nr. 130
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 augustus 2004
In de door de leden Van Gent, Duivesteijn en De Ruiter ingediende motie
over de verhuiskostenvergoeding (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003,
28 600-XI, nr. 35) wordt geen onderscheid gemaakt in woonvorm. Door het
kenniscentrum Studentenhuisvesting KENCES (zie bijlage) ben ik er op geattendeerd,
dat het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding van € 5 000,
bij sloop of renovatie van studentenhuisvesting, kan leiden tot grote financiële
ondoelmatigheden en onbedoelde gedragseffecten. KENCES stelt, dat een dergelijke
hoge vergoeding niet dient te gelden voor wooneenheden voor studenten.
Ik ben van mening dat KENCES dit terecht stelt. De wooneenheden zijn immers
in de regel veel kleiner dan zelfstandige woonruimte, meestal gestoffeerd
en soms zelfs (deels) gemeubileerd. Keuken en sanitaire unit worden veelal
met andere bewoners gedeeld. Bij een gedwongen verhuizing naar een andere
wooneenheid zullen de kosten derhalve véél minder bedragen dan
genoemde € 5 000. Vaak verhuist men zijn boedel bovendien zelf
en heeft men géén of zeer weinig kosten voor de herinrichting
van de andere wooneenheid.
Ik verwacht dat de eerstkomende wijziging van het Besluit beheer sociale-huursector
per 1 januari a.s. in werking zal treden. Bij die wijziging zal ik uitvoering
geven aan voornoemde motie Van Gent c.s. en aan de motie Sterk en Van Gent
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 062, nr. 122) door te
regelen dat woningcorporaties voor alle verhuizingen in die situaties, dat
de bewoners gedwongen moeten verhuizen door maatregelen van de woningcorporatie
zelf (ingrijpende renovatie en sloop) een reglement moeten opstellen. In dat
reglement moet staan welk aanbod voor verhuiskostenvergoeding de bewoners
krijgen. Slechts voor zelfstandige woonruimte (woningen) zal in dat reglement
moeten staan, dat het aanbod minimaal € 5 000 dient te bedragen.
Voor andere situaties, zoals genoemde verhuizing uit onzelfstandige woonruimte,
moet in het reglement eveneens een minimumbedrag worden opgenomen, maar dat
bedrag kan lager zijn dan € 5 000. Daar de woningcorporaties
terzake het opstellen van het reglement overleg moeten voeren met de huurders(organisaties)
vertrouw ik er op, dat het bedrag redelijk zal zijn.
Ik vertrouw er op, dat u zich in de voorgestelde uitvoering van voornoemde
motie kunt vinden.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker