29 200 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

nr. 249
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2004

Aanleiding

Tijdens de behandeling van de begroting van dit ministerie over 2003 is door het kamerlid Tonkens een motie ingediend over erkenning van de Nederlandse Gebarentaal (NGT) (TK 2002/2003, 28 600 XVI, nr. 62). In reactie op deze motie (d.d. 2 december 2002, TK 2003/2004, 28 600-XVI, nr. 85) heb ik aangegeven een internationale vergelijking te willen starten om inzichtelijk te maken of en zo ja op welke wijze erkenning in andere Europese landen vorm krijgt. De resultaten van dit externe onderzoek bied ik u bijgaand ter informatie aan.1

Met deze brief beantwoord ik tevens de vragen van de leden Rouvoet en Tonkens d.d. 25 mei jl. (zie Aanhangsel Handelingen II, 2003–2004, nr. 1736)

Conclusies onderzoek

Het onderzoek biedt inzicht in de wijze waarop gebarentaal politiek, maatschappelijk en juridisch in de verschillende Europese landen erkend is. Het laat zien dat er grote verschillen zijn tussen de diverse landen. In een aantal landen is gebarentaal op enigerlei wijze in de wet vastgelegd; de reikwijdte en het effect van de norm verschillen echter sterk.

Alleen Finland en Portugal kennen een bepaling in hun grondwet over (het gebruik van) gebarentaal. In de meeste Europese landen is erkenning van gebarentaal echter verbonden aan het gebruik ervan in het (speciale) onderwijs of aan de professie van doventolk.

Nederland kent dergelijke wettelijke bepalingen niet, tegelijkertijd kent zij wel maatregelen die hetzelfde effect hebben. Zo kennen we bijvoorbeeld vergoedingsregelingen voor het gebruik van doventolken in de opleidings- en werksituaties en in de leefsituatie. Het Actieplan Doven (TK 2001/2002, 28 000 XVI, nr. 124) biedt inzicht in maatregelen die bijdragen aan een verbetering van de positie van mensen met een auditieve beperking ondermeer door (meer) mogelijkheden tot het gebruik van gebarentaal.

Het inmiddels uitgevoerde internationale vergelijkende onderzoek laat zien dat het vooral gaat om het mogen gebruiken van gebarentaal in bepaalde situaties, als effect van de norm van erkenning.

Erkenning in Nederland

Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 29 juni 2001 (TK 2000/2001, 27 400 XVI, nr. 90) een aantal varianten beschreven om de erkenning van de Nederlandse gebarentaal formeel te verankeren en daarbij een inschatting van de haalbaarheid van deze varianten gegeven.

Uit deze analyse kwam naar voren dat de mogelijkheden om de Nederlandse gebarentaal juridisch te verankeren zeer beperkt zijn. De resultaten van de internationale vergelijking laten bovendien zien dat de erkenning van de gebarentaal niet per se in juridische zin hoeft te worden vormgegeven. Het is vooral belangrijk dat de gebarentaal maatschappelijk goed is ingebed. Politieke erkenning helpt daarbij en die is onderwijl in Nederland al op verschillende manieren door de overheid vorm gegeven, vooral met het Actieplan Doven en de daaruit voortvloeiende maatregelen (TK 2001/2002, 28 000 XVI, nr. 124). Enkele belangrijke mijlpalen uit het Actieplan zijn: het ontwikkelen en standaardiseren van de gebarentaal door het Nederlands Gebarencentrum. Hiervoor ontvangt het Nederlands Gebarencentrum een subsidie van de ministeries van VWS en van OCW. Er is een basislexicon tot stand gekomen (gebaren die nodig zijn in de dagelijkse omgang) en een specifiek onderwijslexicon. Om de Nederlandse gebarentaal te verankeren in het dovenonderwijs stelt mijn collega van OCW geld beschikbaar voor de scholing van onderwijspersoneel op het gebied van de Nederlandse gebarentaal en voor de ontwikkeling van leerplannen voor tweetalig onderwijs. Op basis van diverse regelingen kunnen studenten met een handicap aanspraak maken op faciliteiten die belemmeringen in de studie ondervangen, zoals een tolk gebarentaal. De vorige staatssecretaris van Cultuur heeft verder een aantal kunstfondsen gevraagd om cultuuruitingen in gebarentaal tot hun reguliere taak te laten behoren en ook het mediabeleid is erop gericht om het medium televisie beter toegankelijk te maken voor doven en slechthorenden.

Ik heb in de internationale vergelijkende studie geen nieuwe gezichtspunten gevonden om door te gaan op de, in de Nederlandse situatie ingewikkelde, weg naar een juridische erkenning van de gebarentaal. Dit zou betekenen dat we nog een moeizame weg te gaan zouden hebben, met weinig tastbare resultaten. Ik zie evenmin de meerwaarde van een juridische erkenning ten opzichte van de maatregelen die genomen zijn met het Actieplan Doven en die mogelijk zijn in het kader van de Wet Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Ik investeer daarom liever, in goed overleg met de belangenorganisaties voor doven en slechthorenden, in een behoorlijk voorzieningenstelsel.

Dit standpunt heb ik op 8 maart en 9 april jl. besproken met vertegenwoordigers van het Dovenschap en van de Commissie erkenning Nederlandse Gebarentaal. Na intern beraad hebben de belangenorganisaties mij, op 17 mei jl., laten weten dat, nu duidelijk is dat juridische erkenning niet mogelijk is, zij vooral hechten aan een goede maatschappelijke inbedding van de NGT als taal, waarvoor een duidelijke politieke ondersteuning door de overheid gewenst is. Ik heb met hen besproken dat er geen twijfel over mag bestaan dat de overheid het grote maatschappelijk belang van de NGT als eigen taal voor doven erkent. Met, ondermeer, de activiteiten die op basis van het Actieplan Doven zijn ondernomen, is naar mijn mening al een duidelijke vooruitgang geboekt in het proces van maatschappelijke erkenning van de NGT. Ik heb met de belangenorganisaties afgesproken om met hen na te gaan hoe een breder maatschappelijk draagvlak voor de NGT verder gefaciliteerd kan worden.

In internationaal verband zijn er nog steeds ontwikkelingen gaande. In mijn brief van 2 december 2002 (TK 2002/2003, 28 600-XVI, nr. 85) heb ik aangegeven dat Recommendation 1492 van de Parlementaire Assemblee, in de vorm van een aanvullend protocol bij het European Charter for Regional or Minority Languages, mogelijkheden zou kunnen bieden om tot een vorm van internationale erkenning van gebarentalen te komen. Op dit spoor zijn tot nu toe nog weinig vorderingen gemaakt. Inmiddels is ook Recommendation 1598 over erkenning van gebarentalen door de Parlementaire Assemblee aanvaard. Op 27 april jl. heeft minister Bot, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Comité van Ministers, geantwoord op een vraag over de voortgang van deze Recommendation. Hij heeft aangegeven dat het Comité van Ministers aan drie expert-commissies (education, rehabilitation of disabled people en protection of regional/minority languages) advies heeft gevraagd. Op basis van deze adviezen heeft het Comité van Ministers drie conclusies geformuleerd: het belang van gebarentalen wordt onderstreept, in de vorm van speciale aandacht en bescherming; activiteiten in de Raad van Europa moeten gericht zijn op de rechten van de gebruikers van gebarentalen en niet op de status van de taal en, alvorens te beslissen over de vraag of enig en zo ja welk wettelijk instrumentarium is aangewezen, is een vooronderzoek gewenst naar de behoeften van gebruikers van gebarentalen, waaronder het raadplegen van de belangenorganisaties.

De belangenorganisaties hebben nu gevraagd om bij een erkenning van de gebarentalen, hetzij in het kader van het Charter van Regionale en Minderheidstalen hetzij in het kader van het Sociale Charter bij de Raad van Europa, commitment te krijgen van de betrokken ministeries voor een opname van een erkenning van de gebarentaal. Ik heb, gezien het belang dat ik hecht aan de NGT als eigen taal voor doven, naar de belangenorganisaties uitgesproken dat ik zo'n commitment zal geven. Een richtlijn, of protocol, op basis van een van beide Charters, zal, mijns inziens, ook door Nederland worden geratificeerd, met de consequenties hiervan voor de Nederlandse wet- en regelgeving.

Ik ben dus bereid, ook in de komende jaren faciliteiten te blijven bieden om een goede maatschappelijke inbedding van de NGT mogelijk te maken. Ik verwacht echter van de belangenorganisaties dat ook zij, in het kader van het door het kabinet aanvaarde Actieplan gelijke behandeling in de praktijk, waar nodig, ook zelf initiatieven blijven nemen en daarbij ook andere instanties en personen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor het scheppen van toegankelijke voorzieningen voor doven en slechthorenden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven