29 046
Wijziging van enkele wetten op het beleidsterrein van het Ministerie van OCenW in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken en leemten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel – waarvan de memorie van toelichting mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt ondertekend – strekt tot het herstel van (wets)technische onvolkomenheden in een aantal wetten op het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Zoals in de considerans en in het opschrift is aangegeven, gaat het in dit wetsvoorstel om het herstel van wetstechnische gebreken en leemten. Deze betreffen voornamelijk wetstechnische fouten, zoals verschrijvingen, onjuiste verwijzingen, wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd genoemd e.d. Daarnaast gaat het om technische inconsequenties. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als via een wijzigingswet in diverse wetten steeds dezelfde soort wijziging is aangebracht, maar dit in een aantal wetten is verzuimd of als ingevolge een bepaalde wetswijziging voortaan bepaalde uniforme begrippen zijn gaan gelden die ten onrechte nog niet in andere wetten zijn doorgevoerd.

Bij elke voorgestelde wijziging is een korte toelichting opgenomen, zodat geen enkel misverstand kan ontstaan over het karakter en de inhoud van de desbetreffende wijziging.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijziging Leerplichtwet 1969

Met de aanvaarding van het amendement betreffende de stimulerende maatregelen van de leden Dijksma en Lambrechts (Kamerstukken II 2001/02, 27 783, nr. 19), is een tweede lid toegevoegd aan de bepalingen over dit onderwerp die met de Wet op het onderwijstoezicht in de verschillende sectorwetten zijn opgenomen. Daarmee is beoogd dat de minister bij blijvend falen onder voorwaarden een helpende hand kan bieden aan het betreffende schoolbestuur.

Artikel II. Wijziging Monumentenwet 1988

De wet van 4 december 1997 (Stb. 580) heeft artikel 23 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing doen vervallen. Daarbij is verzuimd artikel 37, derde lid, van de Monumentenwet 1988, dat de artikelen 21 tot en met 23 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing van toepassing verklaart, aan te passen. Dit wordt thans hersteld. Hierdoor wordt tevens de vermelding van het Staatsblad waarin de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is geplaatst, in verband met aanwijzing 86 (Aanwijzingen voor de regelgeving) geschrapt.

Artikel III Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs

De wet van 3 april 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs) (Stb. 187) voegde in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs een onderdeel y in, terwijl er al een onderdeel y bestond. Dit wordt thans hersteld.

Artikel IV. Wijziging Wet geluidhinder

Artikel VIII van de Wet van 30 mei 2002 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en een aantal andere wetten in verband met onder meer de invoering van een regeling voor de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs en een regionaal zorgbudget (Stb. 288) gaf opdracht onder meer artikel 1, tweede lid, van de Wet geluidhinder te wijzigen. Inmiddels is dat artikellid vernummerd tot derde lid. Daarmee is de opdracht van genoemd artikel VIII onuitvoerbaar. Dit wordt thans hersteld.

Artikel V. Wijziging Wet medezeggenschap onderwijs 1992

Bij de Wet van 14 november 1996 inzake de bestuursvorm van het openbaar onderwijs (Stb. 580) heeft de wetgever vastgesteld dat een openbare school ook in stand gehouden kan worden door een stichting. Bij de Wet van 23 april 1998 inzake de bestuurlijke fusie tussen openbare en bijzonder scholen (Stb. 294) heeft de wetgever vastgesteld dat een stichting zowel een openbare als een bijzondere school in stand kan houden. Bij beide wetten is verzuimd om de begripsomschrijving van «bevoegd gezag» in de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 aan te passen.

Artikel VI. Wijziging Wet op belastingen van rechtsverkeer

Artikel 76n, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs bepaalt dat een gemeente die de voorziening in de huisvesting voor een bijzondere school voor voortgezet onderwijs tot stand heeft gebracht, de eigendom van gebouw en terrein overdraagt aan deze school. Deze overdracht was ten onrechte nog niet meegenomen in artikel 15, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting regelt. Artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs trad in werking op 1 januari 1997. De onderhavige wijziging werkt derhalve terug tot en met 1 januari 1997.

De Wet van 14 november 1996 (Stb. 580) maakt het mogelijk dat de gemeente haar taak als bevoegd gezag van de openbare scholen meer op afstand kan uitoefenen. In de artikelen 49 van de Wet op het primair onderwijs, 52 van de Wet op de expertisecentra en 42c van de Wet op het voortgezet onderwijs is deze mogelijkheid neergelegd. Door de Wet van 14 november 1996 (Stb. 580) die in werking trad op 1 februari 1997, kan een openbare school vermogensrechtelijk verzelfstandigd worden middels een stichting of een openbare rechtspersoon. Daarbij is verzuimd artikel 15, eerste lid, onderdeel k, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer aan te passen, waardoor ook de bestuursoverdracht van een gemeente naar een overheidsstichting of een openbare rechtspersoon van de overdrachtsbelasting wordt vrijgesteld, net als bij de bestuursoverdracht binnen het bijzonder onderwijs. Dit wordt thans met terugwerkende kracht tot en met 1 februari 1997 hersteld.

Bij de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228) houdende de wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandkomen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra zijn de speciale scholen voor basisonderwijs en de mogelijkheid van nevenvestigingen van die scholen geregeld. Die wet trad in werking op 1 augustus 1998. Hoewel artikel 89, het tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs eenzelfde bepaling voor overdracht van rechten op gebouw en terrein bevat als artikel 85, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs is tot nog toe verzuimd eerstgenoemd artikelonderdeel ook in deze regeling tot vrijstelling op te nemen. Dit wordt thans hersteld.

Deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs is per 1 augustus 2003 vervallen (Stb. 2003, 139). Dit betekent dat de artikelen 176, 218, tweede lid, en 221 van de Wet op het voortgezet onderwijs uit de Wet op belastingen van rechtsverkeer op dat zelfde tijdstip moeten vervallen. De inwerkingtreding moet daarom terugwerken tot 1 augustus 2003.

Artikel VII. Wijziging Wet op de expertisecentra

Onderdeel A

De onderwerpen van de begripsbepalingen van de WEC worden cursief in het Staatsblad afgedrukt. In de wet van 3 april 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs) (Stb. 187) is dit niet aldus geredigeerd wat betreft de begripsbepaling van personeel. Voorts ontbreekt de opdracht een puntkomma aan het slot van die begripsbepaling te plaatsen. Dit wordt thans hersteld.

Onderdeel B

Artikel IV, onderdeel B, aanhef, van de Wet van 5 juli 2001 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs ter bestendiging en actualisering van de regels over de leraren-in-opleiding (leraren-in-opleiding) (Stb. 352) bevatte de opdracht om artikel 32 (waar bedoeld was: artikel 3) van de Wet op de expertisecentra te wijzigen. Inmiddels is deze, onuitvoerbare, wijzigings-opdracht in werking getreden. In dit onderdeel is de wijzigingsopdracht opnieuw geformuleerd.

Onderdeel C

De voorgestelde wijzigingen in artikel 40 zijn technische correcties.

De achtergrond van de wijziging in het vijfde lid is de volgende. In Stb. 2002, 288 werd een wijziging aangebracht in artikel 40, eerste lid. De inwerkingtreding van die wijziging werd bepaald op 1 augustus 2003 (Stb. 2003, 139). Per diezelfde datum was echter de onderhavige volzin van het eerste lid onderdeel geworden van het vijfde lid van artikel 40 (Stb. 2002, 631), welke wijziging eveneens in werking was getreden op 1 augustus 2003, Stb. 2003, 54). Omdat laatstgenoemd Staatsblad eerder is gepubliceerd dan het inwerkingtredingsbesluit met betrekking tot Stb. 2002, 288, is de wijziging van Stb. 2002, 631 eerder gerealiseerd, waardoor de opdracht uit Stb. 2002, 288 niet uitvoerbaar was. De thans voorgestelde wijziging in artikel 40, vijfde lid, strekt ertoe de op grond van Stb. 2002, 288 beoogde technische wijziging alsnog door te voeren.

De opdracht in Stb. 2002, 631 met betrekking tot artikel 40, negende lid, was eveneens niet uitvoerbaar, omdat de wijziging die op grond van Stb. 2001, 207 in dit artikel was aangebracht, niet was verwerkt. De voorgestelde wijziging corrigeert dit.

Onderdelen D, F en G

Bij het introduceren van de mogelijkheid in artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, om voorschriften omtrent vakantie, verlof en dergelijke en salarissen en toelagen, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen in plaats van alleen bij algemene maatregel van bestuur (Stb. 2001, 375) is verzuimd andere artikelen in de Wet op de expertisecentra waarin naar bedoelde artikel 33, tweede lid, werd verwezen ook aan te passen.

Onderdeel E

Abusievelijk was in Stb. 2002, 631 de onderhavige wijziging als wijziging in de tweede volzin aangegeven. Tevens wordt een taalkundige correctie aangebracht.

Onderdelen H en J

Het begrip «beslissing» wordt door het begrip «besluit» vervangen indien er sprake is van een beslissing van een bestuursorgaan ter uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid gericht op rechtsgevolg. Gaat het om dergelijke beslissingen van onze Minister, dan is het woord «beslissen» steeds vervangen door «besluiten» (zie de wet Aanpassing onderwijswetgeving aan de derde tranche Awb, Stb. 2001, 207).

Onderdeel I

De voorgestelde wijzigingen in artikel 128 zijn technische correcties.

Onderdeel K

Abusievelijk is de verantwoordingsplicht bij toepassing van dit artikel beperkt tot de gemeente en de overige verzelfstandigde scholen. Teneinde te kunnen beoordelen of de extra vergoeding terecht buiten de overschrijdingsregeling is gehouden, is het echter de bedoeling dat alle bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente de accountantsverklaring, bedoeld in het zesde lid, ontvangen. Dat wordt hierbij hersteld.

Onderdeel L

Deze wijziging brengt een taalkundige verbetering tot stand.

Onderdeel M

De wet van 11 april 2001 (Stb. 207) verving in het eerste en het tweede lid van artikel 167 de term «vergoeding» door «bekostiging». Daardoor bevat dat lid de taalkundig onjuiste formulering «een bekostiging». Dat wordt nu hersteld.

Onderdeel N

De wet van 28 juni 2001 (Stb. 375) breidde het tweede lid van artikel 171 aanzienlijk uit en verwees naar vaststelling van enkele jaartallen en een tijdstip bij koninklijk besluit. Nu die vaststelling heeft plaatsgevonden bij besluit van 11 januari 2002, Stb. 28, kunnen bedoelde jaartallen en tijdstip in de Wet op de expertisecentra worden opgenomen.

Onderdeel O

In artikel 33, onderdeel e, ten 2°, van de Wet op het onderwijstoezicht werd artikel I, onderdeel LL, van het voorstel tot Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering, kamerstukken II 2000/01 27 728, nr. 2) gewijzigd met als doel het opschrift van artikel 5 van de Wet op de expertisecentra te wijzigen.

Door een verlettering van het voorstel regeling leerlinggebonden financiering (kamerstukken I 2000/01 27 728, nr. 199) (onderdeel LL werd uiteindelijk onderdeel MM) kan aan die wijziging geen uitvoering worden gegeven. Dit wordt hierbij hersteld.

Bij de totstandkoming in de Wet op de expertisecentra van de artikelen 169a en 170a door de wet van 6 oktober 1999 (Stb. 445) is verzuimd de inhoudsopgave aan te passen aan de totstandkoming van deze twee artikelen. Dit gebeurt hierbij alsnog.

Artikel VIII. Wijziging Wet op het onderwijstoezicht

Onderdeel A

In onderdeel e van artikel 1 van de Wet op het onderwijstoezicht wordt een redactionele verbetering aangebracht. In onderdeel j van artikel 1 van bovengenoemde wet is er abusievelijk geen rekening gehouden met het feit dat de Leerplichtwet 1969, waarnaar in deze bepaling wordt verwezen, zowel betrekking heeft op een school als op een instelling. Dit is hiermee hersteld.

Met het van kracht worden van de Wet tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681) is een artikel 1c ingevoegd in de Leerplichtwet 1969. Op grond van artikel 28, onderdeel b, van de Wet op het onderwijstoezicht, waarmee met het eerder van kracht worden van de Wet tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs rekening is gehouden, heeft het door de Wet op het onderwijstoezicht in de Leerplichtwet 1969 ingevoegde artikel betreffende maatregelen niet het nummer 1c, maar het nummer 1d gekregen. In artikel 1, onderdeel m, van de Wet op het onderwijstoezicht, dient voor het begrip maatregel dan ook te worden verwezen naar artikel 1d van de Leerplichtwet 1969.

Onderdeel B

Deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs is op 1 augustus 2003 vervallen (Stb. 2003, 139). Dit betekent dat artikel 141, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs uit de Wet op het onderwijstoezicht op dat zelfde tijdstip komt te vervallen. De inwerkingtreding moet daarom terugwerken tot 1 augustus 2003.

Onderdeel C

Op grond van artikel XXX, eerste lid, van de Wet tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681), zijn voor de verschillende artikelen bij koninklijk besluit verschillende tijdstippen voor inwerkingtreding vastgesteld. Om deze reden is het noodzakelijk te vermelden welke artikelen van deze wet het betreft.

Artikel IX. Wijziging Wet op het primair onderwijs

Onderdeel A

De onderwerpen van de begripsbepalingen van de Wet op het primair onderwijs worden cursief in het Staatsblad afgedrukt. In de wet van 3 april 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs) (Stb. 187) is dit niet aldus geredigeerd wat betreft de begripsbepaling van personeel. Voorts ontbreekt de opdracht een puntkomma aan het slot van die begripsbepaling te plaatsen. Dit wordt thans hersteld.

Onderdeel B

In de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1998/99, 25 107, nr. 32) geeft het kabinet aan dat op 1 januari 2002 alle guldenbedragen in de Nederlandse (geldende) wet- en regelgeving moeten zijn omgezet in eurobedragen. Daartoe is een wetgevingsoperatie gestart. Bij deze omzettingsoperatie is verzuimd artikel 1a van de Wet op het primair onderwijs aan te passen. Dit gebeurt hierbij alsnog.

Onderdelen C, D, H tot en met J, L, M en R

Met deze aanpassing wordt in (het opschrift van) deze artikelen en in de inhoudsopgave de terminologie gebruikt die voortvloeit uit de Algemene wet bestuursrecht.

Het begrip «beslissing» wordt door het begrip «besluit» vervangen indien er sprake is van een beslissing van een bestuursorgaan ter uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid gericht op rechtsgevolg. Gaat het om dergelijke beslissingen van onze Minister, dan is het woord «beslissen» steeds vervangen door «besluiten».

Voorts wordt in artikel 136, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs alsnog «de vergoeding» vervangen door «de bekostiging».

Zie de wet Aanpassing aan onderwijswetgeving aan de derde tranche Awb, Stb. 2001, 207.

Onderdeel E

De aanpassing betreft het herstel van een foutieve wijzigingsopdracht ten aanzien van artikel 43 van de Wet op het primair onderwijs. Artikel 43 is achtereenvolgens aangepast bij de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb. 631) en bij de Wet van 30 januari 2003, houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs onder meer in verband met de vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School (Stb. 49). De bijbehorende inwerkingtredingbesluiten zijn gepubliceerd in Stb. 2003, 54 respectievelijk Stb. 2003, 153. Als gevolg van die opeenvolgende wijzigingen komt artikel 43 anders te luiden dan de wetgever heeft bedoeld. Met ingang van 1 augustus 2003, te weten de datum van inwerkingtreding van de regeling leerlinggebonden financiering voor wat betreft artikel 43, behoort dan dit artikel op twee punten technisch te worden aangepast.

Onderdeel F en G

Bij het introduceren van de mogelijkheid in artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, om voorschriften omtrent vakantie, verlof en dergelijke en salarissen en toelagen, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen in plaats van alleen bij algemene maatregel van bestuur (Stb. 2001, 375) is verzuimd artikel 52 en artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs waarin naar bedoeld artikel 33, tweede lid, wordt verwezen ook aan te passen.

Onderdeel K

Bij de wijziging van artikel 123, tweede lid, via artikel I, onderdeel CC, van de wet van 2 april 1998 (Stb. 228) is verzuimd het voegwoord «en» aan het slot van onderdeel e van dat artikellid te verplaatsen naar onderdeel f.

Onderdeel N

Abusievelijk is de verantwoordingsplicht bij toepassing van dit artikel beperkt tot de gemeente en de overige verzelfstandigde scholen. Teneinde te kunnen beoordelen of de extra vergoeding terecht buiten de overschrijdingsregeling is gehouden, is het echter de bedoeling dat alle bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente de accountantsverklaring, bedoeld in het zesde lid, ontvangen. Dat wordt hierbij hersteld.

Onderdeel O

Met deze aanpassing wordt een taalkundige verbetering tot stand gebracht.

Onderdeel P

De wet van 11 april 2001 (Stb. 207) verving in het eerste en het tweede lid van artikel 167 de term «vergoeding» door «bekostiging». Daardoor bevat dat lid de taalkundig onjuiste formulering «een bekostiging». Dat wordt nu hersteld.

Onderdeel Q

De wet van 28 juni 2001 (Stb. 375) breidde het tweede lid van artikel 186 aanzienlijk uit en verwees naar vaststelling van enkele jaartallen en een tijdstip bij koninklijk besluit. Nu die vaststelling heeft plaatsgevonden bij besluit van 11 januari 2002 (Stb. 28) kunnen bedoelde jaartallen en tijdstip in de WPO worden opgenomen.

Artikel X. Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs

Onderdelen A, B en C

In de wet van 3 april 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs) (Stb. 187) ontbreekt de opdracht een puntkomma aan het slot van de begripsbepaling «personeel» te plaatsen.

Voorts worden twee misslagen in die wet betreffende de artikelen 38a en 72 hersteld.

Onderdeel D

Abusievelijk is de verantwoordingsplicht bij toepassing van dit artikel beperkt tot de gemeente en de overige verzelfstandigde scholen. Teneinde te kunnen beoordelen of de extra vergoeding terecht buiten de overschrijdingsregeling is gehouden, is het echter de bedoeling dat alle bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente de accountantsverklaring, bedoeld in het zesde lid, ontvangen. Dat wordt hierbij hersteld.

Onderdeel E

In de Wet van 1 november 2001 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet (Stb. 649) is ten onrechte een passage in artikel 98b ingevoegd. Dit wordt thans hersteld.

Artikel XI. Wijziging Wet studiefinanciering 2000

Onderdeel A

De alfabetische volgorde van de definities is hersteld. Voorts is de typografie van het woord onderwijsnummer aangepast aan die van de overige definities.

Onderdeel B-1

Artikel 3.9, tweede lid, is gewijzigd door de wet van 14 december 2000 (Stb. 571). Daarbij is onbedoeld een komma niet verwijderd. Dit wordt nu hersteld.

Onderdelen B-2, C-2, F, G en L

De aanvullende alleenstaande-ouderkorting is slechts van toepassing als ook de alleenstaande-ouderkorting van toepassing is. Met andere woorden, geen aanvullende korting zonder de korting zelve. Derhalve is het overbodig de aanvullende alleenstaande-ouderkorting te noemen.

Onderdeel C-1

De Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 (wet van 14 december 2000, Stb. 571) heeft onder meer in artikel 3.12 de term «tariefgroep» vervangen. Daarbij is het artikelopschrift niet aangepast. Dit wordt nu hersteld.

Onderdeel D

1. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de kwijtschelding die in dit artikel door een amendement is mogelijk gemaakt, pas zou plaatsvinden na het verstrijken van de diplomatermijn, derhalve nadat de aanvullende beurs niet meer in een gift kan worden omgezet en (definitief) een lening is geworden. Inmiddels is gekozen voor een eenvoudiger aanpak die inhoudt dat de kwijtschelding plaats vindt aan het begin van de aflosfase. Op dat moment is de aanvullende beurs in principe een (definitieve) lening geworden. Alleen indien de debiteur alsnog binnen de diplomatermijn een diploma haalt, kan deze lening (aanvullende beurs) nog in een gift worden omgezet. Dat heeft tot gevolg dat de wijze van formuleren aanpassing behoeft.

2. Inmiddels is in het besluit van 20 februari 2002 (Stb. 132) waarin uitvoering is gegeven aan artikel 6.2 bepaald dat sprake kan zijn van volledige kwijtschelding van de aanvullende beurs, maar ook – ter voorkoming van armoedeval – van gedeeltelijke kwijtschelding daarvan. Om buiten kijf te stellen dat dit past binnen de opdracht van artikel 6.2, is het derde lid, onderdeel a, aangepast.

Onderdeel E

Een taalkundige verbetering wordt aangebracht.

Onderdeel H

De verwijzing naar artikel 4.5, zesde lid, is onterecht en wordt daarom geschrapt. Immers, herziening van een beslissing omtrent een toegekende toelage als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is mogelijk wanneer de situatie van langdurige afwezigheid, bedoeld in artikel 4.3 zich niet heeft voorgedaan. Artikel 4.3 betreft de langdurige afwezigheid van een deelnemer in het bekostigd en het niet bekostigd onderwijs. Omdat de Wet educatie en beroepsonderwijs voor het niet bekostigd onderwijs geen bepalingen bevat inzake de langdurige afwezigheid van een deelnemer, bevat artikel 4.5 daar aanvullende bepalingen voor. Voor de herziening waar het een deelnemer in het bekostigd onderwijs betreft, is artikel 4.5 evenwel niet relevant. Daarmee is de hierna cursief weergegeven beperking die artikel 7.1, tweede lid, onderdeel b, bevat («de situatie van langdurige afwezigheid, bedoeld in artikel 4.3, zich niet heeft voorgedaan blijkens een herziening van de mededeling, bedoeld in artikel 4.5, zesde lid»), onterecht in de Wet studiefinanciering 2000 opgenomen.

Onderdeel I

Een onjuiste verwijzing wordt hersteld.

Onderdelen J en M

De artikelen van de Wet studiefinanciering 2000 die inmiddels zijn uitgewerkt, zijn geschrapt. Het betreft artikelen die tot de invoering van de chartale euro de bedragen in guldens aangaven, en bepalingen die artikelen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip anders lieten luidden, waarvan de inwerkingtreding inmiddels heeft plaatsgevonden.

Onderdeel K

Artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000 bepaalt dat een studiejaar voor het hoger onderwijs het tijdvak van 1 september tot en met 31 augustus daaropvolgend, en een studiejaar voor het beroepsonderwijs het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend omvat.

Artikel 12.1a beoogt voor studerenden die reeds vóór het studiejaar 2002–2003 studiefinanciering ontvingen, een ander regime te laten gelden dan voor de studerenden die met ingang van dat studiejaar voor het eerst studiefinanciering ontvingen. Daarbij is verzuimd het verschil in aanvang van dat studiejaar voor hoger onderwijs enerzijds en voor beroepsonderwijs anderzijds juist te definiëren. Dit wordt nu hersteld.

Artikel XII. Wijziging Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Onderdeel A

In dit onderdeel is een taalkundige verbetering aangebracht.

Onderdeel B

De wijze van citeren van de Wet studiefinanciering 2000 is verbeterd.

Onderdelen C, E, H-1 en K

Enkele onjuiste verwijzingen zijn hersteld.

Onderdeel D

Doel van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten was onder meer te komen tot een transparante tekst. Artikel 3.6 van die wet is overgenomen uit de Wet tegemoetkoming studiekosten (artikel 16a). Inmiddels blijkt de redactie van de term «voor 1 oktober» in onderdeel a van dat artikel onduidelijk te zijn. De samenhang met de kwartaalsystematiek speelt een rol – op grond waarvan de situatie op de eerste dag van het kalenderkwartaal bepalend is voor het al dan niet hebben van aanspraak –, maar dit blijkt niet expliciet uit de wettekst van artikel 3.6. De voorgestelde redactie beoogt deze misverstanden te voorkomen.

Onderdeel F, G en I

Enkele onvolkomenheden zijn hersteld.

Onderdeel H-2

De verwijzing naar artikel 4.14, zesde lid, is onterecht en wordt daarom geschrapt. Immers, herziening van een beslissing omtrent een toegekende toelage als bedoeld in het tweede lid, onderdeel h, is mogelijk wanneer de situatie van langdurige afwezigheid, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, zich niet heeft voorgedaan. Artikel 4.12 betreft de langdurige afwezigheid van een leerling in het bekostigd en het niet bekostigd onderwijs. Omdat de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs voor het niet bekostigd onderwijs geen bepalingen bevatten inzake de langdurige afwezigheid van een leerling, bevat artikel 4.14 daar aanvullende bepalingen voor. Voor de herziening waar het een leerling in het bekostigd onderwijs betreft, is artikel 4.14 evenwel niet relevant. Daarmee is de hierna cursief weergegeven beperking die artikel 7.1, tweede lid, onderdeel h, bevat («de situatie van langdurige afwezigheid, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, zich niet heeft voorgedaan blijkens een herziening van de mededeling, bedoeld in artikel 4.14, zesde lid»), onterecht in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten opgenomen.

Onderdeel J

Een onheldere passage is geherformuleerd.

Onderdeel L

De artikelen van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten die inmiddels zijn uitgewerkt, zijn geschrapt. Het betreft artikelen die tot de invoering van de chartale euro de bedragen in gulden aangaven.

Artikel XIII. Wijziging Wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 228)

In de Wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandkomen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 228) wordt in artikel V, eerste lid, de Overgangswet WBO ingetrokken. Eerstgenoemde wet trad in werking op 1 augustus 1998. In artikel V, tweede lid, onderdeel c, van de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228) is bepaald dat de Overgangswet WBO zoals die luidde op 31 juli 1998 van toepassing blijft op aanspraken die op die datum op grond van artikel E 17 of E 18 van die wet bestonden. Dit had voor wat betreft aanspraken op grond van artikel E 52 van de Overgangswet WBO eveneens moeten gebeuren. Hier wordt thans met het achtste lid van artikel V in voorzien, waarbij gelijk is zorg gedragen voor een actualisering van de aanspraken naar de Wet op het primair onderwijs.

Artikel XIV. Wijziging Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs

Onderdeel A

Deze wijziging hangt samen met de wijzigingen, bedoeld in artikel XVII, van het onderhavige wetsvoorstel. Zie verder de toelichting bij dat artikel.

Onderdeel B

Enkele redactionele misstellingen, waaronder de verwijzing naar artikel 8.1.1.a, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, worden verbeterd.

Artikel XV. Wijziging Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

Onderdeel A

De wet van 21 december 1995 (Stb. 641) wijzigde artikel 3, eerste lid, onderdeel a, op een technisch niet geheel correcte wijze. Dit wordt nu hersteld.

In dit onderdeel wordt de benaming van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet in overeenstemming gebracht met die van het besluit dat daarvoor per 1 augustus 2000 in de plaats is gekomen, namelijk het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000.

Verder wordt een wijziging van het eerste lid, onderdeel a, die de wet van 21 december 1995 (Stb. 641) op een technisch niet geheel correcte wijze heeft aangebracht, hersteld.

Ten slotte wordt aan het eerste lid, onderdeel a, toegevoegd dat naast wetten en algemene maatregelen van bestuur ook – voorzover van toepassing – de uitvoering van de ministeriële regelingen op grond van die wetten en besluiten aan de IB-Groep wordt opgedragen. In de praktijk was dit reeds vanaf de inwerkingtreding het geval.

Onderdeel B

De aanduiding van het ministerie wordt geactualiseerd.

Artikel XVI. Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs onderwerking van de Wet op het onderwijstoezicht

De Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs verwijst in artikel 10, tweede lid, nog naar Hoofdstuk 5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Maar dat hoofdstuk is als gevolg van de Wet op het onderwijstoezicht vervallen. In plaats daarvan wordt nu voorzien in een tijdelijke inpassing in de Wet op het onderwijstoezicht, namelijk totdat de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs vervalt op grond van de Wet op de beroepen in het onderwijs (nu nog wetsvoorstel; zie Kamerstukken 28 088).

Artikel XVII. Toekomstige wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 681)

Onderdelen A, B en C

Zowel de Wet van 6 december 2001, (Stb. 681) als de Wet regeling leerlinggebonden financiering voeren een artikel 40a in de WPO. Omdat artikel 40a uit de Wet van 6 december 2001 eerst op termijn in werking zal treden, wordt er voor gekozen dat artikel, dat te verstrekken gegevens bij toelating regelt, te verletteren tot artikel 40b.

Dat verletteren heeft ook gevolgen voor de begripsbepaling van «persoonsgebonden nummer» in artikel 1 en voor de inhoudsopgave.

Artikel XVIII. Inwerkingtreding

Aan artikel XIII wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 augustus 1998. Op deze datum trad de wet van 2 april 1998 (Stb. 228) in werking en had de Overgangswet WBO zoals die luidde op 31 juli 1998 eveneens van toepassing moeten worden verklaard op aanspraken van de genoemde scholen die op die datum op grond van artikel E 52 Overgangswet WBO bestonden.

Voor de artikelen VI en VIII, onderdeel B, van onderhavige wet is de inwerkingtreding gekoppeld aan het vervallen van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs per 1 augustus 2003. Daarom wordt aan artikel VI terugwerkende kracht verleend tot en met 1 augustus 2003 met uitzondering van de artikelen die onder a tot en met c van artikel XVIII van deze wet worden genoemd. Voor artikel IX, onderdeel E, van onderhavige wet is de inwerkingtreding gekoppeld aan de inwerkingtreding van artikel 43 van de regeling leerlinggebonden financiering per 1 augustus 2003. Daarom wordt ook aan artikel IX, onderdeel E, terugwerkende kracht verleend tot en met 1 augustus 2003.

Aan artikel 76n, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in artikel VI wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 1997. Op deze datum trad artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs in werking en had de vrijstelling van overdrachtsbelasting eigenlijk reeds toepassing moeten vinden. Artikel 76n, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs heeft gelijkluidende bepalingen in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs. De verwijzingen van laatstgenoemde bepalingen zijn reeds in Reparatiewet I meegenomen.

Aan artikel 49 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 52 van de Wet op de expertisecentra en artikel 42c van de Wet op het voortgezet onderwijs in artikel VI wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 februari 1997. Op deze datum trad de Wet van 14 november 1996 (Stb. 580) in werking.

Aan artikel 89, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs in artikel VI wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 augustus 1998. Op deze datum trad de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228) in werking en had de vrijstelling reeds van toepassing moeten zijn.

Bij de toelichting op artikel VI ben ik reeds ingegaan op de terugwerkende kracht en op deze koppeling.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven