29 200 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2004

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2004

In antwoord op de brief van de griffier van de Vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken 24 juni 2004, kenmerk N.A.A.Z. 04-07, bied ik u hierbij de antwoorden aan op de vragen die de Vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken heeft gesteld.

In de eerste plaats vraagt de commissie naar mijn oordeel over een verzoek van de minister-president van de Nederlandse Antillen om het eilandgebied Curaçao onder curatele te stellen door een maatregel van hoger toezicht. Hier kan ik op antwoorden dat dit thans niet aan de orde is. De Curaçaose partijen hadden een lange periode nodig om tot een nieuw bestuurscollege te komen. Op 26 juni jl. zijn de onderhandelingen tussen de verschillende partijen afgerond en is het bestuursakkoord ondertekend. De beëdiging van het nieuwe bestuurscollege vond op 29 juni jl. plaats.

In de tweede plaats verzoekt de commissie om geïnformeerd te worden over de situatie van het St. Elisabeth Ziekenhuis op Curaçao. Momenteel wordt nog nagegaan bij de autoriteiten op Curaçao hoe deze situatie thans is.

In antwoord op de door de heer Leerdam iets breder geformuleerde vraag tijdens het Wetgevingsoverleg van 8 juni jl. (29 540, nr. 96) kan ik u melden dat de problemen van het ziekenhuis van structurele aard zijn en dat de oorzaken hiervan niet gezocht moeten worden in de afgebouwde subsidie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Nashko. De subsidie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Nashko is vanaf 2001 in twee jaar tijd afgebouwd. Tijdens de behandeling van Wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2002 (28 000 IV) op 16 oktober 2001 (Handelingen 2001–2002, nr. 13, pag. 657–680) en in zijn brief van 17 december 2001 (28 000 IV, nr. 11) heeft mijn voorganger u hierover geïnformeerd. Belangrijkste reden voor deze afbouw was dat met de subsidie aan de Nashko vooral een Nederlands onderwijsbelang werd gediend en dit niet paste binnen het nieuwe samenwerkingsbeleid. Bovendien is gebleken dat het ziekenhuis niet duurzaam profiteerde van de inzet van arts-assistenten en chefs de clinique.

De heer Leerdam heeft ook gevraagd naar een (gewenste) subsidierelatie tussen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het St. Elisabeth Ziekenhuis, die door mij zou worden geblokkeerd. Hier is geen sprake van. In het verleden is in het kader van de heroriëntatie van het samenwerkingsbeleid afgesproken dat de Nederlandse regering geen financiële steun geeft aan de Nederlandse Antillen op het terrein van de gezondheidszorg, voordat de Nederlandse Antillen maatregelen hebben genomen om deze sector beter te structureren. Er vloeien overigens op indirecte wijze wel middelen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het St. Elisabeth Ziekenhuis. Dit gebeurt via de uitzending van arts-assistenten door het Academisch Ziekenhuis Groningen naar Curaçao. Dit wordt gefinancierd uit de opleidingsbudgetten die het College Tarieven Gezondheidszorg ter beschikking stelt. Het Academisch Ziekenhuis Groningen heeft ervoor gekozen om met deze middelen arts-assistenten op te leiden in het St. Elisabeth Ziekenhuis.

In antwoord op de derde vraag of de huidige middelen, die worden ingezet voor onderwijs, voldoende zijn om het basisonderwijs en het hoger onderwijs op de Nederlandse Antillen op peil te houden kan ik u het volgende melden. In de uitvoering van fase 2 van de onderwijsvernieuwingen (schooljaar 2003–2004) liggen de knelpunten niet op het terrein van onvoldoende beschikbaarheid van financiële middelen, maar in het gebrek aan capaciteit en ervaring bij de instanties betrokken bij de uitvoering van de onderwijsvernieuwingen. Dit gebrek aan capaciteit behelst onder andere een niet optimale organisatiestructuur van het Bureau Procesmanagement Onderwijsvernieuwing, geen volledige bemensing bij de eilandgebieden en schaarste aan onderwijzers en onderwijsondersteuners om de vernieuwingen op alle kernverbeteringen door te kunnen voeren. Het gebrek aan expertise en ervaring met projectmatig werken bij de uitvoering van het onderwijsvernieuwingsprogramma op de Nederlandse Antillen zorgen zo nu en dan voor enige vertraging. Daarom ondersteunt en financiert Nederland dan ook het deelprogramma institutionele versterking dat als doel heeft de institutionele capaciteit van het Departement van Onderwijs en de Eilandelijke Onderwijsdiensten van de NA op het gebied van onderwijsbeleid en management te ondersteunen Bovenvermelde knelpunten hebben tot een vertraging in de uitvoering geleid, wat tot een lager uitgavenpatroon heeft geleid. Van de door de Nederlandse Antillen opgevoerde raming van ruim € 5 miljoen (Naf 12,1 miljoen voor 2004) heeft men tot en met april 2004 Naf 4,2 miljoen uitgegeven. Dit komt overeen met 35% van de totale planning voor 2004 voor Onderwijs. Dit wordt als goed beschouwd, aangezien men intussen een groot aantal kinderziektes, waaronder bovengenoemde, heeft overwonnen. Ook pakt men de invoering van de onderwijsvernieuwingen thans in goed overleg met het onderwijsveld (schoolbesturen en -leidingen) aan.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

Naar boven