Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-XV nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-XV nr. 10 |
Vastgesteld 28 oktober 2003
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 bestond er bij onderstaande fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 26 juni 2003 (28 600 XV, nr. 120) van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de stand van zaken met betrekking tot de invulling van het amendement Verburg-Noorman-den Uyl.
De op 30 september 2003 toegezonden vragen zijn door de minister bij brief van 28 oktober 2003 beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Vragen van de leden van de CDA-fractie
1. Welke concrete acties en stappen zijn ondernomen vanaf het moment dat het amendement Verburg/Noorman-den Uyl door de Kamer is aangenomen?
2. Hoeveel aanvragen zijn gedaan, en welke soort aanvragen, voor een bijdrage naar aanleiding van dit amendement en hoe is hiermee omgegaan?
3. Hoeveel euro is inmiddels besteed en waaraan precies?
4. Welke rol speelt het Uitvoeringsinsituut Werknemers Verzekeringen (UWV) exact bij de uitvoering van dit amendement?
5. Wat is de rechtvaardiging voor het feit dat u pas na negen maanden met deze brief gekomen bent?
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
1. Op welke wijze heeft de minister gewaarborgd dat het geld kan worden ingezet voor de schakelingproblemen tussen onderwijs en de arbeidsmarkt?
2. Voorziet de inzet van het extra geld ook in de kosten van een job-coach voor Wajongers?
3. Onderkent de minister dat Wajongers in het vrije bedrijf kunnen werken, maar wel blijvend een job-coach nodig kunnen hebben (met wisselende intensiteit, soms nauwelijks, soms na jaren weer intensief)? Voorziet de financieringssystematiek hierin, of voorziet het UWV hierin?
4. Hoe kan het dat negen maanden na aanvaarding van het amendement de scholen voor praktische vorming nog steeds niets weten van de extra inzet van middelen om een sluitende keten van hulp- en dienstverlening op weg naar werk te realiseren?
5. Zijn jobcoaches gefinancierd door het UWV ook beschikbaar voor werkervaringsplaatsen of leerwerktrajecten?
6. Zijn jobcoaches door het UWV gefinancierd beschikbaar op een tijdelijke leerwerkplek als iemand WSW geïndiceerd is maar op een wachtlijst staat?
7. Worden de Sociaal Pedagogische Diensten door het UWV geïnformeerd over de inzet van beschikbare middelen? Zo ja, wanneer en hoe?
8. Worden andere ketenpartners zoals scholen voor praktijk onderwijs, WSW-organisaties, de Regionale Opleidingen Centra, maatschappelijke organisaties als Per Saldo, Ouder verenigingen geïnformeerd? Zo ja, wanneer en hoe?
9. Op welke wijze gaat de minister aan de Kamer rapporteren over de inzet van middelen, het benutten daarvan en het effect op de doelgroep?
10. Kunnen de middelen ook gebruikt worden om scholing te financieren aan Wajongers die langer scholing nodig hebben en waarin voorliggende scholingssubsidies niet voorzien?
11. Hoe wordt binnen het UWV de deskundigheid voor dit gespecialiseerde maatwerk georganiseerd? Zijn er waarborgen dat iedere UWV vestiging adequaat kan reageren en dat ook doet?
12. Heeft het UWV een helpdesk Wajong, scholing en werk?
Vragen van de leden van de SP-fractie
1. Is het de minister bekend dat bij het UWV over het algemeen onbekend is dat dit amendement is aangenomen in de Tweede Kamer, en dat hieraan invulling zal worden gegeven door middelen in te zetten via het UWV?
2. Mensen die gebruik maken van de Wajong vormen een zeer kwetsbare, tevens beperkte groep. Is de minister met ons van mening dat anticiperend op de definitieve invulling van bovengenoemd amendement bij het UWV al bekend zou moeten zijn dat zij voor mensen met een Wajong-uitkering ruimere middelen beschikbaar krijgen om de reïntegratie verder te optimaliseren?
3. In schril contrast hiermee staat de bestaande praktijk. De leden van de SP-fractie hebben verschillende reacties en signalen ontvangen dat mensen met een Wajong-uitkering die aandringen op reïntegratie met een kluitje in het riet worden gestuurd en dat hen wordt gezegd dat hiervoor geen gelden beschikbaar zijn. Zij vragen de minister dan ook om ruime voorlichting over de mogelijkheden die dit extra budget zal bieden, zowel binnen de doelgroep als ook naar de uitvoerende organisatie.
4. De leden van de SP-fractie dringen aan op een meer concrete manier waarop door het UWV naar SZW verantwoording zal worden afgelegd. In de eerste plaats ten aanzien van de doelstelling. De opdracht naar het UWV is dusdanig ruim geformuleerd en dermate vaag, dat men hiermee alle kanten op kan. Een formulering als «arbeidsgerichte netwerkondersteuning en stimulering van samenwerking binnen de keten», die wordt gegeven als voorbeeld van de richting waaraan gedacht wordt bij de bestemming van de extra gelden, is zo mistig dat de SP-fractie zich grote zorgen maakt hoe dit voor de doelgroep, zoals de minister zelf aangeeft meestal verstandelijk en/of meervoudig gehandicapt en daardoor minder mondig dan de gemiddelde burger, in de praktijk zal uitwerken. De SP-fractie verzoekt dan ook om nadere concretisering van de opdracht aan het UWV.
5. De leden van de SP-fractie verzoeken de minister de verantwoording niet in het reguliere verantwoordingsproces van het UWV mee te willen nemen. Zij willen een aparte, goed onderbouwde en toetsbare verantwoording, waarbij deregulering een ondergeschikte rol dient te spelen, en de belangen van de doelgroep, zoals eerder gezegd een groep van kwetsbare en vaak minder weerbare mensen, op de voorgrond dient te staan.
De leden van de CDA-fractie vragen welke concrete acties en stappen zijn ondernomen vanaf het moment dat het amendement Verburg/Noorman-den Uyl door de Tweede Kamer is aangenomen en waarom de Tweede Kamer pas na 9 maanden een brief heeft ontvangen. Tevens willen deze leden weten hoeveel, en wat voor soort, aanvragen zijn gedaan en hoeveel euro is besteed.
Door de formulering van het amendement was het niet mogelijk dat het geld direct na aanname door de Tweede Kamer (d.d. 11 december 2002) besteed kon worden. Het was noodzakelijk om zowel inhoudelijk als technisch het amendement uitvoerbaar te maken. Mogelijke voorstellen om het oogmerk van de motie zo goed mogelijk te bereiken, zijn in het voorjaar van 2003 onder de aandacht gebracht van de eerste indiener van de motie. Daarnaast is er een technische wijziging van de Regeling Fondsbelasting Wet REA gemaakt. Deze wijziging is noodzakelijk om de middelen uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds Jonggehandicapten beschikbaar te stellen voor reïntegratie uitgaven. Deze gewijzigde regeling zal dit najaar met terugwerkende kracht in werking treden. Vervolgens is overleg gevoerd met het UWV over de invulling van het amendement. Over de resultaten heb ik u geïnformeerd met mijn brief d.d. 26 juni 2003. Inmiddels is door de commissie «het werkend perspectief» (CWP), die door mij is ingesteld, een werkgroep Wajong Wegen naar Werk (WWW) ingesteld waar UWV deel van uitmaakt.
De CWP streeft tijdens haar instellingsperiode naar een sluitende aanpak voor de arbeidsparticipatie van jongeren die wegens hun gezondheid belemmeringen ondervinden op de arbeidsmarkt.
Ik heb de CWP ook gevraagd mij in maart 2004 te adviseren over de invulling van de regierol bij de ondersteuning van jongeren bij de toegang tot en het behoud van werk en de afstemming van de financiële hulpmiddelen hierop.
De eerder genoemde werkgroep WWW, die binnenkort van start gaat, zal daarnaast met alle betrokken partijen – niet alleen UWV – inventariseren welke knelpunten er nu in de praktijk bestaan, welke verbetermogelijkheden er zijn en welke prioriteiten er zouden moeten worden gesteld. De door het amendement beschikbaar gekomen middelen kunnen vervolgens door het UWV worden gebruikt om de – op voordracht van het WWW gesignaleerde – knelpunten aan te pakken.
Doelstelling is om de beschikbare extra middelen optimaal effectief te kunnen inzetten om een sluitende aanpak voor jonggehandicapten te bewerkstelligen binnen het gehele netwerk van organisaties die bij de bevordering van hun arbeidsparticipatie zijn betrokken.
De leden van de fracties van de PvdA en de SP hebben vragen gesteld over de bekendheid van de extra middelen ten gevolge van het amendement bij diverse relevante (keten)partijen zoals SPD's, scholen voor praktijkonderwijs, Wsw-organisaties, ROC's, maatschappelijke organisaties als Per Saldo en Ouder verenigingen. De leden van de SP-fractie vragen vervolgens om ruime voorlichting over de mogelijkheden die dit extra budget zal bieden, zowel binnen de doelgroep als ook naar de uitvoerende organisatie en dringend aan op een nadere concretisering van de opdracht aan het UWV.
Het kabinet is van mening dat het budget niet ingezet moeten worden voor faciliteiten waar nu al financiering voor mogelijk is, maar dat het moet gaan om additionele behoeften. Zodra de knel- en verbeterpunten door de eerder genoemde werkgroep WWW in gezamenlijkheid in kaart zijn gebracht, met inbreng vanuit de uitvoering door o.a. UWV en ervaringsdeskundigen/cliënten zelf, is het mogelijk voor het UWV om daadwerkelijk concrete voorstellen voor besteding, voorzover passend binnen zijn reïntegratieverantwoordelijkheid, uit te werken. Een krappe opdrachtformulering aan het UWV beperkt het flexibel benutten van dit budget. Het is zaak eerst helder te krijgen waar de knelpunten zich voordoen.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af welke rol het UWV speelt bij de uitvoering van dit amendement.
Het UWV krijgt bij de uitvoering van dit amendement een grote rol toebedeeld omdat het UWV al verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reïntegratie van jonggehandicapten. Gezien zijn verantwoordelijkheid voor reïntegratie van jonggehandicapten heeft het UWV expertise met betrekking tot de doelgroep en contacten met de doelgroep en de aanbieders van reïntegratie. Het wordt de taak van het UWV om op basis van contacten met het veld de knelpunten in kaart te brengen die momenteel de reïntegratie van jonggehandicapten belemmeren. Vervolgens kan het UWV bestedingsdoelen formuleren. Randvoorwaarde is dat de besteding niet via de reguliere reïntegratie instrumenten kan plaatsvinden. Het UWV dient de voorgenomen besteding wel met het ministerie af te stemmen. Tevens wordt van het UWV verwacht dat het verantwoording aflegt over de resultaten in de reguliere kwartaalrapportages. De kwartaalrapportages worden aan de Tweede Kamer toegezonden.
De leden van de PvdA-fractie willen weten op welke wijze is gewaarborgd dat het geld kan worden ingezet voor de schakelingproblemen tussen onderwijs en de arbeidsmarkt en of de middelen gebruikt kunnen worden om scholing te financieren aan jonggehandicapten die langer scholing nodig hebben en waarin voorliggende scholingssubsidies niet voorzien.
De opdracht aan het UWV luidt om met deze extra middelen knelpunten op te lossen op het terrein van reïntegratie van jonggehandicapten. Indien schakelproblemen het knelpunt vormen en het past binnen de verantwoordelijkheid van mijn ministerie en de taken van het UWV kan het geld besteed worden aan effectieve oplossingen voor deze knelpunten.
Deze additionele middelen dienen niet benut te worden voor activiteiten waarvoor bestaande middelen beschikbaar zijn. Zoals aan u gemeld per brief d.d. 22 april 2002 (SOZA-02-321) is in het algemeen initieel onderwijs de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCenW. Het initieel onderwijs heeft een taak om leerlingen voor te bereiden op een functie op de arbeidsmarkt. Ook als een initiële scholing langer duurt dan gemiddeld valt deze onder verantwoordelijkheid van OCenW. Als het initieel onderwijs is afgerond en betrokkene heeft geen werk kan het UWV een reïntegratiebedrijf contracteren voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt. In overleg met het reïntegratiebedrijf wordt de inhoud van een reïntegratietraject bepaald, scholing kan hier onderdeel van uitmaken. In de financiering daarvan is voorzien via de prijs die is afgesproken tussen het UWV en reïntegratiebedrijf. In beginsel is er dus sprake van aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Indien er alsnog aantoonbare knelpunten zijn die onder verantwoordelijkheid van mijn ministerie vallen kan het geld worden besteed aan het oplossen hiervan.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de inzet van het extra geld ook voorziet in de kosten van een jobcoach voor jonggehandicapten, of onderkend wordt dat jonggehandicapten in het vrije bedrijf kunnen werken maar wel blijvend een jobcoach nodig kunnen hebben (met wisselende intensiteit, soms nauwelijks, soms na jaren weer intensief) en of jobcoaches gefinancierd door het UWV ook beschikbaar zijn voor werkervaringsplaatsen of leerwerktrajecten?
Het is bekend dat een deel van de jonggehandicapten is aangewezen op een min of meer permanente jobcoach. De extra middelen zijn niet bedoeld om bestaande mogelijkheden om een jobcoach te betalen te financieren. De kosten voor een jobcoach voor jonggehandicapten kunnen op andere wijze worden gefinancierd. Het inzetten van een jobcoach is namelijk mogelijk op grond van bestaande regelgeving in artikel 31 van de Wet REA en in artikel 7 van de Wsw (begeleid werken). De Wet REA kan voorzien in financiering van een jobcoach als er sprake is van een dienstbetrekking en de behoefte aan deze voorziening is vastgesteld. Bij werkervaringsplaatsen of leerwerktrajecten binnen een dienstbetrekking kan dus, indien er extra persoonlijke ondersteuning nodig is bovenop de begeleiding die al wordt geboden, een jobcoach worden ingezet. Bij werkaanvaarding bij een reguliere werkgever tijdens plaatsing van een Wsw geïndiceerde op de wachtlijst totdat sprake is van een Wsw-gefinancierde arbeidsplaats, kan op grond van de Wet REA een jobcoach worden gefinancierd door het UWV. Indien betrokkene door de gemeente vanaf de wachtlijst Wsw geplaatst is op een begeleid werken Wsw plaats bij een reguliere werkgever, financiert de gemeente de begeleidingsorganisatie uit de Wsw middelen. Er is dan geen sprake meer van verblijf op de wachtlijst.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie hoe binnen het UWV de deskundigheid voor dit gespecialiseerde maatwerk wordt georganiseerd en of het UWV een helpdesk Wajong, scholing en werk heeft. De leden van de SP-fractie voegen hier aan toe dat mensen met een Wajong-uitkering die aandringen op reïntegratie met een kluitje in het riet worden gestuurd en dat hen wordt gezegd dat hiervoor geen gelden beschikbaar zijn.
Binnen het UWV zijn arbeidsdeskundigen werkzaam die gespecialiseerd zijn in de problematiek van jonggehandicapten, de zogenaamde ad-j. Het UWV heeft een algemene helpdesk voor reïntegratie, te weten de reïntegratietelefoon. Hier kunnen ook jonggehandicapten terecht. Bij de vraag van een jonggehandicapte om hulp bij toegang tot de arbeidsmarkt beoordeelt het UWV uiteraard of er een goede kans is op succes. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de specifieke deskundigheid van de ad-j. Er zijn drie denkbare overwegingen om geen reïntegratiemiddelen in te zetten. Ten eerste kan financiering vanuit OCenW of vanuit de Wsw aan de orde zijn. Ten tweede kan de ad-j beoordelen dat er geen goede kans op succes is. Ten derde zou gebrek aan financiële middelen een overweging kunnen zijn maar hiervoor zijn geen signalen bij mij bekend.
De leden van de PvdA-fractie informeren op welke wijze aan de Tweede Kamer zal worden gerapporteerd over de inzet van middelen, het benutten daarvan en het effect op de doelgroep en de leden van de SP-fractie verzoeken om de verantwoording niet in het reguliere verantwoordingsproces van het UWV mee te willen nemen.
Sinds dit jaar rapporteert het UWV aan het Ministerie van SZW ieder kwartaal over de voortgang van haar werkzaamheden in de zogenoemde kwartaalrapportages UWV. Deze rapportages worden aan de Tweede Kamer toegezonden. Ook met betrekking tot projecten zal via deze weg verantwoording worden afgelegd. Deze werkwijze heeft veel voordelen. De werkwijze maakt onderdeel uit van het reguliere werkproces. Dit betekent dat er zowel binnen het UWV als binnen SZW een infrastructuur is die het product «kwartaalrapportage» initieert, bewaakt en indien nodig bijstelt. Daarbij komt dat informatie op kwartaalbasis het mogelijk maakt om snel te reageren op de inhoud. Ik heb het UWV gevraagd in mijn brief d.d. 16 mei 2003 waarin ik de kaders voor het (concept) jaarplan aangeef rekening te houden met de besteding en verantwoording van de extra middelen vrijgekomen door het amendement. Ik ben van mening dat de doelgroep jonggehandicapten het meest gebaat is bij de synergie effecten die bereikt worden door aan te sluiten bij de reeds bestaande infrastructuur voor het verkrijgen van verantwoordingsinformatie. Op deze wijze zal de Tweede Kamer met vaste regelmaat geïnformeerd worden over de besteding van de in de motie aangewezen middelen en zo in de gelegenheid verkeren om haar oordeel hierover te vormen.
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29200-XV-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.