Sri Lanka, de situatie op het Koreaanse schiereiland en Birma.

De Unie handhaaft de intentie om de relatie met Indonesië te intensiveren. De regering zal er in het komend jaar op blijven toezien dat deze relatie concreter vorm wordt gegeven. Bezien moet worden op welke wijze de Unie een bijdrage kan leveren aan de politieke stabiliteit in Indonesië, waarbij Nederland speciale aandacht zal blijven vragen voor de situatie in de Molukken, Papua en Aceh.

De vorig jaar hoogopgelopen spanning tussen India en Pakistan is mede onder druk van de internationale gemeenschap afgenomen. De Verenigde Staten en de Unie zetten zich in een voor een oplossing van het conflict door beide partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hen aan te moedigen de dialoog te hervatten. In april 2003 heeft de Raad een «avis» ter zake aangenomen.

De Unie draagt nog steeds in belangrijke mate bij aan de wederopbouw van Afghanistan. De Commissie en de lidstaten gezamenlijk vormen één van de grootste donoren op het gebied van humanitaire hulp en de wederopbouw. Speciaal vertegenwoordiger Vendrell volgt de vorderingen van het Bonn proces op de voet. Door zijn gesprekken en interventies is de Unie een actieve speler in de voorbereidingen van de verkiezingen die in 2004 moeten plaatsvinden en de totstandkoming van een nieuwe grondwet voor Afghanistan. De Unie wijst regelmatig op het belang van good governance, in het bijzonder ten aanzien de positie van vrouwen, kinderen en minderheden.

De Commissie bereidt een actualisering voor van haar Mededeling over een EU-strategie voor China van 2001. In het nieuwe document zal onder andere aandacht worden besteed aan ondersteuning van het proces van economische hervormingen in China. De mensenrechtensituatie in China komt onder andere aan de orde in de speciale mensenrechtendialoog die de EU met China voert. Op handelsgebied werden de betrekkingen tussen China en de Unie, in het bijzonder Nederland, in 2002 en de eerste helft van 2003 enigszins overschaduwd door een Chinese ban op aantal Nederlandse producten van dierlijke oorsprong, mede in reactie op strengere Europese regels voor voedselveiligheid. Deze kwestie is inmiddels vrijwel opgelost.

Op het Koreaanse schiereiland is de spanning het afgelopen jaar toegenomen. De nucleaire dreiging die van Noord-Korea uitgaat is een internationaal veiligheidsprobleem, waar de Unie in overleg met internationale partners (onder andere de Verenigde Staten, Zuid-Korea, China en Japan) intensief aandacht aan besteedt. Daarnaast blijft de situatie in het land zorgelijk wat betreft mensenrechten en institutionele en economische opbouw.

De toestand in Birma blijft uiterst zorgelijk. Na haar vrijlating vorig jaar is de democratische oppositieleidster Aung San Suu Kyi op 30 mei 2003 opnieuw gearresteerd. De Unie heeft daarop prompt gereageerd met een aanscherping van het Gemeenschappelijk Standpunt. De inzet van de Unie zal zich de komende tijd nog meer richten op de dialoog met Aziatische landen over de situatie in Birma.

De EU was één van de vier covoorzitters van de grote donorconferentie die in juni 2003 in Tokio werd gehouden ter ondersteuning van het vredesproces op Sri Lanka. Tijdens de conferentie herhaalde de internationale gemeenschap haar steun voor het vredesproces en stelde zij ongeveer 4,5 mld. dollar in het vooruitzicht voor de post-conflict wederopbouw. Daarnaast werd de beweging «Liberation Tigers of Tamil Eelam» (LTTE) opgeroepen de vredesonderhandelingen te hervatten.

Referenties

• Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «De Westelijke Balkan en Europese Integratie» (COM (2003) 285)

• Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden» (COM (2003) 0104 definitief)

• Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners Strategische richtsnoeren» (COM (2003) 294 definitief)

• Overeenkomst betreffende uitlevering en overeenkomst betreffende rechtshulp in strafzaken tussen de EU en de VS (9153/03)

• Mededeling van de Commissie over Zuidoost-Azië (COM (2003) 399/4 van 9 juli 2003)

• Gemeenschappelijk Standpunt Birma (2003/297/GBVB van 28 april 2003 en Besluit 2003/461/GBVB van de Raad van 20 juni 2003)

6.2.5 Handelsbetrekkingen

Tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen werd weinig concrete vooruitgang geboekt in de WTO-onderhandelingen in het kader van de nieuwe handelsronde die in 2001 in Doha is begonnen. Omdat bij alle onderwerpen op deze agenda sprake is van een bijzondere focus op de belangen van ontwikkelingslanden, heeft deze ronde de naam «Doha Development Agenda» gekregen. Bijna alle tussentijdse deadlines zijn echter gemist zoals voor Trade Related Intellectual Property Rigths (TRIPs) en gezondheid, Special and Differential Treatment (SDT), implementatie van eerdere verplichtingen, landbouw en diensten. De ontwikkelingsdimensie van de DDA is derhalve nog nauwelijks gerealiseerd. Nederland vindt dit zorgwekkend.

Nederland heeft intensief ingezet op een werkbare oplossing binnen het TRIPS-verdrag om ontwikkelingslanden zonder eigen productiecapaciteit in staat te stellen goedkope versies van geoctrooieerde geneesmiddelen te importeren. Mede dankzij deze inzet kon de Unie een middenpositie innemen tussen de ontwikkelingslanden en enkele andere OESO-landen. De VS hebben echter als enige nog niet ingestemd met deze oplossing. De Unie kon eveneens grotendeels instemmen met een pakket van 22 concrete maatregelen op het gebied van SDT dat in december vorig jaar op tafel lag. Ook hier kon echter geen overeenstemming worden bereikt.

Liberalisering in de landbouw ligt dermate gevoelig, dat resultaten in de eerste fase van de onderhandelingen nog niet bereikt konden worden. Overeenkomstig het hoofdlijnenakkoord zal onder meer worden gewerkt aan vergroting van markttoegang voor ontwikkelingslanden, in het bijzonder de minst ontwikkelde ontwikkelingslanden, en het met oog daarop aan meer marktwerking in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, verdere omvorming van productsteun in inkomenssteun, gekoppeld aan natuur- en landschapsbeheer en beperking van het totale beslag van de landbouwuitgaven op de Europese begroting. Dit geldt in het bijzonder voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden, zoals katoen, suiker, tabak en rijst. In de dienstenonderhandelingen heeft de Unie haar aanbod ingediend. Hierbij wordt onder andere enige verruiming aangeboden op het gebied van de tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen, een punt dat voor ontwikkelingslanden van belang is.

Tijdens het Italiaanse voorzitterschap zal de nadruk liggen op de succesvolle afronding van de vijfde Ministeriële Conferentie van de WTO in Cancún (september 2003). In Cancún zal een inventarisatie worden gemaakt van de stand van zaken in de onderhandelingen, maar zullen ook besluiten moeten worden genomen op de onderhandelingsonderwerpen waarvan de eerdere termijnen zijn gemist. Anders komt de deadline van eind 2004 voor de gehele ronde in gevaar. Nederland meent dat de afspraken over de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op korte termijn dienen te worden omgezet in een gedegen aanbod in de WTO op landbouwgebied (markttoegang, exportsteun, interne steun), waarbij ook erkenning van non trade concerns, zoals voedselveiligheid, dierenwelzijn en duurzaamheid dienen te worden meegenomen. Tevens zullen de verschillen met WTO partners op de overige onderhandelingsonderwerpen dienen te worden verkleind. Daarnaast zal in Cancún een besluit genomen moeten worden over de modaliteiten van onderhandelingen over investeringen, mededinging, handelsfacilitatie en transparantie in overheidsbestedingen. De verwachting is dan ook dat Cancún een zware conferentie zal worden. Het succes van Cancún zal mede worden bepaald door de mate waarin voortgang wordt geboekt bij het realiseren van de ontwikkelingsdimensie in de Doha Development Agenda. Concrete voortgang in Cancún is daarnaast ook van bijzonder belang voor Nederland in verband met de bijdrage die verdere handelsliberalisatie kan leveren aan het herstel van economische groei. Mislukking van Cancún kan er toe leiden dat het momentum van de Doha Development Round verloren gaat. Daarmee zou veel schade worden toegebracht aan de vier doelstellingen die Nederland nastreeft: versterken van de WTO als organisatie, voortzetting van de handelsliberalisatie, erkenning en uitwerking van raakvlakken met andere beleidsterreinen en verdere integratie van ontwikkelingslanden. Nederland en de Unie zullen zich inzetten het niet zover te laten komen.

Algemeen Preferentieel Stelsel (APS)

Het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) is een autonoom EU-stelsel van handelspreferenties dat begunstigde (ontwikkelings)landen tariefkortingen of- vrijstellingen voor specifieke productsectoren geeft, zolang de landen voldoen aan een aantal criteria. Aangezien de huidige verordening per 31 december 2004 afloopt, zal in 2004 het APS worden herzien. In verband met de wisseling van de Commissie zal deze herziening naar verwachting nog onder het Iers voorzitterschap (eerste helft 2004) plaatsvinden. Leidraad voor Nederland bij de herziening van het APS zal zijn het creëren van een zo groot mogelijke markttoegang voor ontwikkelingslanden. Hierbij vormt de eenvoud en voorspelbaarheid van het systeem een belangrijk uitgangspunt. Procedures en voorwaarden om in aanmerking te komen voor preferenties moeten niet zo ingewikkeld zijn dat ondernemers in ontwikkelingslanden afzien van het aanvragen van preferenties. Bij het beter benutten van preferenties zal ook de vereenvoudiging en harmonisatie van oorsprongsregels een rol moeten spelen. De regering is voorstander van verdere vereenvoudiging van deze regels. Wel dienen de mogelijkheden die het APS biedt, waaronder die welke met duurzaamheid en milieu samenhangen, te worden overwogen. Bij deze harmonisatie zal eveneens gelet moeten worden op de regels die van toepassing zijn onder de ACS-EU Partnerschapsovereenkomst. Tot slot zal WTO-conformiteit een belangrijke rol spelen bij de herziening van het APS. De drugsclausule van het huidige APS ligt immers onder vuur in de WTO.

Referenties

• Raadsconclusies Voorbereiding vijfde WTO Ministeriële Conferentie in Cancun (10–14 september 2003) (11 423/03)

• Verordening van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 (12 732/4/01)

• Raadsconclusies Handel en Ontwikkeling (14 514/02)

6.2.6 Ontwikkelingssamenwerking

Stand van zaken

World Summit on Sustainable Development (WSSD)

Het Deens voorzitterschap heeft zich in de eerste instantie gericht op een goede afronding van de World Summit on Sustainable Development (WSSD) die van 26 augustus tot 4 september 2002 in Johannesburg plaatsvond. De Unie heeft tijdens de WSSD twee initiatieven gelanceerd, het EU-waterinitiatief en het EU-energieinitiatief. Beide initiatieven worden nu concreet uitgewerkt en moeten leiden tot effectieve samenwerkingsverbanden tussen overheden van ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven.

Handel en ontwikkeling

De Raad heeft in november conclusies aangenomen over Handel en Ontwikkeling. De Raad erkende het belang van bespreking van dit onderwerp in het licht van de lopende Doha-onderhandelingen. Zij geven duidelijk aan dat integratie van ontwikkelingslanden in het wereldhandelssysteem niet alleen afhankelijk is van technische assistentie, maar ook van vergrote markttoegang en regelgeving die rekening houdt met de specifieke problemen en belangen van ontwikkelingslanden. Daarnaast wordt erkend dat de vergrote markttoegang met name geldt voor producten die voor ontwikkelingslanden van belang zijn: landbouw en textiel. Tot slot onderstrepen de conclusies nogmaals het belang van een coherent beleid

Financing for Development

De Raad heeft aangetoond ernst te maken met de implementatie van de afspraken die in de aanloop naar de internationale conferentie «Financing for Development» (Monterrey, maart 2002) zijn gemaakt. De afspraken betreffen toename van de official development aid (ODA) van de lidstaten tot 0,7% van hun bruto nationaal inkomen (BNI), harmonisatie en coördinatie van hulp, ontbinding van hulp, toegang tot globale publieke goederen, toegang tot innovatieve financieringsbronnen, handelsgerelateerde technische assistentie, hervorming van het internationale financiële systeem en schuldenverlichting. De Commissie heeft tijdens de Raadsbijeenkomst van mei 2003 een overzicht gepresenteerd van de voortgang van de lidstaten op dit gebied. Alle lidstaten hebben inmiddels een tijdpad opgesteld om in 2006 tenminste 0,33% van het BNI aan ODA te besteden. Overeengekomen is dat de Commissie jaarlijks over de voortgang zal rapporteren.

Ontbinding van hulp

De Raad heeft in het licht van de voorbereidingen voor Monterrey ook toegezegd naar verdere ontbinding van hulp te streven. Onder Grieks voorzitterschap heeft de Raad conclusies over ontbinding van communautaire hulp aangenomen. De Raad stemde daarmee in met het door de Commissie voorgestelde beleid. Thematische programma's worden ontbonden voor de lidstaten en alle ontwikkelingslanden. Daarenboven kan deze ontbinding voor de overige (ontwikkelde) landen gelden mits dit op basis van reciprociteit geschiedt.

Ontbinding van hulp in het kader van regionale programma's geldt voor alle landen uit de desbetreffende regio en voor de lidstaten. Deze ontbinding gaat verder dan aanbevolen door de Development Assistance Committee (DAC) richtlijn, die slechts spreekt van ontbinding ten aanzien van de minst ontwikkelde landen. Ook stemde de Raad in met ontbinding van voedselhulp en het transport daarvan.

Bestrijding van armoedeziektes: Aids/Hiv, Malaria en Tuberculose. Reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden.

Onder Grieks voorzitterschap heeft de Raad overeenstemming bereikt over verordeningen op het gebied van bestrijding van armoedeziektes, met name Aids/Hiv, en op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten. Door deze verordeningen maakt de Unie in de komende 4 jaar 352 miljoen euro vrij voor de bestrijding van armoedeziekten (HIV/Aids, malaria en tuberculose). 75 miljoen euro is beschikbaar voor reproductieve en seksuele gezondheidszorg, voorlichting en dienstverlening. Het Europees Parlement had zijn goedkeuring reeds gegeven. Snelle implementatie van de twee verordeningen is van groot belang, gezien de steeds ernstiger wordende situatie op het gebied van Aids.

Beleid in voorbereiding

Onder Italiaans en Iers voorzitterschap zal de Raad verder werken aan intensivering van de betrekkingen met de toetredende landen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Deze landen zullen aan het eind van het Iers voorzitterschap voor het eerst als volwaardig lid van de Raad deelnemen. Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking hebben de toetredende landen een relatief grote achterstand. Steun van de Raad en Commissie kan actieve deelname van deze landen bespoedigen.

Daarnaast zullen onder Italiaans en Iers voorzitterschap de afspraken gemaakt in het licht van «Monterrey» verder worden uitgewerkt. Italië heeft aangegeven de nieuwe lidstaten uit te nodigen met ideeën te komen over mogelijke innovatieve financieringsmogelijkheden. Het streefcijfer van 0,33% BNI aan ODA is voor toetredende landen waarschijnlijk niet haalbaar. De Commissie zal onder Iers voorzitterschap opnieuw aan de Raad over de voortgang rapporteren.

Wat betreft de WSSD zal de Raad de uitwerking en verwezenlijking van gemaakte afspraken en gelanceerde initiatieven verder ter hand moeten nemen.

De Raad zal ook een aantal specifieke beleidsterreinen behandelen, onder meer naar aanleiding van Mededelingen van de Commissie. Allereerst wordt de goedkeuring van de Azië en Latijns-Amerika Verordening verwacht onder Italiaans voorzitterschap. Deze Verordening creëert een raamwerk voor de ontwikkelingsprogramma's die de Unie met beide regio's heeft. Daarnaast zal de Commissie in het najaar een Mededeling uitbrengen over Goed Bestuur. De Raad zal waarschijnlijk onder Iers voorzitterschap conclusies aannemen naar aanleiding van deze Mededeling. Ook zullen de Mededelingen van de Commissie «Klimaatverandering in de context van ontwikkelingssamenwerking» en «De benaderingswijze van de Commissie voor toekomstige ondersteuning voor de ontwikkeling van de private sector» door de Raad worden behandeld.

Tot slot heeft Italië aangegeven aandacht te willen besteden aan handel en investeringen en ontwikkeling. Nederland hecht groot belang aan dit onderwerp en ziet uit naar behandeling door de Raad.

Tijdens het Nederlands voorzitterschap komen voor ontwikkelingssamenwerking via het reguliere werkprogramma van de Commissie een aantal dossiers in aanmerking voor verdere behandeling. Het betreft hier onder meer de bespreking van het jaarrapport van de Commissie in de Raad, de mid term review van het Verdrag van Cotonou en verlenging van de voedselhulp-Conventie.

Daarnaast is er een aantal dossiers met langere looptijd, dat ook in 2004 op de agenda zal staan (monitoring WSSD- en Monterrey-afspraken, de betrekkingen met de nieuwe lidstaten en de harmonisatie-discussie). Tevens heeft Nederland het voornemen een informele bijeenkomst van ministers voor Ontwikkelingssamenwerking te organiseren. Ten slotte verdienen ook andere dossiers, die van groot belang zijn voor het realiseren van de ontwikkelingsdoelstellingen, tijdens het Nederlands voorzitterschap bijzondere aandacht. Het betreft hier onder meer de afronding van de WTO-onderhandelingen in het kader van de Doha-ronde en de herziening van het Algemeen Preferentieel Systeem, in samenhang met Financing for Development en de WSSD.

6.3 Raad Economische en Financiële Zaken

Vergaderdata

15 juli 2003Ecofin Raad in Brussel
16 juli 2003Ecofin Raad (Budget) in Brussel
12–13 september 2003Informele Ecofin Raad in Stresa
6 oktober 2003Eurogroep in Luxemburg
7 oktober 2003Ecofin Raad in Luxemburg
3 november 2003Eurogroep in Brussel
4 november 2003Ecofin Raad in Brussel
24 november 2003Ecofin Raad (Budget) in Brussel
24 november 2003Eurogroep in Brussel
25 november 2003Ecofin Raad in Brussel
16 december 2003Ecofin Raad in Brussel (eventueel)
  
19 januari 2004Eurogroep in Brussel
20 januari 2004Ecofin Raad in Brussel
9 februari 2004Eurogroep in Brussel
10 februari 2004Ecofin Raad in Brussel
8 maart 2004Eurogroep in Brussel
9 maart 2004Ecofin Raad in Brussel
23 en 24 april 2004Informele Ecofin Raad in Dublin
10 mei 2004Eurogroep in Brussel
11 mei 2004Ecofin Raad in Brussel
1 juni 2004Eurogroep in Luxemburg
2 juni 2004Ecofin Raad in Luxemburg

6.3.1 Ecofin Raad

Eurogroep

Gewoonlijk komen de twaalf lidstaten die de euro hebben ingevoerd als Eurogroep bijeen op de avond voorafgaand aan de Ecofin Raad. De vaste agendapunten van de Eurogroep waren:

– de economische situatie in de eurozone;

– budgettaire ontwikkelingen en vooruitzichten in de eurozone

De begrotingssituatie in de lidstaten speelde net als in 2002–2003 een prominente rol in de discussies in de Eurogroep.

Stand van zaken

Tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen heeft de Ecofin Raad zich geconcentreerd op de volgende hoofdthema's:

• Versterking economische beleidscoördinatie;

• Buitensporige tekortprocedure;

• Integratie van financiële markten;

• Afronding van het belastingpakket;

• Overige belastingen: Energiebelastingrichtlijn en de Verordening Administratieve Samenwerking inzake BTW; en

• Uitbreiding van de Europese Unie.

Versterking van economische beleidscoördinatie

Onder druk van de aanhoudende economische stagnatie in de EU neigen veel lidstaten naar een nationale benadering van de economische problemen, in plaats van deze te bezien vanuit gemeenschappelijk belang. Uitstel van noodzakelijke economische hervormingen en een te ruim begrotingsbeleid in economisch goede tijden, heeft ertoe geleid dat drie lidstaten een buitensporig begrotingstekort (> 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP)) hebben en meerdere lidstaten te kampen hebben met oplopende begrotingstekorten.

Economische beleidscoördinatie in de Unie, waaronder het begrotingsbeleid, is wenselijk met het oog op de toenemende verwevenheid van de economieën van de EMU en om ongewenste spill over effecten tegen te gaan. De regering meent dat de lidstaten zich meer inspanning moeten getroosten afspraken, die in EU-verband zijn gemaakt, daadwerkelijk uit te voeren. Overigens vindt de regering dat het huidige coördinatieraamwerk van het economisch beleid naar wens functioneert, maar beter gestroomlijnd kan worden. Deze stroomlijning heeft onder de Deense en Griekse voorzitterschappen vorm gekregen. In 2003 heeft de Unie voor het eerst een samenhangend pakket richtsnoeren aangenomen voor de aansturing van het economisch beleid van de Unie en van de lidstaten voor de komende drie jaar. Dit richtsnoerenpakket zal in de toekomst om de drie jaar in plaats van elk jaar worden gepresenteerd en bestaat uit:

• de Globale Richtsnoeren voor Economisch Beleid voor de Unie en de afzonderlijke lidstaten;

• de Werkgelegenheidsrichtsnoeren en de jaarlijkse werkgelegenheidsaanbevelingen aan de lidstaten;

• de Interne Markt Strategie met aanbevelingen aan de lidstaten voor de harmonisatie van de interne markt voor producten en diensten.

Het pakket zal jaarlijks kort bijgesteld kunnen worden om in te kunnen spelen op belangrijke ontwikkelingen. Door meer nadruk te leggen op het middellange termijnkarakter van de richtsnoeren verschuift de focus van het formuleren van richtsnoeren naar de uitvoering ervan, gelijk de wens van de regering. De Ecofin Raad behoudt zijn coördinerende rol in het economisch beleid van de Unie.

In de landenspecifieke Globale Richtsnoeren voor Economisch Beleid 2003–2005 wordt Nederland opgeroepen de beperking van de overheidsuitgaven voort te zetten om een begrotingspositie nabij evenwicht te realiseren. Daarnaast moeten de hervormingen van het sociale zekerheidstelsel met kracht ter hand worden genomen om werk lonend te maken. Voorts kan de productiviteitsgroei worden gestimuleerd door in een aantal economische sectoren het toezicht te verbeteren, waardoor belemmering van concurrentie kan worden bestreden, zoals in de bouw. Ook de promotie van meer technologisch georiënteerd onderwijs en de versterking van de betrekkingen tussen wetenschap en industrie zal de productiviteitsgroei ten goede komen.

Van de economische coördinatiemechanismen stond in het afgelopen jaar met name het stabiliteits- en groeipact (SGP) in de schijnwerpers. Een aantal lidstaten heeft problemen met de uitvoering van de doelstelling van het SGP om op middellange termijn naar evenwicht of overschot op de begroting te streven. De Ecofin Raad is derhalve overeengekomen dat:

• begrotingsdoelstellingen beter rekening moeten houden met de conjuncturele cyclus;

• de lidstaten hun conjunctuurgeschoonde begrotingstekort jaarlijks met tenminste 0,5% Bruto Binnenlands Product (BBP) moeten terugbrengen, totdat conjunctuur geschoond begrotingsevenwicht of -overschot is bereikt;

• pro-cyclisch begrotingsbeleid in economisch voorspoedige tijden moet worden vermeden;

de duurzaamheid van overheidsfinanciën een centrale beleidsdoelstelling moet worden in het begrotingsbeleid van de lidstaten. Mede met het oog op de financiële uitdagingen van de vergrijzing zal de beoordeling van de duurzaamheid van de overheidsfinanciën moeten worden verbeterd. De Europese Raad van Brussel (maart 2003) heeft deze afspraken onderschreven. De stabiliteitsprogramma's van de lidstaten1 zullen voortaan worden beoordeeld aan de hand van bovenvermelde uitgangspunten.

Buitensporige tekortprocedure

Het verdrag schrijft voor dat de lidstaten een buitensporig begrotingstekort (3% van hun Bruto Binnenlands Product (BBP) of meer) dienen te vermijden. Een drietal lidstaten is dat niet gelukt en daarom heeft de Ecofin Raad tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen tegen deze lidstaten de buitensporige tekortprocedure gestart. Deze procedure voorziet erin dat de Commissie aan de hand van een rapport en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité (ambtelijk voorportaal van de Ecofin Raad) het vermeende buitensporige tekort vaststelt. Vervolgens beveelt de Commissie de Ecofin Raad aan de bevindingen van de Commissie over te nemen. De Ecofin Raad moet op basis daarvan het bestaan van een buitensporig tekort vaststellen en de in overtreding zijnde lidstaat manen zijn tekort binnen een bepaalde tijd onder de maximum referentiewaarde te brengen. Mocht betrokken lidstaat dit verzuimen, dan kan dat uiteindelijk leiden tot het opleggen van een boete aan die lidstaat van maximaal 0,5% BBP.

De tekorten van Portugal (2001: 4,1% BBP), Duitsland (2002: 3,6% BBP) en Frankrijk (2002: 3,1% BBP) waren hoger dan in het kader van het verdrag is toegestaan. In alle gevallen heeft de Raad de buitensporige tekortprocedure gestart en een aanbeveling van de Commissie overgenomen die de betreffende lidstaten maant hun tekorten binnen bepaalde tijd terug te brengen. De Ecofin Raad had op basis van voorlopige Franse begrotingscijfers in januari 2003 een vroegtijdige waarschuwing (early warning) gegeven aan Frankrijk, omdat het Franse begrotingstekort verontrustend snel opliep. In juni heeft de Ecofin Raad een buitensporig tekort van Frankrijk vastgesteld. De Nederlandse regering is niet geheel tevreden met de aanbeveling die in het kader van dit buitensporig tekort aan Frankrijk is gericht door de Ecofin Raad van 3 juni jl. Daarin wordt Frankrijk opgeroepen zijn tekort in 2004 aanmerkelijk te reduceren, maar er wordt geen reductiepercentage genoemd. Nederland hield in de Raad vast aan een reductie van het Franse voor de conjunctuur gecorrigeerde tekort van tenminste 0,5%, mede omdat een dergelijke lijn ook is getrokken voor Duitsland en Portugal en omdat de geloofwaardigheid van de EMU afhangt van de consequente wijze waarop het SGP wordt nageleefd. Nederland heeft derhalve in de Raad, samen met Denemarken, tegen de tekst van de aanbeveling gestemd.

Integratie van financiële markten

De Ecofin Raad heeft in 2000 het «Actieplan Financiële Diensten» aangenomen. Het bevat een pakket van 43 maatregelen dat moet leiden tot geïntegreerde financiële markten in 2005. Tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen is voortgang geboekt bij de voltooiing van het actieplan. In haar achtste voortgangsrapportage (juni 2003) uitte de Commissie zich positief over de ontwikkelingen. De Commissie pleitte daarbij voor een aanzienlijke gezamenlijke inspanning van Raad, Commissie en Europees Parlement om politieke overeenstemming te bereiken over de resterende 8 actieplanmaatregelen vóór mei 2004. Daarna resteren de lidstaten nog 18 maanden voor implementatie binnen de deadline van het Actieplan (2005).

In 2002 heeft de Ecofin Raad onder meer overeenstemming bereikt over de richtlijnen prospectussen, verzekeringsbemiddeling, financiële conglomeraten en marktmisbruik. Voorts presenteerde de Commissie het richtlijnvoorstel beleggingsdiensten. Nederland vindt deze richtlijn een belangrijk instrument voor verdere integratie van Europese kapitaalmarkten door harmonisatie van gedragsregels voor effecteninstellingen en volledige concurrentie voor handelssystemen.

Afronding belastingpakket

Onder het Griekse voorzitterschap heeft de Ecofin Raad het belastingpakket definitief vastgesteld. Doel van dit pakket is schadelijke belastingconcurrentie te vermijden en de werking van de interne markt te bevorderen. Het belastingpakket bestaat uit drie onderdelen:

– Een gedragscode ter voorkoming van schadelijke belastingconcurrentie;

– Een richtlijnvoorstel voor de afschaffing van bronheffingen op interest- en royalty-betalingen tussen verbonden ondernemingen;

– Een richtlijnvoorstel voor de belasting op rente van spaartegoeden.

Het belastingpakket betrof een «package-deal»: niets was besloten totdat alles was besloten. De Raad heeft over alle onderdelen van het pakket overeenstemming bereikt.

Overige belastingen: Energiebelastingrichtlijn en Verordening administratieve samenwerking inzake BTW

Tijdens het Griekse voorzitterschap werd een politiek akkoord bereikt over de voor Nederland belangrijke richtlijn voor belasting op energieproducten. Nederland is tevreden met de richtlijn die onder meer de tarieven van dieselaccijns in de EU regelt.

De Ecofin Raad bereikte tevens politiek akkoord over de Verordening administratieve samenwerking inzake BTW. Deze verordening voegt de bestaande instrumenten voor samenwerking bij de heffing van BTW samen en schept enkele nieuwe voorwaarden ter verbetering van deze samenwerking. Zo zijn onder meer termijnen gesteld voor het beantwoorden aan een verzoek tot administratieve bijstand en is geregeld dat elke lidstaat een Central Liaison Office instelt.

Uitbreiding van de Europese Unie

Zie paragraaf 4.1.

Beleid in voorbereiding

Integratie van financiële markten en regulering van effectenmarkten

De Ecofin Raad zal zich blijven inspannen de maatregelen die aangekondigd zijn in het Actieplan Financiële Diensten voor de gestelde deadline van 2005 aan te nemen. Speciale aandacht is er voor de maatregelen die genomen moeten worden om de integratie van de effectenmarkten te bewerkstelligen. De Europese Raad van Stockholm (2001) heeft bepaald dat deze maatregelen uiterlijk moeten zijn aangenomen voor het einde van 2003. De richtlijnen voor pensioenfondsen, overnamebiedingen en grensoverschrijdende fusies zullen in de komende periode ook hoog op de agenda prijken.

Gevolgen vergrijzing

De vergrijzingsproblematiek noopt tot vergaande maatregelen. In Europees verband is afgesproken zich te richten op sociaal en financieel houdbare pensioenstelsels en moderne verhoudingen. Dit kan onder meer bereikt worden door verhoging van de werkgelegenheid en gezonde overheidsfinanciën.

De houdbaarheid van de overheidsfinanciën blijft daarbij van cruciaal belang. Immers, de lasten van de vergrijzing zullen in de komende decennia alleen kunnen worden opgevangen, indien de structuur van de overheidsfinanciën thans gezond wordt gemaakt en de overheidsschuld wordt gereduceerd. Het is ook voor Nederland van belang dat andere lidstaten maatregelen treffen om de vergrijzingsproblematiek op te lossen. Nederland zal zich hiervoor onverminderd sterk maken.

Belastingbeleid van de Europese Unie

Een aanpassing van de 6e BTW-richtlijn over aardgas en elektriciteit zal waarschijnlijk in de tweede helft van 2003 kunnen worden aanvaard. Deze richtlijn vereenvoudigt en uniformeert de huidige regels voor het belasten van aardgas en elektriciteit, hetgeen nodig is vanwege de liberalisering van de energiemarkt per 1 januari 2004. Voorts bestaat de verwachting dat de Ecofin Raad in de loop van 2003 een besluit zal nemen over de uitbreiding van het bijzondere BTW-regime voor touroperators en reisbureaus.

Referenties

• Commissie Mededeling: «Stroomlijning van de jaarlijkse coördinatiecyclus van economisch en werkgelegenheidsbeleid», 3 september 2002;

• Commissie mededeling: «Versterking van de coördinatie van begrotingspolitiek in de EU», 27 november 2002.

• 8th Report on the Progress of the Financial Services Action Plan «An improving Climate – but quite some way to go».

• Commission Recommendation for the 2003 Broad Guidelines of the Economic Policies of the Member States and the Community.

http://www.minfin.nl (het ministerie van Financiën)

http://www.dnb.nl (De Nederlandsche bank)

http://www.europe.eu.int/comm/index (de Europese Commissie)

6.3.2 Begrotingsraad

Zie ook hoofdstuk 5: de financiën van de Unie.

Stand van zaken

De behandeling van EU-begroting 2004 verloopt volgens het volgende stramien:

– presentatie van het Voorontwerp van de Begroting van de Commissie tijdens de reguliere Ecofin van mei 2003;

– eerste lezing van het Voorontwerp van de Begroting tijdens de Ecofin (begroting) van 16 juli 2003. Vaststelling ontwerpbegroting door de Raad;

– eerste lezing ontwerpbegroting door het Europees Parlement in plenaire zitting van oktober 2003,

– tweede lezing van de ontwerpbegroting zoals geamendeerd door het Europees Parlement op 24 november 2003;

– tweede lezing van de ontwerpbegroting door het Europees Parlement in december 2003 en de vaststelling van de begroting voor 2004.

In 2004 verloopt de voorbereiding van de begroting voor 2005 langs dezelfde lijnen. Deze begroting zal onder de verantwoordelijkheid van het Nederlandse Voorzitterschap tot stand komen. Op basis van de afspraken gemaakt tijdens de Europese Raad van Sevilla zal Nederland ook tijdens de eerste helft van 2004, wanneer de Ieren het Voorzitterschap van de Unie bekleden, de ambtelijke voorbereiding voor de begroting 2005 voor zijn rekening nemen. Daarbij hoort ook de aanname dat er zoals in het verleden twee aparte Raden zullen worden gewijd aan de eerste en tweede lezing van de begroting door de Raad. Het feit dat de Begrotingsraad is opgegaan in de Ecofin Raad zou derhalve geen gevolgen moeten hebben voor de manier waarop de jaarlijkse begrotingsprocedure is ingericht.

Op 16 juli kwam de Raad Ecofin (begroting) bijeen ter bespreking van de EU-begroting 2004.

Voorafgaand aan de eerste lezing van de begroting door de Raad is traditiegetrouw een delegatie van de begrotingscommissie van het Europees Parlement (EP) ontvangen. Tijdens deze conciliatie is getracht mogelijke geschilpunten tussen Raad en EP op te lossen.

Belangrijkste discussiespunten waren de middelen voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), de landbouwuitgaven en de uitgaven voor internationale visserijakkoorden. Daarnaast hebben de Raad en het EP afspraken gemaakt over een aantal procedurele zaken die er zorg voor moeten dragen dat in november, voorafgaand aan de tweede lezing van de ontwerpbegroting door de Raad, een politiek akkoord kan worden bereikt met het EP. Deze procedurele afspraken betreffen onder anderen:

a) de Raad en EP zullen in november een politiek akkoord bereiken over zowel de nodige middelen voor de Unie van 15 lidstaten (vanaf 1 januari 2004) alsook over de middelen voor de uitgebreide Unie van 25 lidstaten per 1 mei 2004. Aangezien de 10 nieuwe lidstaten pas per 1 mei van het begrotingsjaar 2004 zullen toetreden tot de Unie zal tot die tijd de begroting alleen voor de EU-15 worden vastgesteld. Op basis van het politieke akkoord van november zullen Raad en EP in april 2004 dan de daadwerkelijke aanpassing van de begroting voor de 10 nieuwe lidstaten goedkeuren.

b) De Raad en EP zullen in november een politiek akkoord bereiken over de verhoging van de middelen voor EU-programma's die te maken hebben met het interne beleid van de Unie, bijvoorbeeld onderwijs, milieu, mkb, transport etc. Deze verhoging is het gevolg van de uitbreiding waardoor additionele middelen voor 10 nieuwe lidstaten die ook gaan deelnemen aan deze programma's nodig zijn.

Als gevolg van de eerste lezing van de Raad bedragen de totale vastleggingskredieten € 112,2 miljard en de betalingskredieten € 100,6 miljard. Ten opzichte van de begroting 2003 is er bij de vastleggingskredieten sprake van een stijging met 12,6,9% en bij de betalingskredieten met 3,2%. Deze bedragen en stijgingspercentages hebben betrekking op de middelen voor de Unie van 25 lidstaten. De totale marge zijnde het verschil tussen de door de Raad vastgestelde ontwerpbegroting en de Financiële Perspectieven, bedraagt € 3,7 miljard (vastleggingskredieten). Het totaal aan betalingskredieten komt overeen met 0,99% van het EU-BNP.

6.4 Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Vergaderdata

12 en 13 september 2003Informele JBZ-Raad in Rome
2 en 3 oktober 2003JBZ-Raad in Luxemburg
6 november 2003JBZ-Raad in Brussel (eventueel)
27 en 28 november 2003JBZ-Raad in Brussel
19 december 2003JBZ-Raad in Brussel (eventueel)
  
22 en 23 januari 2004informele JBZ-Raad
19 februari 2004JBZ-Raad in Brussel
31 maart 2004JBZ-Raad in Brussel
29 en 30 april 2004JBZ-Raad in Luxemburg
8 juni 2004JBZ-Raad in Luxemburg

6.4.1 Asiel, migratie en buitengrenzen alsmede integratie

Stand van zaken

Algemeen

Sinds het Verdrag van Amsterdam en de Europese Raad van Tampere in 1999 wordt intensief gewerkt aan een gemeenschappelijk asielen immigratiebeleid en een flinke intensivering van de samenwerking op het gebied van politie en justitie, met als doel een «gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid». Alle lidstaten onderschrijven deze doelstelling; gezamenlijk beleid is onontbeerlijk. Problemen als illegale immigratie, misbruik van asielprocedures, terrorisme en georganiseerde criminaliteit (bijv. drugs- en mensenhandel) kúnnen eenvoudigweg niet meer door lidstaten ieder voor zich worden opgelost. Een extra ratio is het vrij personenverkeer binnen het Schengengebied (EU minus het VK en Ierland, plus Noorwegen en IJsland), waar geen controle aan de binnengrenzen plaatsvindt.

De doelstelling van een gemeenschappelijk Europees asielsysteem is op Nederlands initiatief opgenomen in de conclusies van de Europese Raad van Tampere (1999). Het doel is harmonisatie van status, standaarden en procedures. De beoordeling van individuele asielaanvragen blijft een zaak van de lidstaten. Verdienste van één Europees systeem is dat het secundaire stromen van asielzoekers in Europa zou tegengaan en bijdraagt aan een eerlijker verdeling. Een gezamenlijk beschermingsniveau voorkomt negatieve beleidsconcurrentie tussen de lidstaten onderling, hetgeen des te belangrijker wordt in een Unie van 25 of meer lidstaten.

Wetgeving

De Europese Raad van Sevilla gaf in juni 2002 het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid een impuls. Nieuwe deadlines voor een aantal belangrijke wetgevingsinstrumenten werden vastgesteld. De verordening die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van asielverzoeken (Dublin II) en de richtlijn waarin het recht op gezinshereniging wordt bepaald zijn binnen de deadlines van Sevilla door de Raad aangenomen (eind 2002, begin 2003). De richtlijn over minimumnormen voor de opvang van asielzoekers is begin 2003 definitief vastgesteld. De Raad bereikte in juni 2003 vóór de gestelde deadline een politiek akkoord over de status van langdurig verblijvende derdelanders. Momenteel wordt gewerkt aan politiek akkoord inzake de procedurerichtlijn, waarbij een akkoord bereikt moet zijn over de eerste twee hoofdstukken vóór eind juni 2003. De Europese Raad van Thessaloniki concludeerde dat nog voor eind 2003 de richtlijn over de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de richtlijn over de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus moeten worden aangenomen.

Integratie

Het thema integratie staat in toenemende mate in de Europese schijnwerpers. Zowel onder Deens als Grieks voorzitterschap zijn diverse stappen gezet om het integratiebeleid van de Unie handen en voeten te geven. Inmiddels is een EU-netwerk van contactpunten opgezet en bestaat er een bescheiden mogelijkheid om vanuit Brussel financiering te krijgen voor specifieke integratieprojecten. De Europese Commissie heeft in juni 2003 een mededeling over immigratie, integratie en werkgelegenheid uitgebracht. De Commissie geeft aan dat de Unie zou moeten komen tot een gemeenschappelijk uitgangspunt over integratievraagstukken.

Grenzen

Daarnaast gaf de Europese Raad van Sevilla (2002) richtsnoeren voor het versterken van de samenwerking bij het bewaken van de buitengrenzen gebaseerd op gemeenschappelijke standaarden. Op lange termijn kan die samenwerking eventueel resulteren in een Europees Grenspolitiecorps. De discussie over de noodzaak van een dergelijke Euro-grenswacht is in Europa nog niet uitgebreid gevoerd. Nederland is hier altijd terughoudend over geweest, omdat eerst moet worden bezien of de operationele samenwerking tot de gewenste resultaten leidt. De Raad van juni 2002 heeft een «Plan voor het beheer van de buitengrenzen» aangenomen. Het beoogt de coördinatie te verbeteren van operationele activiteiten van de grensbewakingsdiensten van de lidstaten. Zij zijn daarmee voortvarend aan de slag gegaan. In aanloop naar de Europese Raad van Thessaloniki heeft de Europese Commissie in juni 2003 een mededeling gepubliceerd inzake illegale immigratie, mensensmokkel en mensenhandel, externe grenzen en terugkeer van illegale inwoners. Nederland erkent het gemeenschappelijk belang van een effectieve buitengrenscontrole, maar is van mening dat grensbewaking primair een nationale aangelegenheid is, waarbij nationale overheden de kosten van de bewaking van hun eigen buitengrenzen voor hun rekening nemen. Nederland is wel bereid mee te denken over een aanvullend communautair beleid en programma's die een duidelijke Europese meerwaarde hebben.

Bescherming in de regio

De Europese Unie is in het voorjaar van 2003 gestart met een discussie over «bescherming in de regio», in nauwe samenspraak met UNHCR. Daaraan heeft bijgedragen een brief van minister-president Blair van 10 maart 2003. Hij bepleitte daarin de bescherming van asielzoekers in de regio van herkomst c.q. de behandeling van asielverzoeken in de opvangcentra aan de rand van de Europese Unie. De Raad bespreekt dit eerste onderwerp. Nederland hecht veel belang aan versterking van bescherming in de regio. Dat betekent dat dit een onderdeel moet zijn van de externe betrekkingen van de Unie. Bescherming in de regio kan immers alleen in nauwe samenwerking met derde landen. Daarnaast is het belangrijk te erkennen dat er wederzijdse afhankelijkheid bestaat tussen de inspanningen van de Unie en die van UNHCR. Nederland geeft de voorkeur aan uitwerking van verdere plannen in EU- en UNHCR-verband. De Europese Raad van Thessaloniki heeft de Europese Commissie verzocht vóór juni 2004 maatregelen voor te stellen om te komen tot toegankelijker, rechtvaardiger en beter beheerde asielstelsels. Versterking van de beschermingscapaciteit in de regio's van oorsprong hoort daarbij. Tegelijkertijd zal een aantal lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland, Oostenrijk en Nederland, in nauwe samenwerking met UNHCR, de Commissie en de regio's van herkomst verder gaan met het nader onderzoeken van opties voor de uitwerking daarvan.

Samenwerking met andere landen

Het is belangrijk dat de landen van oorsprong en doorreis van migranten meewerken aan een goed beheer van de buitengrenzen en dat zij illegale migranten terug- of overnemen. Voor een succesvol terugkeerbeleid moet het asiel- en migratiebeleid beter worden geïntegreerd in het externe beleid van de Unie. Daartoe is in 2002 het mandaat van de High Level Working Group on Asylum and Migration (HLWG) uitgebreid. Het geeft de HLWG de mogelijkheid om partnerschappen met derde landen en vroegtijdige consultatie van landen en regio's van doorreis en oorsprong te entameren.

De Raad heeft de mogelijkheid geschapen de capaciteit van derde landen voor migratiemanagement te verbeteren door assistentie daarbij aan te bieden. Aan de hand van criteria als aard en grootte van de migratiestromen, geografische ligging ten opzichte van de Unie, behoefte en bereidheid tot samenwerken wordt hiervoor een aantal landen geselecteerd. Landen die aldus in aanmerking komen zijn: Albanië, China, Marokko, Rusland, Servië-Montenegro en Tunesië, maar ook samenwerking met Libië moet geïnitieerd worden. Ook met kandidaat-lidstaat Turkije worden vergelijkbare afspraken gemaakt. Tenslotte heeft de Raad besloten dat in toekomstige samenwerkingsovereenkomsten van de Unie of Gemeenschap als regel een clausule moet komen over gezamenlijk beheer van migratiestromen.

Terugkeer en terug- en overname

Het terug- en overnamebeleid is een cruciaal deel van de strijd tegen illegale immigratie. De Unie wil daarover overeenkomsten sluiten met andere landen. Met Sri Lanka, Hong Kong en Macau zijn onderhandelingen over een terug- en overnameovereenkomst in de afrondende fase. Met Marokko, Oekraïne, Pakistan en Rusland wordt intensief onderhandeld. Voor onderhandelingen met Albanië, Algerije, China en Turkije heeft de Europese Commissie een mandaat gekregen. De Raad zal naar verwachting voor het einde van 2003 een gemeenschappelijk terugkeerprogramma aannemen. Het actieprogramma terugkeer bestaat uit de volgende vier elementen:

• onmiddellijke versterkte praktische samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en beste praktijken, gemeenschappelijke opleiding, wederzijdse bijstand door immigratieambtenaren en gezamenlijke terugkeeroperaties;

• op de korte, middellange of lange termijn vast te stellen gemeenschappelijke minimumnormen voor terugkeer;

• programma's voor specifieke landen;

• intensivering van de samenwerking met derde landen op het gebied van terugkeer.

De Commissie heeft in december 2002 aangegeven dat de financiële middelen voor de uitvoering van de elementen uit het programma zeer beperkt zijn.

Migratie en ontwikkeling

Het Deense voorzitterschap heeft de discussie over de relatie tussen ontwikkelingssamenwerking en migratie hoog op de agenda gezet. Intensivering van economische en ontwikkelingssamenwerking, ontwikkeling van de handel en conflictpreventie kunnen de oorzaken van migratie helpen verminderen. Indien landen van oorsprong of transit onvoldoende meewerken aan gezamenlijke beheersing van migratiestromen, zijn maatregelen uit het GBVB en andere beleidsterreinen mogelijk. De hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking (armoedebestrijding) en internationale verplichtingen in het kader van WTO mogen daarbij niet in het gedrang komen. De vaststelling dat een land te kort schiet moet met eenparigheid van stemmen gebeuren. In december 2002 heeft de Commissie een mededeling over de relatie tussen migratie en ontwikkeling gepubliceerd. Het Grieks voorzitterschap heeft hierover conclusies voorbereid die door de RAZEB in mei 2003 zijn aangenomen.

Financiering van beleid

De Commissie heeft in december 2002 een verslag uitgebracht over de financiële middelen van de Unie beschikbaar voor de terugkeer van afgewezen immigranten en asielzoekers, voor het beheer van de buitengrenzen en voor asiel- en migratieprojecten in derde landen. De fondsen voor het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid worden ingezet voor de verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten (het zogeheten ARGO-fonds: een actieprogramma voor administratieve samenwerking op het gebied van buitengrenzen, visa, asiel en immigratie), een evenwichtiger lastenverdeling tussen de lidstaten voor de opvang van vluchtelingen en ontheemden (Europees Vluchtelingenfonds) en samenwerking met derde landen (de B7–667-budgetlijn: bestemd voor samenwerkingsprojecten met derde landen op het gebied van migratie). De Europese Raad van Sevilla stelde dat ook meer gedaan moest worden aan de integratie van legale immigranten, controle van de buitengrenzen van de Unie, gemeenschappelijk terugkeerbeleid en beheer van migratiestromen in samenwerking met derde landen. De Commissie berichtte dat de financiële ruimte voor nieuwe beleidsterreinen uiterst beperkt is. Zij stelt voor in de volgende financiële perspectieven (2007–2013) structureel meer ruimte te maken voor het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. In de nabije toekomst is een meer ambitieuze aanpak van bijvoorbeeld het gemeenschappelijk beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijk terugkeerbeleid slechts mogelijk door een radicale herverdeling van de middelen ten koste van andere JBZ-werkterreinen. De Europese Raad van Thessaloniki heeft het JBZ-werkterrein nogmaals als politieke prioriteit onderstreept, en onderschrijft hiermee het voorstel van de Commissie om na 2006 meer middelen hiervoor vrij te maken, waarbij rekening wordt gehouden met het algemene kader en de noodzaak van begrotingsdiscipline.

Beleid in voorbereiding

Wetgeving

In juni 2003 had de Raad – volgens de conclusies van de Europese Raad van Sevilla – overeenstemming moeten bereiken over de richtlijn over de vluchtelingendefinitie alsook minimumnormen voor subsidiaire bescherming (d.w.z. bescherming om andere humanitaire redenen dan genoemd in het Geneefs Vluchtelingenverdrag, bijvoorbeeld vervolging door niet-overheidsinstanties). Doordat één lidstaat niet kon instemmen met de ontwerprichtlijn van de Commissie is deze deadline niet gehaald. De Europese Raad van Thessaloniki drong erop aan dat deze richtlijn voor eind 2003 alsnog wordt aangenomen.

De Raad zal zich tevens voor eind 2003 moeten uitspreken over gemeenschappelijke normen voor asielprocedures. Ook voor eind 2003 zal de rechtsbasis voor de oprichting van een netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen in derde landen moeten worden vastgesteld. De Raad zal verder onderhandelen over de richtlijnen voor voorwaarden voor toegang van derdelanders voor arbeid en/of studie.

Vijf jaar na Amsterdam en Tampere

In 2004 loopt een aantal termijnen af die de Europese Raad van Tampere in 1999 heeft vastgesteld. Het «Tampere-actieprogramma» dient dan te zijn voltooid. Gelet op de voortgang die in de tweede helft van 2003 wordt geboekt dienen Ierland en Nederland afspraken te maken hoe hieraan in 2004 opvolging te geven. Het gaat hierbij in eerste instantie om een gemeenschappelijk EU asielsysteem, dat op termijn moet uitmonden in een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status voor hen die asiel ontvangen. Ten tweede streeft de Unie naar een beleid voor de integratie van legaal verblijvende derdelanders. Ten derde moet de Unie komen tot een efficiënte beheersing van de migratiestromen, in partnerschap met landen van oorsprong en doorreis.

Tijdens de Europese Raad van Sevilla (juni 2002) werd besloten de uitvoering van Tampere op deze terreinen te versnellen. Ook de Europese Raad van Thessaloniki heeft in juni 2003 geconstateerd dat de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid in alle opzichten bespoedigd moet worden. Hoewel op sommige terreinen voortgang is geboekt (bijvoorbeeld de operationele samenwerking op het beheer van buitengrenzen) blijft het noodzakelijk verder te gaan met nieuwe aandacht en prioriteit voor bijvoorbeeld het gemeenschappelijk visumbeleid. De Commissie zal jaarlijks verslag uitbrengen over de relaties met derde landen inzake migratie en het integratiebeleid.

Met het oog op sociale cohesie en economische welvaart moet een Europees integratiebeleid zich vooral richten op kernthema's zoals werkgelegenheid, economische participatie, onderwijs en het leren van talen, gezondheidszorg, cultuur en deelname aan het sociale leven. Dit Europese streven loopt nagenoeg parallel aan de Nederlandse beleidsvoornemens. Daarnaast is het van belang dat het Europese integratiebeleid kan inspelen op nieuwe demografische en economische uitdagingen van de Unie. Het integratiebeleid is een tweerichtingsproces, gebaseerd op wederzijdse rechten en plichten van enerzijds legaal verblijvende derdelanders en het gastland anderzijds. Ondanks de juridische, politieke, economische, sociale en culturele verscheidenheid in de lidstaten heeft de Europese Raad in Thessaloniki aangegeven dat behoefte bestaat te komen tot duidelijke gemeenschappelijk basisbeginselen.

Financiële lastenverdeling

Het Italiaanse voorzitterschap zal inzetten op verdere discussie over gemeenschappelijke grensbewaking (zeegrenzen) en verdeling van de financiële lasten van de bewaking van de gezamenlijke buitengrenzen. Deze discussie hoeft zich niet tot grenzen te beperken. Ook opvang, integratie en terugkeer kunnen worden betrokken in een dergelijk debat over nationale versus gemeenschappelijke verantwoordelijkheden. Nederland meent dat de inspanningen van de Gemeenschap aanvullend moeten zijn op de verantwoordelijkheden van de lidstaten. Effectieve bewaking van de EU-buitengrenzen is een gemeenschappelijk belang, maar het bewaken van de nationale grenzen is primair een nationale aangelegenheid, waarbij nationale overheden de kosten van de bewaking van de eigen buitengrenzen voor hun rekening nemen.

6.4.2 Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Stand van zaken

wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen

Sinds de Europese Raad van Tampere (1999) is de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en vonnissen aangewezen als hoeksteen van de justitiële samenwerking.

Op strafrechtelijk gebied zijn verschillende besluiten genomen over de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Onder Grieks voorzitterschap bereikte de Raad een politiek akkoord over wederzijdse erkenning van geldelijke sancties. Het voorziet erin dat boetes (incl. verkeersboetes) en bekeuringen opgelegd in de ene lidstaat geïnd kunnen worden in de lidstaat waar de betreffende persoon gewoonlijk woont. De innende lidstaat mag de geïnde bedragen in beginsel behouden.

Het Deense voorzitterschap heeft een voorstel ingediend voor wederzijdse erkenning bij confiscatie. Er is reeds een principe-akkoord bereikt over de harmonisatie van de wetgeving voor confiscatie van opbrengsten uit misdrijven. Naast klassieke vormen van confiscatie (van een onderwerp waarvan vaststaat dat dat onderwerp de opbrengst is van het strafbare feit waarvoor de verdachte veroordeeld is) bestaat er de mogelijkheid van uitgebreide confiscatie (waaronder de opbrengst uit soortgelijke of andere feiten die ten laste van de verdachte komen). Nederland streeft ernaar het toepassingsgebied van de wederzijdse erkenning in lijn te brengen met het besluit inzake harmonisatie van de confiscatiewetgeving, dus inclusief de mogelijkheid van uitgebreide confiscatie.

De proef op de som voor de werking van het beginsel van wederzijdse erkenning wordt de inwerkingtreding van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB), die voorzien is op 1 januari 2004. Het EAB kwam op 13 juni 2002 tot stand. Het is erop gericht vereenvoudigde en snellere overleveringsprocedures tussen de lidstaten in te voeren. Alle lidstaten hebben uitvoerige wetgeving nodig, waarmee tot nu toe twee lidstaten gereed zijn. Daarnaast zullen ook organisatorische aanpassingen nodig zijn. De Nederlandse uitvoeringswetgeving is thans in behandeling bij de Raad van State.

Criminaliteit- en terrorismebestrijding

Mede in verband met 11 september 2001 heeft de Unie de afgelopen twee jaar hoge prioriteit gegeven aan de bestrijding van criminaliteit en terrorisme. De justitiële samenwerking heeft met het van start gaan van Eurojust (per 6 maart 2002) en de voorlopige vestiging ervan te Den Haag, een nieuwe impuls gekregen. Eurojust bestaat uit nationale officieren van justitie, magistraten of politieofficieren met gelijkwaardige bevoegdheid en heeft tot taak de vervolging door nationale justitiële autoriteiten van grensoverschrijdende, georganiseerde criminaliteit te coördineren.

Per 1 januari 2003 is de implementatiewetgeving inzake het kaderbesluit voor gemeenschappelijke onderzoeksteams ter bestrijding van drugshandel, mensenhandel en terrorisme in werking getreden. Deze teams moeten de lidstaten helpen bij een meer effectieve, gezamenlijk aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Daarmee wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van de overeenkomst over wederzijdse rechtshulp in strafzaken (2000). Nederland verwacht dit jaar het verdrag te ratificeren. De goedkeurings- en uitvoeringswetsvoorstellen zijn in behandeling bij de Eerste Kamer.

Het EU-verdrag legt de basis voor de onderlinge aanpassing van elementen van strafbaarstellingen en van straffen op het gebied van georganiseerde criminaliteit, terrorisme, mensenhandel en illegale drugshandel. Tijdens het Deense voorzitterschap is een kaderbesluit aangenomen over de bestrijding van kinderpornografie alsook mensenhandel en zijn politieke akkoorden bereikt over harmonisatie van wetgeving voor confiscatie van opbrengsten van misdrijven en over bestrijding van corruptie in de particuliere sector.

In dit kader is voorts van belang dat per 1 januari 2003 het kaderbesluit tot vaststelling van de definitie van terrorisme en de straffen voor terroristische misdaden in werking had moeten treden. Lidstaten zullen een aantal delicten als van terroristische aard aanduiden en de straffen voor terroristische daden harmoniseren. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben de daartoe noodzakelijke wetswijzigingen nog niet doorgevoerd. De wijzigingsvoorstellen zijn inmiddels gereed voor behandeling in Tweede en Eerste Kamer, maar nog niet geagendeerd.

Zowel onder Deens als Grieks voorzitterschap heeft de Raad tevergeefs getracht overeenstemming te bereiken over regels ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. Hoewel over de meeste bepalingen inhoudelijk akkoord is bereikt, blijven lidstaten van mening verschillen over de procedurele vraag of in het kader van harmonisatie van materieel strafrechtelijke bepalingen ook afspraken over wederzijdse rechtshulp mogen worden gemaakt. Nederland en een zestal andere lidstaten vinden dit kaderbesluit daartoe niet het geëigende instrument.

Het Grieks voorzitterschap heeft een harmonisatievoorstel ingediend voor de bestrijding van de handel in menselijke organen en weefsels. Voorts wil het bewerkstelligen dat lidstaten in de Schengen uitvoeringsovereenkomst de internationale erkenning het beginsel van «ne bis in idem», dat inhoudt dat niemand twee keer kan worden vervolgd of berecht voor dezelfde feiten en voor hetzelfde misdrijf, verder uitwerken. Het Europese Hof van Justitie heeft medio februari 2003 over de reikwijdte van de Schengenbepalingen twee prejudiciële beslissingen gegeven. De strekking van beide uitspraken (Gözütok, C-187/01 en Brügge C-385/01) is dat onder het begrip «onherroepelijk vonnis» ook een transactievoorstel dient te worden begrepen, mits het voldoen aan zo'n voorstel naar het nationale recht van de lidstaat waar dat wordt gedaan de strafvervolging beëindigt.

Drugsproblematiek

De samenwerking om de drugsproblematiek aan te pakken staat in het teken van de uitvoering van het Europese Actieplan Drugs 2000–2004. Op basis van de vergelijkende studie die de Europese Commissie heeft uitgevoerd naar strafrechtbepalingen (definities en strafmaat) en de praktische toepassing daarvan bij de bestrijding van illegale drugshandel, is een voorstel opgesteld voor strafbare feiten en de daaraan gekoppelde straffen. Bij de behandeling daarvan heeft de regering zich ervoor ingezet dat dit voorstel ons nationale drugsbeleid niet zou aantasten. Vanwege het ontbreken van overeenstemming over de strafmaat – het vaststellen van gemeenschappelijke ondergrenzen voor maximale strafbedreigingen in het geval van handel met verdovende middelen – is nog geen akkoord bereikt. Het Deense voorzitterschap heeft tevergeefs getracht tot een oplossing voor de impasse te komen. Het Griekse voorzitterschap heeft dit kaderbesluit niet meer behandeld.

Ons land hecht grote waarde aan de bestrijding van synthetische drugs en van de illegale handel in precursoren ervan. Van belang is dat ook de kandidaat-lidstaten op dit gebied worden ondersteund. Nederland coördineert het project Synthetische Drugs onder het Phare-programma, waarbij de kandidaat-lidstaten betrokken zijn.

Tijdens het Griekse voorzitterschap heeft de Raad een actieplan voor samenwerking met de landen van de Westelijke Balkan voor de aanpak van de drugsproblematiek aangenomen.

Externe betrekkingen op JBZ-strafrechtgebied

Een belangrijke ontwikkeling is dat na anderhalf jaar onderhandelen in juni 2003 de Europese Unie en de Verenigde Staten overeenkomsten hebben ondertekend over wederzijdse rechtshulp en uitlevering. De aanleiding was de wens intensiever samen te kunnen werken bij de bestrijding van terrorisme en andere zware criminaliteit. Deze overeenkomsten vullen de bilaterale verdragen tussen lidstaten en de VS aan.

Beleid in voorbereiding

Nu Eurojust van start is gegaan dient met spoed invulling te worden gegeven aan de samenwerking van deze instantie met Europol.

Voor wat betreft de harmonisatie van wetgeving op strafrechtelijk gebied zal het Italiaanse voorzitterschap naar verwachting de verdere behandeling van de ontwerp-kaderbesluiten inzake racisme en xenofobie en inzake bestrijding van illegale drugshandel ter hand nemen.

In het voorjaar van 2003 heeft de Commissie een Groenboek inzake de waarborgen voor verdachten in het strafproces gepresenteerd. Alhoewel de regering zich kan vinden in het streven naar meer aandacht in Europees verband voor de verbetering van de waarborgen van verdachten, stelt zij vraagtekens bij de door de Commissie voorgestelde weg. Nederland vindt dat de waarborgen voor verdachten in beginsel al afdoende zijn verankerd in het kader van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), alsmede in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg.

Voorts heeft de Unie het initiatief genomen om op het gebied van de nationale systematiek van terrorismebestrijding tot een wederzijdse evaluatie tussen lidstaten te komen. Iedere lidstaat dient daartoe een beschrijving te geven aan de hand van een questionnaire. Daarna zullen tussen lidstaten evaluatiemissies worden uitgevoerd. Dit alles is gericht op een verdere verbetering van de Europese samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding.

6.4.3 Civielrechtelijke samenwerking

Stand van zaken

Een ware Europese rechtsruimte impliceert dat burgers en rechtspersonen in alle lidstaten even gemakkelijk als in hun eigen land toegang kunnen hebben tot de rechter. Daarom heeft de Raad in februari 2003 minimumnormen voor rechtsbijstand in civiele zaken vastgesteld. De Commissie heeft ideeën gelanceerd over alternatieve geschillenbeslechting in handels- en civiele zaken. De regering heeft daarop positief gereageerd. De oplossing van geschillen hoeft immers niet altijd of uitsluitend langs rechterlijke weg plaats te vinden.

Op burgerrechtelijk gebied is vooruitgang geboekt bij het tot stand brengen van een vrij verkeer van rechterlijke uitspraken. Er wordt gewerkt aan de verbetering en versnelling van de erkenning van bepaalde beslissingen, middels het afschaffen van de nu bestaande procedures van rechterlijke toetsing. De Raad onderhandelt over wederzijdse erkenning op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en in het bijzonder over het omgangsrecht voor kinderen, wanneer ouders na scheiding in verschillende landen wonen.

De Commissie heeft ook een voorstel gedaan voor het innen van schulden. Het beoogt beslissingen over onbetwiste vorderingen van rechters uit andere lidstaten dezelfde status te geven als beslissingen van de eigen rechter. Het wordt zo dus gemakkelijker met een gerechtelijk bevel een schuld te innen in een andere lidstaat. Nederland wil daaraan meewerken.

Beleid in voorbereiding

Na de totstandkoming van Europese minimumnormen voor rechtsbijstand in civiele zaken bij grensoverschrijdende geschillen, hecht de regering eraan dat de Commissie spoedig een voorstel doet voor alternatieve geschillenbeslechting in handelsen civiele zaken.

De Commissie heeft in oktober 2002 een richtlijn voor de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven voorgesteld. Daarmee wil zij waarborgen dat alle EU-onderdanen en personen die legaal in de Unie verblijven vergoeding van door hen geleden schade krijgen wanneer zij binnen de Europese Unie het slachtoffer van een misdrijf worden. Het gaat om minimumnormen die in alle EU-lidstaten de mogelijkheid voor passende schadeloosstelling openen. De lidstaten moeten samenwerken om in grensoverschrijdende situaties toegang tot schadeloosstelling te verbeteren. Nederland onderschrijft het initiatief, omdat er nu grote ongelijkheid binnen de Unie bestaat bij de schadeloosstelling van slachtoffers. De regering vindt echter niet dat de staat de schade zou moeten dekken. Wel dient de staat behulpzaam te zijn bij de incasso van de door de rechter opgelegde schadevergoeding.

In het programma van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen wordt gestreefd naar een verordening met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid en de invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste vorderingen.

In januari 2003 heeft de Commissie een groenboek over een betalingsbevel en minimum normen voor geringe vorderingen gepresenteerd. Doel is in de eerste plaats een eenvoudige, goedkope, makkelijk toegankelijke betalingsbevelprocedure, alsmede vereenvoudiging en versnelling van de procesvoering.

6.4.4 Civiele bescherming

Stand van zaken

In navolging van de conclusies van Gent, Laken en Sevilla is eind 2002 een programma ter verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten op het terrein van nucleaire, radiologische, biologische en chemische (NRBC)-dreigingen opgesteld. Het NRBC-programma is onder meer gericht op het verbeteren van de risicoanalyses, het verminderen van de kwetsbaarheid van de bevolking en milieu alsook het garanderen van snelle detectie en identificatie van een aanval. Het programma bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een politiek document. Het tweede deel van het programma bestaat uit een inventarisatie van in dit kader relevante EU-middelen die reeds ter beschikking staan. Afgesproken is hiervan jaarlijks een update te vervaardigen. Onder Italiaans voorzitterschap zal het eerste NRBC-jaarverslag verschijnen.

Tijdens de Europese Raad van Thessaloniki is een belangrijke nieuwe stap gezet door voor het eerst de samenwerking tussen de EU en de NAVO op het terrein van civiele bescherming te noemen. De EU zoekt naar wegen om haar samenwerking met de NAVO bij de strijd tegen het terrorisme verder uit te breiden. De ER heeft de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger verzocht, samen met de Commissie aanbevelingen te doen waarmee op al deze punten vorderingen kunnen worden geboekt tijdens een volgende raadszitting.

Beleid in voorbereiding

Eind 2004 loopt het communautair actieprogramma op het terrein van civiele bescherming voor 2000–2004 af. Nederland zal samen met Ierland voorbereidingen treffen voor een nieuw actieprogramma voor 2005–2009. Onderdeel hiervan is een evaluatie van het lopende actieprogramma in 2004.

De Commissie zal een mededeling uitbrengen over preventie van rampen.

Referenties

Asiel en migratie

• Conclusies van het voorzitterschap Europese Raad van Tampere (SN 200/99)

• Conclusies van het voorzitterschap Europese Raad van Laken (SN 300/01)

• Conclusies van het voorzitterschap Europese Raad van Sevilla (SN 200/02)

• Conclusies van het voorzitterschap Europese Raad van Thessaloniki (SN 200/03)

• Algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie (6621/02)

• Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement: Integratie van migratievraagstukken in de betrekkingen van de Europese Unie met ontwikkelingslanden (15 284/02)

• Mededeling betreffende de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie, mensensmokkel en mensenhandel, buitengrenzen en de terugkeer van illegaal verblijvende personen (10 289/03)

• Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement «Naar toegankelijke, rechtvaardiger en beter beheerde asielstelsels» (10 243/03)

• Mededeling van de Commissie aan de Raad, Het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over immigratie, integratie en werkgelegenheid (10 293/03)

Justitie en politie

• Groenboek van de Commissie: Procedurele waarborgen voor verdachten in strafzaken in de gehele Europese Unie (COM(2003) 75 definitief)

• Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM(2002)746 definitief)

• Groenboek betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting op het gebied van het burgerlijk recht en het handelsrecht (COM (2002) 196 definitief)

• Overeenkomst betreffende uitlevering en overeenkomst betreffende rechtshulp in strafzaken tussen de EU en de VS (9153/03)

6.5 Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Algemeen

Naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van Sevilla (juni 2002) zijn de Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid, de Raad Volksgezondheid en de Consumentenraad samengevoegd tot de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken. Deze kwam in de nieuwe vorm voor de eerste keer bijeen op 7–8 oktober 2002. Hoewel ook consumentenbescherming onder deze Raad valt, wordt dit onderwerp vooralsnog geagendeerd in de Raad voor het Concurrentievermogen. Consumentenzaken komen in deze Staat van de Unie daarom aan de orde in paragraaf 5.6, die de Raad voor het Concurrentievermogen behandelt.

Vermeldenswaard is dat de heer Langejan (DG SZW) benoemd is tot voorzitter van het Comité voor Sociale Bescherming.

Vergaderdata

10 en 11 juli 2003Informele Raad WSVC in Varese
20 en 21 oktober 2003Raad WSVC in Luxemburg
21 november 2003Informele Raad (Consumentenbeleid) in Rome
1 en 2 december 2003Raad WSVC in Brussel
16 en 17 januari 2004Informele Raad WSVC
4 en 5 maart 2004Raad WSVC in Brussel
1 en 2 juni 2004Raad WSVC in Luxemburg

6.5.1 Werkgelegenheid en Sociaal Beleid

Stand van zaken

Stroomlijning werkgelegenheidsstrategie

Onder deze noemer besprak de Raad zowel de evaluatie van vijf jaar werkgelegenheidsstrategie (Luxemburg-proces) als de stroomlijning van de coördinatieprocedures in het kader van de Lissabonstrategie. Het betrof voornamelijk de coördinatie tussen het Europees werkgelegenheidsbeleid en de globale richtsnoeren voor het economische beleid. De uitkomst is dat de werkgelegenheidsstrategie sterker wordt verbonden met de Lissabonstrategie, er drie overkoepelende doelstellingen zijn vastgesteld (meer banen, betere banen en grotere sociale insluiting) en dat de werkgelegenheidsstrategie zich zal concentreren op hoofdlijnen door het aantal richtsnoeren (beleidslijnen) te verminderen. Daarnaast is de focus in de richtsnoeren meer komen te liggen op de implementatie en resultaten van beleid. De werkgelegenheidsrichtsnoeren dienen ten slotte blijvend in overeenstemming te zijn met de globale richtsnoeren.

Werkgelegenheidspakket 2003

De Raad bereikte een politiek akkoord over het werkgelegenheidspakket 2003. De werkgelegenheidsrichtsnoeren hebben voor het eerst een driejarig perspectief gekregen. Tevens worden zij in het kader van de stroomlijning van verscheidene coördinatieprocessen tegelijk met de globale richtsnoeren van economisch beleid vastgesteld, zodat die beter met elkaar rekening kunnen houden. Het werkgelegenheidspakket 2003 is er vooral op gericht om tegen de achtergrond van de neergaande conjunctuur de arbeidsparticipatie in de Unie op peil te houden. De specifiek tot Nederland gerichte aanbevelingen voor verbetering hadden betrekking op «een leven lang leren», op de armoedeval en WAO en op het terugdringen van het betalingsverschil tussen mannen en vrouwen.

Vereenvoudiging coördinatie sociale zekerheidsstelsels (verordening 1408/71)

Onder het Deense en Griekse Voorzitterschap werd goede voortgang gemaakt met de vereenvoudiging van Verordening 1408/71 over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. De Raad bereikte een politiek akkoord over een aantal belangrijke deelterreinen. De deelakkoorden worden uitdrukkelijk gesloten onder het beginsel dat deze afhankelijk zijn van een finaal akkoord over het gehele pakket.

Pensioenen

Nederland heeft met succes dit onderwerp op de Europese agenda weten te houden. De Raad (samenstelling WSVC, in samenwerking met de Ecofin Raad) kwam overeen om verder te werken aan gezamenlijke indicatoren om de vergelijkbaarheid van de gegevens van de lidstaten over de houdbaarheid van pensioenstelsels te vergroten.

Raad en Commissie zonden een gezamenlijk verslag over toereikende en betaalbare pensioenen aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad. Deze kwam overeen dat de open coördinatie van pensioenbeleid moet worden voortgezet en dat er het komende jaar een aantal gespecialiseerde studies zullen worden ondernomen. Die gaan in op de sociale en financiële houdbaarheid van pensioenstelsels en hun vermogen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld door het verhogen van de uittredingsleeftijd. De studies moeten leiden tot rapportage aan de Europese Voorjaarsraad van 2004.

Richtlijn uitzendkrachten

De Raad kon niet tot overeenstemming komen over dit gevoelige onderwerp. Doel van de richtlijn is het garanderen van minimumvoorwaarden en gelijke behandeling van uitzendwerkers. Het meest controversiële onderwerp is het verzekeren van gelijke behandeling op het gebied van beloning. Vanaf een bepaalde termijn (zes weken) dient een uitzendwerknemer een gelijk loon te krijgen als een met de uitzendwerknemer vergelijkbare werknemer van het inlenende bedrijf. Een aantal lidstaten meent dat de richtlijn zich niet met beloning van uitzendwerknemers dient bezig te houden. In het uiterste geval wensen deze lidstaten lange overgangstermijnen. Nederland is voorstander van de richtlijn en wil gelijke behandeling, ook op het gebied van beloning, vanaf de eerste werkdag. Als deze gelijke behandeling is gewaarborgd, zijn belemmeringen voor uitzendbureaus niet meer nodig. Deze dienen dan te worden opgeheven.

Tripartiete Top Groei en Werkgelegenheid

De Raad besloot de «Sociale Top» te formaliseren in de «Tripartiete Top voor Groei en Werkgelegenheid». De bijeenkomst van de Voorzitter van de Raad met de sociale partners op Europees niveau aan de vooravond van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad wordt op deze wijze beter ingebed in de Europese structuur. Zo kunnen de sociale partners meer betrokken worden bij de voorbereiding en de uitvoering van de Lissabonstrategie.

Gender mainstreaming

Onder het Griekse voorzitterschap is meer zichtbaarheid gegeven aan gender mainstreaming. Op Europees niveau dient een continue monitoring van gender mainstreaming plaats te vinden. Dit mondt uit in een jaarlijks kort verslag aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad. Deze kan desgewenst nieuwe prioriteiten op dit gebied vast stellen.

Jaar van de gehandicapten

2003 was het Europees jaar van de gehandicapten. Het Griekse voorzitterschap heeft er onder meer inhoud aan gegeven door aandacht te vragen voor de verdere economische en sociale integratie van gehandicapten. De Raad heeft de lidstaten verzocht hiernaar te streven door wetgeving en andere maatregelen. Daarnaast moeten zij voor eind 2003 uitvoering geven aan richtlijnen die zien op gelijke behandeling in arbeid en beroep en toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.

Beleid in voorbereiding

Europese Wetgeving

Wetgevingsarbeid zal worden voortgezet op onderwerpen als uitzendarbeid, de vereenvoudiging van sociale zekerheidsstelsels en arbeidsomstandigheden. Daarnaast worden nieuwe voorstellen verwacht van de Commissie op het gebied van protectie van medische gegevens, codificering van gelijke behandelingsrichtlijnen en discriminatie op grond van sekse buiten de werkplek.

Stroomlijning sociale bescherming

In navolging van de stroomlijning van de werkgelegenheidsstrategie, zoals hierboven beschreven, zal een stroomlijning van de coördinatie van het beleid voor sociale bescherming op Europees niveau plaatsvinden.

Sociale insluiting

In het kader van de open coördinatie van sociale insluiting vindt in 2003 en 2004 de tweede ronde van de «Nationale Actieplannen Sociale Insluiting» plaats. De lidstaten moeten in juli 2003 hun nationale actieplannen inleveren in Brussel. Nederland heeft zijn Nationaal Actieplan ter Bestijding van Armoede en Sociale Uitsluiting begin juli 2003 aan de Tweede Kamer en de Europese Commissie aangeboden. Op grond van een analyse door de Commissie daarvan zullen Raad en Commissie een gezamenlijk verslag indienen bij de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2004.

Employment Taskforce

De Europese Voorjaarsraad stelde in maart een werkgroep in onder leiding van oud-minister-president Wim Kok. Deze Taskforce Employment zal voor eind 2003 rapporteren over de arbeidsmarkten in de lidstaten en kortetermijnmaatregelen aanbevelen om de lidstaten te helpen bij het behalen van de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie.

6.5.2 Volksgezondheid

Stand van zaken

Bloed en bloedproducten

De Raad heeft eind 2002 de richtlijn voor bloed en bloedproducten aangenomen. Deze heeft als doel een veilige bloedvoorziening in Europa en stelt kwaliteits- en veiligheidsnormen aan handelingen met bloed en bloedbestanddelen. Nederland vindt dat donatie-om-niet belangrijk is voor veilig bloed. De richtlijn verplicht lidstaten echter niet tot onbetaalde donatie, maar stelt dat deze in beginsel vrijwillig en onbetaald moet plaatsvinden. Op 27 februari 2002 is de richtlijn in werking getreden.

Bioterrorisme

Als onderdeel van het Europees actieplan ter bestrijding van terrorisme heeft de Raad in november 2002 conclusies aangenomen over bioterrorisme. Op grond daarvan heeft de Commissie een overzicht van de Europese activiteiten op dit gebied gepubliceerd. De ministers van Binnenlandse Zaken hebben een alomvattend rapport afgerond waarin de bescherming van de volksgezondheid tegen biologische aanslagen stevig is verankerd. Naar aanleiding van deze rapporten is besloten dat de bestaande systemen voor verbetering vatbaar zijn. De Raad voor Volksgezondheid heeft hierop de Commissie in 2001 geadviseerd een Actie Programma te starten voor het verbeteren van de coördinatie op het gebied van voorbereidingen tegen mogelijke biologische en chemische dreigingen. Dit actieprogramma is geïmplementeerd en voorziet o.a. in een 24-uurs alarmeringssysteem waaraan alle lidstaten deelnemen, uitwisseling over nationale plannen tegen een mogelijke pokkenuitbraak en in een inventarisatie van Europese capaciteit op het gebied van experts en farmaceutische productiecapaciteit. Tevens zijn richtlijnen en standaarden opgesteld en is gesproken over samenwerking op het gebied van vaccinontwikkeling. In een Communicatie van de Commissie op 2–6 2003 (COM 2003/320) is beschreven wat het Actie Programma tot nu toe heeft bereikt.

Tabak

De Raad heeft in december 2002 na een moeilijke discussie een politiek akkoord bereikt over tabaksreclame. Lidstaten mogen op nationaal niveau strengere maatregelen nemen op dit vlak, met name ten aanzien van voorschriften voor reclame en verpakkingen.

In de World Health Organisation (WHO) is op 21 mei 2003 na jaren van onderhandelen overeenstemming bereikt over een wereldwijd verdrag tegen roken. De Raad heeft op 2 juni 2003 besloten om dit verdrag gezamenlijk te ondertekenen. Nederland is daarmee zeer ingenomen. Het heeft intensief geijverd voor Europese regels en eensgezinde opstelling van de Unie in de WHO.

Drugspreventie

De Raad heeft een aanbeveling aangenomen over het tegengaan van de risico's die samenhangen met drugsverslaving. De aanbeveling spoort met het Nederlandse beleid voor de hulpverlening aan drugsverslaafden.

Weefsels en cellen

De Raad bereikte in juni 2003 een politiek akkoord over de richtlijn voor weefsels en cellen. Deze stelt kwaliteits- en veiligheidseisen aan handelingen met menselijke weefsels en cellen. Doel is bescherming van de volksgezondheid en het voorkomen van de overdracht van ziekten door het vrije verkeer van weefsels en cellen in de Unie. Weefsels en cellen die worden gebruikt als grondstof voor medische producten dienen, naast de op het productieproces van toepassing zijnde regels, te voldoen aan de eisen van deze richtlijn. De regels gelden ook voor de invoer vanuit derde landen.

SARS

Het Severe Acute Respiratory Syndrom (SARS) is een ernstige vorm van longontsteking. De ziekte werd voor het eerst gesignaleerd in Guandong (China) en heeft zich verspreid naar andere landen. De Raad heeft op 6 mei 2003 over SARS en de bestrijding ervan gesproken en afspraken gemaakt over aanvullende Europese maatregelen. Hierbij is het uitgangspunt dat alle lidstaten één koers varen. De WHO dient het voortouw te nemen bij het bepalen van de maatregelen. In de SARS-epidemie ziet de Commissie een extra argument voor het oprichten van een Europees Agentschap voor Infectieziekten.

De Commissie zorgt voor internationale afstemming van de preventieve maatregelen voor SARS. Hiervoor organiseert zij bijeenkomsten van experts uit de lidstaten om een actueel overzicht van het verloop van de epidemie te houden. Daarnaast draagt de Commissie zorg voor goede internationale surveillance, waardoor alle gevallen centraal worden geregistreerd.

Geestelijke gezondheid

De Raad nam in juni 2003 conclusies aan op het gebied van geestelijke gezondheid. Begin 2003 werd in Athene een conferentie georganiseerd over dit onderwerp. Deze conferentie vormde een voortzetting van de ingezette lijn onder het Finse Voorzitterschap (1999). Het accent ligt hierbij met name op sociale insluiting (vermaatschappelijking) en het bestrijden van stigma's (reïntegratie in de arbeidsmarkt en bestrijding van armoede).

Kankerscreening

De Raad deed in juni 2003 aanbevelingen over kankerscreening. Zij hebben als uitgangspunt het terugbrengen van de mortaliteit door een vroege opsporing van kanker via een doorlichting (screening) van risicogroepen. Een vroegtijdige opsporing is een van de strategische punten in de kankerpreventie. De door de Commissie voorgestelde aanbevelingen stemmen overeen met het Nederlandse beleid voor bevolkingsonderzoek op het vlak van borstkanker en baarmoederhalskanker. Nederland neemt daarbij in Europa een vooraanstaande positie in.

Geneesmiddelenregelgeving

De Raad bereikte in juni 2003 een politiek akkoord over een herziening van de regels voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik. De wijzigingen dienen de interne markt te bevorderen voor de farmaceutische industrie en het concurrentievermogen van de farmaceutische industrie voor innovatieve producten en generieke geneesmiddelen te vergroten. Daardoor wordt een hoog niveau van de volksgezondheid beter gegarandeerd. De wijzigingsvoorstellen zullen leiden tot verbeteringen voor enerzijds de centrale Europese registratieprocedure voor medicijnen en anderzijds voor de wederzijdse erkenning van nationale procedures.

Vrij patiëntenverkeer

Op 29 oktober 2002 is in Brussel het overleg van start gegaan inzake het «high level process of reflection on patient mobility and health care developments in the European Union». Dit informele overlegorgaan van ministers van volksgezondheid buigt zich over vraagstukken op het gebied van grensoverschrijdende zorg. De ministersbijeenkomst van 7 juli 2003 behandelde de volgende thema's:

• Europese samenwerking om beter gebruik te maken van beschikbare hulpbronnen (delen van capaciteit, centres of excellence);

• informatievereisten voor patiënten, professionals en beleidsmakers;

• toegang tot en kwaliteit van zorg;

• afstemming van nationaal gezondheidsbeleid en Europese verplichtingen.

De uitkomsten van het high level process worden eind 2003 verwacht. De Commissie zal waarschijnlijk op grond van de conclusies van het high level process met voorstellen komen. De Europese gezondheidsministers zullen er conclusies uit trekken voor hun agenda voor de komende periode.

Europese ziekteverzekeringskaart

De Europese Raad te Barcelona van 20 maart 2002 besloot tot invoering van een Europese ziekteverzekeringskaart. Hiermee zou op elektronische wijze de verzekeringsgerechtigdheid van de houder kunnen worden vastgesteld zodat deze overal in Europa met die kaart medische zorg kan krijgen ten laste van zijn nationale verzekering. De Raad stelde als beoogde invoeringsdatum juni 2004, maar op technisch niveau is dit niet haalbaar gebleken. De Commissie lost dit op door de invoering van de elektronische kaart naar een later tijdstip (2008) te verschuiven en per 2004 een met het oog leesbare kaart in te voeren. Nederland is in beginsel positief waar het de invoering van een elektronische kaart betreft. Gelet op de onhaalbaarheid van de directe invoering van de elektronische kaart, steunt Nederland inmiddels het door de Commissie voorgestelde traject voor invoering van de met het oog leesbare kaart.

Beleid in voorbereiding

Europees Centrum Infectieziekten

De Commissie zal een voorstel doen voor een Europees Centrum voor de bestrijding van infectieziekten. Het gaat daarbij om de oprichting van een Europees coördinatiecentrum voor de preventie, surveillance en bestrijding van natuurlijk optredende en bewust verspreide infectieziekten. Het centrum zal begin 2005 operationeel kunnen zijn. Nederland pleit voor een klein maar daadkrachtig centrum met voldoende bevoegdheden om een hoge kwaliteit van preventieve maatregelen en maatregelen ter bestrijding van besmettelijke ziekten in Europa te kunnen waarborgen.

Herziening geneesmiddelenregelgeving

De Raad wil in het najaar van 2003 een gemeenschappelijk standpunt over de geneesmiddelenwetgeving voor menselijk gebruik bereiken. Daarnaast zal het Italiaanse voorzitterschap werken aan een politiek akkoord over de geneesmiddelenregelgeving voor dierlijk gebruik.

Conferenties

Het Italiaanse voorzitterschap zal conferenties organiseren over de onderwerpen «Gezonde Leefstijlen», «Veiligheid en kwaliteit van orgaandonatie en transplantatie» en over «Tabak, preventie en communicatie».

Ierse prioriteiten

Ierland zal zich tijdens zijn voorzitterschap, voor zover bekend, onder meer richten op de volgende dossiers: het centrum ter bestrijding van infectieziekten, tabak, follow-up geneesmiddelenwetgeving, richtlijn weefsels en cellen, het «High Level Process of patient mobility» en «Public Health».

Referenties

Werkgelegenheid en Sociaal Beleid

• Mededeling van de Commissie over stroomlijning werkgelegenheidsbeleid COM (2002) 487

• Voorstel van de Commissie voor wijziging van Verordening 1408/71 (sociale zekerheid) COM (98) 779

• Voorstel van de Commissie voor een richtlijn bescherming uitzendkrachten COM (2002) 701

• Voorstel van de Commissie Werkgelegenheidsrichtsnoeren 2003 COM (2003) 176

• Voorstel van de Commissie over aanbevelingen aan de lidstaten over de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid COM (2003) 177

• Gemeenschappelijk verslag van de Commissie en de Raad over toereikende en betaalbare pensioenen COM (2002) 737

• Besluit van de Raad voor de instelling van een tripartiete Top voor Groei en Werkgelegenheid COM (2002) 341

• Mededeling van de Commissie over de stroomlijning van de sociale dimensie van de Lissabon-strategie COM (2003) 261

Gezondheid

• Richtlijn Bloed en Bloedproducten (PB L/2003/33/30)

• Richtlijn medische hulpmiddelen (93/42/EEG)

• Voorstel voor een richtlijn reclame en sponsoring voor tabaksproducten (COM (2001) 283)

• Voorstel voor ondertekening van de kaderovereenkomst WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik (COM (2003) 307)

• Aanbeveling over preventie drugsverslaving (93/22/02)

• Richtlijn over menselijke weefsels en cellen (COM (2003) 340 definitief)

• Conclusies over het ernstig respiratoir syndroom (172/2/03)

• Conclusies over stigmatisering en discriminatie van geesteszieken (9106/03)

• Voorstel voor een aanbeveling over kankerscreening (COM (2003) 230)

• Geneesmiddelenverordening en -richtlijn (COM (2002) 735, COM (2003) 163 definitief)

• Vrij verkeer van patiënten in Europa (10 217/02)

• Mededeling inzake de invoering van de Europese verzekeringskaart (COM (2003) 73 definitief)

6.6 Raad voor het Concurrentievermogen

Vergaderdata

11 en 12 juli 2003Informele ministeriële bijeenkomst in Rome
22 en 23 september 2003Raad voor het Concurrentievermogen in Brussel
10 en 11 en 27 november 2003Raad voor het Concurrentievermogen in Brussel
  
11 maart 2004Raad voor het Concurrentievermogen in Brussel
17 en 18 mei 2004Raad voor het Concurrentievermogen in Brussel

Stand van zaken

De nieuwe Raad voor het Concurrentievermogen (RvC) kwam onder Deens voorzitterschap voor het eerst bijeen. De Raad is een samenvoeging van de voormalige Interne Markt-, Consumenten- en Toerismeraad, de Industrieraad en de Onderzoeksraad. Het onderwerp consumentenbescherming heeft een plaats gekregen in de nieuwe raadsformatie voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken. Gebleken is echter dat de beide afgelopen voorzitterschappen er de voorkeur aan gaven consumentenonderwerpen die betrekking hebben op het functioneren van de interne markt, toch in de RvC te behandelen.

Het afgelopen jaar was er nog sprake van grotendeels afzonderlijke agenda's voor de verschillende onderdelen, waardoor er van daadwerkelijke integratie maar beperkt sprake was. In de onderstaande terugblik worden de verschillende beleidsterreinen, met het oog op de overzichtelijkheid, afzonderlijk van elkaar behandeld.

De Raad kwam zowel onder Deens als Grieks voorzitterschap drie maal regulier bijeen. Daarnaast organiseerde het Deense Voorzitterschap een informele bijeenkomst van ministers van Concurrentievermogen in Nyborg. Hoofddoel van deze vergadering was het houden van een gedachtewisseling over het functioneren en de doelstellingen van de nieuwe Raad. Geconstateerd werd dat de nieuwe raad een belangrijke rol moet vervullen bij het monitoren van het Lissabonproces en dat gezocht moet worden naar synergie tussen de verschillende beleidsterreinen (interne markt, industrie, onderzoek en innovatie) met als uiteindelijke doel het vergroten van het concurrentievermogen van de EU. Er werd onder meer overeengekomen een nieuwe raadswerkgroep in te richten. Deze raadswerkgroep voor Concurrentievermogen en Groei kan ook op hoog niveau bijeenkomen (Directeuren-Generaal uit de lidstaten). Deze groep zou zich op strategisch niveau moeten bezighouden met het integreren van beleidsterreinen met als uiteindelijke doel het versterken van het concurrentievermogen.

Op 11 en 12 juli jl. vond de informele ministeriële bijeenkomst voor het Concurrentievermogen plaats in Rome. Hierbij waren namens Nederland de ministers van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen aanwezig. Naast de lidstaten waren ook de toetredende lidstaten en de leden van het EVA (Europees Vrijhandelsakkoord) vertegenwoordigd. Er is gesproken over diverse onderwerpen op het terrein van onderzoek, interne markt, industriebeleid en mededinging. Daarnaast is, in het kader van de Lissabonagenda en meer specifiek het verzoek van de Voorjaarsraad van maart jl., gesproken over de wijze waarop een integrale strategie voor concurrentiekracht ontwikkeld en geïmplementeerd kan worden.

Interne Markt

De Europese interne markt vierde in januari 2003 zijn tiende verjaardag. De Commissie heeft berekend dat dankzij het totstandkomen ervan de welvaart van de lidstaten in de afgelopen tien jaar in totaal met 877 miljard euro is toegenomen. De werkgelegenheid steeg met 2,5 miljoen banen en door opening van nationale markten en daarmee toegenomen concurrentievermogen zijn de prijzen van producten gedaald.

De Commissie signaleert nog wel een aantal belangrijke tekortkomingen van de interne markt. De Commissie stelt een geïntegreerde aanpak voor. De interne marktstrategie 2003–2006 is hier een goede aanzet toe. Een andere tekortkoming is dat er op dit moment nog zo'n 1600 inbreukprocedures lopen van de Commissie tegen lidstaten, omdat lidstaten de Europese regels voor de interne markt niet op tijd hebben omgezet in nationale wetgeving, of niet op de juiste manier. Uit het meest recente «Scorebord voor de Interne Markt» blijkt dat het steeds slechter gaat met de omzetting van EU-regelgeving. Het zogenaamde implementatietekort van Nederland is opgelopen van 1,8% tot 2,4%, bij een doelstelling van maximaal 1,5%. Deze verslechtering is verontrustend. De Europese Unie brengt zichzelf onnodig economische schade toe door het bedrijfsleven een level playing field te onthouden. Het omzettingstekort van Nederland is het afgelopen jaar opgelopen van 1,3% tot 2%, waarmee ons land 7e staat op de ranglijst.

Verder constateert de Commissie dat het toezicht op het aanbesteden van opdrachten door overheden niet in alle landen voldoende is en dat de (financiële) dienstensector nog veel barrières kent, zoals verschillen tussen de Europese landen in BTW-tarieven, belastingen, openingstijden van winkels en financiële verslaglegging.

Om deze problemen aan te pakken publiceert de Commissie vanaf dit jaar om de 3 jaar (voorheen jaarlijks) een herziening van haar Interne Markt Strategie (IMS). De strategie is een van de belangrijkste bijdragen van de Raad voor het Concurrentievermogen aan de Europese agenda voor economische hervormingen. De herziene IMS van maart 2003 en bestaat uit tien prioriteitsgebieden, te weten:

• verbeteren van vrij verkeer van goederen;

• integreren van de dienstenmarkt;

• hogere kwaliteit van netwerkindustrieën;

• terugdringen van de effecten van belastingobstakels;

• betere naleving van de regels voor overheidsaanbestedingen;

• verbeteren van het ondernemersklimaat;

• de demografische uitdaging het hoofd bieden (hervorming van pensioensystemen);

• vereenvoudigen van regelgeving;

• de regels handhaven;

• meer en betere informatievoorziening.

Gemeenschapsoctrooi

De Raad heeft onder Grieks voorzitterschap, na 2,5 jaar onderhandelen, een politiek akkoord bereikt over de hoofdlijnen van het toekomstige Gemeenschapsoctrooi. De besluitvorming verloopt moeizaam, omdat er op dit dossier grote belangen spelen en unanimiteit vereist is. Voordat de Raad definitief kan besluiten, zal binnen de overeengekomen politieke hoofdlijnen nu eerst de concrete tekst van de verordening verder moeten worden uitgewerkt. Het politieke akkoord kende de navolgende inhoud:

• jurisdictie: uiterlijk in 2010 wordt er een communautair, gecentraliseerd octrooigerecht opgezet in Luxemburg, als onderdeel van het bestaande Gerecht van Eerste Aanleg; tot die tijd blijven nationale rechtbanken bevoegd;

• talenregime: aanvragen worden ingediend in Frans, Duits of Engels of de eigen taal; na de verlening van een Gemeenschapsoctrooi moet de tekst van het octrooi beschikbaar zijn in opnieuw het Frans, Duits of Engels en moeten de zogenaamde claims – de kern van het octrooi – in al deze drie talen vertaald zijn; binnen een redelijke termijn daarna moeten de claims in alle overige officiële Gemeenschapstalen beschikbaar komen.

• rol van de nationale bureaus: zij krijgen een rol bij de voorlichting over het Gemeenschapsoctrooi en kunnen op verzoek van gebruikers octrooiaanvragen in ontvangst nemen om deze door te zenden aan het Europees Octrooibureau (EOB); onder voorwaarden is het mogelijk dat de nationale bureaus het EOB assisteren bij het verrichten van het zogenaamde nieuwheidsonderzoek;

• verdeling van de inkomsten: verdeelsleutel van 50% voor het EOB en 50% voor de nationale bureaus; vastgesteld moet nog worden hoe de lidstaten onderling «hun» 50% verdelen.

Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen compromisbereid opgesteld, vanuit de wens om een akkoord te bereiken over dit belangrijke «Lissabondossier». Nederland is gelukkig met het besluit om te kiezen voor gecentraliseerde rechtspraak op communautaire basis. Uit een oogpunt van rechtsbescherming voor gebruikers (met name bedrijven) is dit nieuwe jurisdictiesysteem een enorme stap vooruit. De inwerkingtreding ervan uiterlijk in 2010 lijkt ver weg, maar realiter is er geen andere keuze: de implementatie van het Gemeenschapsoctrooi in het kader van het Europees Octrooiverdrag (met het EOB als uitvoeringsorganisatie) en overigens ook de opzet van het jurisdictiesysteem zelf kosten de nodige tijd; tegelijkertijd moet worden bedacht dat er niet vanaf het allereerste moment dat Gemeenschapsoctrooien zullen kunnen worden aangevraagd meteen ook juridische geschillen ontstaan. Nederland is minder gelukkig met het gekozen talenregime. Nederland heeft steeds gehamerd op zo laag mogelijke kosten voor het bedrijfsleven en had dan ook een voorkeur voor een talenregime met alleen Engels of de drie talen van het EOB. Bovengenoemd talenregime brengt per octrooi zo'n 5000 euro vertaalkosten met zich mee. Daarmee is het Gemeenschapsoctrooi nog steeds wel aanzienlijk goedkoper dan de huidige bescherming onder het Europees Octrooiverdrag, waaronder alleen een zelf gekozen bundel van nationale octrooien wordt verleend en dat bovendien geen uniform rechtsbeschermingssysteem heeft. Daarom heeft de regering er, als maximaal haalbaar compromis, uiteindelijk mee ingestemd.

Harmonisatie technische regelgeving en gevaarlijke stoffen

De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over:

• de richtlijn inzake meetinstrumenten. Deze richtlijn moderniseert, vereenvoudigt en harmoniseert de metrologische regelgeving.

• de omzetting van de bestaande richtlijn inzake drugsprecursoren in een verordening. Drugsprecursoren zijn chemicaliën die voor de illegale vervaardiging van drugs en psychotrope stoffen kunnen worden gebruikt, maar daarnaast een brede reguliere toepassing in de chemische industrie hebben.

– de verordening betreffende detergentia (onder andere huishoudelijke waspoeders en wasmiddelen voor industriële reiniging). De verordening vervangt een aantal bestaande richtlijnenen. Daarmee wordt de regelgeving inzake detergentia gemoderniseerd en gestroomlijnd.

– de 26e wijziging van de verbodsrichtlijn betreffende gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt het gebruik in bepaalde producten van drie stoffen (nonylfenol, nonylfenolethoxylaat en cement), welke een gevaar voor het oppervlaktewater en de volksgezondheid kunnen opleveren, verboden.

– de richtlijn voor overheidsaanschaffingen, gericht op de nutssectoren. In mei 2002 werd reeds een akkoord bereikt over de zusterrichtlijn, de zogenaamde «klassieke richtlijn overheidsaanschaffingen».

Industrie

Industrie- en Innovatiebeleid

De Raad heeft zich gebogen over de mededeling van de Commissie over «Het industriebeleid na de uitbreiding». De Raadsconclusies herinneren aan de bijdrage die de industrie levert aan het concurrentievermogen van de EU. De Raad benadrukt het generieke en horizontale karakter van industriebeleid. Het beleid moet erop gericht zijn optimale randvoorwaarden voor bedrijven in de gehele economie te creëren om de concurrentiekracht te bevorderen. Sectorspecifieke eigenschappen, zoals in de farmacie, de chemie of de vliegtuigbouw, mogen bij de vaststelling van beleid een rol spelen, zodat die sectoren niet onnodig worden geremd in hun innovatie en concurrentiekracht.

Verder heeft de Raad zijn waardering uitgesproken voor de mededeling van de Commissie «Naar een Europees Innovatiebeleid». Tussen de lidstaten bestond brede overeenstemming over het belang van horizontale coördinatie van het innovatiebeleid, onder andere bij het beleid ten aanzien van de kapitaal- en arbeidsmarkten, de administratieve lastendruk en het onderwijs- en onderzoeksbeleid. De Raad voor het Concurrentievermogen moet volgens de meeste lidstaten een centrale rol vervullen bij deze horizontale coördinatie. Een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van het scheppen van voorwaarden om research & development uitgaven zo efficiënt mogelijk in te zetten en, vooral die van bedrijven, te verhogen, zodat de Europese Unie toegroeit naar haar doelstelling van 3%. Deze lidstaten drongen aan op het ontwikkelen van een routekaart voor beleidsacties op het terrein van Europees innovatiebeleid.

Mededingingsbeleid

De Raad heeft met unanimiteit een politiek akkoord gesloten over de herziening van het Europese mededingingsbeleid. De Commissie heeft op 27 september 2000 een conceptverordening aangenomen waarbij een nieuw stelsel voor de handhaving van de communautaire mededingingsregels wordt geïntroduceerd. In lijn met de oproep van de Europese Raad te Barcelona kon deze grote hervormingsexercitie onder het Deense voorzitterschap succesvol worden afgerond. Een belangrijk element van het voorstel is dat de Commissie afstapt van het notificatie-systeem. In dit systeem moesten bedrijfsafspraken centraal worden aangemeld waarop de Commissie per geval besliste wel of geen vrijstellingsmachtiging te verlenen. Het nieuwe systeem wordt er een van «wettelijke uitzondering». De toepassing van de EU-mededingingsregels wordt gedecentraliseerd naar de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties.

Nederland is tevreden met de voorliggende verordening. Deze gemoderniseerde tekst leidt tot een grotere effectiviteit van het handhavingsysteem en vermindering van administratieve lasten. Bovendien worden de bevoegdheden van de Nationale Mededingingsautoriteiten versterkt en juicht Nederland de tendens tot verdere convergentie van de nationale handhavingssystemen toe.

Scheepsbouw

De onderhandelingen tussen de Commissie en Korea over het beëindigen van oneerlijke concurrentie door Koreaanse werven zijn mislukt. De Commissie heeft, na goedkeuring hiervan door de Raad, een WTO-procedure gestart tegen Korea en het zogenaamde tijdelijk defensief mechanisme is in werking getreden. Dit mechanisme stelt de lidstaten in staat 6% steun te geven aan nationale werven als aangetoond kan worden dat er sprake is van oneerlijke concurrentie door Korea.

Onderzoek

Het Zesde Kaderprogramma

Het «Zesde Kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002–2006)» is het voornaamste financiële instrument van de Europese Commissie om vorm te geven aan de Europese onderzoeksruimte (European Research Area – ERA). In december 2002 werden de eerste oproepen gepubliceerd voor het indienen van projecten. Het Zesde Kaderprogramma kent een totaal budget van 17,5 miljard euro en kent 7 prioritaire onderzoeksgebieden:

genomics en biotechnologie voor de gezondheidszorg;

• technologie voor de informatiemaatschappij;

• nanotechnologieën, intelligente materialen (materialen met een informatiecomponent), nieuwe productiemethodes;

• lucht- en ruimtevaart;

• voedselveiligheid en gezondheidsrisico's';

• duurzame ontwikkeling van en verandering in het aardsysteem;

• burgers en bestuur in de Europese kennismaatschappij.

Een aantal lidstaten had moeite met de ethische aspecten van het genoomonderzoek (stamcellen) en biotechnologie. Italië stemde uiteindelijk als enige tegen het specifieke programma waarin dit type onderzoek is opgenomen en legde een stemverklaring af inzake de ethische dimensie van onderzoek. Daarnaast werd overeengekomen dat voorlopig geen onderzoeksgelden zullen worden besteed aan onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van stamcellen. Dit moratorium zal tot eind 2003 duren. Tegen die tijd zullen de lidstaten samen met de Commissie ethische richtlijnen aannemen. Dit onderwerp zal onder Italiaans voorzitterschap weer aan de orde komen. De overige specifieke programma's werden unaniem aanvaard.

European and Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP)

De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over het EDCTP-voorstel voor een lange termijn samenwerkingsverband tussen de EU-lidstaten, Noorwegen en ontwikkelingslanden voor klinische proeven op armoedegerelateerde ziekten (HIV/Aids, malaria en tuberculose).

Het EDCTP programma wordt met een programma-omvang van € 600 miljoen euro voor de initiële periode (2003–2007) het grootste project dat ooit uit het onderzoeksbudget van de Unie werd gefinancierd. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) mag het secretariaat van het EDCTP huisvesten, hetgeen van belang is voor de positionering van Nederland in de «Europese Onderzoeksruimte».

Beleid in voorbereiding

Italiaans voorzitterschap

De Italiaanse prioriteiten moeten worden gezien in de context van de Lissabon-doelstellingen en het streven naar het vergroten van het Europese concurrentievermogen. Om de Europese concurrentiekracht te bevorderen dienen drie beleidshoofdlijnen te worden gevolgd: versterking van de interne markt, de verbetering van het ondernemingsklimaat en vergroting van kennis. Het Italiaanse voorzitterschap zal voor de interne markt inzetten op:

• versterking van de rol van de Raad voor het Concurrentievermogen bij de economische beleidsontwikkeling. Dit dient in nauwe samenwerking te gebeuren met de Ecofin Raad en de Europese Voorjaarsraden;

• voortzetting van het «Actieplan Betere Regelgeving»;

• verwijdering van belemmeringen voor de verwezenlijking van een interne markt voor diensten.

Daarnaast acht het Italiaanse voorzitterschap onderwijs en opleiding cruciaal voor de kenniseconomie. Het is van belang om de strategische gebieden van kennis te identificeren. Om de doelstelling van 3% R&D-uitgaven te bereiken in de 7 jaren die nog resten tot 2010, zijn volgens het Italiaanse voorzitterschap aanvankelijk meer publieke interventies nodig om private investeringen te stimuleren. Het aantal en de diversiteit van de zogenaamde centra van excellente kennis, alsmede hun onderlinge netwerk, moet stijgen. Ook moeten de opleiding en mobiliteit van Europese onderzoekers worden bevorderd.

Het Italiaanse voorzitterschap heeft in dit licht 6 doelen:

• herziening van de staatssteunregels zodat ze beter rekening houden met de behoeften van het midden- en kleinbedrijf (MKB) en toegang tot onderzoek vereenvoudigen;

• fiscale regels vaststellen die onderzoek, opleidingen en innovatie faciliteren;

• onderzoeksinitiatieven steunen die de publiek-private samenwerking verbeteren en die de mobiliteit van de wetenschappers tussen de private en de publieke sector versterken;

• het ondersteunen via bijvoorbeeld belastingsmaatregelen, van de ontwikkeling van technologische districten, waarbij lokale overheden en publiek en privaat kapitaal betrokken is;

• het stimuleren, door middel van bonussen, van Europese technologische districten, waarbij meerdere lidstaten, ook de nieuwe lidstaten, betrokken zijn;

• de R&D-markt concurrerend en aantrekkelijk maken voor jonge talenten.

Het Italiaans voorzitterschap meent dat de EU haar menselijk kapitaal moet koesteren door onder meer clusters van onderzoek te identificeren die bijdragen aan economische groei en door een onderwijsbeleid te voeren dat bijdraagt aan dat menselijk kapitaal en de sociale cohesie. In dat verband is relevant dat de Europese Raad (Voorjaarstop) van 2003 naast de realisering van de 3%-doelstelling ook het beleid ten aanzien van menselijk kapitaal heeft aangewezen als terrein waarop open coördinatie kan worden toegepast. Verwacht mag worden dat hiervoor onder het Italiaanse voorzitterschap initiatieven worden genomen. Daarnaast heeft de Commissie in de tweede helft van 2004 een mededeling over de loopbaan van onderzoekers aangekondigd, alsook een actieplan en richtlijnvoorstel voor de toelating en het verblijf van onderzoekers uit derde landen.

Specifieke dossiers

Overnamerichtlijn

De Raad heeft geen politiek akkoord kunnen bereiken over de overnamebodrichtlijn. Het bleek niet mogelijk een compromis te vinden, dat acceptabel is voor alle lidstaten. Het Italiaanse Voorzitterschap zal dit dossier overnemen.

Nederland zal zijn inzet handhaven en zal zich hard maken voor het bereiken van een level playing field. Een Portugees voorstel is voor Nederland de beste optie. Volgens dit voorstel mogen bedrijven beschermingsconstructies handhaven, maar dit moet dan openbaar gemaakt worden. Hierdoor wordt het voor de marktpartijen duidelijk of ze te maken hebben met een bedrijf met of zonder beschermingsconstructie. De markt kan dan op basis van die informatie haar waardeoordeel bepalen.

Richtlijn Vrij Verkeer van Personen

De Raad zal streven naar een akkoord over de richtlijn voor vrij verkeer van personen. Het recht op vrij verkeer van burgers van de Unie en hun familieleden is in de huidige EU-wetgeving vervat in verschillende verordeningen en richtlijnen. Dit voorstel voor een richtlijn beoogt deze verschillende regelingen bijeen te brengen in één geconsolideerde richtlijn.

Diensten van Algemeen Belang

Tijdens de Raden van Laken (2001) en Barcelona (2002) is de Commissie verzocht meer helderheid te verschaffen omtrent de reikwijdte van Diensten van Algemeen Belang (DAB's) en de bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de lidstaten ten aanzien van de uitvoering, financiering en organisatie hiervan. Diensten van Algemeen Belang vormen een containerbegrip. Het omvat verschillende typen activiteiten zoals netwerkindustrieën (energie, post, transport en telecommunicatie), gezondheidszorg, onderwijs en sociale zekerheid.

Inmiddels heeft de Commissie een groenboek over dit onderwerp gepubliceerd. De Commissie onderstreept de bijdrage van de interne markt en de mededingingsregels aan de (verbeterde) kwaliteit en efficiëntie van diensten die van belang zijn voor burgers en bedrijfsleven. Daarnaast is de Commissie niet zonder meer voorstander van algemene EU-wetgeving om de positie van DAB's af te bakenen. Dit zou te algemeen zijn om voor de specifieke sectoren nog operationele waarde te hebben. Tevens stelt het groenboek dat, mede door het subsidiariteitsbeginsel, de Commissie beperkte bevoegdheden op dit onderwerp heeft. Nederland hecht groot belang aan het waarborgen van kwaliteit, prijs, toegankelijkheid en continuïteit van DAB's en is van mening dat de consequenties van de toepassing van marktwerking en steunregels voor de terreinen van onderwijs en sociaal beleid bijzondere aandacht verdienen.

De regering is geen voorstander van het introduceren van een kaderrichtlijn[, omdat een dergelijke kaderrichtlijn gegeven het algemene karakter ervan geen recht doet aan het specifieke en zeer diverse karakter van de diverse sectoren waarop hij betrekking heeft]. Daarnaast kan hij leiden tot concurrentieverstoring en een obstakel vormen bij verdere liberalisering van markten.

Concentratieverordening

De Raad zal streven naar het bereiken van overeenstemming over de herziening van de Concentratieverordening. Het EU-mededingingsrecht kent een stelsel om concentraties (fusies, overnames, joint ventures) vooraf te controleren, zodat de mededinging niet in gevaar wordt gebracht. Eind 2002 kwam de Commissie na een evaluatie van de vigerende verordening met een voorstel tot herziening. De ervaringen met de huidige Concentratieverordening zijn tamelijk gunstig en het voorstel omvat dan ook geen majeure stelselwijziging. Het accent ligt op het wegnemen van praktische problemen en belemmeringen. Het is de bedoeling dat de vernieuwde verordening voor de voorjaarstop van 2004 wordt aangenomen.

Actieplan 3% R&D

De Commissie heeft de mededeling «Investeren in Onderzoek: een actieplan voor Europa (3% BBP-doelstelling)» gepresenteerd. Het actieplan geeft een gedetailleerde uitwerking van de doelstelling om in 2010 de Europese onderzoeksuitgaven tot 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van de lidstaten te verhogen, waarvan tweederde door private partijen. Hierbij wordt het belang van onderzoek en innovatie onderstreept. Naast meer fundamenteel onderzoek is er ook een meer marktgerichte toepassing wenselijk. Vrijwel alle lidstaten, waaronder Nederland, onderstrepen het belang van een actief beleid en een systematische aanpak om het investeren in onderzoek te stimuleren, waarbij de huidige financiële beperkingen in het oog dienen te worden gehouden. Een lichte vorm van open coördinatie van nationaal beleid wordt daarbij nuttig geacht. Het belang van publiek-private samenwerking wordt benadrukt als middel om een hoog investeringsniveau te bereiken. Vooral de toekomstige lidstaten refereerden aan het belang van de inzet van structuurfondsen voor onderzoeksdoeleinden. Afgesproken is tijdens het Italiaanse voorzitterschap verder te spreken over het actieplan.

Consumentenonderwerpen

Het komende jaar zal de Raad voor het Concurrentievermogen pogen overeenstemming te bereiken over het verordeningsvoorstel voor verkoopbevorderende acties (sales promotions) en de richtlijn consumentenkrediet. Verder zal de Raad zich waarschijnlijk buigen over de kaderrichtlijn oneerlijke handelspraktijken, die de Commissie heeft voorbereid.

De voorgestelde verordening «administratieve samenwerking op het gebied van handhaving van consumentenrecht» voorziet in «administratieve samenwerking» ten aanzien van de handhaving van consumentenrecht in geval van grensoverschrijdende inbreuken. Deze verordening wordt momenteel nog door de Commissie voorbereid. Omdat in Nederland consumentenrecht met name civielrechtelijk wordt gehandhaafd, kent Nederland geen publieke handhavingsautoriteit. Door deze verordening zou Nederland een autoriteit moeten oprichten, dan wel het werk moeten onderbrengen bij een bestaande publieke instantie. Nederland steunt het doel, verbetering van de samenwerking, van de verordening, maar volgens Nederland is een verbeterde samenwerking ook mogelijk met behoud van het huidige civielrechtelijk handhavingsysteem.

De verordening sales promotions heeft tot doel grensoverschrijdende verkoopbevordering middels kortingsacties, waardebonnen, spelletjes en geschenken (en de reclame daarvoor) eenvoudiger te maken. De verordening staat algehele verboden op verkoopbevorderende acties en gerelateerde commerciële communicatie (reclame) niet langer toe. Nederland hecht veel belang aan het voorstel en is van mening dat promotieacties op het gebied van alcohol, tabak en kansspelen buiten de reikwijdte van de verordening dient te vallen.

De richtlijn consumentenkrediet is bedoeld om de wetgeving op Europees niveau volledig te harmoniseren. Het doel daarvan is uniforme bescherming te bieden aan de Europese consument. De belangrijkste elementen van de geactualiseerde richtlijn zijn: uitbreiding van de reikwijdte (onder andere tot kredietbemiddelaars), bevorderen van transparantie en het opzetten in iedere lidstaat van een centraal nationaal kredietregistratiebureau. Nederland steunt de doelstelling van de richtlijn.

Referenties

• Scoreboard Interne Markt:

http://www.europa.eu.int/comm/internalmarket/en/update/score/index.htm

• Zesde voortgangsverslag over het Actieplan voor financiële diensten:

http://www.europa.eu.int/comm/internalmarket/en/finances/actionplan/progres s6nl.pdf

• Voorstel Verordening Gemeenschapsoctrooi:

http://www.europa.eu.int/comm/internalmarket/en/indprop/412nl.pdf

• Verordening Verkoopbevorderende Activiteiten:

http://www.europa.eu.int/comm/internalmarket/comcom/unfair/01-1351nl.pdf

• Kwaliteit van Regelgeving:

• Actieplan «Simplifying and improving the regulatory environment» COM(2002)278

6.7 Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Vergaderdata

4 en 5 juli 2003Informele Raad (Vervoer) in Napels
18, 19 en 20 juli 2003Informele Raad (Energie en Milieu) in Montecatini
3 en 4 september 2003Informele Raad (Telecommunicatie) in Viterbo
9 en 10 oktober 2003Raad in Luxemburg
20 november 2003Raad in Brussel
4 en 5 december 2003Raad in Brussel
15 december 2003Raad in Brussel (eventueel alleen energie)
  
8 en 9 maart 2004Raad in Brussel
10 en 11 juni 2004Raad in Luxemburg

6.7.1 Vervoer

Stand van zaken

In de Transportraden werd tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen een aantal belangrijke onderwerpen aan de orde gesteld, zoals:

• de veiligheid in de scheepvaart

relaties van de EU met derde landen in de luchtvaart/open skies

de Single European Sky

• het ecopuntensysteem

• het Tweede Spoorpakket

• het Marco Polo-programma

• het Europese satellietnavigatiesysteem Galileo

• het «Actieplan verkeersveiligheid 2003–10».

Veiligheid in de scheepvaart

In reactie op het zinken van de olietanker «Prestige» in november 2002 voor de Spaanse kust heeft de Unie in snel tempo diverse acties ondernomen. Tijdens het Griekse voorzitterschap is een politiek akkoord bereikt over een verbod op het vervoer van zware oliesoorten (vanaf 900 kg per m3) in enkelwandige tankers van en naar havens in de Unie en voor schepen onder de vlag van een lidstaat, de versnelde uitfasering van enkelwandige tankers alsmede speciale keuringen voor enkelwandige tankers ouder dan 15 jaar.

Uitfasering voor grote enkelwandige tankers (de zogenaamde categorieën 2 en 3) loopt tot 2010. Een uitloopmogelijkheid tot 2015 bestaat voor schepen met slechts één dubbele zijde of één dubbele bodem, mits deze niet ouder zijn dan 25 jaar. Bij een mondiale aanpak van sneller uitfaseren van de tankervloot zouden capaciteitsproblemen kunnen ontstaan. Hierop heeft Nederland gewezen.

Eerder was onder Deens voorzitterschap reeds overeenstemming bereikt over een aantal maatregelen om de maritieme veiligheid te bevorderen, waaronder de publicatie van een zwarte lijst van schepen, het uitwerken van «places of refuge» en het versneld rekruteren van port state control inspecteurs.

Relaties van de EU met derde landen in de luchtvaart / open skies

Bij de uitspraak van het Europese Hof van Justitie eerder dit jaar over de bilaterale open skies akkoorden met de VS werd verklaard dat deze deels in strijd zijn met het EG-verdrag en dat de Gemeenschap op een aantal deelterreinen (computer reserveringssysteem, slots, intra-EU-tarieven) exclusief bevoegd is om over luchtvaartakkoorden te onderhandelen met derde landen. Voorts verhoudt het recht van vestiging zich niet met het afsluiten van bilaterale akkoorden.

Als gevolg van de uitspraak van het Hof werd onder Grieks voorzitterschap een pakket maatregelen inzake open skies aanvaard: een mandaat voor de Commissie voor luchtvaartonderhandelingen met de VS, een horizontaal mandaat voor de Commissie voor onderhandelingen met derde landen over onderwerpen die vallen onder de exclusieve competentie van de Gemeenschap alsmede een Verordening over onderhandelingen en implementatie van luchtvaartverdragen tussen de lidstaten en derde landen. Met dit pakket is tegemoet gekomen aan de noodzaak om enerzijds de bilaterale verdragen zo snel mogelijk in lijn te brengen met het EG-recht en anderzijds om, ten behoeve van de noodlijdende sector en van de consument, de lidstaten in staat te stellen de huidige luchtvaartrelaties te continueren en uit te breiden.

Single European Sky

Teneinde de toenemende congestie in het Europese luchtruim het hoofd te kunnen bieden is onder Deens voorzitterschap overeengekomen om eind 2004 het Europese luchtruim om te vormen tot een gemeenschappelijk luchtruim dat valt onder één EU-wetgevingsregiem. De maatregelen gelden ten eerste voor de hogere luchtlagen.

Ecopuntensysteem

Bij toetreding tot de EU (1993) bedong Oostenrijk de toepassing van het ecopuntensysteem. Dit contingenteringssysteem beoogt de schade aan het milieu door wegvervoer te beperken en heeft inmiddels zijn doel, een substantiële reductie van de uitstoot door het goederenvervoer, bereikt. Het systeem, dat eind 2003 afloopt, is alleen van toepassing op het transito-wegvervoer door Oostenrijk. Het onder het Deense voorzitterschap door de Raad bereikte «compromisvoorstel» voor verlenging na 2003 heeft het EP volledig verworpen. Dat betekent een stevige conciliatie tussen Raad en EP onder Italiaans voorzitterschap. Nederland heeft in de Raad tegen het «compromis» gestemd, aangezien hierdoor investeringen in milieuvriendelijke vrachtwagens (Euro-4) te weinig worden beloond.

Tegenstanders van het ecopuntensysteem, waaronder Nederland, wijzen op het belang van het vrije verkeer van goederen en verwijzen tevens naar de achterblijvende uitvoering van Oostenrijkse verplichtingen tot uitbreiding van het spoor. De Nederlandse voorkeur gaat uit naar een duurzaam alternatief (infrastructuurheffing) in plaats van verlenging van het bewerkelijke en marktverstorende ecopuntensysteem.

Tweede Spoorpakket

Onder het Griekse voorzitterschap werd een politiek akkoord bereikt over het Tweede Spoorpakket, bestaande uit een aantal voorstellen voor regelgeving. Hieronder vallen harmonisatie van spoorwegveiligheidsregels, transparantie en informatieverstrekking over veiligheid en onderzoek naar ernstige ongevallen en incidenten, alsmede de oprichting van een Europees Spoorwegagentschap (European Rail Agency-ERA) met als voorlopige zetel Brussel. Door Nederland werd met succes aangedrongen op duidelijke veiligheidsregels. Indien strengere nationale normen worden vastgesteld dienen deze eerst aan de Commissie te worden voorgelegd en te worden afgestemd met de betrokken partijen; dit om te voorkomen dat strengere nationale regels marktverstorend kunnen werken.

De openstelling van nationale markten en het toestaan van cabotage is een noodzakelijke voorwaarde om tot een verbetering van de concurrentiepositie van het spoor te komen. Openstelling van nationale markten zal in 2006 plaatsvinden, maar cabotage in de vorm van uitbreiding van toegangsrechten voor vervoerders uit andere lidstaten tot binnenlands goederenvervoer (minder lege retourritten) wordt toegestaan per 2008.

Marco Polo programma

Tijdens het Deense voorzitterschap ging de Raad akkoord met een budget van 75 miljoen euro voor het programma Marco Polo. Inmiddels heeft ook het EP hiermee ingestemd. Het betreft een stimuleringsprogramma voor multimodaal vervoer (meer goederenvervoer via spoor, binnenvaart en kustvaart) met een looptijd van 2003 tot en met 2010. Het programma staat tevens open voor de kandidaat-lidstaten (inclusief Turkije) en de lidstaten van de EVA.

Galileo, het Europese satellietnavigatiesysteem

Met Galileo zal Europa vanaf 2008 kunnen beschikken over een eigen satelliet- en navigatiesysteem. Door de Gemeenschappelijke Onderneming – de uitvoeringsorganisatie voor de ontwikkelingsfase – is een tender uitgeschreven voor het uitvoeren van de lancerings- en operationele fase van het project. Voorts is politieke overeenstemming bereikt over de integratie van de reeds bestaande European Geostationary Navigation Overlay Service (EGNOS) in het Galileo-programma. EGNOS biedt aan gebruikers van radionavigatie via satellieten een hoge prestaties leverende dienst voor navigatie en positiebepaling, die kwalitatief beter is dan hetgeen momenteel beschikbaar is in Europa. Verder is voortgang geboekt bij het overleg met de Verenigde Staten over de mogelijke overlap met het militaire GPS-signaal. Ten slotte werd de Commissie een onderhandelingsmandaat verleend voor een overeenkomst tussen de Unie en China over de ontwikkeling van het civiele navigatiesysteem van Galileo. Het doel van deze samenwerking is tot een versterking van het project te komen. Het mandaat sluit samenwerking op het gebied van Public Regulated Service (PRS, het meest beveiligde signaal) uit.

Actieplan verkeersveiligheid 2003–10

Tijdens het Griekse voorzitterschap werd een «Actieplan verkeersveiligheid» aangenomen, teneinde in 2010 te komen tot een halvering van de 40 000 verkeersslachtoffers die jaarlijks in de Unie te betreuren zijn. De gestelde doelen worden gedifferentieerd naar gelang de nationale situatie; niet in alle lidstaten valt evenveel winst te behalen op het gebied van verkeersveiligheid.

Beleid in voorbereiding

Hoofdthema's onder het Italiaanse voorzitterschap zullen zijn:

Het vrije verkeer van goederen en personen in de EU

Tijdens de Informele Raad te Napels op 4 en 5 juli stond de ontwikkeling van de Europese transportinfrastructuur (herziening van de Trans-Europese Netwerken – TEN's) en het Alpentransport en de financiering daarvan centraal. De discussie vond plaats tegen de achtergrond van

• de Mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van de Trans-Europese Netwerken (nieuwe financieringsvormen en coördinatiemechanismen);

• het adviserend rapport van de Groep op Hoog Niveau onder leiding van Karel van Miert over nieuwe TEN-richtsnoeren (criteria voor TEN-subsidies) en nieuwe prioritaire projecten op de hoofdverbindingsassen in een uitgebreid Europa van 30 juni 2003;

• het initiatief van de Italiaanse minister van Transport Tremonti, gericht op het bevorderen van private deelname in infrastructuurinvesteringen, met name via een grotere en meer risicodragende rol van de Europese Investeringsbank en

• een Mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van een Euro-Mediterraan transportnetwerk.

Ook loopt op dit moment een studie van de Commissie naar de Europese transportstromen. Op basis van het rapport van Van Miert en de uitkomst van de studie zal de Commissie eind september met een voorstel aan de Raad komen met hierin opgenomen algemene richtsnoeren en een lijst van prioritaire projecten, dit ter vervanging van de huidige lijst van Essen. Tevens wordt gekeken naar horizontale projecten op het gebied van informatietechnologie en management in vervoer. Genoemde projecten komen met voorrang in aanmerking voor (gedeeltelijke) financiering uit de financiële middelen voor de TEN's. De voorstellen zullen moeten worden bekeken in het licht van de volgende financiële perspectieven.

Duurzame ontwikkeling van transport door «modal shift»

Teneinde de toename in het Europese verkeer en transport op te vangen is een verbetering van alternatieven voor het wegvervoer; spoor, binnenvaart en kustvaart, gewenst. Het Marco Polo programma kan, nu het is vastgesteld, verder worden ingevuld. Onder het Italiaans voorzitterschap zal een start worden gemaakt met de conciliatie tussen Raad en EP over het Tweede Spoorpakket. Modal shift dient gepaard te gaan met gelijktijdige toepassing van emissie beperkende technieken voor alle modaliteiten om substantiëler bij te dragen aan duurzame ontwikkeling.

Adequate financiële instrumenten voor nieuwe infrastructuur

Het Italiaanse voorzitterschap is voornemens een raamwerk op te stellen voor de financiering van infrastructuur, teneinde duidelijkheid te krijgen over de regels voor de verhouding tussen privaat en publiek geld bij investeringen in infrastructuur. Het raamwerk moet tevens kruissubsidiëring tussen verschillende vervoersmodaliteiten mogelijk maken en een verdeelsleutel voor de inzet van nationaal en Europees geld bij grensoverschrijdende projecten vaststellen. Nederland is tegenstander van de voorgestelde verhoging van het cofinancieringpercentage voor TEN's. Op de agenda staat eveneens de richtlijn interoperabiliteit van tolsystemen eventueel de herziening van de Eurovignet-richtlijn (beprijzing goederenvervoer over de weg). Verder zal het Italiaanse voorzitterschap een begin maken met de herziening van de TEN-richtsnoeren.

Liberalisering van transportsystemen

In het komende jaar komt liberalisering van transportsystemen aan de orde in de vorm van de herziening van het derde pakket voor de luchtvaart, de bescherming tegen oneerlijke praktijken van luchtvaartmaatschappijen uit derde landen, de verzekeringseisen in de luchtvaartsector en de conciliaties tussen Raad en EP over de liberalisering van diensten in havens en het Tweede Spoorpakket.

Veiligheid van goederen- en personentransport

Op de agenda staan verbetering van tunnelveiligheid, de veiligheid van zeelieden, bescherming tegen maritieme vervuiling, beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, nieuwe veiligheidsstandaarden voor het spoor en veiligheid in de lucht door het Single European Skypakket.

Het Ierse voorzitterschap zal naar verwachting aandacht geven aan:

• de Trans-Europese Netwerken (TEN's)

• het Derde Spoorpakket

modal shift

• maritieme veiligheid

• passagiersrechten

• verkeerveiligheid

• Galileo

6.7.2 Telecommunicatie

Stand van zaken

Tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen sprak de Telecommunicatieraad onder andere over:

• de algemene situatie in de telecommunicatiesector;

• het Actieplan e-Europe 2005;

• het programma ter omvorming van Europa tot een kenniseconomie (MODINIS);

• het hergebruik van overheidsdocumenten;

• ICT- en e-businessvaardigheden in Europa;

• de oprichting van een Europees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (European Network and Information Security Agency - ENISA); en

• de bijdrage van de Unie aan de World Summit on the Information Society (WSIS)

Situatie in de sector telecommunicatie

Door de slechte situatie in de telecomsector zijn de laatste jaren de investeringen sterk gedaald. Het uitblijven van onderzoek en van innovaties ondermijnt de concurrentiepositie van de sector op lange termijn. Directe aanleiding om de algemene situatie in de telecommunicatiesector op de agenda van de Raad te zetten was een brief van de Franse president Chirac aan het Deense voorzitterschap en de Commissie waarin de alarmklok over de sector werd geluid.

Begin dit jaar bracht de Commissie de mededeling «Elektronische communicatie: de weg naar een kenniseconomie» uit. Hierin geeft zij aan welke stappen genomen kunnen worden om de situatie in de sector de verbeteren. Genoemde maatregelen zijn de implementatie van het regelgevend kader, het e-Europe actieplan, de ontwikkeling van de respectievelijke breedbandstrategieën in de lidstaten en de derde generatie mobiele telefonie. Staatssteun aan de sector wordt ondubbelzinnig afgewezen, zoals bleek uit de steun van de Raad aan de mededeling van de Commissie.

Verdere ontwikkeling van de telecommunicatiesector zal een belangrijke bijdrage leveren aan het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. Vooral aandacht voor de ontwikkeling van breedbandinfrastructuur en -diensten sluit aan bij de Nederlandse prioriteiten.

Actieplan e-Europe 2005

Het «Actieplan e-Europe 2002» is afgerond. De doelstelling voor de informatiemaatschappij zijn gehaald. In vervolg op het actieplan is onder het Deense voorzitterschap het «Actieplan e-Europe 2005 – een informatiemaatschappij voor iedereen» aangenomen. Dit actieplan heeft als doel de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe elektronische diensten (e-government, e-health, e-learning en e-business) te bevorderen. Hiertoe wordt de aanleg van breedbandige en veilige informatienetwerken gestimuleerd.

Multi-annual programme (2003–2005) for monitoring eEurope, dissimenation of good practices and the improvement of network and information security (MODINIS)

De Raad bereikte overeenstemming over MODINIS, een driejarig (2003–2005) financieel programma ter ondersteuning van nationale inspanningen op het gebied van ICT voor de omvorming van Europa in een kenniseconomie. Tijdens het Deense voorzitterschap werd een budget van 20 miljoen euro voor MODINIS overeengekomen. Op aandringen van het EP komt binnen het programma meer aandacht voor zwakkere groepen in de samenleving en zal het opengesteld worden voor de kandidaat-lidstaten.

Hergebruik van overheidsdocumenten

De Raad bereikte overeenstemming over de richtlijn over het hergebruik van overheidsdocumenten. Hiermee beoogt hij te bereiken dat op de Europese informatiemarkt voor alle marktdeelnemers dezelfde basisvoorwaarden gelden voor het hergebruik en de commerciële exploitatie van overheidsinformatie, dat deze voorwaarden transparanter worden en dat aldus marktverstoringen tot het verleden behoren.

ICT- en e-businessvaardigheden in Europa

De Raad kwam tot een akkoord over ICT- en e-businessvaardigheden die een bijdrage leveren aan het behalen van de Lissabon-doelstellingen (de zogenaamde «e-skills»). De behoefte aan e-skills geldt voor zowel professioneel ICT-personeel als de maatschappij in het algemeen.

Europees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA).

De Raad sloot een politiek akkoord over de oprichting van een Europees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA). Het Agentschap zal een belangrijke rol spelen bij de beveiliging van de digitale economie in Europa en de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in het algemeen. De organisatie krijgt adviserende en coördinerende taken, waarbij gegevens over informatiebeveiliging worden verzameld en geanalyseerd, en zal vooral dienen als een expertisecentrum voor zowel de lidstaten als de EU-instellingen.

World Summit on the Information Society (WSIS)

De Raad kwam tot politieke overeenstemming over de bijdrage van de Unie aan de World Summit on the Information Society (WSIS), waarvan het eerste deel in december te Genève zal plaatsvinden. Het doel van dit initiatief van de Verenigde Naties is het samenbrengen van nationale overheden, VN-agentschappen, de private sector, het maatschappelijke middenveld en niet-gouvernementele organisaties (NGO's), teneinde de ontwikkeling van de informatiemaatschappij te coördineren en verder uit te bouwen. Vanuit de Unie zal in dit kader aandacht worden gevraagd voor Europese waarden (waaronder mensenrechten en versterking van democratie door e-government) en voor thema's op het gebied van ontwikkeling (onder andere ziektebestrijding door e-health).

Beleid in voorbereiding

Onder de Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zal naar verwachting aandacht worden gegeven aan:

• de algemene situatie in de telecomsector, met aandacht voor mobiele telefonie en breedband.

• hergebruik van overheidsdocumenten

• Europees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA).

World Summit on the Information Society (WSIS)

e-government: in vervolg op de Europese e-government conferentie komt de Commissie in het najaar van 2003 met een mededeling over e-government. Verder zal de Commissie met een voorstel komen voor het vervolg van het programma voor Interchange of Data between Administrations (IDA-programma), waarin activiteiten worden ontwikkeld voor onder andere pan-Europese dienstverlening en interoperabiliteit.

• digitale televisie

• nationale breedbandstrategieën

• het netwerk voor de derde generatie mobiele telefonie (Universal Mobile Telecommunication System - UMTS)

6.7.3 Energie

Stand van zaken

De liberalisering van de energiemarkt vordert zoals voorzien. Er is overeenstemming bereikt over het aanpassen van de richtlijnen voor elektriciteit en gas. De geschilpunten over publieke dienstverlening aan huishoudens, de datum voor volledige marktopening en de juridische scheiding tussen enerzijds bedrijven van (transmissie- en distributie-)netbeheerders en anderzijds bedrijven voor productie en levering van energie zijn door compromissen weggenomen. In de Ecofin Raad is overeenstemming bereikt over de richtlijn energiebelastingen. Overeenstemming bestaat inmiddels ook over een verordening voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit. De verordening is gericht op het verbeteren van de omstandigheden voor de grensoverschrijdende handel in elektriciteit. Daartoe wordt een compensatieregeling ingevoerd tussen de netwerkbeheerders in Europa en wordt een aantal principes met betrekking tot netwerktarieven en de toedeling van (schaarse) beschikbare capaciteit op de verbindingslijnen geharmoniseerd.

Overeenstemming is bereikt over wijziging van de bestaande richtlijn voor Trans-Europese netwerken (TEN-richtlijn) in de energiesector. Hierdoor kan in het bijzonder prioriteit gegeven worden aan projecten voor het tot stand brengen van verbindingsleidingen (interconnecties) tussen de EU-landen in de haalbaarheidsfase. De verbindingsleidingen zijn essentieel voor het tot stand komen van een interne energiemarkt.

Zoals nu voorzien zal de energiemarkt per 2004 geliberaliseerd zijn voor de commerciële gebruikers. In 2007 volgt volledige liberalisering.

De Raad kwam tot een akkoord over het programma «Intelligente energie voor Europa» voor de jaren 2003–2006. Het gaat om (voortzetting van) ondersteuning van beleidsstudies op het gebied van duurzame energie (Altener), energiebesparing (SAVE), transport (STEER) en samenwerking met ontwikkelingslanden (Coopener). Het budget voor de jaren 2003–2006 bedraagt 200 miljoen euro.

Ook over een richtlijn voor bevordering van warmtekrachtkoppeling (WKK) in de interne energiemarkt bereikte de Raad een gemeenschappelijk standpunt. De richtlijn beoogt het gebruik van warmtekrachtkoppeling als energiezuinige elektriciteitsopwekking in Europa te bevorderen. De richtlijn zoekt daartoe harmonisatie voor wat betreft de berekeningsmethoden en definities van «hoog renderende WKK». Ook schept de richtlijn een kader voor de interne handel in WKK-elektriciteit.

Akkoord is bereikt over het richtlijnvoorstel ter bevordering van biobrandstoffen in de transportsector. De richtlijn stelt landen verplicht zich in te spannen om een aandeel biobrandstoffen op de nationale markt te brengen. Voor 2005 is een referentiewaarde gegeven van 2%, voor 2010 5,75%.

De Raad werd het ook eens over de richtlijn «Energie Prestaties van Gebouwen». De richtlijn beoogt een bijdrage te leveren aan de te behalen CO2-reductie door besparing op het energieverbruik in gebouwen. De energiebehoeften van gebouwen zullen in kaart worden gebracht door middel van periodieke certificering en installatiekeuring.

In september 2002 publiceerde de Europese Commissie voorstellen voor richtlijnen met betrekking tot de voorzieningszekerheid voor olie en gas. De Commissie doet voorstellen voor nieuw Europees beleid en voor uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie daarbij. De lidstaten hebben vrijwel unaniem de voorstellen van de Commissie afgewezen. De twee voor Nederland meest bezwaarlijke voorstellen waren (1) uitbreiding verplichte olievoorraden van 90 naar 120 dagen en (2) in tijden van crisis de Europese Commissie zeggenschap te geven over de nationale bodemschatten via aanwijzingen over opslag en productie van gas. Nederland interpreteert dit als aantasting van soevereiniteit. Het Griekse voorzitterschap heeft tijdens de Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie van 14 mei 2003 nieuwe voorstellen gepresenteerd waarin Nederland zich beter kan vinden. In de komende periode zal verder overleg plaatsvinden.

Relaties met niet-lidstaten vormen in het Europees energiebeleid een belangrijk aandachtspunt, zeker in het kader van voorzieningszekerheid. Bestaande programma's, zoals Meda, Tacis, Cards en Phare, als ook bilaterale, regionale en internationale programma's dragen in hoge mate bij aan de ontwikkeling van de energiesector in de omliggende landen. De Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie van 14 mei 2003 nam conclusies aan over de dialoog tussen de Unie en Rusland over energie, Europees-mediterrane samenwerking, energiedimensie in Zuid-Oost Europa en de noordelijke dimensie.

Beleid in voorbereiding

Bij de voorbereiding van het beleid op het gebied van voorzieningszekerheid voor olie en gas zal Nederland ervoor waken dat de soevereiniteit over de eigen bodemschatten in het geding komt.

In het kader van de bevordering warmtekrachtkoppeling zal Nederland niet veel aan beleid behoeven te ontwikkelen. Het is met Denemarken koploper in het WKK-aandeel in Europa. Het huidige beleid op het gebied van certificaten van oorsprong zal aangepast dienen te worden voor wat betreft stroom uit WKK.

Dit najaar zal de Commissie een voorstel doen voor een kaderrichtlijn eco-labelling in het kader van energie-efficiency apparatuur.

Dit najaar zal de Commissie komen met een concept-richtlijn inzake energiediensten, die zal bevorderen dat producenten en distributeurs adviezen geven aan burgers en kleine bedrijven op het gebied van energiebesparing.

Nederland heeft er meermalen op aangedrongen het energie- en milieubeleid beter op elkaar af te stemmen. In dat kader hecht zij veel waarde aan de informele bijeenkomst die als start van het Italiaanse voorzitterschap zal plaatsvinden.

Referenties

• Nederlandse elektriciteitswet: Stb 98–427

• Nederlandse gaswet; Stb 2000–305

• Europese richtlijn elektriciteit (96/92/EG)

• Europese richtlijn gas (98/30/EG)

• Voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijnen voor elektriciteit (96/92/EG) en gas (98/30/EG) (COM (2001)125 definitief)

• Voorstel voor een richtlijn voor energiebelastingen

• Groenboek «Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening» (COM (2000) 769 definitief)

• Beschikking 1254/96/EG tot opstellen van richtsnoeren voor Trans-Europese Netwerken (TENS)

• Beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: programma «intelligente energie voor Europa» (2003–2006) (COM (2002) 162 definitief/2)

• Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen

http://www.ue.eu.int/newsroom/newmain (Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie)

http://europa.eu.int/comm/ten/indexen.html

http://europa.eu.int/comm/transport/marcopolo/indexen.htm

http://europa.eu.int/comm/dgs/energytransport/galileo/indexen.htm

http://europa.eu.int/comm/transport/air/singlesky/indexen.htm

http://europa.eu.int/comm/transport/air/international/deven.htm

http://europa.eu.int/comm/transport/air/rules/package3en.htm

http://europa.eu.int/comm/transport/road/roadsafety/rsap/indexen.htm

http://europa.eu.int/comm/transport/ ail/package/nexten.htm

6.8 Landbouw- en Visserijraad

Vergaderdata

20 en 21 september 2003Informele Raad in Taormina
29 en 30 september 2003Raad in Brussel
13 en 14 oktober 2003Raad in Luxemburg
17 en 18 november 2003Raad in Brussel
16, 17, 18 en 19 december 2003Raad in Brussel
  
8 januari 2004Raad in Brussel (eventueel)
26 en 27 januari 2004Raad in Brussel
23 en 24 februari 2004Raad in Brussel
22 en 23 maart 2004Raad in Brussel
26 en 27 april 2004Raad in Luxemburg
8, 9, 10 en 11 mei 2004Informele Raad
24 en 25 mei 2004Raad in Brussel
21 en 22 juni 2004Raad in Luxemburg

6.8.1 Landbouw

Tijdens de Deense en Griekse voorzitterschappen domineerde de discussie over de mid-term review (MTR) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de agenda van het landbouwgedeelte van deze Raad. De MTR komt voort uit de besluitvorming over Agenda 2000 op de Europese Raad van Berlijn in 1999. Toen werd overeengekomen dat in 2002 en 2003 een tussentijdse evaluatie van de afspraken van Agenda 2000 zou plaatsvinden. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat het hier om niet meer dan een technische exercitie over het functioneren van een beperkt aantal marktordeningen zou gaan.

Mede als gevolg van de discussie over de financiële aspecten van de uitbreiding (zie aldaar) en de afspraken die de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Doha had gemaakt over het terugdringen van concurrentieverstorende steun, bleek de ambitie van de Commissie verder te gaan. In juli 2002 presenteerde de Commissie haar mededeling over de MTR in de Raad. Kern van de mededeling was de ontkoppeling van directe inkomenssteun. Door directe inkomenssteun niet meer te koppelen aan de feitelijke productie zouden concurrentieverstorende elementen van het GLB vergaand teruggedrongen kunnen worden, hetgeen volgens de Commissie goed zou zijn voor de positie van de Unie in de WTO-onderhandelingen. Naast de ontkoppeling kwam de Commissie met voorstellen om de inkomenssteun afhankelijk te maken van milieuvoorwaarden en eisen op het gebied van onder andere dierenwelzijn, formuleerde zij een aantal aanpassingen van marktordeningen en stelde zij voor financiële middelen uit het markt- en prijsbeleid (begrotingscategorie 1a) over te hevelen naar het plattelandsbeleid (categorie 1b). Nederland verwelkomde de voorstellen van de Commissie, hoewel het ambitieniveau voor Nederland op bepaalde onderdelen hoger had gemogen. Overigens bleek dat een overgrote meerderheid van de lidstaten juist grote problemen had met het ambitieniveau van de voorstellen.

Vervolgens nam in oktober 2002 de Europese Raad in Brussel besluiten over de financiering van de uitbreiding. Ten einde de uitgaven voor het GLB ook na de uitbreiding in de hand te houden, werd een plafond ingesteld voor de uitgaven in categorie 1a («plafond van Brussel»). Dit houdt in dat de uitgaven voor markten prijsbeleid in de periode 2007–2013 jaarlijks met maximaal 1% mogen stijgen. Aanvankelijk werd 1,5% voorgesteld. Toen Nederland aangaf hiermee niet in te kunnen stemmen, is overeengekomen de uitgaven met maximaal 1% per jaar te laten stijgen. Bij een gemiddelde inflatie die over die periode waarschijnlijk hoger is dan 1%, wordt hiermee een daling van de uitgaven in deze categorie in reële termen bewerkstelligd.

De Commissie heeft vervolgens in januari 2003 definitieve MTR-voorstellen gepresenteerd. De kern van de voorstellen bleef overeind. Vanwege het plafond van Brussel werd degressiviteit van directe inkomenssteun noodzakelijk: onder het plafond moeten immers ook de kosten van infasering van nieuwe lidstaten in het systeem van directe inkomenssteun worden betaald. Verder zullen de kosten voor de hervorming van marktordeningen die vanwege afgesproken compensatie aan boeren aanvankelijk geld zullen kosten (met name zuivel) binnen dit kader gefinancierd moeten worden.

Als gevolg van het afgesproken plafond stelde de Commissie tenslotte voor minder extra middelen beschikbaar te stellen voor het plattelandsbeleid dan aanvankelijk was voorzien. Het uiteindelijke pakket voorstellen had een dusdanig ingrijpend karakter dat de Commissie van de term «mid-term review» afstapte en nu over de hervorming van het GLB ging spreken.

De Raad heeft uiteindelijk eind juni 2003 een akkoord weten te bereiken over de hervorming. Om lidstaten als Frankrijk en Spanje over de streep te trekken waren weliswaar concessies nodig van de zijde van de Commissie, maar de kern van de hervorming bleef overeind. Het principe om de inkomenssteun die boeren krijgen los te koppelen van productie bleef gehandhaafd. Hiermee wordt de prikkel tot extra productie uit het beleid gehaald. Lidstaten krijgen wel de mogelijkheid een deel van de premie te blijven koppelen aan de productie. Voor sommige lidstaten is dit van belang omdat men anders bang is dat de productie instort, hetgeen gevaren van leegloop van het platteland met zich mee zou kunnen brengen. Nederland zal de premies zoveel mogelijk ontkoppelen. Het is de verwachting dat op de langere termijn in de meeste lidstaten de premies in de plantaardige sector volledig ontkoppeld worden. Voor de dierlijke sectoren – met name rundvlees en schapen die veelal in benadeelde gebieden gehouden worden – zal waarschijnlijk wel worden vastgehouden aan een beperkte mate van koppeling. Omdat de ontkoppelde premies minimaal handelsverstorend zijn worden ze naar verwachting toegestaan door WTO en vallen ze in de zogenaamde «groene box», subsidies die niet afgebouwd hoeven te worden.

Voor Nederland is van belang dat lidstaten in staat gesteld zullen worden tot 10% van ontkoppelde premies af te romen en die te herverdelen op grond van milieucriteria en kwaliteit van de productie. Zodoende kan de gewenste «vergroening» van het beleid gerealiseerd worden. Vergroening van het beleid zal met deze hervorming verder gestimuleerd worden door de overeengekomen versterking van het plattelandsbeleid en door de betaling van inkomenspremies afhankelijk te maken van het voldoen aan standaarden op het gebied van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid («cross compliance»).

Verder is overeengekomen van prijsverlagingen in de granensector af te zien, terwijl voor rijst en rogge wel prijsverlagingen doorgevoerd zullen worden. Ook in de sectoren harde tarwe, eiwithoudende gewassen, zaden, gedroogde voedergewassen en dopvruchten wordt het beleid aangepast. De premies in de voor Nederland belangrijke aardappelzetmeelsector zullen voor 60% gekoppeld blijven, terwijl de minimumprijs gehandhaafd blijft. Voor de zuivelsector is besloten de bij Agenda 2000 overeengekomen prijsverlagingen een jaar te vervroegen en dus in 2004 in te laten gaan en daarbovenop de interventieprijs voor boter extra te verlagen. Extra melkquota zijn toegekend aan de Azoren en Griekenland. Het systeem van de melkquota zal in ieder geval tot 2014/2015 blijven bestaan. Op het moment dat de prijsverlagingen doorgevoerd zijn (2008) zullen de premies in de zuivelsector volledig ontkoppeld worden. Tegen die tijd zal ook worden bezien of een verdere verruiming van het melkquotum mogelijk is.

Om ervoor te zorgen dat al deze maatregelen ook na de uitbreiding van de Unie en de hervormingen van andere marktordeningen binnen de financiële kaders van de ER in Brussel (oktober 2002) blijven, is afgesproken dat de Commissie jaarlijks zal bezien of budgettaire aanpassingen nodig zijn en overeenkomstig voorstellen aan de Raad doen. Mocht wegens marktontwikkelingen of valutaschommelingen blijken dat de financiële plafonds doorbroken dreigen te worden, dan zal besloten worden tot kortingen op bestaande inkomenspremies. Hierbij dient rekening te worden gehouden met een veiligheidsmarge van 300 miljoen euro.

Tegenover de tegenstand door een meerderheid van de lidstaten tegen de Commissievoorstellen was de Nederlandse inzet er vanaf het begin op gericht zoveel mogelijk de Commissie te steunen en het pakket dus zo min mogelijk te laten verwateren. Die opzet is grotendeels geslaagd. Met het vastleggen van het uitgangspunt van ontkoppeling van directe inkomenssteun creëert de Unie ruimte voor haar onderhandelingspositie in WTO-kader. De EU hoopt WTO-erkenning te krijgen voor zaken als milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid, de zogenaamde «non-trade concerns». De hervorming waartoe in juni is besloten wordt over het algemeen gezien als de meest ingrijpende sinds de invoering van het GLB. Of de hervorming ook werkelijk voldoende vergaand is om vooruitgang in de WTO-onderhandelingen te boeken, zal blijken tijdens de ministeriële WTO-conferentie in Cancún (september 2003).

Tijdens het Deense en het Griekse voorzitterschap is onverminderd doorgegaan met het behandelen van voorstellen die de Commissie heeft ingediend ter uitwerking van het Witboek Voedselveiligheid. Met het pakket van vier voorstellen ter modernisering van de regelgeving voor de hygiëne van levensmiddelen is veel vordering gemaakt. Verder zijn begin 2003 twee nieuwe voorstellen op het gebied van diervoeders gedaan ten aanzien van hygiënevoorschriften voor diervoeders en over de officiële controles op levensmiddelen en diervoeders. Dit draagt in aanzienlijke mate bij aan het streven om voedselveiligheid in de gehele keten van de voedselproductie te garanderen. Ook werden twee regelingen vastgesteld op het gebied van salmonella en andere van dier op mens overdraagbare dierziekten (zoönosen). Zowel de monitoring van zoönosen als de bestrijding ervan zijn hierdoor verbeterd.

De Raad bereikte in juni 2003 een politiek akkoord over een herziening van de regels voor diergeneesmiddelen. De wijzigingen dienen de interne markt voor de farmaceutische industrie te bevorderen. De wijzigingsvoorstellen zullen leiden tot verbeteringen voor enerzijds de centrale Europese registratieprocedure voor medicijnen en anderzijds de wederzijdse erkenning van nationale procedures.

De Raad bereikte eveneens een akkoord over een verordening over de markttoelating van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders en over regelgeving inzake Mond- en Klauwzeer (MKZ). Het akkoord inzake MKZ houdt in dat binnen de Unie noodvaccinatie mogelijk wordt als alternatief bestrijdingsmechanisme naast het doden van dieren in geval van een uitbraak van MKZ. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor de mogelijkheid van noodvaccinatie. De nieuwe richtlijn komt in belangrijke mate tegemoet aan de Nederlandse wensen. Over de maatregelen ten aanzien van de handel in producten van gevaccineerde dieren, met name voor varkensvlees, bleken de meningen van de lidstaten uiteen te lopen. Men was vooral bevreesd voor de consequenties voor de handel met landen buiten de EU. Uiteindelijk is er een compromis bereikt waarin strengere eisen voor vlees van gevaccineerde varkens gelden. Nederland heeft hiermee ingestemd, maar heeft wel een verklaring afgelegd waarin wordt opgemerkt dat de voorgestelde maatregelen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de handel in varkensproducten, wanneer daadwerkelijk gekozen wordt om bij een MKZ-uitbraak beschermend te vaccineren. De Commissie zal hierover nadere voorstellen formuleren.

Verder werd overeenstemming bereikt over het intracommunautaire verkeer van gezelschapsdieren, zodat meer eenheid wordt geschapen in de eisen die de lidstaten stellen aan gezelschapdieren die reizigers meenemen.

Daarnaast werd de voor Nederland belangrijke richtlijn voor de handel in rundersperma aangepast waardoor de distributie ervan in de EU wordt vergemakkelijkt.

Beleid in voorbereiding

Tijdens de Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zal de Raad aandacht besteden aan de mogelijkheden biologische landbouw verder te stimuleren. De Commissie zal voorstellen doen voor een actieplan voor biologisch geproduceerde levensmiddelen en biologische landbouw. Hierbij zal het uitgangspunt de vraag van de consument naar biologische producten zijn.

Het Italiaanse voorzitterschap zal bijzondere aandacht besteden aan de betrekkingen met mediterrane landen buiten de Unie en de betrekkingen met ontwikkelingslanden.

In de loop van 2003 zal de Commissie voorstellen doen voor de hervorming van die sectoren die tot nu nog geen deel uitmaakten van hervorming van het GLB. Het betreft hier de sectoren suiker, olijfolie, tabak en katoen en mogelijk ook groenten en fruit en wijn. Met name suiker en katoen zijn sectoren die voor ontwikkelingslanden van groot belang zijn. De Commissievoorstellen over deze marktordeningen zullen in ieder geval rekening moeten houden met de uitkomsten van de WTO ministeriële conferentie in Cancún. Daarnaast is de uitkomst van de bredere hervormingsdiscussie die in juni 2003 afgerond is, bepalend voor de manier waarop ook deze andere marktordeningen vormgegeven zullen worden. De regering gaat ervan uit dat de financiële consequenties van deze hervormingen ook onder het in Brussel afgesproken plafond dienen te worden opgevangen, evenals de GLB-gerelateerde kosten van toetreding van Roemenië en Bulgarije.

Het Italiaans voorzitterschap zal ook aandacht besteden dierenwelzijn in relatie tot de wijziging van de transportrichtlijn. Aangezien er vanuit Nederland veel export van levend vee plaatsvindt, is dit een voor Nederland belangrijk onderwerp.

Op veterinair en voedselveiligheidsgebied zal het Italiaanse voorzitterschap zich richten op het voorstel inzake officiële controles op levensmiddelen en diervoeders, het voorstel voor hygiëne van diervoeders en het voorstel voor identificatie en registratie van schapen en geiten. Ook wordt een voorstel van de Commissie verwacht over wijziging van de bestrijdingsrichtlijn voor Aviaire Influenza (vogelpest). Tenslotte zal de Commissie naar verwachting een welzijnsrichtlijn voor het houden van vleeskuikens presenteren.

6.8.2 Visserij

Stand van zaken

Het Deense voorzitterschap heeft voor wat betreft visserij geheel in het teken gestaan van de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), waarvoor de Commissie in mei 2002 voorstellen had gepubliceerd. De belangrijkste onderdelen van het pakket voorstellen zijn nog in 2002 afgerond. Het betrof hier de basisverordening, waarin de grondbeginselen van het GVB zijn vastgelegd, een noodmaatregel voor de sloop van vaartuigen en de aanpassing van het structuurbeleid met betrekking tot visserij.

Het uiteindelijk bereikte compromis betekent een belangrijke stap op weg naar een duurzamer visserijbeleid. De nu vastgestelde basisverordening noemt expliciet de voorzorgaanpak en de ecosysteembenadering als doelstelling van het GVB. De herstelplannen voor visserijbestanden die bedreigd zijn omspannen meerdere jaren. Ook houden deze plannen rekening met het meersoortenkarakter van de visserij (visserij op een bepaald bestand is vaak van invloed op een ander bestand) en kunnen zij leiden tot beperking van de visserijinspanning. Voor de vlootcapaciteit is bepaald dat deze niet mag groeien boven het niveau van de vlootcapaciteit eind 2002. De bestandssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkende maatregelen zullen bepalen of er voor de visser economisch perspectief is om actief te blijven in de visserij, dan wel dat hij gebruik wenst te maken van beschikbare saneringsmogelijkheden.

Controle en handhaving hebben een prominente plaats gekregen in het nieuwe beleid. De Commissie heeft meer mogelijkheden gekregen om door inspecties toe te zien op de controlesystemen in de lidstaten. De samenwerking tussen de inspectiediensten van de lidstaten wordt versterkt en de mogelijkheden om elkaars wateren te inspecteren vergroot. Tevens is de basis gelegd voor verdere harmonisatie van sancties bij overtredingen.

Ten slotte is afgesproken dat «Regionale Adviesraden» zullen worden opgericht. Deze zullen worden samengesteld uit visserijorganisaties en andere vertegenwoordigers van belanghebbenden, zoals milieu- en consumentenorganisaties en wetenschappelijke deskundigen. De raden zullen de Commissie adviseren over het visserijbeheer. Met betrekking tot dit onderdeel is Nederland kritisch: Nederland had de rol van deze raden liever minder vrijblijvend en niet als uitsluitend adviserend gezien.

Alles afwegende was het uiteindelijke totaalpakket voor Nederland acceptabel. Als handreiking naar met name de zuidelijke lidstaten is overeengekomen nieuwbouwsteun voor vaartuigen nog twee jaar te laten bestaan. Deze concessie was nodig om een gekwalificeerde meerderheid te bereiken. Mede op aandringen van Nederland is overeengekomen dat de voorgestelde saneringsmaatregelen – de noodmaatregel sloop – voor alle vaartuigen openstaan en niet alleen voor die vlootsegmenten die voldoen aan de verplichte reductiepercentages in het kader van het vierde Meerjarige Oriëntatieprogramma (MOP IV). Dit laatste was voor Nederland van belang, omdat zodoende gegarandeerd is dat alle Nederlandse vlootsegmenten een beroep kunnen doen op de saneringsmaatregelen. Ook blijft het nog twee jaar mogelijk om gesaneerde vaartuigen door te verkopen aan derde landen. Aan deze verkoop is een aantal voorwaarden verbonden: alleen derde landen die een visserijovereenkomst hebben met de Gemeenschap en waar garanties bestaan over instandhouding en beheer van de visbestanden komen in aanmerking.

Parallel aan de hervormingsdiscussie werd gesproken over een herstelplan voor heek en kabeljauw. Deze bestanden zijn dermate gekrompen, dat het voortbestaan in gevaar is gekomen. Uiteindelijk is besloten tot een tijdelijke herstelmaatregel, die gericht is op het beperken van de visserijinspanning in het Skagerrak, de Noordzee en wateren ten westen van Schotland. De maatregelen betreffen een beperking van het aantal zeedagen in deze gebieden voor verschillende soorten visserijen. De tijdelijke maatregelen zullen tussen 1 februari en 31 december 2003 van toepassing zijn.

Zoals altijd werd in de decemberraad ook besloten over de toegestane vangsthoeveelheden voor het komende jaar. Net als vorig jaar stond deze discussie in het teken van de alarmerende situatie van enkele visbestanden. Voor verreweg de meeste soorten werden dan ook kleinere vangsthoeveelheden toegestaan. Uitzondering vormde de voor Nederland belangrijke haring. Dat bestand heeft zich in de afgelopen periode dusdanig goed hersteld dat een verhoging van de toegestane vangsthoeveelheid verantwoord was.

Beleid in voorbereiding

Tijdens het Italiaanse voorzitterschap zal verder gewerkt worden aan een definitief herstelplan voor de kabeljauw en heek. Tevens zal de Commissie in het kader van de hervorming van het GVB verdere maatregelen en voorstellen aan de Raad voorleggen. Zo zal de Commissie naar verwachting voorstellen doen over de bestrijding van illegale visserij, het beperken van de teruggooi van vis en de integratie van milieueisen in het GVB. Ook zal de Commissie voorstellen doen voor de instelling van Regionale Adviesraden (zie ook onder Stand van zaken).

Verder zal de Raad conclusies formuleren over de toekomst van het externe visserijbeleid, de zogenaamde partnerschapsovereenkomsten met derde landen. Nederland heeft in een eerder stadium al aangegeven teleurgesteld te zijn over het gebrek aan ambitie dat de Commissie tentoonspreidt in haar mededeling over dit onderwerp. Duurzame ontwikkeling alsmede de belangen van de lokale, veelal artisanale visserij in derde landen komen in de mededeling onvoldoende uit de verf. Er worden geen concrete initiatieven en acties voorgesteld gericht op de bevordering van duurzaamheid en coherentie tussen visserijbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Voor Nederland is daarbij de instelling van wetenschappelijke comités, die beter inzicht kunnen verschaffen in de bestandssituaties, van bijzonder belang.

In 2004 zal de Commissie voorstellen doen ter verbetering van het wetenschappelijk advies over het beheer van visserijbestanden. De discussie zal zich met name richten op verbetering van de coördinatie en afstemming van de advisering. Nederland acht een goed functionerend GVB, gebaseerd op gefundeerde wetenschappelijke adviezen, noodzakelijk voor een duurzame exploitatie van aquatische ecosystemen. Nederland zal mogelijke oplossingen beoordelen in het licht van het waarborgen van onafhankelijkheid, openbaarheid, kwaliteit en kosteneffectiviteit van de wetenschappelijke advisering.

Tenslotte zal de Raad zich buigen over voorstellen van de Commissie over inspectie en rechtshandhaving. De Commissie stelt voor in de toekomst een communautair bureau voor visserijcontrole tot stand te brengen. In dit kader zullen communautaire inspectie- en controlestrategieën worden vastgesteld. Op deze manier kan de inzet van nationale inspecties beter gecoördineerd worden. De lidstaten blijven uiteindelijk verantwoordelijk voor de controle en handhaving van de regels van het GVB. Nederland acht voor het draagvlak in de visserijsector een uniforme uitvoering van het GVB en een gelijkwaardig niveau van handhaving en inspectie van groot belang. De Commissie geeft hier onder andere invulling aan door opstelling van communautaire maatstaven voor de controle van visserijactiviteiten. Nederland heeft hier in het kader van de discussie over de hervorming van het GVB steeds voor gepleit. Ten aanzien van een toekomstig communautair bureau voor visserijcontrole wacht Nederland de reeds aangekondigde haalbaarheidsstudie af. De institutionele, juridische, en uitvoeringsconsequenties, die met de oprichting van een dergelijk bureau zijn gemoeid, zullen gedegen moeten worden afgewogen. De haalbaarheidsstudie zal inzicht moeten bieden in niet alleen de taken van een dergelijk bureau, maar ook in de institutionele en juridische implicaties.

Referenties

Landbouw

• brieven van minister Veerman aan de Tweede Kamer over de hervorming van het GLB d.d. 4 oktober 2002 (TK 28 625, nr. 1) 19 februari 2003 (TK 28 625, nr. 3) en 7 juli 2003

• notitie Beleidscoherentie ontwikkelingssamenwerking – landbouw, brief aan de Tweede Kamer van minister Veerman en staatssecretaris Van Ardenne d.d. 2 december 2002 (TK 28 318, nr. 2)

• Oorspronkelijk Commissievoorstel hervorming GLB: «Een beleidsperspectief op lange termijn voor duurzame landbouw», COM (2003) 23 definitief, 21 januari 2003

Visserij

• Mededeling van de Commissie over de hervorming van het GVB (COM (02) 181 d.d. 28 mei 2002)

• Brief van staatssecretaris Faber aan de Tweede Kamer over de hervorming van het GVB d.d. 4 juni 2002

• Raadsconclusies over visserijovereenkomsten met derde landen d.d. 4 november 1997 (Raadsdocument 11 784/97

6.9 Milieuraad

Vergaderdata

18–20 juli 2003Informele Raad (Energie- en Milieu) in Montecatini
27 oktober 2003Raad in Luxemburg
22 december 2003Raad in Brussel
  
2 maart 2004Raad in Brussel
14, 15 en 16 mei 2004Informele Raad
28 en 29 juni 2004Raad in Luxemburg

Stand van zaken

Tijdens het Deense voorzitterschap werden politieke akkoorden bereikt over de richtlijnen inzake Emissiehandel, Seveso II (industriële ongevallen) en Verpakkingsafval.

Nederland stemde tegen het politiek akkoord over laatstgenoemde richtlijn, omdat het verplichte minimum percentage voor hergebruik van afval weinig ambitieus is. Ook het EP had in eerste lezing aangegeven voor hogere hergebruikpercentages te zijn. De Nederlandse tegenstem strekte er mede toe het EP te bewegen voet bij stuk te houden. In tweede lezing heeft het EP echter alle amendementen die hier betrekking op hadden verworpen. Het wordt verwacht dat de Raad en het EP het tijdens de conciliatieprocedure snel eens zullen worden over de amendementen die in tweede lezing wel zijn aangenomen. Voor Nederland is belangrijk dat de Raad instemt met het amendement dat lidstaten toestaat de richtlijn ook via een convenant te implementeren.

Twee andere belangrijke dossiers waarover politieke akkoorden werden bereikt zijn de Verordeningen inzake traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) en inzake de uitvoer van GGO's (implementatie van het Cartagena Protocol inzake Bioveiligheid).

Ten slotte werden onder Deens voorzitterschap de conciliatieprocedures met het Europees Parlement inzake twee Aarhusrichtlijnen (toegang tot milieu-informatie en inspraak van het publiek) succesvol afgerond.

Tijdens het Grieks voorzitterschap is een politiek akkoord bereikt over de Verordening inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap. De reikwijdte van de nieuwe verordening is ruimer dan die van de verordening die vervangen wordt; naast de gevolgen van bosbranden en zure depositie worden voortaan ook de gevolgen van klimaatverandering op de biodiversiteit gemonitord.

Voorts heeft het Grieks voorzitterschap veel energie gestoken in de onderhandelingen over de ontwerp-richtlijn milieuaansprakelijkheid. Het voorstel beoogt een beperkt aansprakelijkheidssysteem, dat gericht is op voorkoming en herstel van ernstige schade aan het milieu door risicovolle beroepsmatige activiteiten. De richtlijn is van toepassing op water en biodiversiteit in natuurgebieden en bodem en omvat in principe ook de schade die door genetisch gemodificeerde organismen kan worden aangericht. Mede vanwege de toetreding van nieuwe lidstaten is de regering van oordeel dat harmonisatie van milieuaansprakelijkheid wenselijk is. In de Milieuraad van 13 juni werd een politiek akkoord bereikt over deze ontwerp-richtlijn. Hierbij moet worden aangetekend dat de uiteindelijke compromistekst minder ambitieus is dan de Nederlandse inzet, met name op het gebied van de financiële zekerheid en de vangnetfunctie (subsidiaire verantwoordelijkheid) van de overheid. De verwachting is echter dat het EP in tweede lezing zal proberen de richtlijn vanuit milieu-perspectief weer aan te scherpen.

Tweede prioriteit van het Grieks voorzitterschap is de richtlijn betreffende de kwaliteit van het zwemwater, die eind 2002 door de Europese Commissie is gepresenteerd. De huidige zwemwaterrichtlijn is, zowel wetenschappelijk als beheermatig gezien, verouderd en dient gemoderniseerd te worden. Doel van de richtlijn is het beschermen van de gezondheid van zwemmers in oppervlaktewateren (binnenwateren, kustwater), met inachtneming van het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. Voor wat betreft de onderhandelingen in de Raad over deze richtlijn laat Nederland zich leiden door het uitgangspunt dat de richtlijn economisch haalbaar, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Bovendien zal de nieuwe zwemwaterrichtlijn consistent moeten zijn met de Kaderrichtlijn water. De eerste lezing van het EP is nog niet afgerond.

Ook heeft het Grieks voorzitterschap hard gewerkt om in Raadskader tot overeenstemming te komen over het richtlijnvoorstel inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines. Tijdens de Milieuraad van 13 juni 2003 is overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke benadering. De voor Nederland belangrijke wederzijdse erkenning van de eisen van de Rijnvaart Commissie (CCNR) met de EU-eisen maakt onderdeel uit van de tekst. Het EP heeft nog geen advies in eerste lezing uitgebracht.

Verder zijn tijdens het Grieks voorzitterschap de onderhandelingen begonnen over de beschikking inzake monitoring mechanisme broeikasgassen en uitvoering Kyoto Protocol. Met deze beschikking geeft de Europese Commissie uitvoering aan de verplichtingen die zijn vastgelegd in het klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto.

Tenslotte is ter uitvoering van één van de prioriteitsgebieden van het 6e Milieu Actieprogramma in oktober 2002 de Commissie-mededeling gepresenteerd «Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu». De Milieuraad van december 2002 heeft hierover Raadsconclusies vastgesteld die de Commissie aanmoedigen om zo spoedig mogelijk met een strategie te komen die aanvullend is op hetgeen andere internationale organisaties en samenwerkingsverbanden al hebben bereikt en nog kunnen bereiken.

Het Italiaanse voorzitterschap heeft van 18 tot 20 juli jl. In Montecatini een gezamenlijke informele Raad georganiseerd met ministers van Milieu en Energie. Er bleek overeenstemming te bestaan over:

• De belangrijke rol van nieuwe duurzame technologie en daarmee van R&D bij het oplossing van het klimaatvraagstuk.

• De mogelijkheid van win-win situaties voor de interne energiemarkt en het milieu. In dit verband werd het nieuwe systeem van Europese emissiehandel verwelkomd.

• De belangrijke rol van de EU bij mondiaal klimaatbeleid. In dit verband werd Rusland met klem opgeroepen het Kyoto protocol te ratificeren.

Klimaatverandering

Het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen blijft een van de voornaamste doelstellingen op milieugebied. Tezamen met andere EU-partners wordt druk uitgeoefend op Rusland om spoedig het Kyoto protocol te ratificeren, zodat het protocol in werking kan treden. Tegelijk voert de Unie een dialoog met de VS, om dit land te bewegen desnoods buiten het kader van het Kyoto protocol de uitstoot van broeikasgassen in vergelijkbare mate te verminderen.

In EU-verband wordt gewerkt aan regelgeving die de implementatie van de Kyoto-verplichtingen door de EU-landen mogelijk maakt. Onderdeel hiervan is de richtlijn voor CO2-emissiehandel, waar de Unie in juli 2003 overeenstemming over heeft bereikt. De richtlijn zal de handel in uitstootquota voor CO2 (en later toe te voegen andere broeikasgassen) reguleren. Dit geeft het Europese bedrijfsleven de flexibiliteit om te bepalen of een bedrijf zelf de uitstoot van CO2 wil beperken of elders additionele uitstootrechten wil kopen. Nederland zet zich er met name voor in dat het stelsel ook het gebruik van reductie-eenheden inpast die met Joint Implementation- en Clean Development Mechanism-projecten (JI- en CDM-projecten) worden gehaald. Via JI en CDM kunnen emissiereducties in het buitenland worden gerealiseerd.

Naast deze nadruk op inwerkingtreding van het Kyoto Protocol bereidt de EU (en Nederland) zich reeds voor op de onderhandelingen in de VN voor verdere verplichtingen in de tweede budgetperiode, beginnend in 2012. Deze onderhandelingen zullen uiterlijk in 2005 starten.

Duurzame ontwikkeling

Tijdens de Europese Raad van 20–21 maart 2003 (Brussel) is de Europese duurzaamheidsstrategie verder uitgebouwd. De milieudimensie van duurzame ontwikkeling – naast de sociale en economische dimensies – is hier herbevestigd. Aangegeven werd dat de integratie van milieuoverwegingen in het sectoraal beleid, de afbouw van niet duurzame subsidies en het ontwikkelen van ontkoppelingsdoelstellingen hier deel van uitmaken. Veel aandacht binnen duurzame ontwikkeling wordt besteed aan de follow-up van de World Summit on Sustainable Development (WSSD, Johannesburg, september 2002).

Binnen de EU is veel aandacht besteed aan de voorbereiding van de Commission on Sustainable Development (CSD) in april 2003, die het werkprogramma ter uitvoering van Johannesburg moest vaststellen. Nederland heeft hier een actieve rol in gespeeld. Komende twee jaar zal in CSD-kader het WSSD-thema water aan de orde zijn.

In Nederland is in december 2002 de notitie Duurzame Daadkracht aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze notitie bevat de internationale strategie om tot uitvoering van de afspraken van Johannesburg te komen. In de loop van 2003 verschijnt de nationale strategie, die eveneens onderdeel uitmaakt van Duurzame Daadkracht.

Biotechnologie

Het Deense voorzitterschap heeft op vier biotechnologie dossiers drie politieke akkoorden resp. Raadsconclusies bereikt. Het betreft:

– een verordening over de markttoelating van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders;

– een verordening over de traceerbaarheid en etikettering van deze producten;

– een verordening over de grensoverschrijdende verplaatsing van GGO's waarmee het bioveiligheidsprotocol (ofwel Cartagena-protocol) door de EG wordt geïmplementeerd.

– de Europese Strategie inzake Life Sciences.

Nederland kon niet instemmen met het politiek akkoord over de tweede verordening vanwege de eis van een limitatieve lijst van alle GGO's die in een bulktransport aanwezig zijn. Deze eis is volgens Nederland onuitvoerbaar en niet handhaafbaar.

Vanwege de verschillende raakvlakken van biotechnologie zijn de dossiers behalve in de Milieuraad ook in andere raadsformaties aan de orde geweest (Landbouwraad, Concurrentiekrachtraad). De Raad en het EP hebben overeenstemming bereikt over de drie verordeningen. De verordeningen zullen naar verwachting eind dit jaar in werking treden. Over de uitvoering van de strategie Life Sciences en het bijbehorende actieplan wordt jaarlijks aan de Voorjaarstop gerapporteerd.

De Europese Gemeenschap heeft in juni 2002 het Cartagena-protocol geratificeerd. Het protocol zal op 11 september 2003 in werking treden.

In mei 2003 hebben de VS, Canada en Argentinië de procedure voor een WTO-zaak tegen de EU ingezet vanwege het de facto moratorium op de toelating van GGO's. Een blokkerende minderheid van lidstaten houdt sinds enkele jaren de toelating van nieuwe GGO's tegen omdat regels ten aanzien van etikettering en traceerbaarheid ontbreken. Ook co-existentie van GGO en niet-GGO gewassen is een rol gaan spelen. Nederland is voorstander van opheffing van het moratorium en meent dat met de aanstaande verordeningen en de milieu-aansprakelijkheidsrichtlijn tegemoet gekomen wordt aan de zorgen van de moratoriumlanden en de toelatingsprocedures gestart kunnen worden.

Beleid in voorbereiding

In oktober 2003 wordt het richtlijnvoorstel over het Europese chemische stoffen beleid verwacht. Belangrijke elementen voor Nederland zijn: een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu, een effectieve interne markt en het verbeteren van de concurrentiepositie van de industrie door het stimuleren van innovatie, onder andere in de vorm van de inzet van minder milieubelastende alternatieven. De regering streeft naar een zo nauw mogelijke aansluiting bij de uitgangspunten van de nationale strategienota voor het omgaan met chemische stoffen (SOMS). Voorts pleit Nederland voor een effectief systeem van bescherming met aanvaardbare kosten, hetgeen kan worden bereikt door meer verantwoordelijkheid bij de industrie te leggen (productverantwoordelijkheid en ketenbeheer).

Voorts zijn in juli 2003 twee voorstellen op het gebied van klimaatverandering gepresenteerd; een voorstel voor een richtlijn inzake het linken van Joint Implementation en Clean Development Mechanism aan emissiehandel en een voorstel inzake fluoride-gassen. Fluoride heeft een schadelijke werking op de ozonlaag en heeft daardoor invloed op klimaatverandering. Na de zomer komt de Commissie naar verwachting met een voorstel ter implementatie van de zogenaamde derde pijler van het Aarhus Verdrag inzake toegang tot de rechter. Ook zal de Commissie met een voorstel komen inzake het toepassen van de beginselen van het Aarhus Verdrag op de Europese instellingen zelf. Het Italiaanse voorzitterschap zal deze voorstellen behandelen.

De Commissie heeft op 23 juni 2003 de Mededeling over IPP (geïntegreerd productenbeleid) uitgebracht. Belangrijkste doel van IPP is het terugdringen van de milieueffecten van producten tijdens hun hele levenscyclus. De regering vindt het van groot belang dat er een relatie tussen het producten- en stoffenbeleid van de EU wordt gelegd, omdat beide beleidsterreinen nauw met elkaar zijn verweven. Ook hecht de regering aan een grotere verantwoordelijkheid voor de producenten dan in het groenboek (juni 2001) het geval was.

Referenties

• Verordening inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (COM(202)404 def)

• Ontwerp richtlijn Milieuaansprakelijkheid (COM(2002)17)

• Ontwerp richtlijn betreffende de kwaliteit van het zwemwater (COM(2002)581 def)

• Ontwerp richtlijn inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (COM(2002)765)

• Beschikking inzake monitoring mechanisme broeikasgassen (COM(2003)51 def)

• Mededeling Mariene Strategie (COM(2002)

• Mededeling over geïntegreerd productbeleid (COM(2003)302 def)

6.10 Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Algemeen

Zoals afgesproken tijdens de Europese Raad van Sevilla zijn de voorheen afzonderlijke raden Onderwijs, Jeugd en Cultuur/Audiovisueel tot één Raad samengevoegd. De Raad kwam op 11–12 november 2002 voor het eerst in samengestelde formatie bijeen.

Vergaderdata

1 en 2 oktober 2003Informele Raad (Cultuur & Audiovisueel) in Florence
24 en 25 november 2003Raad in Brussel
  
26 februari 2004Raad in Brussel
27 en 28 mei 2004Raad in Brussel

Stand van zaken

Onderwijs

Benchmarks

In het kader van de Lissabonstrategie heeft de Raad in mei 2003 overeenstemming bereikt over de volgende in 2010 te realiseren benchmarks:

• een gemiddeld percentage in de EU van niet meer dan 10% vroegtijdige schoolverlaters;

• een stijging van het aantal afgestudeerden in wiskunde, exacte vakken en technologie in de EU met tenminste 15%, terwijl tegelijkertijd het gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen vermindert;

• minimaal 85% van de 22-jarigen in de Unie heeft hoger secundair onderwijs voltooid;

• vermindering in de Unie met minimaal 20% ten opzichte van 2000 van het percentage 15-jarigen die slecht lezen;

• een gemiddelde deelname van minimaal 12,5% van de volwassen beroepsbevolking aan «levenslang leren»;

Deze benchmarks laten voldoende ruimte voor nationaal beleid en dienen binnen de (nationale) budgettaire kaders te worden gerealiseerd.

Erasmus-Mundus programma

De Raad heeft in mei 2003 een politiek akkoord bereikt over het Erasmus-mundus programma (2004–2008). Doel van dit programma is de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en het intercultureel begrip door samenwerking met derde landen. Het programma moet de totstandkoming van zelfstandige EU-masteropleidingen en de mobiliteit vanuit derde landen naar de EU bevorderen. Tevens zal de positie van Europa als «centre of excellence» op het gebied van het hoger onderwijs worden bevorderd en voor de gehele wereld aantrekkelijker worden. De EU-masteropleidingen kunnen door studenten met een universitaire graad uit landen buiten de Unie worden gevolgd. De Europese Unie stelt hiervoor kostendekkende beurzen ter beschikking. De Raad moet nog overeenstemming bereiken met het Europees Parlement over het budget voor ERASMUS MUNDUS.

E-learning

Op 5 mei 2003 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over het driejarige stimuleringsprogramma E-Learning. Doelstelling van het programma is om ICT effectief in onderwijs- en opleidingssystemen te integreren. Het E-learning programma vult bestaande programma's als Socrates, Leonardo en het Zesde Kaderprogramma voor onderzoek aan. De prioriteiten zijn:

– het bevorderen van netwerken tussen scholen;

– samenwerking binnen het hoger onderwijs, via virtuele universiteiten;

– een betere sociale integratie;

– grotere verspreiding van resultaten van Europese projecten;

De Raad moet nog overeenstemming bereiken met het Europees Parlement over het budget voor het E-learning programma.

Beroepsonderwijs

De ministers van onderwijs uit de EU, de kandidaat-lidstaten en de partners van de Europese Economische Ruimte (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein) hebben op een conferentie in november 2002 in Kopenhagen een verklaring aangenomen over versterkte Europese samenwerking op het gebied van het beroepsonderwijs.

In deze zogeheten «Kopenhagenverklaring» zijn prioriteiten gesteld als «versterking van de Europese mobiliteit», «vergelijkbaarheid van kwalificaties» en «kwaliteitswaarborging». De Kopenhagenverklaring is tijdens het Deense voorzitterschap door de Raad geformaliseerd in een vrijwel gelijkluidende resolutie.

Universiteiten/Europa van de kennis

De Commissie heeft in december 2002 een mededeling uitgebracht over de rol van de universiteiten in het Europa van de kennis. Doelstelling is dat de universiteiten in de Unie een niveau van wereldklasse bewaren en de mondiale concurrentie aan kunnen, zonder daarbij hun eigen identiteit te verliezen. Naar aanleiding van de reacties van lidstaten en belanghebbenden op de mededeling zal de Commissie met een voorstel voor een vervolgactie komen. Dit zal worden voorgelegd aan een ministeriële conferentie op 18–19 september a.s. te Berlijn.

Gelijke kansen gehandicapten in het onderwijs

Naar aanleiding van het Europees jaar voor gehandicapten heeft de Raad in mei 2003 een resolutie aangenomen over gelijke mogelijkheden in onderwijs en opleiding voor leerlingen en studenten met een handicap. Hierin worden lidstaten uitgenodigd om aandacht te schenken aan integratie van kinderen en jonge mensen met een handicap door:

– aangepast onderwijs;

– het toegankelijk maken van een leven lang leren;

– het voorzien in informatie en begeleiding in onderwijskeuzes;

– het voorzien in toegepaste pedagogische technieken en

– verbetering van uitwisseling van ervaringen.

Het Europees Jaar van de Talen

In november 2002 heeft de Raad kennis genomen van de resultaten van het Europees Jaar van de Talen 2001. De Europese talenrijkdom is breed onder de aandacht gebracht van de Europese burger. De Commissie brengt medio 2003 een mededeling uit met een Actieplan ter bevordering van de taalverscheidenheid en het leren van talen.

Jeugd

Participatie en informatie

Als follow-up van haar Witboek Jeugd heeft de Commissie in juli 2002 de lidstaten vragenlijsten over participatie en informatie van jongeren, twee van de vier prioriteiten uit het Witboek Jeugd, voorgelegd. De lidstaten en acht kandidaat-lidstaten hebben de vragenlijsten beantwoord. Daarvan heeft de Commissie in april 2003 een syntheseverslag opgesteld. Tevens heeft de Commissie aan de Raad een Mededeling voorgelegd met voorstellen voor gemeenschappelijke doelstellingen voor participatie en informatie van jongeren. De Raad heeft in een eerste reactie in mei 2003 positief gereageerd op deze voorstellen van de Commissie.

Nieuw jeugdprogramma

De lidstaten moesten voor juli 2003 studies afronden over de effecten van het huidige programma «Jeugd». De effectstudies dienen als voorbereiding voor de toekomstige generatie programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd. Daarnaast heeft de Commissie in de periode november 2002 tot maart 2003 Europese maatschappelijke organisaties geconsulteerd over de huidige programma's «Jeugd», «Leonardo» en «Socrates», alsmede over de gedachten en wensen over de nieuwe generatie programma's voor 2007 en daarna.

In mei 2003 heeft de Raad zich uitgesproken over de toekomst van jeugdprogramma's. De Raad heeft voorkeur voor een apart, als zodanig herkenbaar Jeugdprogramma.

Horizontale aspecten

In het kader van de mainstreaming van het onderwerp jeugd op andere beleidsterreinen (horizontale werking) heeft de Raad in februari 2003 aanbevelingen gedaan over de positie van jongeren in de toekomstige Europese werkgelegenheidsstrategie.

Cultuur/Audiovisueel

Europese meerwaarde en mobiliteit

Onder Deens voorzitterschap heeft de Raad criteria ontwikkeld voor het bepalen van Europese meerwaarde van gezamenlijke culturele acties: het moet gaan om multilaterale acties die een duidelijke waarde op Europees niveau vertegenwoordigen. Daarnaast dienen de acties zichtbaar te zijn en toegankelijk voor de Europese burgers. Zij moeten tenslotte kennis van elkanders culturen bevorderen. Voorts verzocht de Raad de lidstaten en Commissie om de mobiliteit van culturele werken en van personen die werken in de culturele sector te bevorderen.

Horizontale aspecten

Onder het Griekse voorzitterschap heeft de Raad de Commissie verzocht meer inzicht te geven over de culturele dimensie bij de huidige inzet van Europese structuurmiddelen. Daarmee wordt verwezen naar de horizontale bepaling in het EG-verdrag (artikel 151 lid 4) om bij Europees beleid rekening te houden met culturele aspecten.

Cultuur en gehandicapten

De Raad nam een resolutie aan in het kader van het Europese jaar van mensen met een handicap (2003). Lidstaten en Commissie worden verzocht om acties te ondernemen die bijdragen aan de artistieke en culturele expressie en de toegang tot kunst en cultuur van mensen met een handicap.

Archieven in de lidstaten

De Raad verzoekt in zijn resolutie over «nationale archieven» de Commissie een groep van deskundigen aan te wijzen om de toestand van de nationale archieven in de lidstaten te bezien. Daarbij dient oog te zijn voor nieuwe technologieën en mogelijkheden van concrete samenwerking. De Commissie zal medio 2004 hierover verslag uitbrengen.

Verlenging van Cultuur 2000 en Media Plus

De Raad besloot de stimuleringsprogramma's Cultuur 2000 (met twee jaar) en Media Plus (met één jaar) ongewijzigd te verlengen. Deze programma's lopen nu beide (inclusief verlenging) in 2006 af. De onderhandelingen over de programma's vanaf 2007 – dus onder de nieuwe Financiële Perspectieven zullen beginnen in 2004.

«Content» van interactieve media in Europa

Het stimuleren en ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige inhoud (content) van interactieve media draagt bij aan de verwezenlijking van de Lissabonstrategie en in het bijzonder van nieuwe technologieën. Onder het Deense voorzitterschap spraken de lidstaten af om ervaringen uit te wisselen (best practices) over de stimulering van inhoud voor interactieve media. Daarnaast vroegen de lidstaten de Commissie om te onderzoeken of op dit vlak op Europees niveau aanvullende beleidsinitiatieven genomen kunnen worden.

Herziening richtlijn «Televisie zonder grenzen»

Op 6 januari 2003 publiceerde de Commissie het vierde verslag over de toepassing van de richtlijn. Bij dat verslag is een werkprogramma voor een eventuele herziening ervan gevoegd. De start daarvan was een publieke discussie, waarvoor de Commissie een aantal documenten over verschillende aspecten van de richtlijn heeft opgesteld. Op basis van de resultaten van dit debat zal de Commissie eind 2003, uiterlijk begin 2004, met een mededeling komen over eventuele herzieningsvoorstellen.

Beleid in voorbereiding

Follow-up Doelstellingenrapport

De Raad en de Commissie zullen in het voorjaar van 2004 aan de Europese Raad rapporteren over de follow-up van de gemeenschappelijke doelstellingen voor onderwijs- en beroepsopleidingen. Deze doelstellingen betreffen de kwaliteit en toegankelijkheid van de onderwijssystemen in de EU.

Tevens zal de Raad aan de Voorjaarsraad 2004 verslag uitbrengen over de voortgang in het actieprogramma voor een «Leven Lang Leren».

Culturele waarde van het onderwijs

In het voorjaar van 2005 zal de Raad aan de Europese Raad rapporteren over hoe de Europese samenwerking op het bredere gebied van onderwijs en cultuur kan worden bevorderd. Medio 2004 wordt hierover een voorstel van de Commissie verwacht dat tijdens het Nederlandse voorzitterschap aan de orde zal komen.

Socrates/Leonardo

Eind 2003 zullen de tussentijdse evaluaties plaatsvinden van de stimuleringsprogramma's Socrates II (wetenschappelijk en hoger onderwijs) en Leonardo II (beroepsonderwijs) die lopen van 2000–2006. De Commissie zal aan de hand van de resultaten van deze evaluaties in het voorjaar van 2004 voorstellen doen voor een mogelijk vervolg hierop.

2004: jaar van opvoeding door sport

De Europese Commissie heeft 2004 uitgeroepen tot het Europese jaar van opvoeding door sport. Daarmee wil ze de aandacht vestigen op de mogelijkheden die het beoefenen van sport biedt voor de opvoeding van en onderwijs aan de jeugd. Meer concreet formuleert zij onder meer de volgende doelstellingen

• onderwijsinstellingen en sportorganisaties ervan bewust maken dat er moet worden samengewerkt om de educatieve rol van de sport en de Europese dimensie daarin tot ontwikkeling te brengen;

• gebruik maken van de waarden van sport om jongeren de kennis en vaardigheden mee te geven die ze nodig hebben om zich in een multiculturele context verder te kunnen ontwikkelen; en

• de uitwisseling van good practice stimuleren over de vraag hoe sport in het onderwijsbestel een bijdrage aan de sociale integratie van kansarme groepen kan leveren.

Andere doelstellingen betreffen het bevorderen van vrijwilligerswerk; de uitwisseling van leerlingen en studenten en de onderwijsproblemen van jonge sporters en jongeren die aan wedstrijdsport doen.

Nederland zal als EU-voorzitter in december 2004 de slotmanifestatie van dit jaar organiseren.

Jeugd: participatie/informatie

De Raad streeft ernaar in november 2003 gemeenschappelijke doelstellingen van het beleid voor participatie en informatie van jongeren vast te stellen. De implementatie is vervolgens aan de lidstaten.

Horizontale werking

De Commissie zal in 2004 een evaluatie voorleggen aan de Raad van de initiatieven van de lidstaten en de Gemeenschap ter mainstreaming van de jeugddimensie in andere beleidsterreinen.

Nieuwe programma's jeugd

De Commissie wil in december 2003 een voorstel voor de nieuwe generatie programma's aan de Raad voor te leggen. Deze programma's zijn een vervolg op de huidige EU-programma's «Jeugd», «Leonardo» en «Socrates» die tot en met 2006 lopen.

Conferenties

Het Italiaanse voorzitterschap zal in oktober 2003 een conferentie houden over «het onbehagen bij jongeren en schoolverzuim». Daaraan zullen niet alleen de onderwijsministers, maar ook de ministers van Jeugd/Sociale Zaken deelnemen. Daarnaast zal er in oktober een ministeriele conferentie plaats vinden over de kwaliteit en de ontwikkeling van menselijk potentieel. Tenslotte zal er een bijeenkomst gewijd worden aan de interuniversitaire samenwerking in het Mediterrane gebied.

Europese culturele samenwerking

De culturele agenda zal ook voor de periode tot en met het jaar 2004 in het teken staan van de agenda die de Raad in het werkplan «Europese culturele samenwerking» heeft vastgelegd. Dit betekent dat door de komende voorzitterschappen nog de volgende onderwerpen behandeld dienen te worden:

– de toegang tot en zichtbaarheid van Europese culturele samenwerking;

– de dialoog tussen culturen;

– de samenwerking met de nieuwe lidstaten en

– internationale samenwerking met internationale organisaties en derde landen.

Het is nog niet duidelijk hoe de komende twee voorzitterschappen deze onderwerpen zullen behandelen. Aannemelijk is dat het Nederlandse voorzitterschap in de tweede helft van 2004 de balans zal moeten opmaken van het meerjarig werkplan.

Audiovisueel beleid

Onder de Italiaanse en Ierse voorzitterschappen zal de discussie over de toekomst van de richtlijn «Televisie zonder grenzen» worden voortgezet.

Referenties

Onderwijs

• Conclusies inzake benchmarks (8486/03)

• Resolutie beroepsonderwijs

• Resolutie gelijke kansen in onderwijs en opleiding voor leerlingen en studenten met een handicap (8253/03)

• Verslag van de Commissie aan de Raad betreffende de uitvoering en resultaten van het Europees Jaar van de Talen 2001

• Mededeling van de Commissie «Efficiënt investeren in het onderwijs en beroepsopleiding: een dwingende noodzaak voor Europa» (COM (2002) 751 definitief)

E-learning programma (5053/03)

• Voorstel tot invoering van een programma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (8488/03, COM (2002) 401 definitief)

• Mededeling van de Commissie «De rol van universiteiten in het Europa van kennis» (8153/03, COM (2003) 58 definitief)

Jeugd

• Analyse van de antwoorden van de lidstaten op de Commissie questionnaire over jeugd deelname en informatie (SEC (2003) 465)

• Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende de follow-up van het Witboek «Een nieuw elan voor Europa's jeugd» – Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren naar aanleiding van de Resolutie van de Raad van 27 juni 2002 betreffende het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken (COM (2003) 184 def)

• Conclusies betreffende de toekomst van jeugdactiviteiten in het kader van de nieuwe generatie programma's (COM (2003) 272 definitief)

• Resolutie over de maatschappelijke waarde van sport voor jongeren (6989/03)

Cultuur

• Resolutie over archieven in de lidstaten (OJC 113, 13 mei 2003)

• Resolutie over culturele infrastructuur en culturele activiteiten voor personen met een handicap (OJC 134, 7 juni 2003, 2729/03)

• Resolutie over de horizontale aspecten van cultuur: het vergroten van synergie met andere sectoren en gemeenschapsacties en uitwisseling van «good practices» in verband met de sociale en economische dimensies van cultuur (OJC 136, 11 juni 2003, 8406/03).

BIJLAGE

Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen

Fiches opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) 2002–2003

Titel ficheDeptNr Comdoc (def)Kamerstuk 22 112/ dd.
1. – Ontwerp van verordening van de Commissie houdende de financiële kaderregeling van de in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) van de Raad (Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting) bedoelde organen – Voorstel tot wijziging van de oprichtingsbesluiten van de communautaire organen als gevolg van de goedkeuring van het nieuwe financieel reglementBZ(02)406 + SEC(02)836244 dd. 09-10-02
2. Mededeling van de Commissie over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese UnieBZ(02)350247 dd. 30-10-02
3. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad voor de inzet van het flexibiliteitsinstrument op basis van paragraaf 24 van het inter-institutioneel akkoord van 6 mei 1999BZ(02)399247 dd. 30-10-02
4. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Activiteiten en personeel van de Commissie in de uitgebreide UnieBZ(02)311249 dd. 07-11-02
5. Mededeling van de Commissie «Bestrijding van plattelandsarmoede. Beleid en maatregelen van de Europese Gemeenschap voor plattelandontwikkeling en het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden.»BZ(02)429249 dd. 07-11-02
6. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «Samenwerking op energiegebied met de ontwikkelingslanden».BZ(02)408249 dd. 07-11-02
7. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «Handel en Ontwikkeling. Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten». BZ/EZ(02)513250 dd. 26-11-02
8. Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1268/1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pre-toetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pre-toetredingsperiode.BZ(02)519251 dd. 06-12-02
9. Verordening betreffende de samenwerking van de Gemeenschap met de landen van Azië en Latijns-Amerika en tot wijziging van verordening (EG) nr. 2258/96 van de RaadBZ(02)340255 dd. 29-01-03
10. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Integratie van migratievraagstukken in de betrekkingen van de Europese Unie met ontwikkelingslandenBZ(02)703258 dd. 07-02-03
11. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleidBZ(02)598259 dd. 11-03-03
12. - Voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een specifiek vereenvoudigd doorreisdocument (FTD) en een vereenvoudigd doorreisdocument voor treinreizigers (FRTD) en tot wijziging van de Gemeenschappelijke Visuminstructie en het Gemeenschappelijk Handboek – Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende uniforme modellen voor vereenvoudigde doorreisdocumenten (FTD) en vereenvoudigde doorreisdocumenten voor treinreizigers (FRTD)BZ(03)60261 dd. 12-03-03
13. Mededeling van de Commissie: Verbetering van de invordering van tegoeden van de Gemeenschap die voortvloeien uit het directe en het gedeelde beheer van de uitgaven van de Gemeenschap.BZ(02)671265 dd. 08-04-03
14. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap.BZ(03)16267 dd. 01-05-03
15. Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 1999/468/EG tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.BZ(02)719267 dd. 01-05-03
16. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlandenBZ(03)104270 dd. 12-05-03
17. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «ontkoppeling van steun: voor effectievere steun». BZ(02)639270 dd. 12-05-03
18. Voorstel voor een verordening van de Raad inzake maatregelen ter vergemakkelijking van de procedures voor de aanvraag en afgifte van visa voor de leden van de olympische familie die deelnemen aan de olympische spelen en/of de paralympische spelen van 2004 in AtheneBZ(03)172274 dd. 13-06-03
19. – Mededeling van de Commissie aan de raad. Versterking van de toetredingsstrategie voor Turkije en een – Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de beginselen, prioriteiten, tussentijdse doelstellingen en voorwaarden van het partnerschap voor de toetreding met TurkijeBZ(03)144274 dd. 13-06-03
20. Mededeling van de Commissie: «De Westelijke Balkan en Europese Integratie»BZ(03)285276 dd. 20-06-03
21. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Klimaatverandering in de context van ontwikkelingssamenwerkingBZ(03)85277 dd. 23-06-03
22. Mededeling van de Commissie: «Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners – Strategische richtsnoeren»BZ(03)294279 dd. 11-07-03
23. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: De hervorming van staatsbedrijven in ontwikkelingslanden met bijzondere aandacht voor openbare voorzieningen: de noodzaak alle opties te beoordelen.BZ(03)326(augustus)
24. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de samenwerking van de Europese Gemeenschap met derde landen: «De aanpak van de Commissie inzake de toekomstige steun voor de ontwikkeling van de bedrijvensector»BZ(03)267(augustus)
25. Mededeling van de Commissie over de betrekkingen EU CanadaBZ(03)266(augustus)
26. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: manieren om de economische ontwikkeling in het noordelijk deel van Cyprus te bevorderen en om het dichter bij de Unie te brengen. BZ(03)325(augustus)
27. Mededeling van de Commissie voor een nieuw type bureau voor het beheer van ondersteunende en administratieve taken bij de Europese CommissieBZK(02)264243 dd. 03-10-02
28. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, inzake het hergebruik en de commerciële exploitatie van overheidsdocumenten. BZK(02)207247 dd. 30-10-02
29. Mededeling van de Commissie Naar een krachtige cultuur van raadpleging en dialoog – Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de CommissieBZK(02)704262 dd. 19-03-03
30. Mededeling van de Commissie over een kader voor tripartiete doelstellingencontracten en -overeenkomsten tussen de Gemeenschap, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteitenBZK(02)709262 dd. 19-03-03
31. Mededeling van de Commissie: Kader voor Europese regelgevende agentschappenBZK(02)718262 dd. 19-03-03
32. Mededeling van de Commissie over het bijeenbrengen en benutten van deskundigheid door de Commissie: beginselen en richtsnoeren («Verbetering van de kennisbasis voor beter beleid»)BZK(02)713262 dd. 19-03-03
33. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen.BZK(03)77270 dd. 12-05-03
34. Mededeling van de Commissie inzake de door de lidstaten te nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat alle burgers van de Unie in 2004 deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement in een uitgebreide Unie. BZK(03)174278 dd. 10-07-03
35. Mededeling van de Commissie – Methodologische nota voor de horizontale evaluatie van diensten van algemeen economisch belang. EZ (02)331244 dd. 09-10-02
36. Mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkelingEZ(02) 347244 dd. 09-10-02
37. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad Inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarktEZ(02)415248 dd. 06-11-02
38. Voorstel voor een verordening van de Raad houdende implementatie van de Kimberleycertificering voor de internationale handel in ruwe diamantEZ(02)455249 dd. 07-11-02
39. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma (2003–2005) voor de monitoring van eEurope, verspreiding van goede praktijken en de verbetering van de netwerk- en informatieveiligheid (MODINIS). EZ(02)425250 dd. 26-11-02
40. Verordening van de Raad betreffende het communautair toezicht op de invoer van steenkool van oorsprong uit derde landenEZ(02)482252 dd. 19-12-02
41. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake drugsprecursorenEZ(02)494252 dd. 19-12-02
42. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen («BNI verordening»)EZ(02)558252 dd. 19-12-02
43. – mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: de interne energiemarkt: gecoördineerde maatregelen met betrekking tot de continuïteit van de energievoorziening. – voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende coördinatie van de maatregelen met betrekking tot de continuïteit van de voorziening met aardolieproducten. – voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening – voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende intrekking van richtlijnen 68/414/EEG en 98/93/EG van de raad houdende verplichting voor de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, alsmede richtlijn 73/238/EEG van de raad betreffende de maatregelen ter vermindering van de gevolgen van moeilijkheden bij de bevoorrading met ruwe aardolie en aardolieproducten – voorstel voor een beschikking van de Raad houdende intrekking van beschikking 68/416/EEG van de Raad betreffende het sluiten en uitvoeren van de speciale intergouvernementele overeenkomsten inzake de verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden en Beschikking 77/706/EEG van de Raad tot vaststelling van een communautaire doelstelling inzake een beperking van het verbruik van energie in geval van moeilijkheden bij de voorziening met ruwe aardolie en aardolieproducten. EZ(02)488254 dd. 03-01-03
44. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de tenuitvoorlegging van het Actieplan voor Risicokapitaal (APRK)EZ(02)563255 dd. 29-01-03
45. Voorstel voor een verordening van de Raad ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese UnieEZ(02)592256 dd. 03-02-03
46. Mededeling van de Commissie: De Europese Onderzoeksruimte: Een nieuwe aanpak – Versterking en heroriëntering van bestaande perspectieven, opening van nieuwe perspectievenEZ/OCW(02)565258 dd. 07-02-03
47. Mededeling van de Commissie «Meer onderzoek voor Europa Naar 3% van het BBP»EZ(02)499258 dd. 07-02-03
48. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over statistieken betreffende de eurozone: «Naar betere methodieken voor statistieken en indicatoren betreffende de eurozone»EZ(02)661259 dd. 11-03-03
49. Voorstel voor een Verordening van de Raad met betrekking tot de handel in instrumenten en producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffingEZ(02)770261 dd. 12-03-03
50. Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging en tot bijwerking van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruikEZ(02)730261 dd. 12-03-03
51. – Mededeling van de Commissie: Europese governance: Een betere wetgeving – Mededeling van de Commissie: Actieplan «Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving» – Raadplegingsdocument: Naar een krachtiger cultuur van raadpleging en dialoog – Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie – Mededeling van de Commissie over effectbeoordelingEZ/JUST(02)275 (02)278 (02)276(02)277262 dd. 19-03-03
52. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 40/94 inzake het GemeenschapsmerkEZ(02)767264 dd. 03-04-03
53. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit. EZ(02)759264 dd. 03-04-03
54. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende controle op concentraties van ondernemingen («de EG-concentratieverordening»)EZ(02)711264 dd. 03-04-03
55. Voorstel voor een Verordening van de Raad inzake de maatregelen die de Commissie kan nemen ten aanzien van het gecombineerde effect van antidumping- of antisubsidiemaatregelen en vrijwaringsmaatregelenEZ(03)59265 dd. 08-04-03
56. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende landbouwrekeningen in de gemeenschap. EZ(03)50267 dd. 01-05-03
57. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een algemeen kader voor de financiering van communautaire acties ter ondersteuning van het consumentenbeleid in de periode 2004–2007EZ(03)44267 dd. 01-05-03
58. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Het industriebeleid na de uitbreidingEZ(02)714267 dd. 01-05-03
59. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004EZ(03)43267 dd. 01-05-03
60. Voorstel voor een Verordening van de Raad voor de tenuitvoerlegging van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004EZ(03)43267 dd. 01-05-03
61. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: «Electronische communicatie: de weg naar een kenniseconomie»EZ(03)65272 dd. 15-05-03
62. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Europese Defensie – Industriële en marktvraagstukken Naar een EU-beleid voor defensiematerieelEZ(03)113272 dd. 15-05-03
63. Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging. EZ(03)63273 dd. 28-05-03
64. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproevenquête naar de arbeidskrachten in de gemeenschap met het oog op aanpassing van de lijst van kenmerken van de enquête. EZ(03)109273 dd. 28-05-03
65. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: «Innovatiebeleid: actualisering van de aanpak van de Europese Unie in de context van de strategie van Lissabon».EZ(03)112273 dd. 28-05-03
66. Mededeling: Aanpassing van het beleid op het gebied van e-zakendoen aan de veranderende omgeving: de lering uit het Go-Digital initiatief en de toekomstige uitdagingenEZ(03)148276 dd. 20-06-03
67. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad als aanvulling op de Richtlijn van de Raad 96/16/EC betreffende statistische enquêtes voor melk en melkproducten.EZ(03)158278 dd. 10-07-03
68. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees economisch en sociaal comite en het Comite van de regio's betreffende de wereldradioconferentie 2003 (WRC-03)EZ(03)183278 dd. 10-07-03
69. Voorstel voor een Verordening van het Europese Parlement en de Raad betreffende financiële kwartaalrekeningen voor de overheid. EZ(03)242 (augustus)
70. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Interne Markt Strategie Prioriteiten 2003–2006EZ(03)238(augustus)
71. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieënEZ(03)319(augustus)
72. Mededeling van de Commissie. Investeren in onderzoek: Een actieplan voor EuropaEZ(03)226(augustus)
73. Mededeling van de Commissie: «Structurele indicatoren»EZ(02)551252 dd. 19-12-02
74. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaireEZ//JUST(03)71274 dd. 13-06-03
75. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement «Clearing en afwikkeling in de Europese Unie, Belangrijke beleidsvraagstukken en toekomstige uitdagingen»FIN(02)257244 dd. 09-10-02
76. Voorstel voor een verordening voor het instellen van een Europees solidariteitsfonds.FIN(02)514244 dd. 09-10-02
77. Mededeling van de Europese Commissie over het stroomlijnen van de jaarlijkse economische en werkgelegenheids beleidscoördinatie cycliFIN(02)487245 dd. 17-10-02
78. Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende financiële bijdragen van de Gemeenschap aan het Internationale Fonds voor Ierland (2003–2004)FIN(02)472247 dd. 30-10-02
79. Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorkoming van het witwassen van geld door douanesamenwerkingFIN(02)328249 dd. 07-11-02
80. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet. FIN(02)443251 dd. 06-12-02
81. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/81/EEG en Richtlijn 92/82/EEG tot vaststelling van een bijzondere belastingregeling voor als motorbrandstof voor commerciële doeleinden gebruikte gasolie en tot geleidelijke onderlinge aanpassing van de accijnzen op benzine en op gasolieFIN(02)410251 dd. 06-12-02
82. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beleggingsdiensten en gereglementeerde markten, en tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de RaadFIN(02)625255 dd. 29-01-03
83. – Voorstel voor een Besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 77/270/Euratom waarbij de Commissie wordt gemachtigd tot het aangaan van Euratomleningen om een bijdrage te leveren tot financiering van kerncentrales – Voorstel voor een Besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 77/271/Euratom houdende toepassing van Besluit 77/270/Euratom waarbij de Commissie wordt gemachtigd tot het aangaan van Euratomleningen teneinde een bijdrage te leveren tot financiering van kerncentralesFIN(02)456 en (02)457255 dd. 29-01-03
84. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleidFIN(02)668255 dd. 29-01-03
85. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: – Belasting van personenauto's in de Europese Unie – Opties voor maatregelen op nationaal niveau en op het niveau van de GemeenschapFIN(02)431258 dd. 07-02-03
86. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de noodzaak en de methoden om de kwaliteit van de begrotingsstatistieken te verbeterenFIN(02)670259 dd. 11-03-03
87. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteitFIN(02)688259 dd. 11-03-03
88. Mededeling van de Commissie over de modernisering van het boekhoudsysteem van de Europese GemeenschappenFIN(02)755261 dd. 12-03-03
89. Voorstel voor een verordening van de Raad inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en de door de bevoegde autoriteiten te nemen maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechtenFIN(03)20265 dd. 08-04-03
90. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over de aanpassing van de Financiële Perspectieven in verband met de uitbreiding, ingediend door de Commissie overeenkomstig punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en verbetering van de begrotingsprocedureFIN(03)70265 dd. 08-04-03
91. Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboekFIN(03)115268 dd. 01-05-03
92. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Implementatie van het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (NCTS)FIN(03)125273 dd. 28-05-03
93. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EGFIN(03)138278 dd. 10-07-03
94. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388EEG wat betreft de BTW op postale dienstverleningFIN(03)234(augustus)
95. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, wat de procedure voor het treffen van afwijkende maatregelen alsmede de verlening van uitvoeringsbevoegdheden betreft. FIN(03)335(augustus)
96. Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatusJUST(02) 326243 dd. 03-10-02
97. Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming door de Raad van een ontwerp-kaderbesluit inzake de bestrijding van corruptie in de privé-sectorJUSTn.v.t.; (PbEG 2002/C 184/04)245 dd. 17-10-02
98. Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging.JUST(02)225245 dd. 17-10-02
99. Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming door de Raad van een ontwerp-kaderbesluit inzake de confiscatie van opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen van misdrijvenJUSTn.v.t (PbEG 2002/C 184/03)247 dd. 30-10-02
100. Initiatief van het Koninkrijk België met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad tot oprichting van een Europees Netwerk van nationale contactpunten voor het herstelrechtJUSTn.v.t. (PbEG 2002/C 242/09)247 dd. 30-10-02
101. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebodJUST(02)534251 dd. 06-12-02
102. Mededeling van de Europese Commissie over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven.JUST(02)564251 dd. 06-12-02
103. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op studie, beroepsopleiding of vrijwilligerswerk. JUST(02)548255 dd. 29-01-03
104. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven'. JUST(02)562256 dd. 03-02-03
105. Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming door de Raad van een ontwerp-besluit van de Raad betreffende versterking van de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie met betrekking tot ontzetting van rechtenJUSTn.v.t. (lidstaatinitiatief)261 dd. 12-03-03
106. Initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland voor een richtlijn van de Raad betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de luchtJUSTn.v.t. (lidstaatinitiatief)261 dd. 12-03-03
107. Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingenJUST(02)746262 dd. 19-03-03
108. Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004–2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma).JUST(03)54264 dd. 03-04-03
109. Initiatief van de Helleense Republiek betreffende de aanneming door de Raad van een ontwerp- kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem. JUSTn.v.t. (lidstaat-initiatief)265 dd. 08-04-03
110. Initiatief van het Helleense Republiek met het oog op de aanneming van een ontwerp- kaderbesluit van de Raad betreffende de voorkoming en bestrijding van de handel in menselijke organen en weefselsJUSTn.v.t. (lidstaat-initiatief)265 dd. 08-04-03
111. Mededeling van de Commissie over de verbetering van de controle op de toepassing van het GemeenschapsrechtJUST(02)725267 dd. 01-05-03
112. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landenJUST(03)49270 dd. 12-05-03
113. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Een coherenter verbintenissenrecht, Een actieplanJUST(03)68270 dd. 12-05-03
114. Initiatief van het Koninkrijk Spanje met het oog op de aanname van de richtlijn van de Raad betreffende de verplichting voor vervoerders om de gegevens van vervoerde personen door te geven. JUSTn.v.t. PbEG 2003/C 82/08277 dd. 23-06-03
115. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement met het oog op de presentatie van een actieplan voor de verzameling en analyse van communautaire statistieken over migratieJUST(03)179277 dd. 23-06-03
116. Mededeling betreffende de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie, mensensmokkel en mensenhandel, buitengrenzen en de terugkeer van illegaal verblijvende personenJUST(03)323(augustus)
117. Initiatief van de Helleense Republiek met het oog op de aanneming van een beschikking van de Raad houdende vaststelling van de minimumaanduidingen voor signalisatie.JUSTn.v.t. (lidstaat-initiatief)(augustus)
118. Besluit van de Raad betreffende de financiering van bepaalde activiteiten van Europol in het kader van de samenwerking inzake terrorismebestrijdingJUST/BZK(02)439254 dd. 03-01-03
119. Richtlijn betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgenJUST/EZ(03)46268 dd. 01-05-03
120. Verordening tot wijziging van (artikel 7, vierde lid) van Verordening (EG) nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleidLNV(02)293247 dd. 30-10-02
121. Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de GemeenschapLNV(02)404247 dd. 30-10-02
122. Voorstel voor een verordening van de raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1255/97 van de raad met betrekking tot het gebruik van halteplaatsenLNV(02)414247 dd. 30-10-02
123. Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/98 tot vaststelling van tijdelijke bijzondere maatregelen in de hopsector.LNV(02)493249 dd. 07-11-02
124. Mededeling van de Commissie: Een strategie voor duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuurLNV(02)511249 dd. 07-11-02
125. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigenLNV(02)449250 dd. 26-11-02
126. Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/68/EEG met betrekking tot de intensivering van de controles op verplaatsingen van schapen en geiten. LNV(02)504250 dd. 26-11-02
127. Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 88/407/EEG tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intra-communautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan.LNV(02)527251 dd. 06-12-02
128. Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelenLNV(02)561251 dd. 06-12-02
129. Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement betreffende de vaststelling van een communautair actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleidLNV(02)535252 dd. 19-12-02
130. – Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Republiek Senegal inzake de visserij voor de Senegalese kust, voor de periode van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2006 – Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Republiek Senegal inzake de visserij voor de Senegalese kust, voor de periode van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2006. LNV(02)496 en (03)497254 dd. 03-01-03
131. – Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 3 augustus 2002 tot en met 2 augustus 2004, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Angola inzake de visserij voor de kust van Angola – Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 3 augustus 2002 tot en met 2 augustus 2004, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische gemeenschap en de Regering van de Republiek Angola inzake de visserij voor de kust van Angola. LNV(02)492 en (02)495254 dd. 03-01-03
132. Mededeling over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen voor de EULNV(02)626258 dd. 07-02-03
133. Mededeling van de Commissie over een geïntegreerd kader voor partnerschaps-overeenkomsten op visserijgebied met derde landenLNV(02)637262 dd. 19-03-03
134. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een actieplan van de Gemeenschap om de teruggooi van vis te beperkenLNV(02)656262 dd. 19-03-03
135. Voorstel voor een verordening van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismenLNV(02)672262 dd. 19-03-03
136. Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92LNV(02)729262 dd. 19-03-03
137. Voorstel voor een richtlijn van de raad tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEGLNV(02)736262 dd. 19-03-03
138. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93LNV(02)739264 dd. 03-04-03
139. Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouw-producten en levensmiddelen. LNV(03)14265 dd. 08-04-03
140. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement «Naar een uniforme en effectieve uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid»LNV(03)130277 dd. 23-06-03
141. Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde visserijvlotenLNV(03)175277 dd. 23-06-03
142. Mededeling van de Commissie inzake verbetering van het wetenschappelijk en technisch advies ten behoeve van het communautair visserijbeheerLNVC(03)625278 dd. 10-07-03
143. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëneLNV(03)180(augustus)
144. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor bepaalde kabeljauwbestandenLNV(03)237(augustus)
145. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een programma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (ERASMUS World) (2004–2008)OCW(02)401250 dd. 26-11-02
146. Mededeling van de Commissie omtrent Europese benchmarks in onderwijs (opvolging van de Europese Raad te Lissabon)OCW(02)629255 dd. 29-01-03
147. Mededeling van de Europese Commissie: Efficiënt investeren in onderwijs en beroepsopleiding: een dwingende noodzaak voor Europa. OCW(02)779266 dd. 17-04-03
148. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot goedkeuring van een meerjarenprogramma (2004–2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning-programma)OCW(02)751266 dd. 17-04-03
149. Mededeling van de Commissie: De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis.OCW(03)58270 dd. 12-05-03
150. Mededeling van de Commissie: De Europese Sociale Dialoog, een kracht voor modernisering en verandering. Voorstel voor een besluit van de Raad tot instelling van een tripartiete top voor groei en werkgelegenheidSZW(02)341244 dd. 09-10-02
151. Mededeling van de Commissie: Een kader voor de bevordering van de financiële participatie van werknemersSZW(02)364247 dd. 30-10-02
152. Voorstel voor een besluit van de Raad tot instelling van een Raadgevend Comité voor de veiligheid, hygiëne en de gezondheidsbescherming op de werkplekSZW(02)486247 dd. 30-10-02
153. Mededeling «Vrij verkeer van werknemers – de voordelen en mogelijkheden volledig benuttenSZW(02)694261 dd. 12-03-03
154. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) «Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen»SZW(02)006264 dd. 03-04-03
155. Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad: Raamstrategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen werkprogramma voor 2003SZW(03)47270 dd. 12-05-03
156. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De sociale dimensie van de strategie van Lissabon versterken: de open coördinatie stroomlijnen op het gebied van de sociale beschermingSZW(03)261(augustus)
157. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/49/EG van de Raad ten aanzien van de termijnen waarop drukvaten, flessenbatterijen en tanks voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor aan de richtlijn moeten voldoenV&W(02)357243 dd. 03-10-02
158. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/55/EG van de Raad ten aanzien van de termijnen waarop drukvaten, flessenbatterijen en tanks voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg aan de richtlijn moeten voldoenV&W(02)358243 dd. 03-10-02
159. Mededeling van de Commissie inzake verzekeringen in de luchtvervoersector na de terroristische aanslagen op 11 september 2001 in de Verenigde StatenV&W(02)320244 dd. 09-10-02
160. – Aanbeveling van de Commissie aan de Raad teneinde de Commissie te machtigen onderhandelingen met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) te openen en te voeren betreffende de voorwaarden en modaliteiten van toetreding van de Europese Gemeenschap – Aanbeveling van de Commissie aan de Raad met het oog op machtiging van de Commissie voor het openen van onderhandelingen met de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over de voorwaarden voor toetreding van de Europese Gemeenschap tot de IMOV&W(02)381 (SEC)248 dd. 06-11-02
161. Verordening van het EP en de Raad houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepenV&W(02)396249 dd. 07-11-02
162. Mededeling van de Commissie getiteld: «Op weg naar een strategie ter bescherming en de instandhouding van het mariene milieu»V&W(02)539250 dd. 26-11-02
163. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekeringen voor luchtvervoerders en vliegtuigexploitantenV&W(02)521254 dd. 03-01-03
164. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van het zwemwaterV&W/VROM(02)581255 dd. 29-01-03
165. Mededeling van de Commissie over de gevolgen van de Hofuitspraken van 5 november voor het Europees luchtvervoersbeleid («Open Skies»).V&W(02)649258 dd. 07-02-03
166. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de raad houdende wijziging van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarendenV&W(03)1259 dd. 11-03-03
167. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake minimale veiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet. V&W(02)769263 dd. 25-03-03
168. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2978/94 van de RaadV&W(02)780263 dd. 25-03-03
169. – Mededeling van de Commissie inzake de betrekkingen tussen de Gemeenschap en derde landen op het gebied van luchtvervoer – Voorstel voor een verordening inzake tenuitvoerlegging van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landenV&W(03)94270 dd. 12-05-03
170. Verordening van de Raad houdende de intrekking van Verordening (EEG) Nr. 3975/87 en houdende wijziging van verordening (EEG) Nr. 3976/87 en Verordening (EG) Nr. 1/2003 wat betreft het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landenV&W(03)91270 dd. 12-05-03
171. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG.V&W(03)67270 dd. 12-05-03
172. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende intermodale laadeenheden. V&W(03)155279 dd. 11-07-03
173. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de algemene invoering en de interoperabiliteit van elektronische tolheffingsystemen voor het wegverkeer in de GemeenschapV&W(03)132(augustus)
174. Mededeling van de Commissie: Ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk: vernieuwende financieringsvormen en interoperabele elektronische tolheffing.V&W(03)132(augustus)
175. a) Doc. 10 791/02: Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling, van richtsnoeren in aanvulling op annex VII van Richtlijn 2001/18 van het Europees Parlement en de Raad, inzake introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen en intrekking van Richtlijn 90/220/EEC van de Raad (Monitoring richtsnoer);b) Doc. 10 792/02: Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/18 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de samenvatting van het informatie dossier voor kennisgevingen inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu voor andere doeleinden dan het op de markt brengen ervan (SNIF B); c) Doc. 10 789/02: Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/18 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de samenvatting van het informatie dossier voor kennisgevingen inzake het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde organismen als of in producten (SNIF C);VROM(02)359 (02)361 (02)362244 dd. 09-10-02
176. Mededeling: Milieuconvenanten op het niveau van de Gemeenschap binnen het kader van het actieplan inzake de vereenvoudiging en verbetering van regelgeving.VROM(02)412248 dd. 06-11-02
177. Mededeling: Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van bestrijdingsmiddelenVROM(02)349249 dd. 07-11-02
178. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik van nonylfenol, nonylfenolethoxylaat en cement (zesentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad)VROM(02)459249 dd. 07-11-02
179. Voorstel voor een verordening van het Europese Parlement en de Raad betreffende detergentiaVROM(02)485249 dd. 07-11-02
180. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen. VROM(02)512249 dd. 07-11-02
181. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: nucleaire veiligheid in het kader van de Europese UnieVROM/EZ(02)605 SEC (02)1216256 dd. 03-02-03
182. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2037/2000 ten aanzien van de kritische toepassingen en de uitvoer van halonen, de uitvoer van producten en apparatuur die chloorfluorkoolstoffen bevatten en de regulering van broomchloormethaan. VROM(02)642258 dd. 07-02-03
183. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machinesVROM(02)765259 dd. 11-03-03
184. Voorstel voor een Richtlijn van het Europese Parlement en de Raad inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EGVROM(02)750262 dd. 19-03-03
185. Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de tenuitvoerlegging van het Protocol van KyotoVROM(03)51265 dd. 08-04-03
186. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende Pan-europese samenwerking op milieugebied na de conferentie van Kiev in 2003VROM(03)62266 dd. 17-04-03
187. Mededeling: De ontwikkeling van een actieplan voor milieutechnologieVROM/EZ(03)131278 dd. 10-07-03
188. Mededeling van de Commissie; Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecyclingVROM(03)301(augustus)
189. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Geïntegreerd productbeleid – Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconceptVROM(03)302(augustus)
190. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité: Een Europese strategie voor milieu en gezondheidVROM(03)338(augustus)
191. Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de preventie van roken en initiatieven ter verbetering van de bestrijding van het tabaksgebruikVWS(02)303249 dd. 07-11-02
192. Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma'sVWS(02)400249 dd. 07-11-02
193. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 95/2/EG wat betreft de gebruiksvoorwaarden voor het levensmiddelenadditief E 425 konjacVWS(02)451251 dd. 06-12-02
194. Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Gemeenschap aan een programma voor onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van hiv/aids, malaria en tuberculose dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden, opgezet door verscheidene lidstaten en NoorwegenVWS(02)474251 dd. 06-12-02
195. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen. VWS(02)662258 dd. 07-02-03
196. Mededeling van de Commissie betreffende de invoering van de Europese ziekteverzekeringskaartVWS(03)73267 dd. 01-05-03
197. Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in producten van plantaardige en van dierlijke oorsprongVWS/LNV(03)117278 dd. 10-07-03
198. Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad over kankerscreeningVWS(03)230(augustus)
199. Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende de follow-up van het Witboek «Een nieuw elan voor Europa's jeugd» Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren naar aanleiding van de Resolutie van de Raad van 27 juni 2002 betreffende het kader voor Europese samenwerking in jeugdzakenVWS(03)184(augustus)
200. Verordening van het Europese Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprongVWS /LNV(02)377248 dd. 06-11-02
201. Voorstel voor een Verordening van het Europese Parlement en De Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelenVWS/LNV(03)52272 dd. 15-05-03

Stand Implementatie Europese Regelgeving

Voor het bewaken van implementatietermijnen van Europese richtlijnen en kaderbesluiten houdt het Ministerie van Buitenlandse Zaken een implementatie-overzicht bij. Elk kwartaal bespreekt de Interdepartementale Commissie Europees Recht, subcommissie Implementatie (ICER-I) aan de hand van dit implementatie-overzicht de bestaande achterstanden in de omzetting van richtlijnen. Op basis van dit overzicht wordt gerapporteerd aan de Ministerraad. Buitenlandse Zaken zendt het kwartaaloverzicht implementatie EG-richtlijnen vervolgens aan de Tweede Kamer.

Schematisch overzicht van de stand van zaken van de implementatie:

Tot en metAchterstandInbreukprocedures m.b.t. achterstandUitgevoerd in 2e kwartaal 2003Uitgevoerd t/m 2e kwartaal 2003
30-06-0350352239
31-03-0342281717
     
31-12-0237192090 (2002)
30-09-0226182570
30-06-0228202445
31-03-0229222121

Het Directoraat-Generaal voor de Interne Markt van de Europese Commissie publiceert tweemaal per jaar het zogenaamde scorebord interne marktrichtlijnen. In dit scorebord wordt de stand van zaken implementatie interne marktrichtlijnen van alle lidstaten weergegeven.

Uit het nog te publiceren scorebord van september 2003 zal blijken dat Nederland in de verslagperiode (september 2002 – mei 2003) helaas is gezakt naar de zevende plaats in de EU-rangorde (was vierde): 2,5% van de Europese interne marktregelgeving is door Nederland nog niet of slechts gedeeltelijk geïmplementeerd.

LIJST VAN AFKORTINGEN

ACS-landenlanden in Afrika, het Caraïbische gebied en de Stille Oceaan
APSAlgemeen Preferentieel Stelsel
ARFASEAN Regional Forum
ARKAlgemene Rekenkamer
ASEANAssociation of South-East Asian Nations
ASEMAsia-Europe Meeting
  
BBPBruto Binnenlands Product
BNCWerkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen
BNIBruto Nationaal Inkomen
BNPBruto Nationaal Product
BTWBelasting op Toegevoegde Waarde
  
CardsCommunity Assistance Programme for Reconstruction, Development and Association
CDMClean Development Mechanism
COSACConférence des Organes Spécialisées dans les Affaires Communautaires
CSPCountry Strategy Paper
  
DABDiensten van Algemeen Belang
  
EABEuropees Aanhoudingsbevel
EASAEuropean Aviation Safety Agency
EBRDEuropean Bank for Reconstruction and Development
ECBEuropese Centrale Bank
ECOWASEconomic Community of West African States
EDCTPEuropean and Developing Countries Clinical Trials Partnership
EEREuropese Economische Ruimte
EGEuropese Gemeenschap
EGKSEuropese Gemeenschap voor Kolen en Staal
EIBEuropese Investeringsbank
EMSAEuropean Maritime Safety Agency
EMUEconomische en Monetaire Unie
ENISAEuropees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging
EOBEuropees Octrooibureau
EOFEuropees Ontwikkelingsfonds
EPEuropees Parlement
EPAEconomic Partnership Agreement
ERKEuropese Rekenkamer
ESFEuropees Sociaal Fonds
EUEuropese Unie
EuratomEuropese Gemeenschap voor Atoomenergie
EurojustEuropese Eenheid voor Justitiële Samenwerking
EuropolEuropese Politiedienst
EVAEuropees Vrijhandelsakkoord
EVDBEuropees Veiligheids- en Defensiebeleid
EVRMEuropees Verdrag voor de Rechten van de Mens
  
FEMIPFaciliteit voor Euro-Mediterrane Investeringen en Partnerschap
FP'sFinanciële Perspectieven
  
GBVBGemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
GCCGulf Co-operation Council
GGOGenetisch Gemodificeerde Organismen
GLBGemeenschappelijk Landbouwbeleid
GREBGlobale Richtsnoeren voor Economisch Beleid
GVBGemeenschappelijk Visserijbeleid
  
HVHoge Vertegenwoordiger
  
IASInternal Audit Service
ICAOInternational Civil Aviation Organisation
ICTYInternational Criminal Tribunal for Former Yugoslavia
IDAInterchange of Data between Administrations
IGCIntergouvernementele Conferentie
IFI'sInternationale Financiële Instellingen
IMOInternational Maritime Organisation
InterregInitiatief van de Europese Gemeenschap betreffende grensgebieden
  
JBZbeleidsterreinen van Justitie en Binnenlandse Zaken
JIJoint Implementation
  
LACLatin-American Countries
LGOLanden en Gebieden Overzee
LTTEbeweging «Liberation Tigers of Tamil Eelam»
  
MATRAProgramma Maatschappelijk Transformatie
MEDA-programmaEuro-Mediterraan Partnerschapsprogramma
MKBMidden- en Kleinbedrijf
  
NAVONoord-Atlantische Verdragsorganisatie
  
ODAOfficial Development Aid
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OLAFOffice Européen de Lutte Anti-Fraude
OVSEOrganisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
  
PharePologne, Hongrie; Aide à la Reconstruction Economique
PSO-PAProgramma Samenwerking Oost-Europa – Pre-Accessie
  
QMVQualified Majority Voting – stemmen met gekwalificeerde meerderheid
  
R&DResearch & Development
  
SAPStabilisatie- en Associatieproces
SARSSevere Acute Respiratory Syndrom
SDTSpecial and Differential Treatment
  
TacisTechnical Assistance to the Commonwealth of Independent States
TEN'sTrans-Europese Netwerken
TESWet Toezicht Europese Subsidies
TRIPSTrade Related Intellectual Property Rights
  
UMTSUniversal Mobile Telecommunication System
UNDPUnited Nations Development Programme
UNHCRUnited Nations High Commissioner for Refugees
  
VKVerenigd Koninkrijk
VNVerenigde Naties
VSVerenigde Staten van Amerika
  
WHOWorld Health Organisation
WKKWarmtekrachtkoppeling
WSISWorld Summit on the Information Society
WSSDWorld Summit on Sustainable Development
WTOWorld Trade Organisation

TREFWOORDENREGISTER

ACS-landen 75, 162

APS 82, 83, 162

ASEAN 79, 162

ASEM 79, 162

Asiel en migratie 13, 15, 16, 28, 42, 66, 102

Audiovisueel 139, 142, 145

Begroting 3, 10, 11, 12, 22, 30, 33, 39, 40, 48, 50, 52, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 63, 64, 68, 81, 86, 87, 88, 90, 91, 95, 128, 147, 152, 153

Benelux 32, 33, 35, 65

Biotechnologie 17, 114, 138

BNC 147, 162

Buitensporige tekortprocedure 41, 86, 87, 88

Bulgarije 5, 21, 27, 46, 48, 51, 52, 65, 66, 71, 132

Cards 23, 127, 162

CDM 137, 162

Comitologie 69

Comptabiliteitswet 63

Conventie 3, 5, 15, 16, 19, 23, 27, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 64, 65, 66, 69, 85

Cultuur 3, 21, 28, 74, 96, 110, 139, 142, 143, 145, 146, 148, 150, 155

DAB 116, 117, 162

Doha 24, 27, 28, 77, 78, 81, 82, 83, 85, 128

Drugs 15, 49, 83, 92, 98, 99, 106, 109, 113, 149

Duurzaam 17, 82, 87, 120, 134, 137, 159

EASA 162

EBRD 162

ECB 41, 162

ECOWAS 76, 162

EDCTP 115, 162

EER 126, 162

EGKS 162

EIB 42, 162

Eigen Middelen Besluit 12, 39, 40, 54, 55, 57

EMSA 162

EMU 9, 41, 64, 86, 88, 162

Energie 3, 10, 16, 18, 22, 28, 35, 58, 77, 83, 86, 89, 90, 117, 119, 125, 126, 127, 128, 135, 136, 137, 147, 149, 150, 162

ENISA 123, 125, 162

EOB 112, 162

Euratom 35, 58, 147, 152, 162

Eurogroep 12, 42, 85, 86

Eurojust 16, 98, 99, 162

Europees Ontwikkelingsfonds 162

Europees Parlement 15, 18, 26, 27, 35, 36, 39, 41, 46, 54, 55, 56, 57, 61, 65, 66, 68, 70, 81, 84, 88, 90, 91, 102, 127, 135, 140, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 162

Europees Sociaal Fonds 58, 162

Europol 15, 16, 99, 155, 162

Eurowob 70

EVA 110, 121, 162

EVDB 19, 23, 29, 44, 65, 71, 72, 73, 162

EVRM 36, 100, 162

Extern beleid 3, 19, 28, 30, 44, 56

FEMIP 77, 163

Financiële Perspectieven 12, 22, 27, 39, 50, 52, 54, 56, 57, 71, 75, 91, 95, 122, 143, 153, 163

Financing for Development 23, 83, 85

GBVB 19, 23, 44, 72, 73, 81, 91, 95, 163

GCC 76, 77, 163

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 36, 45, 50, 59, 64, 70, 81, 82, 128, 163

Gemeenschappelijk Visserijbeleid 132, 163

Gemeenschapsoctrooi 112, 118

Genetisch gemodificeerde organismen 17, 18, 79, 135, 136, 159

Genetisch Gemodificeerde Organismen 163

Globale Richtsnoeren voor Economisch Beleid 40, 87, 163

Grondwet 3, 30, 31, 34, 35, 36, 40, 47, 80

Hof van Justitie 3, 30, 33, 37, 38, 39, 99, 120

Hoge Vertegenwoordiger 19, 44, 72, 73, 163

IAS 61, 163

ICAO 158, 163

ICTY 74, 163

IGC 3, 15, 27, 34, 35, 36, 45, 46, 47, 69, 163

Industrie 10, 16, 40, 58, 87, 107, 110, 111, 113, 117, 131, 138, 139, 151, 152

Innovatie 10, 13, 17, 23, 27, 28, 65, 83, 84, 107, 110, 113, 114, 115, 117, 123, 138, 151

Interchange of Data between Administrations 125, 163

Intergouvernementele Conferentie 5, 24, 30, 45, 64, 66, 163

International Maritime Organisation 18, 163

Interreg 22, 75, 163

JBZ 15, 27, 28, 30, 38, 39, 42, 43, 73, 92, 95, 99, 163

Jeugd 3, 58, 139, 141, 142, 144, 145, 160

Joint Implementation 17, 137, 139, 163

Kandidaat-lidstaten 3, 5, 21, 32, 46, 48, 49, 50, 51, 52, 64, 65, 70, 99, 121, 124, 140, 141, 147

Kyoto 17, 136, 137, 159

LAC 78, 163

LGO 45, 163

Lissabon-strategie 109

MATRA 163

MEDA-programma 163

Mededinging 31, 48, 52, 82, 111, 113, 114, 117

Midden- en kleinbedrijf 115, 163

Milieu 3, 5, 10, 16, 17, 18, 28, 40, 43, 49, 58, 77, 82, 91, 101, 119, 120, 127, 128, 130, 133, 135, 136, 137, 138, 139, 155, 158, 159, 160

NAVO 19, 20, 23, 44, 65, 72, 101, 163

Nederlandse Antillen en Aruba 45

Netto positie 59, 60

ODA 23, 24, 25, 83, 84, 163

OESO 81, 163

OLAF 62, 163

Onderzoek 9, 13, 30, 40, 45, 58, 63, 68, 74, 94, 98, 107, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 121, 123, 140, 143, 150, 152, 160

Ontwikkelingssamenwerking 3, 23, 45, 83, 85

Open coördinatie 9, 11, 40, 104, 105, 116, 117, 157

OVSE 23, 163

Pensioen 11, 68, 70, 89, 104, 109, 111

Phare 22, 51, 75, 99, 127, 163

Politiële en justitiële samenwerking 3, 13, 14, 97

PSO-PA 51, 163

QMV 39, 42, 43, 44, 163

Research & development 13, 113

Research & Development 163

Roemenië 5, 21, 27, 46, 48, 51, 52, 65, 66, 71, 74, 132

Rusland 21, 22, 27, 72, 74, 75, 94, 127, 137

SARS 107, 164

Special and Differential Treatment 81, 164

Sport 28, 144, 145

Stabilisatie- en Associatieproces 21, 164

Stabiliteits- en Groeipact 11, 12

Statuut EP leden 70

Structuurfonds 59, 60, 62, 118

Tacis 22, 23, 75, 127, 164

Telecommunicatie 3, 28, 117, 119, 123, 124, 126, 127, 128

Terrorisme 13, 20, 21, 23, 28, 49, 71, 73, 78, 79, 92, 98, 99, 100, 101, 106, 155

Terug- en overname 14, 15, 28, 76, 94

Terugkeer 14, 15, 21, 93, 94, 95, 97, 102, 154, 155

Toetredingsverdrag 3, 5, 48, 52, 65

Trans-Europese Netwerken 58, 122, 123, 127, 164

Transport 18, 28, 48, 84, 91, 117, 119, 122, 123, 126, 128, 132, 138

TRIPS 81, 164

Turkije 5, 21, 27, 46, 48, 52, 53, 65, 71, 76, 94, 121, 148

UMTS 125, 164

UNDP 23, 164

UNHCR 14, 15, 93, 94, 164

Veiligheid 3, 5, 13, 16, 17, 19, 20, 23, 27, 28, 39, 42, 43, 44, 49, 51, 52, 54, 55, 66, 71, 72, 73, 74, 78, 80, 82, 91, 92, 106, 109, 114, 119, 120, 121, 123, 130, 131, 132, 135, 138, 149, 157, 158, 159, 162, 163

Verenigd Koninkrijk 33, 37, 55, 60, 94, 164

Verenigde Naties 20, 22, 65, 72, 125, 148, 164

Verenigde Staten 15, 20, 22, 72, 73, 78, 79, 80, 99, 121, 158, 164

Vergrijzing 11, 13, 87, 89, 90

Vervoer 3, 10, 18, 43, 45, 119, 120, 121, 122, 123, 126, 127, 128, 153, 154, 157, 158, 159

Voorzitterschap 3, 5, 15, 26, 27, 28, 29, 30, 33, 35, 36, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 52, 53, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 93, 95, 97, 98, 99, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 108, 109, 110, 112, 114, 115, 116, 118, 119, 120, 121, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 130, 131, 132, 133, 135, 136, 137, 138, 139, 141, 142, 143, 144, 145

Vrijwaringsclausule 16, 51

Warmtekrachtkoppeling 126, 127, 149, 164

Werkgelegenheid 3, 5, 9, 10, 13, 18, 28, 87, 89, 90, 93, 96, 102, 103, 104, 105, 109, 110, 111, 142, 152, 157

Wet Toezicht Europese Subsidies 62, 164

WHO 106, 107, 109, 164

Wijder Europa 21, 22, 66, 74

WSIS 123, 125, 164

WSSD 18, 28, 75, 83, 84, 85, 137, 164

WTO 18, 22, 27, 45, 75, 78, 79, 81, 82, 83, 85, 95, 114, 128, 129, 130, 132, 138, 164


XNoot
1

Troonrede 2000.

XNoot
1

Voor zover deze taak niet uitdrukkelijk bij de Europese Commissie is neergelegd.

XNoot
1

De Begrotingsraad is opgenomen in de nieuwe Raad voor Economische en Financiële Zaken. Zie ook paragraaf 5.3.

XNoot
1

Stabiliteitsprogramma = De lidstaten zijn onder het SGP verplicht jaarlijks een stabiliteitsprogramma's aan de Commissie ter beoordeling voor te leggen. Hierin beschrijven de lidstaten hun begrotingspolitiek van het afgelopen jaar en hun beleidsvoornemens voor de komende 3 jaar ter vervulling van de SGP-doelstellingen. Op basis van de beoordeling doet de Commissie per lidstaat aanbevelingen aan de Ecofin Raad.

Naar boven