nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2004
Sinds de decentralisatie van de onderwijshuisvesting zijn gemeenten verantwoordelijk
voor het buitenonderhoud van scholen in het primair en voortgezet onderwijs.
Voor het uitvoeren van deze taken ontvangen de gemeenten een vergoeding uit
het gemeentefonds.
Het onderhoud aan de binnenkant van het gebouw is een verantwoordelijkheid
van de schoolbesturen.
Zoals onder andere aangekondigd in het wetgevingsoverleg met de Tweede
Kamer op 3 december 2002 (kamerstuk 28 600-B, nr. 7), heb ik besloten
de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud van scholen in het voortgezet
onderwijs, over te hevelen naar de schoolbesturen.
Het wetsvoorstel dat deze overheveling regelt ligt thans ter advisering
bij de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel binnenkort aan de Kamer
aan te kunnen bieden.
Tevens heb ik de Kamer toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren om na
te gaan of er in het primair onderwijs voldoende draagvlak bestaat om voor
deze sector eveneens de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud over
te hevelen naar de scholen.
Bij het primair onderwijs is niet alleen sprake van een andere schaalgrootte,
ook de omvang van het scholenveld is aanmerkelijk groter dan in het voortgezet
onderwijs.
Het rapport bied ik u hierbij aan.1
Uitkomst draagvlakonderzoek
Alle schoolbesturen zijn benaderd. In de begeleidende brief is aangegeven
dat de beslissing over de doorvoering van een verplichte overheveling van
de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud mede op grond van de uitkomst
van het onderzoek zal worden genomen. Bijna de helft van de besturen heeft
niet gereageerd op het onderzoek. De uitkomsten zijn door het
onderzoeksbureau gewogen om de uitkomsten representatief te maken.
Vooral de grote schoolbesturen (met meer dan 10 scholen) staan positief
tegen de overheveling. Van de besturen met een omvang tot 10 scholen is een
meerderheid tegen.
Vóór het verplicht overhevelen van de verantwoordelijkheid
is 42% van de besturen. Een percentage van 58 geeft de voorkeur aan de huidige
situatie, waarbij vrijwillige doordecentralisatie tot de mogelijkheden behoort.
Afgezet tegen het voortgezet onderwijs waar 88% van de besturen voorstander
was, blijkt er in het primair onderwijs geen groot draagvlak voor de overheveling.
Reacties besturenorganisaties
De uitkomsten van het onderzoek zijn voorgelegd aan de vertegenwoordigers
van de besturen organisaties in het primair onderwijs.
De organisaties delen de opvatting dat scholen zelf het beste in staat
moeten worden geacht om te bepalen wat goed onderwijs en goed beleid voor
hen is. Verantwoordelijkheden dienen daarom zo veel als mogelijk bij de scholen
worden neergelegd.
Over het moment van invoering en de condities waaronder dit zou moeten
gebeuren lopen de meningen uiteen.
Een aantal organisaties wijzen op:
• het gebrek aan kennis bij een groot aantal schoolbesturen. Tekenend
hierbij is verder dat ruim een derde van de schoolbesturen niet op de hoogte
is van de mogelijkheid van vrijwillige doordecentralisatie.
• De toenemende bestuurslast voor bestuur en management. De invoering
van de lumpsumbekostiging vergt tijd en energie, nieuwe ontwikkelingen zijn
op dit moment te veel.
• De noodzaak van een (financiële) overgangsregeling.
Tot slot interpreteert een aantal organisaties de uitkomst van het onderzoek
als een pleidooi voor maatwerk: overheveling van verantwoordelijkheden waar
dit kan. En waar nodig de bestaande situatie handhaven.
Het is voor alle partijen van belang om op korte termijn duidelijkheid
te hebben over deze kwestie. Onzekerheid zou kunnen leiden tot calculerend
gedrag bij gemeenten en/of schoolbesturen.
Alles afwegend kom ik tot de conclusie dat het niet wenselijk is de huidige
verdeling van verantwoordelijkheid tussen gemeenten en schoolbesturen in het
primair onderwijs, voor het onderhoud van schoolgebouwen aan te passen. Naast
het ontbreken van draagvlak vind ik de cumulatie van veranderingen in het
primair onderwijs (invoering lump sum, jaarverslag, onderwijsnummer achterstandenbeleid/
gewichtenregeling etc.) en het beroep dat deze veranderingen doen op school-
en bestuursniveau een te groot (cumulatief) risico. Dat laat onverlet dat
ook binnen de huidige verantwoordelijkheidsverdeling verbeteringen mogelijk
en wenselijk zijn.
De rapportage geeft een duidelijk beeld waar de problemen liggen. Belangrijke
aandachtspunten zijn:
• Bevordering van de kennis en deskundigheid bij schoolbesturen en
gemeenten;
• Meer aandacht voor de kwaliteit van de uitvoering.
• Gemeenten en schoolbesturen beter informeren over de mogelijkheid
van de vrijwillige doorcentralisatie van taken en bevoegdheden.
Uit het onderzoek blijkt dat ruim de helft van de besturen positief tot
zeer positief is over de samenwerking met de gemeenten. Deze besturen zijn
tevreden met de huidige situatie en hebben geen behoefte aan verandering.
Toch ben ik er van overtuigd dat zeker nog winst te behalen valt in het
verhogen van de kwaliteit van het beleid van de onderwijshuisvesting. De komende
tijd zal ik in overleg met de VNG en de besturenorganisaties bezien op welke
wijze hier het beste invulling aan gegeven kan worden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven