29 200 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

nr. 195
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 maart 2004

Over de stand van zaken van het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) laat ik u, mede namens de Minister van Justitie, het volgende weten. Het kabinet heeft zich over het wetsvoorstel beraden. In het licht van het huidige regeerakkoord heeft dit beraad geleid tot het besluit de Koningin te verzoeken goed te vinden dat het advies van de Raad van State van het Koninkrijk buiten verdere behandeling wordt gelaten.

Bij brief van 7 februari 2004 is mij meegedeeld dat de Koningin heeft goedgevonden dat het advies van de Raad van State van het Koninkrijk buiten verdere behandeling wordt gelaten en dat het advies tezamen met het naar aanleiding daarvan uitgebrachte nader rapport en het daarbij behandelde wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB openbaar wordt gemaakt. Een afschrift van deze stukken is bij deze brief gevoegd1.

De volgende overwegingen hebben tot dit besluit geleid.

In het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB wordt voorgesteld een voorbehoud te maken bij artikel 18, tweede lid, van het verdrag. Dit artikel verbiedt het doen ontstaan van embryo's voor wetenschappelijk onderzoek. Een voorbehoud bij dit artikel ligt in de rede omdat de Embryowet de mogelijkheid biedt om op termijn het speciaal tot stand brengen van embryo's voor wetenschappelijk onderzoek en het in kweek brengen van embryonale stamcellen (onder voorwaarden) toe te staan. Het verbod dat de Embryowet bevat, kan namelijk vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Deze mogelijkheid ontbreekt wanneer het VRMB wordt geratificeerd zonder voorbehoud.

In het regeerakkoord is vastgelegd dat tijdens deze kabinetsperiode het verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo's voor wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van een zwangerschap zal worden gehandhaafd. Dit houdt enerzijds in dat het kabinet geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het verbod op te heffen, maar anderzijds ook dat het kabinet geen wetswijziging zal voorstellen met als strekking dat een permanent verbod in het leven wordt geroepen.

Een beslissing over het al dan niet maken van een voorbehoud is, met welke uitkomst dan ook, in strijd met deze afspraak. De beperkende voorwaarde dat een voorbehoud alleen kan worden gemaakt op het moment van ratificatie, heeft als consequentie dat het kabinet heeft besloten niet in deze vorm de goedkeuring van het verdrag te bevorderen en ratificatie in ieder geval uit te stellen tot na de evaluatie van de Embryowet (2005) en het verdrag zelf (aanvang 2004).

Voorts is er nog de omstandigheid dat de Raad van State van het Koninkrijk bezwaar heeft tegen het voorstel van rijkswet en in overweging geeft dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van de Nederlandse Antillen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven