nr. 195
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2004
Over de stand van zaken van het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Verdrag
inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) laat ik u, mede
namens de Minister van Justitie, het volgende weten. Het kabinet heeft zich
over het wetsvoorstel beraden. In het licht van het huidige regeerakkoord
heeft dit beraad geleid tot het besluit de Koningin te verzoeken goed te vinden
dat het advies van de Raad van State van het Koninkrijk buiten verdere behandeling
wordt gelaten.
Bij brief van 7 februari 2004 is mij meegedeeld dat de Koningin heeft
goedgevonden dat het advies van de Raad van State van het Koninkrijk buiten
verdere behandeling wordt gelaten en dat het advies tezamen met het naar aanleiding
daarvan uitgebrachte nader rapport en het daarbij behandelde wetsvoorstel
ter goedkeuring van het VRMB openbaar wordt gemaakt. Een afschrift van deze
stukken is bij deze brief gevoegd1.
De volgende overwegingen hebben tot dit besluit geleid.
In het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB wordt voorgesteld een
voorbehoud te maken bij artikel 18, tweede lid, van het verdrag. Dit artikel
verbiedt het doen ontstaan van embryo's voor wetenschappelijk onderzoek. Een
voorbehoud bij dit artikel ligt in de rede omdat de Embryowet de mogelijkheid
biedt om op termijn het speciaal tot stand brengen van embryo's voor wetenschappelijk
onderzoek en het in kweek brengen van embryonale stamcellen (onder voorwaarden)
toe te staan. Het verbod dat de Embryowet bevat, kan namelijk vervallen op
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Deze mogelijkheid ontbreekt
wanneer het VRMB wordt geratificeerd zonder voorbehoud.
In het regeerakkoord is vastgelegd dat tijdens deze kabinetsperiode het
verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo's voor wetenschappelijk
onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van een zwangerschap
zal worden gehandhaafd. Dit houdt enerzijds in dat het kabinet geen gebruik
zal maken van de mogelijkheid om het verbod op te heffen, maar anderzijds
ook dat het kabinet geen wetswijziging zal voorstellen met als
strekking dat een permanent verbod in het leven wordt geroepen.
Een beslissing over het al dan niet maken van een voorbehoud is, met welke
uitkomst dan ook, in strijd met deze afspraak. De beperkende voorwaarde dat
een voorbehoud alleen kan worden gemaakt op het moment van ratificatie, heeft
als consequentie dat het kabinet heeft besloten niet in deze vorm de goedkeuring
van het verdrag te bevorderen en ratificatie in ieder geval uit te stellen
tot na de evaluatie van de Embryowet (2005) en het verdrag zelf (aanvang 2004).
Voorts is er nog de omstandigheid dat de Raad van State van het Koninkrijk
bezwaar heeft tegen het voorstel van rijkswet en in overweging geeft dit niet
aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van
de Nederlandse Antillen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. I. J. M. Ross-van Dorp