29 048
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Hessels tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2005

Hierbij doe ik u mijn reactie toekomen op het wetsvoorstel (Warmtewet) van de leden Hessels en Ten Hoopen. In het navolgende zet ik mijn visie uiteen op het wetsontwerp zoals dit na de tweede nota van wijziging (Kamerstukken 2004–2005, 29 048, nr. 9) voorligt.

Zoals ik in een eerdere reactie op het wetsvoorstel heb aangegeven kan ik de doelen van het wetsontwerp volledig onderschrijven (Kamerstukken 2004–2005, 29 048, nr. 7). De tweede nota van wijziging heeft dit verder versterkt. Het borgen van de belangen van consumenten, in dit geval afnemers van warmte, staat ook bij mij hoog in het vaandel.

Keuzes en uitgangspunten

In het wetsvoorstel worden duidelijke keuzes gemaakt. Niet alleen over de uitgangspunten, maar ook over de uitvoering en instrumentatie.

Het voorstel bevat diverse onderwerpen die met een AMvB of Ministeriële Regeling nader geregeld moeten worden. Ik heb het wetsvoorstel ook met het oog hierop met bijzondere aandacht bezien.

Ik heb met instemming kennis genomen van een aantal elementen in de nota van wijziging. Zo ziet het wetsvoorstel in mindere mate op de warmteproducenten, waarmee een belangrijk punt van zorg van mij is weggenomen. Het wetsvoorstel bevat ook elementen waarover ik enkele observaties heb en een enkel vraagteken plaats.

Budgettaire effecten

Het wetsvoorstel voorziet in een aantal vergoedingsregelingen die gevolgen kunnen hebben voor mijn begroting. Ik attendeer op de volgende regelingen:

– vergoeding voor noodproducent;

– vergoeding voor noodleverancier;

– tegemoetkoming voor onrendabele distributie (het normaal bedrijfsrisico overstijgend);

– compensatie van afnemers ingeval overgegaan moet worden op de aanleg van een gasnet;

Over de budgettaire betekenis daarvan voor mijn begroting kunnen momenteel nog geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan. Gegeven deze mogelijk substantiële onzekerheid leek het mij verstandig om te zoeken naar mogelijkheden om deze onzekerheid te reduceren. In deze brief doe ik daarvoor enkele suggesties die in het verdere wetgevingproces in de beschouwing betrokken zouden kunnen worden.

Teneinde de kans op een budgettair beslag te reduceren kan gedacht worden aan een portfolio benadering, waarbij het voor een concern dat meerdere projecten exploiteert mogelijk is om een verevening plaats te doen vinden tussen relatief winstgevende en verliesgevende projecten. Dit uiteraard onder handhaving van het maximum tarief voor consumenten.

Naast het budgettaire aspect merk ik over enkele vergoedingsregelingen het volgende op.

Tegemoetkoming voor onrendabele distributie

Het wetsvoorstel voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van warmteleveranciers voorzover de financiële lasten van de verplichte warmtelevering het bedrijfseconomische risico van de leverancier overstijgt. Indien deze tegemoetkoming in strijd zou blijken te zijn met bijvoorbeeld Europese regelgeving kan ik de vergoeding weigeren of terugvorderen.

Gelet hierop en om te voorkomen dat al te snel een beroep op de tegemoetkoming wordt gedaan is te denken aan de mogelijkheid om de tegemoetkoming te formuleren als een zogenoemde «kan-bepaling». Dit bevordert naar mijn mening, zeker in combinatie met eerdergenoemde portfolio benadering enige terughoudendheid op dit punt. Ook hiervoor geldt dat de consument daarvan geen nadeel ondervindt.

Bij de voorgestelde tegemoetkoming wordt een relatie gelegd met het bedrijfseconomische risico van de leverancier van warmte. Dit betekent dat bij het al dan niet verstrekken van deze vergoeding moet worden bepaald wat wel en wat niet tot het normale bedrijfseconomisch risico van de leverancier behoort. Aangezien bij stadsverwarmingsprojecten veel factoren van invloed zijn op het projectresultaat verwacht ik dat bij de praktische toepassing hiervan rekening moet worden gehouden met een overlegproces dat enige tijd kan vergen.

De voorgestelde tegemoetkoming kan onbedoeld een rol gaan spelen bij lokale of regionale besluitvorming over de start van projecten met een zeker risico. De indruk kan wellicht ontstaan dat de Staat garant staat voor het compenseren van verliezen, zodat wellicht een hoger risico kan worden geaccepteerd.

Een mogelijkheid om zowel dit effect als het mogelijke begrotingsbeslag te reduceren zou gevonden kunnen worden door projecten die na de inwerkingtreding van de Warmtewet worden geëntameerd, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. Tevens bevordert dit de robuustheid van nieuwe projecten.

Tegemoetkoming in geval van de aanleg van een gasnet

Het beëindigen van een warmtevoorziening en overschakelen op gas is bijzonder ingrijpend. Niet alleen voor de afnemers van warmte maar ook voor de warmteleverancier. Bovendien zal dit waarschijnlijk negatief uitwerken op energiebesparing. Overschakelen op een gasvoorziening zou dan ook pas overwogen moeten worden indien alle andere opties zijn uitgeput. Het is derhalve van belang dat marktpartijen sterk worden gestimuleerd om tot andere opties te komen.

Het dwingend wettelijk vastleggen van een tegemoetkoming draagt hieraan naar mijn indruk niet bij. Mijn gedachten gaan uit naar de mogelijkheid om deze tegemoetkoming ook te formuleren als een «kan bepaling». Dat zou mij bovendien in staat stellen om tot alternatieve en wellicht meer innovatieve oplossingen te komen dan het inzetten van begrotingsgelden als tegemoetkoming in de kosten van de aansluiting op een gasnet.

Terugwerkende kracht van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel voorziet in het met terugwerkende kracht in werking treden van het overgrote deel van de artikelen tot 1 juli 2004.

Bij dit punt maak ik mij zorgen over de uitvoeringsaspecten van het wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten. De terugwerkende kracht impliceert immers dat de warmteafname van gebruikers na 1 juli 2004 moet worden vastgesteld (geschat) en correctienota's moeten worden gezonden.

Het gaat hierbij om enkele honderdduizenden afnemers. Dit probleem wordt vergroot door verhuisbewegingen en inmiddels vervangen meters. In gevallen waarbij woningbouwverenigingen de warmtekosten met bewoners afrekenen, krijgen ook deze verenigingen met deze problematiek te maken.

Daarnaast merk ik op dat het ontwerpen van uitvoeringsregelingen, de door de NMa benodigde voorbereidingstijd voor de vaststelling van de maximumprijs van warmte, het verwerken van de reacties van representatieve organisaties en het in enkele gevallen tevens betrekken van het oordeel van de Kamer, enige tijd zal vergen. Dit betekent dat de periode waarover het wetsvoorstel terugwerkt in de praktijk zal neerkomen op 2, mogelijk 3 jaar.

Te meer daar het doorgaans gebruikelijk is om bij nieuwe wetgeving rekening te houden met de bestaande praktijk en de markt enige tijd te geven om zich aan te passen zou een ingangsdatum van bijvoorbeeld 2007 in mijn optiek bijzonder veel voordelen bieden.

Subsidie aan representatieve organisaties

Het wetsvoorstel bevat een tegemoetkoming in de kosten van representatieve organisaties in verband met werkzaamheden in verband met de uitvoering van taken op grond van de Elektriciteitswet 1998, Gaswet of Warmtewet. Een representatieve organisatie ontvangt jaarlijks minimaal een bedrag van € 250 000 en maximaal € 750 000.

Zoals in de toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven ontvangen representatieve organisaties in incidentele gevallen reeds een bijdrage. Naar mijn weten heeft dit niet geleid tot schrijnende gevallen.

Ik vraag mij overigens af in hoeverre de voorgestelde omvang van de tegemoetkoming proportioneel is met het maatschappelijke gewicht van dit dossier in relatie tot andere beleidsterreinen waarop representatieve organisaties zich inzetten. Ik kan mij voorstellen om de organisatie rond deze tegemoetkomingen effectiever te organiseren. Te denken is aan coördinatie of bundeling van activiteiten. Ik ben graag bereid om in overleg met de representatieve organisaties te zoeken naar een doelmatige invulling.

Administratieve lasten

De administratieve lasten van het wetsvoorstel zijn niet kwantitatief aangegeven. In bovenstaande heb ik u geïnformeerd dat deze mijn aandacht hebben vanwege de mogelijke omvang daarvan. Te meer daar deze lasten op de kerfstok van mijn departement komen heb ik aan een extern bureau opdracht gegeven deze lasten op korte termijn in kaart te brengen. Indien de uitkomsten van dit onderzoek bij de behandeling van het wetsvoorstel zouden kunnen worden betrokken, zou dat mij zeer welkom zijn.

Samenvattend

Samenvattend benadruk ik dat ik de doelen van het wetsvoorstel onderschrijf. Ik zie een aantal mogelijkheden om het budgettaire beslag van de daarin voorziene vergoedingen te reduceren. Op enkele onderdelen dient rekening te worden gehouden met uitvoeringskwesties van uiteenlopende aard en betekenis evenals onbedoelde effecten, waarvoor in mijn visie een oplossing kan worden gevonden door een zekere «fine tuning» van het wetsvoorstel zonder afbreuk te doen aan de doelen daarvan. Een wetsvoorstel dat recht doet aan de doelen én waarmee ik in de uitvoering ook uit de voeten kan ligt naar mijn mening onder handbereik. Mijn bereidheid om samen met de initiatiefnemers te komen tot een voorstel waarin we ons allebei kunnen vinden, blijft dan ook onverkort van kracht.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven