nr. 8
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 16 november 2004
Namens het Presidium leg ik het verzoek van de leden Ten Hoopen en Hessels
(zie bijlage 1) aan u voor om, in het kader van het door hun ingediende initiatiefwetsvoorstel
Warmtewet (Kamerstuk 29 048), de Algemene Rekenkamer te verzoeken een
onderzoek in te stellen naar de winst- of verliesgevoeligheid van de door
energiebedrijven geëxploiteerde warmteprojecten op basis van de warmtetarieven
(Niet Meer door Anders – principe), zoals gehanteerd door de minister
van Economische Zaken in het kader van subsidieverlening aan energiebedrijven.
Over dit verzoek heeft de commissie voor de Rijksuitgaven conform artikel
21a van het Reglement van Orde een positief advies uitgebracht (zie bijlage
2).
Ik verzoek u hiermee in te stemmen.
De Voorzitter,
F. W. Weisglas
De Griffier,
J. E. Biesheuvel-Vermeijden
BIJLAGE 1
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2004
In het kader van de behandeling van het Voorstel van wet van de leden
Ten Hoopen en Hessels tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte
aan verbruikers (Warmtewet) (29 048) willen ondergetekenden het volgende
verzoek indienen.
Bij de behandeling van het Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en
Hessels tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers
(Warmtewet) (29 048) hebben een aantal fracties in het verslag (29 048,
nr. 6) opmerkingen gemaakt over en gevraagd naar de exploitatie van warmteprojecten.
Een aantal fracties stelt dat warmteprojecten verliesgevend zijn of in de
toekomst verliesgevend zullen worden.
De Minister van Economische Zaken stelde echter kortgeleden dat Warmteprojecten
in Nederland winstgevend zijn of in de toekomst winstgevend zullen worden
(zie de brief van de Minister van Economische Zaken met kenmerk FEZ/BB/ME
3054204 van 1 oktober 2003).
In het kader van een zorgvuldige behandeling van het voorliggende wetsvoorstel
hebben de indieners behoefte aan inzicht in de winst- of verliesgevendheid
van de door energie bedrijven geëxploiteerde warmteprojecten, op basis
van de warmtetarieven (Niet Meer Dan Anders – principe), zoals gehanteerd
door de Minister van EZ in het kader van subsidieverlening aan energiebedrijven.
Deze overwegingen zijn voor de indieners aanleiding geweest in overleg
te treden met de Algemene Rekenkamer, teneinde de mogelijkheid van onderzoek
te bezien. Deze besprekingen hebben geleid tot een gezamenlijk gedragen verzoek
tot het verrichten van onderzoek door de Algemene rekenkamer naar genoemde
problematiek. Verwezen wordt naar de bijlage. Over het verzoek heeft de Commissie
voor Rijksuitgaven een positief advies uitgebracht. Het advies van de Commissie
is als bijlage toegevoegd.
Wij verzoeken u dan ook op grond van bovenstaande overwegingen de Algemene
Rekenkamer met toepassing van artikel 90 van de Comptabiliteitswet 2001 te
verzoeken het onderzoek als hierboven aangeduid ter hand te nemen.
Ten Hoopen
Hessels
BIJLAGE 2
Aan de leden Ten Hoopen en Hessels
Den Haag, 4 november 2004
Met belangstelling heeft de commissie voor de Rijksuitgaven kennis genomen
van uw brief van 2 november jl. (RU 04–20), waarin u om advies
vraagt over uw besluit de Kamer voor te stellen de Algemene Rekenkamer te
verzoeken een onderzoek te doen naar het stellen van regels omtrent de levering
van warmte aan verbruikers (Warmtewet, 29 048).
Op grond van de in uw brief opgenomen onderzoeksvragen en de bijbehorende
motivatie kan de commissie over dit voorstel met instemming adviseren. De
commissie heeft daartoe de volgende overwegingen.
U vraagt de Algemene Rekenkamer onderzoek te doen naar de volgende aspecten:
Is de exploitatie van stadsverwarmingsprojecten in
Nederland op basis van het NMDA (Niet Meer Dan Anders)-principe, zoals gehanteerd
door de Minister van Economische Zaken bij de vaststelling van de subsidiebedragen
voor warmteprojecten, winstgevend óf verliesgevend?
Heeft de Algemene Rekenkamer voldoende bevoegdheden?
Naar aanleiding van uw verzoek is de commissie voor de Rijksuitgaven van
mening dat de Algemene Rekenkamer binnen de bestaande bevoegdheden het voorgestelde
onderzoek kan uitvoeren.
Moet het onderzoek door de Rekenkamer worden uitgevoerd?
Hierbij gaat het om de vraag welke meerwaarde een onderzoek door de Rekenkamer
oplevert ten opzicht van een onderzoek door een ander onderzoeksbureau. Van
een dergelijke meerwaarde is sprake indien de Rekenkamer gebruik kan maken
van haar unieke bevoegdheden, die haar toegang verschaffen tot alle administraties
van de rijksoverheid (comptabiliteitswet, artikel 87 eerste lid).
Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord.
De commissie voor de Rijksuitgaven hecht er aan enige opmerkingen te maken
die nader ingaan op inhoudelijke aspecten. Het gaat dan om praktische uitvoeringszaken.
In dit verband kan er op worden gewezen dat de Rekenkamer meldt dat een
indicatie voor de benodigde doorlooptijd van dit onderzoek moeilijk is te
geven. De Rekenkamer zal een maand na het starten van het onderzoek in overleg
met de Tweede Kamer bezien welke publicatiedatum haalbaar is.
De Voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,
B. M. de Vries