29 200 XII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2004

nr. 143
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2004

In mijn brief van 10 februari 2004 (Aanhangsel Handelingen nr. 833, vergaderjaar 2003–2004), waarin ik antwoord geef op de gestelde vragen van lid Hermans over onder andere de applicatietoets voor rij-instructeurs, meld ik in het antwoord op vraag 2 dat ik voornemens ben de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993) te herzien. In deze brief leg ik de beoogde wijzigingsvoorstellen aan u voor, gevolgd door een beschouwing van de consequenties van een en ander, alsmede de beoogde vervolgplanning.

De WRM regelt de bevoegdheid tot het geven van rij-onderricht. De WRM 1993 is op 1 januari 1995 in werking getreden. Ten opzichte van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1974 stelt de WRM 1993 strengere eisen aan de rij-instructeurs. Doel van deze hogere kwaliteitseisen voor de opleiding tot rij-instructeur is een verbetering van de opleiding van kandidaat-bestuurders en daardoor een verbetering van de rijvaardigheid van de beginnende (vooral jonge) rijbewijsbezitters1.

Met de onderstaande voorstellen wil ik de rij-instructeur in Nederland op een nog hoger niveau brengen omdat uit de evaluatie van de WRM 1993 blijkt dat op bepaalde punten, zoals vaardigheden en het op het juiste niveau houden van de rij-instructeur, nog verbeteringen mogelijk zijn.

1. Evaluatie WRM 1993

In 2003 is de WRM 1993 in mijn opdracht geëvalueerd door bureau Traffic Test. De evaluatie leverde het beeld op dat de kwaliteit van de rij-instructeur niet of nauwelijks is toegenomen sinds 1995, een lichte verbetering van de kwaliteit van de rijlessen is waar te nemen, de examens te veel zijn gericht zijn op feitenkennis en te weinig op competenties en praktische toetsing van didactische vaardigheden.

Voortvloeiend uit deze resultaten gaf Traffic Test een aantal aanbevelingen om het beoogde doel (verhoging kwaliteit rij-instructie) wel dichterbij te brengen. Samengevat luiden de vijf aanbevelingen:

a. het niet verder verhogen van opleidingseisen;

b. meer de competenties en minder de feitenkennis toetsen.

c. het instructeursexamen meer laten aansluiten bij actuele ontwikkelingen in binnen- en buitenland;

d. het opnieuw invoeren van een stage periode;

e. het invoeren van verplichte bijscholing i.p.v. de vijfjaarlijkse applicatietoets.

2. Wijzigingsvoorstellen WRM1993

In genoemde brief van 10 februari 2004 heb ik u reeds enkele contouren aangegeven, waaraan ik dacht ter verbetering van de WRM 1993. Ik noemde:

– de verplichte applicatietoets te vervangen door een verplichte periodieke bijscholing;

– het examen voor het rij-instructeurscertificaat zo in te richten dat een door de opleiders te organiseren stage onontbeerlijk is voor het halen van het examen;

– extra opleidingsmodules in te voeren voor het nascholen van rijbewijsbezitters en het onderricht geven volgens de Rijbewijs in Stappen-methode;

– de huidige vooropleidingseisen af te schaffen;

– de huidige leerdoelen om te werken tot toetsservicedocumenten.

Deze voorstellen heb ik de afgelopen maanden verder ontwikkeld, en op 18 mei 2004 uitgebreid besproken met de betrokken branche in al haar geledingen. Mede op basis van deze laatste bespreking zijn vijf concrete wijzigingsvoorstellen tot stand gekomen, die in zeer belangrijke mate ook steun hebben van de branche. De branche is ook bereid samen met mij de nadere uitwerking en implementatie van genoemde voorstellen ter hand te nemen. Hieronder zal ik nader ingaan op de vijf wijzigingsvoorstellen.

2.1. Vooropleidingseisen

Voorstel:

De vooropleidingseis VMBO wordt afgeschaft. In plaats daarvan kan elke kandidaat voorafgaand aan de opleiding tot rij-instructeur een assesment worden aangeboden om hem of haar inzicht te geven in zijn of haar slagingskans voor het examen.

Toelichting

In de toelichting bij de wetsherziening van 1993 staat met betrekking tot het invoeren van een VMBO-diploma of een vooropleiding van gelijk niveau als vooropleidingseis: «Dit vooropleidingsvereiste zal een bijdrage zijn tot de gewenste niveauverhoging van de instructeursopleiding.» Uit de evaluatie blijkt echter dat de bovengenoemde vooropleidingseis niet heeft geleid tot een verhoging van de uiteindelijke kwaliteit van de nieuwe rij-instructeurs. Soms heeft de vooropleidingseis zelfs ongewenst een drempel opgeworpen, vandaar de intredetoets. Deze toets wordt vereist indien niet aan de vooropleidingseis is voldaan.. Deze intredetoets is later ontwikkeld om kandidaten zonder VMBO-diploma toch een kans te bieden om rij-instructeur te worden.

Daar de overheid primair via het examen stuurt op de kwaliteit van de rij-instructeur, en het invoeren van de vooropleidingseis volgens de evaluatie geen niveau-verbetering ten gevolge heeft gehad, wordt voorgesteld de vooropleidingseis en de intredetoets (indien niet aan de vooropleidingseis is voldaan) af te schaffen. Het rijbewijs blijft uiteraard wel een voorvereiste om aan een opleiding tot rij-instructeur te kunnen beginnen.

Om een potentiële kandidaat rij-instructeur een handvat te bieden om te kijken of hij of zij geschikt is voor het beroep van rij-instructeur, zal door Innovam in nauw overleg met de opleidingsinstituten een assessment worden ontwikkeld. Vervolgens zal iedere kandidaat die zich aanmeldt bij een opleidingsinstituut het assessment door het instituut worden aangeboden. Het afleggen van het gratis assessment geschiedt op vrijwillige basis. De uitkomst van deze vrijwillige toets (alleen beschikbaar voor de kandidaat) is niet bindend maar biedt de toekomstige kandidaat wel inzicht in de kans van slagen voor de opleiding.

Daarnaast zal het exameninstituut moeten waarborgen dat de «vrije-instroom» geen negatieve invloed heeft op de status van het examen als summatieve toets door bijvoorbeeld een maximum te stellen aan het aantal herexamens.

Binnen de branche bestaat hier en daar wel enige aarzeling of met het afschaffen van de vooropleidingseisen de kwaliteit van de rij-instructeur niet onder druk komt te staan. Echter de kwaliteit van de rij/instructeur wordt bepaald door het niveau van het examen.

2.2. Toetsing van praktijkgerichte vaardigheden met certificaat B als basis

Voorstel:

Het examen wordt naast feiten ook gericht op competenties. Het B-certificaat zal daarbij gaan dienen als basiscertificaat voor de rijopleider. Alle andere certificaten (dus ook het A-certificaat voor motorinstructeur) kunnen pas worden gehaald als vervolg op het B-certificaat

Toelichting

Het idee dat het examen, af te nemen door de Innovam, moet toetsen op meer dan feiten is niet nieuw. Immers binnen het gehele onderwijs en zeker het beroepsonderwijs is de omslag van het toetsen van enkel feiten naar competenties en feiten reeds ingezet.

Het toetsen in de examens geschiedt op basis van leerdoelen. Deze leerdoelen worden geformuleerd onder verantwoordelijkheid van de Innovam en vastgesteld door de minister van Verkeer en Waterstaat. Gezien de onderwijskundige ontwikkelingen en vragen uit de branche is begin 2003 beslotende huidige leerdoelen extern1 te laten evalueren en toetsservicedocumenten te ontwikkelen. Begin 2004 zijn deze nieuwe toetsservice-documenten, na consultering van de branche, opgeleverd. Dit is een eerste noodzakelijke stap op weg naar competentiegericht toetsen.

Bestudering van de nieuw ontwikkelde toetsservicedocumenten maakt duidelijk dat 80% van alle leerdoelen gemeenschappelijk is en onder het rij-instructeurscertificaat B kan vallen. Daarom is ervoor gekozen het B-certificaat als eigenlijke basis voor het beroep van rij-instructeur te laten dienen.

De exameneisen voor rijinstructeur A, C, D en E zijn vervolgens allemaal relatief beperkte specialisaties. In tegenstelling tot de huidige situatie betekent dit overigens dat het A-examen (motor-instructeur) pas gehaald kan worden nadat men in bezit is van een B-certificaat2. De gemiddelde kosten voor een rij-instructeur zullen hierdoor niet stijgen, immers de doublures worden er uit gehaald.

2.3. Modulair systeem

Voorstel:

De Wet rijonderricht motorrijtuigen gaat een voorziening bieden die het ontwikkelen van specifieke deelcertificaten mogelijk maakt. Ook hiervoor geldt dat het B-certificaat de basis vormt.

Toelichting

Het blijkt dat in de praktijk behoefte bestaat om naast het B-, A-, C-, C/E-, D-, D/E- en Brf- certificaat zich te specialiseren op vast te omlijnen, relevante deelonderwerpen. Door hierop toegesneden specialistische certificaten aan te bieden naast de standaard certificaten wordt het makkelijker om tegemoet te komen aan maatschappelijk wensen en wordt het beroep van rij-instructeur op een hoger niveau gebracht. De WRM dient hiervoor een voorziening te bieden, die flexibele uitbouwmogelijkheden biedt.

Vooralsnog gaat het in concreto om de certificaten: «voortgezette rijopleiding», «leerbeperkingen» en «theorie-instructie».

Met het certificaat Voortgezette Rijopleiding mag de in de Rijbewijsrevolutie voorgestelde verplichte nascholing in de tweede fase van de opleiding worden verzorgd aan nieuwe rijbewijsbezitters en de niet verplichte nascholing worden verzorgd aan rijbewijsbezitters (voortgezette rijopleiding). Het blijkt namelijk in de praktijk dat het nascholen van rijbewijsbezitters meer inhoudelijke kennis maar ook andere didactische vaardigheden vereist dan het lesgeven aan een beginnende bestuurder.

In de praktijk blijkt dat veel rij-instructeurs te maken krijgen met leerlingen met leerbeperkingen, zoals dyslexie. In het basiscertificaat B wordt aangeleerd om leerbeperkingen te herkennen. Met het certificaat «leerbeperkingen» wordt het mogelijk om leerlingen met leerbeperkingen te onderrichten.

Het invoeren van een certificaat theorie-instructie is een gevolg van het feit dat nog geen 3% van alle rij-instructeurs theorieles geeft aan rij-leerlingen. De weerstand tegen de als zeer uitgebreid ervaren theoretische bagage, die momenteel is vereist voor het examen Wet rijonderricht motorrijtuigen is dan ook groot. Door een speciaal certificaat in te voeren voor het geven van theorieles wordt het overgrote deel van de instructeurs niet onnodig belast met de theorie achter de theorieles. Daar voor dit nieuwe certificaat alleen gemotiveerde instructeurs zich zullen opgeven, ligt een verdere kwaliteitsverhoging van de theorieles voor de hand.

2.4. Stage

Voorstel:

De stage zal weer verplicht worden ingevoerd, als een vast onderdeel van het examen rij-instructeur. Het afrondende praktijkexamen betreft een «echte» rijles.

Toelichting

Uit de evaluatie van de WRM 1993 blijkt dat een grote vraag bestaat naar het wederom invoeren van de stage. Het ontbreken van de stage sinds 1995 wordt momenteel als een groot gemis beschouwd.

Het exameninstituut (Innovam) zal in nauwe samenwerking met de opleidingsinstituten de te stellen eisen aan de stage formuleren. De opleidingsinstituten krijgen een grote verantwoordelijkheid bij het organiseren van de stage en de kwaliteitsbewaking van de stage. Innovam zal als exameninstituut de eindverantwoordelijkheid krijgen voor het bewaken van de kwaliteit van de stage.

De wens om het praktijkexamen kwalitatief te versterken, heeft verder geleid tot het voorstel om het praktijkexamen af te nemen in een echte lessituatie.

2.5. Verplichte applicatiecursussen

Voorstel:

Voorgesteld wordt de applicatietoets in zijn huidige vorm af te schaffen en te vervangen door een verplichte periodieke applicatiecursus.

Toelichting

De huidige applicatietoets heeft als doel het op het juiste niveau houden van de kennis van de rij-instructeur. Iedere vijf jaar moet de rij-instructeur de applicatietoets met goed gevolg afleggen om het rij-instructeurscertificaat te mogen behouden. De inhoud van deze vijfjaarlijkse toets en het mogelijk verliezen van het rij-instructeurscertificaat (en het dus niet mogen uitoefenen van het beroep van rij-instructeur) roept bij de rij-instructeurs veel emoties en weerstanden op. Uit de evaluatie blijkt dat niet valt aan te tonen dat de huidige statische zuiver cognitieve applicatie-toets een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het op het juiste niveau houden van de rijinstructeur.

Door te kiezen voor een periodieke applicatiecursus wordt vermeden dat rij-instructeurs hun beroep (tijdelijk) verliezen door het niet halen van een eindtoets. De branche inclusief het door de Minister aangewezen exameninstituut zal onder leiding van de BOVAG met een voorstel komen hoe de kwaliteit van de bijscholing is te waarborgen zonder een toets. De inhoud van deze cursus zal worden bepaald door zoveel mogelijk praktijk gerichte leerdoelen. Deze leerdoelen zullen gericht zijn op nieuwe ontwikkelingen binnen de rij-instructie en gevolgen van nieuwe ontwikkelingen binnen de verkeersveiligheid voor de rij-instructie, algemeen (B-basis) en specifiek (specialistische certificaten). Deze leerdoelen zullen periodiek worden ontwikkeld door Innovam (het exameninstituut) en het ministerie van Verkeer en Waterstaat na overleg met de branche. Het uitgangspunt bij het ontwikkelen van de leerdoelen zal, net als bij de huidige applicatietoets zijn, het op het juiste niveau houden van alle rij-instructeurs in Nederland.

Voor het verlengen van het certificaat zal iedere vijf jaar het bewijs van de bijscholing door de rij-instructeur moeten worden overlegd. Tevens zullen eisen worden gesteld aan het bij de tijd houden van de medische vaardigheden van de rij-instructeur en het uitoefenen van het beroep. Zo zal iedere rij-instructeur gezien de verantwoordelijkheid die hij draagt voor de veiligheid van de leerling, in tegenstelling tot de huidige situatie, elke vijf jaar een geldig diploma kernvaardigheden rij-instructeur (EHBO) aan het exameninstituut moeten overleggen. Bovendien zal, ook in tegenstelling tot de huidige situatie, in de afgelopen vijf jaar het beroep van rij-instructeur minimaal 2 jaar moeten zijn uitgeoefend. Is dit niet het geval dan zal eerst een uitgebreide bijscholingscursus moeten worden gevolgd, voordat het rij-instructeurscertificaat wordt verlengd.

3. Slotopmerkingen

Met bovenstaande voorstellen krijgt naar mijn overtuiging, en ook die van de branche, de maatschappij betere rij-instructeurs en zullen reeds gecertificeerde rij-instructeurs op een hoger niveau worden gehouden met als gevolg dat de aspirant rijbewijsbezitter en reeds rijbewijsbezitter beter worden toegerust om op een veilige wijze deel te nemen aan het verkeer.

Voor de huidige rij-instructeur betekenen de bovenstaande voorstellen dat hij meer mogelijkheden krijgt om zich te specialiseren, en dus te onderscheiden en dat hij meer aan de wensen kan gaan voldoen gesteld vanuit de maatschappij. Bovendien zal deze kwaliteitsimpuls betekenen dat hij beter is voorbereid en zich zal kunnen voorbereiden op nieuwe ontwikkelingen. De toenemende kwaliteit, die wordt behaald met de nieuwe door de branche gewenste applicatiecursus zal voor de rij-instructeur geen extra (financiële) lasten met zich meebrengen vergeleken met de huidige applicatietoets.

Voor de toekomstige rij-instructeur betekenen de voorstellen dat hij beter zal zijn voorbereid op zijn toekomstige baan. Tevens zal hij, na het B-certificaat, bij verder specialiseren niet stuiten op doublures en dit zal het specialiseren vergemakkelijken en onnodige kosten besparen.

De planning van het daadwerkelijke in werking treden van bovenstaande voorstellen is gericht op 1 januari 2007. Deze periode zal worden gebruikt om de wetgeving te herzien en samen met de branche de voorstellen nader te ontwikkelen en te implementeren.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

De opleiding van kandidaat-bestuurders diende aan te sluiten op de eisen van de nieuwe Wegen Verkeerswet 1994 (WVW 1994).

XNoot
1

Bureau Inter Culturele Evaluatie.

XNoot
2

Volgens de WRM 1993 is het hebben van een B-certificaat een voorwaarde om examen te mogen doen in C, D en E, dit in tegenstelling tot het A-certificaat.

Naar boven