29 048
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Hessels tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan kleinverbruikers (Warmtewet)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, omwille van de bescherming van de consument, met inachtneming van het belang van een betrouwbaar, duurzaam, milieuhygiënisch verantwoord en een doelmatig functioneren van de warmtevoorziening een regeling tot stand te brengen met betrekking tot de levering van warmte aan kleinverbruikers;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. directeur: de Directeur van de dienst uitvoering en toezicht energie;

c. warmtenet: het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een kleinverbruiker en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk;

d. levering van warmte: de aflevering van warmte aan kleinverbruikers;

e. kleinverbruiker: een natuurlijk persoon die warmte afneemt van een warmtenet, anders dan in het kader van de uitoefening van beroep en bedrijf;

f. afnemer: een persoon die is aangesloten op een warmtenet;

g. leverancier: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zich bezighoudt met de levering van warmte;

h. producent: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zich bezighoudt met de productie van warmte;

i. vergunninghouder: de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 4;

j. representatieve organisatie: een bij ministeriële regeling aangewezen organisatie die de belangen vertegenwoordigt van producenten, leveranciers en kleinverbruikers.

2. Bij ministeriële regeling kunnen instellingen worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet worden beschouwd als kleinverbruikers.

HOOFDSTUK 2. LEVERING VAN WARMTE

Artikel 2

1. Het is verboden zonder vergunning warmte te leveren aan kleinverbruikers.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet ten aanzien van het leveren van warmte, voor zover dit leveren geschiedt door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die:

a. hetzij warmte levert aan ten hoogste 10 personen tegelijk;

b. hetzij per jaar niet meer warmte levert dan 10 000 gigajoules;

c. hetzij eigenaar is van de gebouwen, ten behoeve waarvan de warmte wordt geleverd.

3. Een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid draagt zorg voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van de dienstverlening.

4. De directeur kan, indien hem blijkt dat een persoon bedoeld in het derde lid in onvoldoende mate kan of zal kunnen voorzien in de levering van warmte, deze persoon opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van warmte aan personen aan wie hij krachtens een verbintenis verplicht is warmte te leveren, in voldoende mate plaatsvindt.

5. De directeur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een opdracht als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3

1. Een vergunninghouder heeft de plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening zorg te dragen voor de levering van warmte aan personen aangesloten op zijn warmtenet.

2. Een producent aangesloten op het warmtenet van een vergunninghouder stelt aan deze vergunninghouder alle warmte ter beschikking die hij nodig heeft voor een betrouwbare levering van warmte.

3. De directeur stelt een maximumprijs vast voor de levering van warmte. De maximumprijs is gebaseerd op de prijs die een kleinverbruiker zou moeten betalen voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte door het gebruik van gas als energiebron. Het besluit tot vaststelling van een maximumprijs wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

4. De maximumprijs treedt in werking op een door de directeur te bepalen datum en geldt tot 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de maximumprijs. Indien op 1 januari de maximumprijs voor het volgende jaar nog niet is vastgesteld, geldt de maximumprijs tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de maximumprijs voor het volgende jaar.

5. Na de vaststelling van een maximumprijs, bedoeld in het derde lid, worden de prijzen voor levering van warmte als bedoeld in het eerste lid die hoger zijn dan de maximumprijs van rechtswege gesteld op die maximumprijs.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van een maximumprijs bedoeld in het derde lid. De algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

7. De directeur verzoekt een of meer onafhankelijke adviseurs binnen een door hem te bepalen termijn te adviseren over het ontwerp van een besluit tot vaststelling van een maximumprijs bedoeld in het derde lid.

8. De directeur stelt representatieve organisaties na het verkrijgen van het advies bedoeld in het zevende lid in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen redelijke termijn hun zienswijze te geven over het ontwerp van een besluit tot vaststelling van een maximumprijs.

9. De Directeur verschaft representatieve organisaties alle gegevens en bescheiden nodig voor de beoordeling van het ontwerp van een besluit bedoeld in het achtste lid.

10. Een representatieve organisatie die in het kader van dit artikel de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens.

Artikel 4

1. Onze Minister verleent op aanvraag een vergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat hij:

a. beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak;

b. redelijkerwijs in staat kan worden geacht de verplichtingen als opgenomen in dit hoofdstuk na te komen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van en de procedure voor aanvraag van een vergunning en de criteria bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5

1. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning.

2. Onze Minister kan de aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen wijzigen.

3. Een vergunning kan slechts worden overgedragen met toestemming van Onze Minister.

4. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verlenen van toestemming als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6

1. Onze Minister kan een vergunning op aanvraag van de vergunninghouder intrekken. Onze Minister gaat slechts tot intrekking van de vergunning over, voor zover het belang van een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en een goede kwaliteit van de dienstverlening aan kleinverbruikers zich daartegen niet verzet.

2. Onze Minister kan een vergunning intrekken, indien:

a. de vergunninghouder in onvoldoende mate voldoet aan een verplichting, bedoeld in artikel 3;

b. de vergunninghouder de in de vergunning opgenomen voorschriften of opgelegde beperkingen niet nakomt;

c. de vergunninghouder de opgedragen voorzieningen, bedoeld in artikel 8, niet treft;

d. de vergunninghouder bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

e. de vergunninghouder naar het oordeel van Onze Minister om andere redenen niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of in de vergunning opgenomen voorschriften na te komen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de criteria voor het intrekken van een vergunning alsmede de tijdelijke voorzieningen en de procedure bij intrekking van een vergunning.

4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister van Economische Zaken te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamer der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 7

1. Onze Minister kan een of meer vergunninghouders opdragen warmte te leveren aan door hem nader aangeduide kleinverbruikers. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

2. Een ieder is verplicht medewerking te verlenen aan een vergunninghouder bedoeld in het eerste lid, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

3. Een vergunninghouder heeft recht op een redelijke vergoeding voor de uitvoering van de hem op grond van het eerste lid opgedragen taak. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze van berekening en de hoogte van de vergoeding.

Artikel 8

1. De directeur kan, indien hem blijkt dat een vergunninghouder in onvoldoende mate kan of zal kunnen voorzien in de levering van warmte, de vergunninghouder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van warmte aan personen aan wie de vergunninghouder op grond van artikel 3, eerste lid, warmte levert, in voldoende mate plaatsvindt.

2. De directeur kan, indien hem blijkt dat een producent ter uitvoering van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onvoldoende warmte produceert of zal kunnen produceren, deze producent opdragen voorzieningen te treffen, teneinde een betrouwbare levering van warmte aan kleinverbruikers zeker te stellen.

3. De directeur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een opdracht als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 9

1. De vergunninghouder voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de levering van warmte.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan.

HOOFDSTUK 3. INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 10

1. Onze Minister kan van een producent, een leverancier of een afnemer de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de uitvoering van deze wet en voor het opstellen van het energierapport, bedoeld in artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998.

2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door Onze Minister te stellen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die hij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

3. Onze Minister gebruikt gegevens of inlichtingen welke hij heeft verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een van zijn taken op grond van deze wet uitsluitend voor de uitoefening van die taak.

Artikel 11

Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op de directeur voor zover hij inlichtingen en gegevens nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken op grond van deze wet.

HOOFDSTUK 4. HANDHAVING

Artikel 12

1. De directeur kan een bindende aanwijzing geven in verband met de naleving van deze wet.

2. Een beschikking als genoemd in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet bekendgemaakt.

Artikel 13

1. In geval van overtreding van het gestelde bij of krachtens de artikelen 2, derde lid, 3, eerste, tweede en derde lid, en 12, eerste lid, kan de directeur bij beschikking een last onder dwangsom opleggen. De directeur kan een last onder dwangsom wijzigen of intrekken.

2. Een last onder dwangsom strekt er toe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

3. In de beschikking waarbij een last onder dwangsom opgelegd wordt, wordt in ieder geval vermeld:

a. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

b. het wettelijk voorschrift terzake waarvan een last wordt opgelegd;

c. de rechtspersoon of natuurlijk persoon tot wie de last zich richt.

4. Een beschikking als genoemd in het eerste lid wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de Dienst uitvoering en toezicht energie. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

Artikel 14

1. De directeur stelt een handhavingsplan op. Het plan beschrijft de procedure en de wijze waarop de directeur zijn in deze wet toegekende handhavingsbevoegdheden toepast.

2. Het handhavingsplan behoeft goedkeuring van Onze Minister.

3. Het besluit tot goedkeuring wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 5. BIJDRAGEN

Artikel 15

1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 4 alsmede voor het verkrijgen van toestemming als bedoeld in artikel 5, derde lid, welke vergoeding verschuldigd is voor ten hoogste de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de vergunning onderscheidenlijk de toestemming.

2. Indien een ingevolge het eerste lid verschuldigd bedrag niet is betaald binnen de daarvoor gestelde termijn, wordt het desbetreffende bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop die termijn is verstreken.

3. Indien niet is betaald binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt degene die het bedrag is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 16

1. Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 15, derde lid, kan Onze Minister voor het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 4 onderscheidenlijk het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 5, derde lid, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de op de aanmaning betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die het bedrag is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

HOOFDSTUK 6. BEROEP

Artikel 17

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

2. Een belanghebbende kan, in afwijking van artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht, beroep instellen tegen een op grond van artikel 3 lid 3 genomen besluit tot vaststelling van een maximumprijs.

HOOFDSTUK 7. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 18

De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na «met uitzondering van paragraaf 1a van hoofdstuk 8» ingevoegd: en de Warmtewet.

2. In het vierde lid wordt na «met uitzondering van paragraaf 1a van hoofdstuk 8,» ingevoegd: en de Warmtewet.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «in deze wet» ingevoegd: , de Warmtewet.

2. In het tweede lid wordt na «in deze wet» ingevoegd: , de Warmtewet.

3. In het derde lid wordt na «in deze wet» ingevoegd: , de Warmtewet.

C

In artikel 8 wordt na de zinsnede «in deze wet» ingevoegd: , de Warmtewet.

D

In artikel 20, derde lid, wordt de zinsnede «net of van leidingen voor transport van gas of warmte» vervangen door: net, een gastransportnet of een warmtenet.

Artikel 19

In artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Warmtewet, de artikelen 2, eerste en vierde lid, 3, derde en tiende lid, 8, eerste en tweede lid, 9, 10, 11 en 12, eerste lid.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht worden werken, die worden of zijn uitgevoerd ten behoeve van de levering van warmte aangemerkt als werken van algemeen nut.

Artikel 21

Provinciale Staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd de levering van warmte in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.

Artikel 22

Onze Minister stelt representatieve organisaties in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen redelijke termijn hun zienswijze te geven over het ontwerp van een op grond van deze wet vast te stellen ministeriële regeling.

Artikel 23

1. Het in artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde energierapport geeft mede richting aan van rijkswege te nemen beslissingen in de periode, bedoeld in dat artikel, voor zover daarbij het belang van het betrouwbaar, duurzaam, milieuhygiënisch en doelmatig functioneren van de warmtevoorziening in beschouwing moet of kan worden genomen.

2. Het energierapport bevat in ieder geval een overzicht van de prijsontwikkelingen met betrekking tot levering van warmte.

Artikel 24

Degene die bij inwerkingtreding van deze wet warmte levert, waarvoor voor dat tijdstip geen vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, noodzakelijk was en waarvoor op dat tijdstip het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gaan gelden, verkrijgt op dat tijdstip van rechtswege een vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Artikel 25

De directeur stelt voor de eerste maal voor 1 januari 2005 op grond van artikel 3, derde lid, een maximumprijs vast.

Artikel 26

Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van 1 juli 2004.

Artikel 27

Deze wet wordt aangehaald als: Warmtewet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven