29 200 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2004

nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2004

Op basis van artikel 5b lid 1 van de Elektriciteitswet 1998 dient de DTe een handhavingsplan op te stellen. Dit handhavingsplan vereist mijn goedkeuring.

Hierbij informeer ik u dat ik recentelijk het verzoek om goedkeuring van het handhavingsplan DTe van de directeur van de DTe heb beoordeeld. Op 2 juli jl. heb ik mijn goedkeuring hieraan verleend.

Voor de toetsing van het door DTe overlegde handhavingsplan1 is door mij gebruik gemaakt van de volgende kaderscheppende beleidsstukken:

• kaderstellende visie op toezicht (kamerstukken TK 2000–2001, 27 831, nr. 1)

• de toelichting op het amendement op het wetsvoorstel wijziging Overgangswet elektriciteitsproductiesector met betrekking tot het opstellen van een handhavingsplan (kamerstukken TK 2002–2003, 28 174, nr. 50)

• kabinetsstandpunt Handhaven op Niveau (kamerstukken TK 1999–2000, 26 800 VI, nr. 67);

• brief van de Minister van Justitie van 6 september 2001 naar aanleiding van behandeling kabinetsstandpunt Handhaven op Niveau (kamerstukken TK 2000–2001, 27 400 VI, nr. 91).

Toetsingscriteria

Op basis hiervan heb ik criteria opgesteld waarop het handhavingsplan is getoetst. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van de ruimte die in bovenstaande kaders expliciet wordt gelaten voor zelfstandige nadere invulling, afhankelijk van de specifieke positie en kenmerken van het betreffende toezichtarrangement.

Een effectief handhavingsplan geeft onder meer inzicht in:

• het beoogde niveau van naleving;

• de bijdrage van handhaving hieraan;

• de prioriteiten in het kader van handhaving en de criteria die worden gehanteerd bij de vaststelling van de prioritering. Kanttekening hierbij is dat deze niet ál te specifiek dienen te zijn om calculerend gedrag van marktpartijen te voorkomen. Belangrijk wel is dat de keuzes voor handhaving transparant zijn, democratisch gelegitimeerd en dat er verantwoording over wordt afgelegd;

• de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de handhavende instantie;

• de beschikbare juridische en bestuursrechtelijke middelen voor toezicht en handhaving

• de afstemming tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving;

• monitoring van het bereiken van de met de handhaving beoogde doelstellingen.

Voorts heeft toetsing van het handhavingsplan plaatsgevonden op de volgende aspecten:

• aansluiting bij doelstellingen van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet op basis waarvan DTe haar taken uitvoert;

• aansluiting bij de beleidsprioritering van de Minister van Economische Zaken zoals afgestemd met de Tweede Kamer;

• juridische toets op juistheid en volledigheid;

• mate waarin het handhavingsplan bijdraagt aan de doelstelling van artikel 5b van de Elektriciteitswet 1998 om op objectieve wijze inzichtelijk te maken op welke wijze verschillende handhavingsbevoegdheden zullen worden toegepast en welke procedure daarbij wordt gehanteerd (toepassing van de AWB);

• Consistentie van het handhavingsplan: draagt het bij aan consistent en proportioneel optreden van de toezichthouder, zónder overigens de effectiviteit van het toezicht aan te tasten.

Conclusie

Op basis van bovenstaande criteria kom ik tot het oordeel dat het handhavingsplan zoals dat door de directeur DTe bij mij op 23 juni 2004 is ingediend op alle punten voldoet.

Dit besluit wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven