29 048
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Hessels tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet)

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 mei 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift, de aanhef, artikel 1, eerste lid, onderdelen d en j (oud) en artikel 2, eerste lid, wordt «kleinverbruikers» telkens vervangen door: verbruikers.

B

In de aanhef wordt «consument» vervangen door: verbruikers.

C

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In onderdeel c wordt «kleinverbruiker» vervangen door: verbruiker.

3. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met j tot e tot en met k, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. warmte: warm water of tapwater met een temperatuur van ten minste 70° Celsius en ten hoogste 95° Celsius bestemd voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik;

4. Onderdeel f ( nieuw) komt te luiden:

f. verbruiker: een persoon die warmte afneemt van een warmtenet;.

5. Onderdeel g (nieuw) vervalt.

6. In onderdeel k (nieuw) wordt «organisatie» telkens vervangen door: rechtspersoon.

D

In artikel 1, eerste lid, onderdelen h (nieuw), i (nieuw) en artikel 2, tweede en derde lid, wordt «natuurlijk persoon of rechtspersoon» telkens vervangen door: persoon.

E

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Voor de toepassing van deze wet wordt met een persoon, bedoeld in het tweede lid, gelijkgesteld een persoon die warm water of tapwater bestemd voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik aflevert aan derden.

F

In artikel 3, negende lid, wordt «Directeur» vervangen door: directeur.

G

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

De vergunninghouder verstrekt de verbruiker aangesloten op zijn warmtenet maandelijks een volledige en voldoende gespecificeerde nota met betrekking tot de prijs voor levering van warmte. De prijs voor levering van warmte bestaat uit een aansluitbijdrage, een leveringsafhankelijk deel, uitgedrukt in GJ, en een leveringsonafhankelijk deel uitgedrukt in Euro's.

H

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «in de vergunning opgenomen» vervangen door: aan de vergunning verbonden.

2. In het vierde lid vervalt de zinsnede: van Economische Zaken.

I

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

1. Een producent, bedoeld in artikel 3, tweede lid, of een vergunninghouder, die voornemens is de levering van warmte te beëindigen dan wel redelijkerwijs moet voorzien dat hij niet langer aan zijn wettelijke verplichtingen zal kunnen voldoen meldt dit onverwijld aan Onze Minister.

2. Onze Minister treedt in overleg met de persoon die de melding, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan alsmede met de overige betrokkenen bij de levering van warmte.

3. Onze Minister kan een redelijke termijn stellen waarbinnen het overleg moet zijn afgerond. Indien het overleg niet binnen de gestelde termijn heeft geleid tot een naar het oordeel van Onze Minister voor alle betrokken personen redelijke uitkomst, geeft Onze Minister een netbeheerder, bedoeld in artikel 2, eerste lid, Gaswet, opdracht tot aanleg van een gastransportnet. De netbeheerder heeft recht op een redelijke vergoeding voor de uitvoering van de opdracht. Verbruikers ontvangen een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming in verband met de kosten van de aansluiting op het gastransportnet. De hoogte van de vergoeding kan verschillen voor de verschillende groepen verbruikers. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels worden gesteld over de omvang van de door de Staat aan een netbeheerder en een verbruiker te betalen vergoeding.

4. De lasten voortvloeiende uit de door de Staat aan de netbeheerder en verbruikers betaalde vergoedingen worden naar evenredigheid verdeeld over de producent, de vergunninghouder en de Staat.

5. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

J

Aan artikel 7 worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. Onze Minister kan een producent opdragen warmte te produceren en deze warmte te leveren aan een door hem aangewezen vergunninghouder.

5. Een ieder is verplicht medewerking te verlenen aan de producent bedoeld in het vierde lid, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

6. Een producent heeft recht op een redelijke vergoeding voor de uitvoering van de hem op grond van het vierde lid opgedragen taak. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze van berekening en de hoogte van de vergoeding.

K

In artikel 10, eerste lid, wordt «afnemer» vervangen door: verbruiker.

L

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 5:32, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.

M

Aan artikel 14, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het handhavingsplan gaat uit van een hoog niveau van bescherming van verbruikers.

N

In artikel 16, tweede lid, wordt de zinsnede «Tweede Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door: Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

O

In artikel 17, tweede lid, wordt «lid 3» vervangen door: derde lid,.

P

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

In artikel 39, derde lid, van de Gaswet, wordt de zinsnede «gastransportnet of van leidingen voor het transport van elektriciteit of warmte» vervangen door: een gastransportnet, een warmtenet of van leidingen en hulpmiddelen voor het transport van elektriciteit.

Q

In artikel 19 wordt na «10,» ingevoegd: eerste en tweede lid,.

R

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

1. In artikel 236, onderdeel j, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, wordt na «elektriciteit» ingevoegd: en warmte.

2. In artikel 5, eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt «roerende zaak» vervangen door: roerende zaak, elektriciteit en warmte daaronder begrepen.

S

In artikel 20 wordt de zinsnede «warmte aangemerkt als werken van algemeen nut» vervangen door: warmte, aangemerkt als openbare werken van algemeen nut.

T

In artikel 21 wordt «Provinciale Staten» vervangen door: Provinciale staten.

Toelichting

ALGEMEEN

Zoals in de reactie op het advies van de Raad van State is aangegeven zullen in het wetsvoorstel verschillende wijzigingen worden aangebracht. Bedoelde wijzigingen betreffen het opnemen in het wetsvoorstel van een definitie voor warmte, een procedure voor beëindiging van de voor producenten en vergunninghoudende leveranciers geldende leveringsplicht en een regeling voor een noodproducent. Daarnaast zijn enkele technische en redactionele kanttekeningen van de Raad van State in het wetsvoorstel verwerkt.

Voortschrijdend inzicht en enkele reacties van organisaties en bedrijven zijn voor de initiatiefnemers evenzeer aanleiding het wetsvoorstel op enkele onderdelen aan te passen. De reikwijdte van het wetsvoorstel wordt uitgebreid van kleinverbruikers naar alle personen, dus zowel consumenten als zakelijke afnemers, die warmte bestemd voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik afnemen. Aan een representatieve organisatie wordt de eis van rechtspersoonlijkheid gesteld. Een vergunninghoudende leverancier wordt verplicht aan verbruikers aangesloten op zijn warmtenet een inzichtelijke nota te sturen. En de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling inzake consumentenkoop wordt ook van toepassing verklaard op levering van warmte (aan consumenten). Tot slot worden in het wetsvoorstel enkele technische aanpassingen doorgevoerd, teneinde het wetsvoorstel op enkele punten te verduidelijken.

ARTIKELSGEWIJS

D

De voorgestelde wijzigingen stellen buiten twijfel dat voor de toepassing van deze wet ook personenvennootschappen, zoals commanditaire vennootschappen en maatschappen, als producenten, leveranciers en verbruikers kunnen worden beschouwd.

C, onderdeel 6

In de Warmtewet is een belangrijke rol toegekend aan representatieve organisaties. Het is de taak van een representatieve organisatie de belangen te behartigen van bij warmteprojecten betrokken groepen personen, zoals producenten, leveranciers, verbruikers, lokale overheden en woningbouwcorporaties. Uit artikel 1:2, derde lid, Algemene wet bestuursrecht volgt dat alleen rechtspersonen in rechte (d.w.z. als belanghebbende) als collectieve belangenbehartiger kunnen optreden. Vanwege de taakopdracht van een representatieve organisatie wordt in het wetsvoorstel uitdrukkelijk vastgelegd dat alleen rechtspersonen op grond van deze wet als representatieve organisaties kunnen optreden.

C, onderdeel 3, E

In navolging van het advies van de Raad van State is een definitie van «warmte» in het wetsvoorstel opgenomen. Uit de omschrijving van warmte volgt dat door een persoon geleverd warm water of tapwater met een temperatuur lager dan 70 Celsius niet als «levering van warmte» geldt. In de praktijk zijn er ontwikkelingen gaande waarbij door een persoon warm water of tapwater wordt geleverd bestemd voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijke doeleinden, maar waarbij geen sprake is van levering van warmte in de zin van deze wet. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan levering van aan de ondergrond ontrokken warm water (aardwarmte), die door een persoon wordt afgeleverd aan bijvoorbeeld de eigenaar van een woning. Het afgeleverde warme water wordt vervolgens door de eigenaar van de woning met behulp van een wamtepomp geschikt gemaakt voor bijvoorbeeld ruimteverwarming. Ook in deze gevallen is het wenselijk dat de betreffende verbruiker aanspraak kan maken op een betrouwbare levering van warm water tegen redelijke prijzen en voorwaarden en een goede dienstverlening. Artikel 2 lid 6 voorziet hierin.

A, B, C, onderdelen 1, 2 en 4, K

Door warmteproducenten en warmteleveranciers zijn de initiatiefnemers er op gewezen dat het in de praktijk niet goed mogelijk is onderscheid te maken tussen levering van warmte aan kleinverbruikers (consumenten) en zakelijke afnemers. Beide groepen personen zijn aangesloten op hetzelfde warmtenet. Bovendien is voor een warmteleverancier niet na te gaan waarvoor de door een persoon afgenomen warmte wordt gebruikt (zakelijk of privé). Daarnaast hebben de gemeenten, verenigd in het Gemeentelijk Platform Warmtetarieven, en belangenbehartigers van zakelijke afnemers, zoals VEMW, aangedrongen op uitbreiding van de reikwijdte van het wetsvoorstel tot zakelijke verbruikers. Ook voor zakelijke afnemers geldt dat zij hebben te maken met het monopolie van de warmteleverancier. De reacties van de energiebedrijven, gemeenten en zakelijke afnemers zijn voor de initiatiefnemers reden geweest de reikwijdte van het wetsvoorstel uit te breiden tot alle personen aangesloten op een warmtenet, voor zover deze personen de afgenomen warmte gebruiken voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijke werkzaamheden. Met laatstgenoemde beperkingen wordt duidelijk gemaakt dat industriële warmteleveringen, zoals levering van stoom in de procesindustrie, niet door de Warmtewet zullen worden gereguleerd.

Aangezien met deze wijziging van de Warmtewet ook de levering van warmte aan ziekenhuizen, bejaardentehuizen, etc. wordt gereguleerd, kan de in artikel 1, tweede lid, opgenomen regeling komen te vervallen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de uitbreiding van de reikwijdte van de Warmtewet tot alle verbruikers tot gevolg heeft dat daar waar in de Memorie van toelichting wordt gesproken over «kleinverbruikers» moet worden gelezen «verbruikers».

G

Het is wenselijk dat een verbruiker inzicht heeft in de opbouw van de bij hem in rekening gebrachte prijs voor levering van warmte. De vergunninghoudende leverancier wordt dan ook verplicht een voor de verbruiker begrijpelijke, voldoende gespecificeerde nota toe te sturen. Met deze nota moet de verbruiker in staat worden gesteld na te gaan of de bij hem in rekening gebrachte prijs voor levering van warmte correct is. In de nota moet onderscheid worden gemaakt tussen de door de verbruiker verschuldigde aansluitbijdrage, een leveringsafhankelijk deel en een leveringsonafhankelijk deel. De aansluitbijdrage betreft, voor zover van toepassing, een vergoeding voor de aansluiting van het gebouw of werk van de verbruiker op het warmtenet (aansluitkosten) alsmede de door de verbruiker verschuldigde bedragen voor door de vergunninghoudende leverancier geleverde en door hem onderhouden apparatuur (installatiecomponent). Het leveringsafhankelijk deel van de warmteprijs betreft de door de verbruiker van het warmtenet afgenomen en gemeten hoeveelheid warmte. Het leveringsonafhankelijk deel van de warmteprijs betreft door de leverancier gemaakte kosten, waarvan de hoogte van die kosten als zodanig niet wordt beïnvloed door de omvang van de levering van warmte aan de verbruiker. Hierbij kan worden gedacht aan kosten die verband houden met de meteropname en verwerking van meetgegevens en het opstellen van een factuur. Ook de zogeheten component «vermeden kosten», d.w.z. de door de verbruiker vermeden kosten voor onderhoud van een cv-installatie, maakt onderdeel uit van het leveringsonafhankelijk deel van de warmteprijs. Genoemde prijselementen zullen een nadere, gedetailleerde uitwerking krijgen in de krachtens artikel 3, zesde lid, op te stellen algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling. Uiteraard staat het de leverancier vrij in de nota de bedragen die verband houden met de koop of huur van een meter op te nemen.

I

Uit de artikelen 3, tweede lid, en 6, eerste lid, volgt dat op een producent en een vergunninghoudende leverancier een verplichting tot levering van warmte rust. Deze verplichtingen kunnen slechts worden beëindigd, indien een betrouwbare levering van warmte aan verbruikers is gewaarborgd of de verbruikers toegang krijgen tot een andere gelijkwaardige energie-infrastructuur, zoals een gasnet. De in het wetsvoorstel opgenomen procedure stelt een producent en/of vergunninghoudende leverancier in staat te komen tot beëindiging van de leveringsplicht. Indien een producent of een vergunninghoudende leverancier zijn leveringsplicht wil beëindigen dan wel kan voorzien dat hij niet langer in staat zal zijn aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen meldt de betreffende persoon dit aan de Minister van Economische Zaken. Op basis van deze melding treedt de Minister van Economische Zaken vervolgens in overleg met de bij het warmteproject betrokken partijen, zijnde de producent, de vergunninghouder en de lokale overheid, teneinde na te gaan op welke wijze een betrouwbare levering van warmte kan worden voortgezet. Indien het overleg niet binnen een door de Minister van Economische Zaken te stellen redelijke termijn tot een voor alle betrokkenen redelijke uitkomst leidt, zal de Minister opdracht geven tot aanleg van een gasnet. Door de aanleg van het gasnet krijgen de personen aangesloten op het warmtenet toegang tot een gelijkwaardige energie-infrastructuur. Daarmee is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, opgenomen voorwaarde voor intrekking van de vergunning van de leverancier. Door intrekking van de vergunning vervalt de op de leverancier en producent rustende leveringsplicht.

De netbeheerder krijgt van de Minister van Economische Zaken een vergoeding voor de door hem gemaakte kosten voor de aanleg van het gasnet. Bij de vaststelling van deze vergoeding zal rekening worden gehouden met de redelijkerwijs te verwachten inkomsten die de netbeheerder zal ontvangen voor door hem te leveren transportdiensten. Ook de op het warmtenet aangesloten verbruikers zullen door overschakeling op het gasnet (extra) kosten (nieuwe aansluiting, ombouw van apparatuur) moeten maken. Deze kosten zullen geheel of gedeeltelijk door de Minister van Economische Zaken worden gecompenseerd. Bij algemene maatregel van bestuur zullen nadere regels worden gesteld over de hoogte van deze vergoedingen. De lasten verbonden aan de door de Minister van Economische Zaken uitgekeerde vergoedingen zullen naar evenredigheid worden verdeeld over de producent, de vergunninghoudende leverancier en de Staat. De bijdrage van producenten en leveranciers in de kosten die verband houden met de beëindiging van het warmteproject vindt zijn rechtvaardiging in het gegeven dat deze partijen er welbewust voor hebben gekozen deel te nemen aan het warmteproject. De financiële gevolgen van het staken van het warmteproject behoren dan ook tot de bedrijfseconomische risicosfeer van de producent en de leverancier. De grote betrokkenheid van de Staat bij warmteprojecten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de door de Staat aan producenten op grond van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector uitgekeerde vergoedingen, rechtvaardigt dat ook de Staat zijn aandeel in de kosten draagt. De financiële bijdrage van de vergunninghoudende leverancier, de producent en de Staat is tevens een belangrijke prikkel voor deze partijen om te komen tot de meest doelmatige oplossing. Elke partij heeft er immers een rechtstreeks belang bij dat de meest kosteneffectieve (doelmatige) oplossing wordt bereikt. Door een alternatief te realiseren dat goedkoper is dan de financiële bijdrage die een producent, een vergunninghoudende leverancier en de Staat zullen zijn verschuldigd voor de aanleg van een gasnet en de bijbehorende vergoedingen voor verbruikers kunnen deze partijen immers geld uitsparen. Elke bij het overleg betrokken partij heeft er dus belang bij mee te werken aan het bereiken van een doelmatige oplossing. Daarmee doet deze procedure ook recht aan een van de uitgangspunten van het wetsvoorstel, namelijk het bevorderen van een doelmatige warmtevoorziening.

J

Aan artikel 7 wordt, in aanvulling op de regeling voor een noodleverancier, ook een regeling voor de aanwijzing van een noodproducent opgenomen. De regeling van de noodproducent is inhoudelijk afgestemd op de regeling met betrekking tot de aanwijzing door de Minister van Economische Zaken van een noodleverancier.

M

De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie beschikt bij de toepassing van zijn handhavingsbevoegdheden over beleidsvrijheid. Deze beleidsvrijheid zal worden ingevuld (genormeerd) in het door de Minister van Economische Zaken goed te keuren handhavingsplan. In het handhavingsplan zal worden vastgelegd op basis van welke procedure en op welke wijze de directeur Dte van zijn handhavingsbevoegdheden gebruik zal maken. Met de wijziging van artikel 14 wordt vastgelegd dat het handhavingsplan moet uitgaan van een hoog niveau van bescherming van verbruikers. Met een «hoog niveau van bescherming» wordt in dit verband bedoeld dat de in deze wet aan een verbruiker toegekende rechten door de leverancier worden gerespecteerd. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie op grond van het handhavingsplan de verplichting heeft een door een verbruiker ingediende klacht in behandeling te nemen, de klacht grondig moet onderzoeken, en bij geconstateerde overtreding van de wet handhavend moet optreden teneinde deze overtreding te beëindigen.

P

Met deze wijziging wordt de terminologie van de Warmtewet en de Gaswet op elkaar afgestemd.

R

In het kader van een wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt thans voorgesteld de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling inzake consumentenkoop ook van toepassing te verklaren op overeenkomsten met betrekking tot de levering van elektriciteit en gas.1 In lijn met dit voorstel wordt de regeling inzake consumentenkoop ook van toepassing verklaard op overeenkomsten tot levering van warmte. Op overeenkomsten tot levering van warmte zijn ook de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen bepalingen met betrekking tot algemene voorwaarden (zogeheten zwarte en grijze lijst) van toepassing. Met de wijziging van artikel 6:236 BW wordt bereikt dat de bepaling die betrekking heeft op het geregeld afleveren van zaken, met inbegrip van elektriciteit, ook van toepassing is op de aflevering van warmte.

Het begrip «warmte» gebruikt in de context van het BW heeft overigens een andere, ruimere betekenis dan de definitie van «warmte» als opgenomen in de Warmtewet. Anders dan het begrip «warmte» in artikel 1 van de Warmtewet omvat de term «warmte» als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek alle vormen van warm water en tapwater bestemd voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik. Ook warm water en tapwater met een temperatuur van minder dan 70 graden Celsius moet voor de toepassing van het Burgerlijk Wetboek dan ook worden beschouwd als «warmte».

Ten Hoopen

Hessels


XNoot
1

TK 2003/2004, 29 372, nr. 11, Artikel Va.

Naar boven